• No results found

Muzikale diversiteit in een geglobaliseerde context Over muzikale diversiteit, de WTO en Unesco

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Muzikale diversiteit in een geglobaliseerde context Over muzikale diversiteit, de WTO en Unesco"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Muzikale diversiteit in een geglobaliseerde context

Over muzikale diversiteit, de WTO en Unesco

(2)

Muzikale diversiteit in een geglobaliseerde context

Over muzikale diversiteit, de WTO en Unesco

Masterscriptie Kunsten, Cultuur en Media, Rijksuniversiteit Groningen Groningen, 28 juli 2010

Afstudeerrichting: Kunst, Beleid en Management Door: Dana Finies

Studentnummer: S1456237

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3

Hoofdstuk 1 – Globalisering ... 7

Muzikale globalisering ... 12

Het ontstaan van de World Trade Organization ... 17

Wat doet de WTO... 18

UNESCO ... 20

Hoofdstuk 3 – De implicaties van de WTO voor de wereldwijde cultuursector ... 22

De Bedreiging van de Dienstensector ... 22

De dreiging voor subsidies... 24

TRIPs (intellectuele eigendommen) ... 25

Onduidelijk ... 27

Hoofdstuk 4 – De te onderscheiden spanningsvelden ... 29

Pro-trade vs protectionisme ... 29

Hoofdstuk 5 - UNESCO’s CCD ... 33

Relatie tot WTO ... 35

De toekomst van handel in culturele producten ... 38

De historische ontwikkeling van relevante handelsnormen ... 39

Handhaving van de TRIPs ... 41

Verticale Integratie ... 41

Invloed op de politiek ... 42

Verhandelbaarheid van Diensten ... 45

Homogenisering ... 47

Functie CCD ... 49

Hoofdstuk 6 – Beleid in Nederland ... 51

Het advies van de Nederlandse Unesco Commissie (NUC) ... 51

Het advies van de Staten Generaal ... 57

Cultuurnota plasterk ... 60

Nederlands Popmuziek Plan ... 64

Nederlands cultuur/muziekbeleid en culturele diversiteit ... 65

Hoofdstuk 7 – Conclusie ... 68

(4)

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie. Hierin neem ik u mee in mijn onderzoek naar de verhouding tussen de steeds verder globaliserende internationale verhoudingen en de plaats van het Nederlandse muziekbeleid daarin. Dit onderzoek is het afsluitende onderdeel van mijn Masteropleiding Kunsten, Cultuur en Media, afstudeerrichting Kunst, Beleid en Management aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Voor u betekent dit voorwoord een begin, voor mij is het de afsluiting van de

opleiding die ik zes jaar lang met veel plezier en interesse heb gevolgd. Aan het eind van deze pagina zet ik de laatste letter en sluit daarmee een bijzonder intensieve scriptieperiode af, die tegelijkertijd het einde van mijn studie betekent. Voordat ik dit doe wil ik eerst een aantal mensen in het bijzonder bedanken.

Pascal Gielen, bedankt voor je enthousiasme en de begeleiding die je hebt gegeven bij het voltooien van deze scriptie. Zonder het mastervak wat je hebt gegeven over globalisering in de kunstwereld had ik me waarschijnlijk nooit dusdanig

geïnteresseerd in dit gebied van de kunstsociologie. Bedankt voor je inspirerende lessen. Ook bedank ik hierbij Kristin McGee, die als tweede begeleidster bij deze scriptie betrokken is geweest.

Mijn ouders voor hun oeverloze vertrouwen in mijn kunnen, vooal op de momenten dat ik dat vertrouwen absoluut niet had.

Mijn collega-studenten, bedankt voor al jullie mentale steun, aanmoediging en peptalks via facebook en het echte leven.

En last but certainly not least mijn vrienden, die al mijn scriptiestress hebben

doorstaan, bedankt voor jullie steun, begrip en geduld! Ik kan niet meer zeggen dan: I did it all with a little help from my friends. Eeuwige dankbaarheid valt jullie ten dele!

(5)

Beschrijving van het Onderzoek

Het doel van dit onderzoek is uit te zoeken in hoeverre het Nederlandse muziekbeleid accuraat inspeelt op globale machtsverhoudingen zoals die in het theoretische

globaliseringsdebat worden beschreven. Van groot belang binnen dit onderzoek is de mate waarin geprobeerd wordt culturele diversiteit te beschermen en te bevorderen. Uitgangspunten van dit onderzoek zijn de UNESCO Conventie betreffende de bescherming en bevordering van de Diversiteit van Cultuuruitingen (in het kort: Conventie Culturele Diversiteit of CCD), die een reactie is op de invloed van de World Trade Organisation (WTO).

De hoofdvraag die centraal staat luidt als volgt:

Hoe komen noties van muzikale diversiteit tot uiting in de beleidsvoorstellen van het Nederlandse cultuurbeleid, en wat is de invloed van globalisering sinds het ontstaan van de WTO hierop?

Teneinde deze vraagstelling te verduidelijken zal ik in deze scriptie bij gelegenheid de muziek als cultureel onderdeel als voorbeeld nemen.

Om deze vraag te beantwoorden kan niet alleen gekeken worden naar het Nederlandse cultuurbeleid. Het Nederlandse cultuurbeleid wordt meer en meer beïnvloed door internationale handelsafspraken. Bovendien is het overgrote deel van alle populaire muziek in handen van grote multinationale bedrijven die gevestigd zijn in rijke geïndustrialiseerde landen.

In het eerste hoofdstuk wordt daarom eerst beschreven wat de huidige discussies binnen de culturele globaliseringstheorie zijn. In dit theoretisch kader wordt een uitleg gegeven over de verschillende standpunten binnen globaliseringstheorie en culturele globaliseringstheorie. Er zijn in de loop der jaren een aantal verschillende stromingen ontstaan die ieder een andere kijk hebben op wat de staat van globalisering is en welke plaats culturele diversiteit daarbinnen inneemt. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de deelvraag: wat zijn de verschillende posities met betrekking tot de globalisering binnen het internationale culturele theoretische veld?

(6)

verdere onderzoek. Hier zal duidelijk worden waarom deze organisatie de context vormt voor de CCD. In hoofdstuk twee wordt de volgende deelvraag beantwoord: wat is de context met betrekking tot globalisering waarbinnen de CCD tot stand is

gekomen?

De CCD ligt ingebed in een breder klinkende kritiek op de WTO vanuit de dienstensector, waar ook de cultuursector onder valt. Om een beeld te schetsen waarom de regels van de WTO als een dreiging worden ervaren wordt, voordat de CCD als document wordt besproken, in hoofdstuk drie de kritiek van de diensten- en cultuursector op de WTO beschreven. De deelvraag die in hoofdstuk drie wordt beantwoord is dan ook: wat is de kritiek vanuit de cultuursector op de WTO? Zoals uit de voorgaande hoofdstukken is gebleken nemen de UNESCO en de WTO een tegenovergesteld standpunt in als het aankomt op de vrijhandel die de WTO wereldwijd probeert door te voeren. De Unesco percipieert een bepaalde bedreiging op culturele diversiteit, terwijl de WTO vooral de voordelen benadrukt van

vrijhandel. In dit hoofdstuk worden de argumenten van het pro-trade standpunt van de WTO en de protectionistische standpunt van de UNESCO uiteengezet en wordt de discussie rondom cultuur uitgediept. De vraag die centraal staat in hoofdstuk vier luidt: hoe is de discussie tussen het pro-trade standpunt en het standpunt van de protectionisten vormgegeven?

In hoofdstuk vijf staat de CCD centraal. Hier wordt uitgelegd wat, binnen de in de vorige hoofdstukken geschetste context, de functie en het effect van de CCD is voor culturele en diversiteit. Eerst zal de belangrijkste bepaling van de CCD ontleed worden, om vervolgens de situatie van muziek in een geglobaliseerde context te verklaren. Door meer inzicht te verschaffen in de werking van de multinationale mediaconglomeraten wordt duidelijk hoe de discussie tussen de pro-traders en de protectionisten in de praktijk vorm krijgt. Hier wordt antwoord gegeven op de deelvraag: wat is in een geglobaliseerde context de functie van de CCD voor wat betreft de culturele diversiviteit?

In hoofdstuk zes wordt het onderzoek toegespitst op de mate waarin de doelen van de CCD worden nagestreefd binnen het bestaande Nederlandse muziekbeleid als

(7)

antwoord geeft is: op welke manier beschermt en bevordert het Nederlandse muziekbeleid als onderdeel van het cultuurbeleid de culturele diversiteit?

Tenslotte wordt in Hoofdstuk zeven de conclusie geformuleerd waarbij een antwoord wordt gegeven op de hoofdvraag. Hier worden de resultaten uit hoofdstuk zes

gecombineerd met de bevindingen uit de eerste vijf hoofdstukken, waarbij wordt uitgelegd of het Nederlandse muziekbeleid de muzikale diversiteit in een

(8)

Hoofdstuk 1 – Globalisering

Globalisering is een begrip dat moeilijk te duiden is. In de loop van de jaren zijn veel verschillende theoretici tot verschillende conclusies gekomen met betrekking tot de invloed van globalisering en of het fenomeen überhaupt bestaat. Een precieze definitie van de term bestaat niet, en het kan in verschillende contexten worden gebruikt voor allerlei fenomenen, zoals de versnelling van communicatie en vervoer, of de gemaakte afspraken en regels rondom internationale handel.

Toch, zoals de volhardendheid van de term in de literatuur doet vermoeden, heeft globalisering in al zijn verschillende uitingen wel degelijk wat te zeggen over de staat van menselijke gedragingen in deze tijd van globalisering.

David Held e.a. geven in hun boek Global Transformations een overzicht van de belangrijkste vragen die globaliseringstheorie met zich meebrengen. Hij vat deze vragen samen in de volgende vier: 1) Wat is Globalisering, hoe moet het worden geconceptualiseerd? 2) Representeert globalisering een nieuwe situatie? 3) Is globalisering geassocieerd met het verval, de wederopstand of de transformatie van staatsmacht? en 4) Legt globalisering nieuwe grenzen aan de politiek? Hoe kan globalisering geciviliseerd en gedemocratiseerd worden? (Held e.a. 1,2)

Door deze vragen voor de verschillende stromingen binnen globalisering te beantwoorden komen zij uit op een indeling van globaliseringstheorie in drie verschillende, overlappende maar wel duidelijk te onderscheiden stromingen.

Deze drie stromingen noemt hij de hyperglobalisten, de sceptici en de transformalisten. Deze stromingen zijn alledrie verschillende verklaringen van globalisering.

De eerste en ook de vroegste stroming is hyperglobalisme. Volgens de hyperglobalisten representeert globalisering een nieuwe tijd waarin iedereen overal ter wereld steeds meer beïnvloed wordt door de krachten van de wereldwijde economische, politieke en culturele machten. Zij geloven dat de natiestaat als politieke macht steeds meer aan belang zal afnemen, omdat de macht wordt overgenomen door een strijd tussen enerzijds globale en anderzijds lokale en regionale regulerende economische machten. Een van de theoretici die hier vaak onder geschaard worden zijn Ohmae (1990, 1995), alsook Albrow en Reich.

(9)

zien dat economische globalisering een nieuw patroon van winnaars en verliezers creëert. Het oude arme zuiden vs rijke noorden-verhaal gaat volgens hen niet meer op. In de nieuwe veel complexere globaliseringscontext wordt het steeds minder mogelijk om tussen de krachten van globale financiele en competitieve disciplines sociale ‘protectionistische' maatregelen te treffen. Dit komt volgens sommige theoretici doordat natiestaten lijden aan machtsverlies omdat ze hun beleid moeten aanpassen aan verplaatsend kapitaal. Dit heeft invloed op de mogelijkheid tot het onderhouden van een sociale democratie en de welvaartsmaatschappij omdat deze beperkt worden door de wil om aan te passen aan zakelijke belangen (zie hiervoor Gray, Crouch). Dit zou volgens sommigen leiden tot verval van de nationale cultuur en een meer gehomogeniseerde of gehybridiseerde globale cultuur. Nationale cultuurverschillen worden minder scherp omdat mensen cultuur consumeren van over de hele wereld in plaats van meer landsgebonden cultuur (Tomlinson, Sklair, Nederveen Pieterse). Maar hyperglobalisten geven aan dat binnen de globale marktwerking ieder land voldoende producten te bieden heeft om zich staande te houden.

De anti-globalisten zijn het hier uiteraard niet mee eens, die geloven dat globaal-kapitalisme structureel patronen van ongelijkheid versterkt.

Hoe dan ook zijn beide kampen binnen de hyperglobalistische opvatting het erover eens dat door de economische globalisering en globale marktwerking een bepaalde vorm van denationalisering plaatsvindt. Omdat iedereen steeds makkelijker steeds sneller met elkaar kan communiceren, is er een vorm van een globale maatschappij ontstaan (Held & McGrew 3-5).

De sceptici geloven dat globalisering niet echt bestaat, maar een mythe is die het feit verhult dat er eigenlijk drie grote internationale blokken bestaan die tegen elkaar strijden, waarbinnen nationale overheden nog een zeer grote rol spelen. Zij geloven niet in een globalisering die in hun ogen een perfect geïntegreerde globale economie behelst, maar eerder dat slechts sprake is van verhoogde niveaus van internationale samenwerking. Zij geven aan dat de internationale samenwerking zelfs veel hoger lag in de late negentiende eeuw. Zij beschuldigen de hyperglobalisten van politieke naïviteit omdat zij de nog steeds zeer belangrijke nationale politieke macht onderschatten (voorbeelden hiervan zijn Smith en Kennedy & Danks).

De sceptici zien in tegenstelling tot de hyperglobalisten een grotere trend richting ‘regionalisering’ in drie grote blokken: Europa, Azië en Noord-Amerika Held & McGrew, 5-7).

(10)

internationale arbeidsverdeling; de multinationals blijven toch altijd in wezen bedrijven van hun thuisland of -regio. In ieder geval blijft de ongelijkheid in de wereld in de ogen van de sceptici intact. Deze ongelijkheid stimuleert volgens hen fundamentalisme en verhoogd nationalisme. Zij geloven dus ook niet in homogenisering van cultuur en een globale cultuur (Ibid. 5-7).

De transformalisten hebben een geheel ander idee van globalisering. Zij zijn van mening dat globalisering een nieuwe ontwikkeling is die de gehele wereld op sociaal, cultureel, politieke en economisch gebied radicaal aan het veranderen is. Zij geven echter geen voorspelling over waar de wereld naartoe zal leiden onder deze nieuwe situatie, omdat zij vooral veel tegengestelde bewegingen zien binnen de globaliseringscontext.

Toch geven zij in hun beschrijving wel aan dat alles op dit moment anders is door globalisering. De transformalisten denken dat eigenlijk alle landen in de wereld (hoewel misschien niet alle delen van hun landen en niet alle lagen van hun bevolking) nu functioneel deel uitmaken van het grotere globale geheel op één of meerdere manieren. Hoewel de transformalisten niet een bepaalde bestemming voor onze wereld voorspellen, hebben zij wel de overtuiging dat alle machtspatronen radicaal zullen veranderen, van een geografische indeling naar een sociale indeling van de wereldeconomie.

De transformalisten geven toe dat de nationale overheden grote macht behouden als het aankomt op wat op hun eigen grondgebied gebeurt, maar deze macht wordt wel ingeperkt door internationale handelsafspraken en internationale wetten. De macht van nationale overheden wordt niet per se tenietgedaan door globalisering, maar wordt hervormd en heringesteld om te kunnen voldoen aan de eisen van een steeds meer geïntegreerde wereld (Ibid. 7-9).

(11)

Tabel 1: Images of the Three Waves

(Bron: Luke Martell, Reflection, Evaluation, Integration: The Third Wave in Globalization Theory).

Globalists Sceptics Transformationalists

Globalisation Globalisation Globalisation as causal Globalisation is a discourse Internationalisation as effect of other causes

Global transformations, but differentiation and

embeddedness

Method Abstract, general approach

Empirical approach Qualitative rather than quantitative approach

Economy Global economy Integration, open Free trade

Inter-national economy Triadic, regional, unequal State intervention and protectionism

Globally transformed New stratification Globalised but differentiated

Politics Global governance or neo-liberalism Decline of nation-state

Loss of national sovereignty

Nation-states, regional blocs, inter-national

Power and inequality Political agency possible

Politics globally transformed Nation-states important but reconstructed

Sovereignty shared

Culture Homogenisation Clashes of culture Nationalism Americanisation Globalisation differentiated Globally transformed Hybridisation Complex, differentiated globalisation

History Globalisation is new Internationalisation is old Globalisation old but present forms unprecedented Normative politics Global governance or neoliberalism End of social demo-cratic welfare state

Reformist social democracy and international regulation possible

Cosmopolitan democracy

Future Globalisation Nation-state, triad, conflicts, inequality

Uncertain, agency Left or Right

(12)

Pascal Gielen heeft deze vier posities van Held en Martell gebruikt in zijn theorie voor globaliseringsposities binnen kunstsociologie. Hij trekt deze theorie door naar de meest waarschijnlijke consequenties voor de plaats die kunst inneemt in de hierboven genoemde vier visies van globalisering. Dit onderzoek gaat over de ontwikkeling en bescherming van culturele diversiteit. Wat van belang is, zoals verderop in dit onderzoek vaker terug zal komen en verder uitgediept zal worden, is dat binnen alle machten die de wereld vormgeven een bepaalde autonome vrijplaats blijft waarbinnen kunst en cultuur zich kan ontwikkelen zonder beïnvloed te worden door invloeden van politieke, commerciële of zelfs rechtelijke aard. Hoewel Gielen aangeeft dat deze modernistische, volledig autonome kijk op de creatie van kunst niet geheel te handhaven is, blijft de notie van een plaats waar kunst in contact blijft met vooral kunstzinnige waarden belangrijk. Hij noemt hierbij de Actor-Network theorie van Bruno Latour waarbij het kunstwerk, naast alle eventuele andere waarden die het heeft, actief contact moet blijven maken en moet blijven vernetwerken met het artistieke waardesysteem (Gielen 140, 141).

Gielen beschrijft de manier waarop deze artistieke vrijplaats vormgegeven kan worden binnen de globaliseringstheorieën als zeer verschillend, waardoor hij verschillende strategieën voor kunstzinnige ontwikkeling afleidt.

De hyperglobalisten willen de financiele bewegingen zo vrij mogelijk laten bewegen. Dit betekent volgens hem dat ook kunst op deze manier wordt behandeld. Kunst is hierbij een instrument van de vrije markt wat slechts als handelswaar dient. De economische vrije ruimte heeft voorrang gekregen boven de artistieke.

De anti-globalisten doen er alles aan om de impact van economische stromen zo veel mogelijk te limiteren en om de invloed van buitenaf op de lokale economie te beperken. Kunst wordt hier gezien als een instrument om lokale cultuur mee tentoon te stellen.

De sceptici hebben, net als op algemene globalisering, een heel andere kijk op de plaats van kunst dan de hyper- en antiglobalisten. Omdat de sceptici het politieke in plaats van het economische waardensysteem benadrukken, zou volgens Gielen de artistieke vrije zone ook binnen deze landsgrenzen moeten worden gepositioneerd door middel van door de staat verstrekte subsidies. Omdat een dergelijke kunstregeling politieke steun nodig heeft en vooral eigen publiek steunt, is de nadruk zeer sterk komen te vallen op publieksparticipatie. Op deze manier wordt het publieke gereduceerd tot het nationale. Gielen vindt dit niet de juiste manier om met de artistieke vrije zone om te gaan, omdat deze zo gericht is op een te klein publiek. De artistieke vrije zone die hier gecreëerd wordt is niet heterogeen genoeg.

(13)

aangelegenheden, terwijl tegelijkertijd de globale stromen ook worden geïnfecteerd met lokale eigenaardigheden.

Muzikale globalisering

Ook onder muzieksociologen is globalisering een veelbesproken onderwerp. Veel teksten in dit wetenschapsgebied concentreren zich op de opkomst en ontwikkeling van het genre wereldmuziek, wat is ontstaan in 1987 en een overkoepelende term is voor een genre waarbinnen op dat moment reeds bestaande muziek van over de gehele wereld werd geschaard, en waarbij later ook de samenwerkingen tussen Westerse artiesten als Peter Gabriel en Paul Simon met inheemse muziek uit niet-westerse delen van de wereld werd gevoegd (Stokes 52). Hoewel deze focus voor dit onderzoek niet geheel ter zake doende is, worden in deze teksten ook de effecten van globalisering op muziek in het algemeen uitgebreid geaddresseerd. Daarom zullen hier een aantal belangrijke teksten op dit gebied worden besproken en uiteengezet. Bijna alle teksten over muzikale diversiteit in een geglobaliseerde context bespreken de invloed van de Grote Vier platenmaatschappijen, een onderwerp wat in hoofdstuk vijf verder zal worden uitgediept, en het daaraan gekoppelde concept van de ‘Cultural Grey-Out’ (Lomax 1968). Voor nu is het belangrijk te weten dat de Grote Vier de naam is voor de vier platenmaatschappijen zijn die op dit moment 75% van de wereldhandel in popmuziek in handen hebben.

Een belangrijke theoreticus op dit wetenschapsgebied is Martin Stokes, die in zijn werk voortbouwt op de discussie die in de jaren 70 woedde tussen Mark Slobin en Veit Erlmann. In deze discussie neemt Erlmann een laat-kapitalistiche positie in waarbinnen geordende productie en consumptie van diversiteit centraal staat. Erlmann is beinvloed door een stroming van postkoloniale kritiek waarbinnen, volgens Stokes, de ontstane verbanden en beinvloeding tussen het Westen en de rest van de wereld wel worden beschreven, maar de exploitatieve relatie die hierbij is ontstaan tussen het Westen en de rest wordt gemystificeerd. Daarbinnen ziet

(14)

het westen leren om te ‘code-switchen’, dat wil zeggen vorm en betekenis geven aan nieuwe muzikale in een globale context. Hij weigert om een groot systeem aan het werk te zien. Hij stelt zijn vraagtekens bij de gedachte of een simpel analytisch werk zoals dat van Erlmann het gevoel en de kracht van muziek in de tegenwoordige wereld van snelle deterritorialisering, het herinrichten van grenzen en het gelijke opgaan van verschillende marketingsystemen kan omvatten. Op het muzikale vlak is alles in een constante staat van beweging bij Slobin. De enige consistente

organiserende kracht is de keus van de consument, welke in Slobin’s visie de moderne consumenten min of meer grenzeloze mogelijkheden voor eigen indeling biedt (Ibid. 49).

Deze twee theoretici hebben in de vroege jaren ’90 de termen van de discussie vastgesteld. Dit zijn termen van tegenstellingen tussen globaal en lokaal, pessimisme en optimisme en top-down en bottom-up benaderingen van globalisering. Hierop zijn veel theoretici verder gegaan, maar volgens Stokes zijn deze veelal gaan zoeken naar een theorie die ergens tussen deze twee zienswijzen in zit. Veel van wat de afgelopen jaren geschreven is, is een bemiddeling tussen deze twee uitersten. De wereldvormende krachten van de top-down benadering worden begrepen in specifieke institutionele context. Grote platenmaatschappijen worden niet meer gezien als de enige macht aan het werk. De bottom-up benadering is ook aangepast: de productie van lokaliteit en plaats wordt ook niet meer slechts gezien als een goedaardige en kleinschalige face-to-face interactie, maar als een project waarin veel verschillende partijen een aandeel en inleg hebben. De angsten die voor gepolariseerde stromingen zorgden hebben plaatsgemaakt voor een meer getemperde en afgevlakte toon en vernieuwde aandacht voor gedetailleerde ethnografische en historische beschrijvingen (Ibid. 50).

Een goed voorbeeld van een theoreticus die het midden houdt tussen de twee uitersten van Erlmann en Slobin is David Hesmondhalgh. Hij legt in zijn boek The Cultural Industries de nadruk op de ambivalentie van de culturele industrie, waarbij hij de ambivalente aard beschrijft die de culturele industrie volgens hem heeft: aan de ene kant organiseert de culturele industrie de symbolische creativiteit dusdanig dat bestaande ongelijkheid (in klasse, geslacht en etnische afkomst) van kapitalistische samenlevingen worden gereflecteerd, aan de andere kant geeft Hesmondhalgh aan dat de culturele industrie nooit algehele controle heeft over originele symbolische creativiteit, waardoor de makers van deze creatieve symbolen meer autonomie krijgen dan de meeste andere arbeiders (Hesmondhalgh 5-6).

(15)

producties binnen de overmacht van de in de VS gebaseerde culturele industrie signaleren zij pogingen van krachten van ‘onderaf’ die proberen om mediabeleid te implementeren of veranderen waar overheden dit niet voor elkaar hebben kunnen krijgen, en krachten van ‘bovenaf’: internationale regelgeving die zorgt dat bijvoorbeeld quota’s worden ingesteld (Malm & Wallis). Hierdoor ontstaat een wisselwerking tussen de top-down en de bottom-up benadering die Stokes signaleerde.

Stokes houdt zelf ook een positie aan die het midden houdt van de eerder beschreven discussie tussen Erlmann en Slobin. Hij onderkent de invloed van de Amerikaanse populaire muziekindustrie die centraal staat in veel discussies omtrent muzikale globalisering, maar wil ook benadrukken dat vele muzikale praktijken van andere plekken op de wereld eenzelfde invloed hebben gehad. Muziek is volgens Stokes niet enkel te zien als het product van economische hegemonies, politieke prestigeinstrumenten en massamedia-technieken, omdat muziek dan alleen gezien zou worden als het invullen van globale posities die zijn gevormd door deze andere maatschappelijke krachtvelden. Voor Stokes echter vervult muziek een veel actievere sociale rol in het vormen van posities die anders niet zouden zijn ontstaan Stokes 52). Toch blijft een van de onderliggende thema’s de grote macht van de muziekindustrieën. Een theoreticus die zich bezig houdt met machtsverhoudingen en wie de macht heeft om anderen te representeren in muziek is Timothy Taylor. Hij schrijft recenter, zijn boek Beyond Exoticism: Western Music and the World is uitgebracht in 2007, en zijn tijdsframe omvat ook de tijd vanaf de 17e eeuw tot en met

het heden. Hierbinnen onderzoekt hij wat hij ziet als de drie grootste systemen van overheersing en exploitatie, te weten kolonialisme, imperialisme en globalisering, waarbij hij de meeste macht over representaties sinds de opkomst van de massacultuur in de vroege 20e eeuw toeschrijft aan grote corporaties (Taylor 1). Taylor

verbaast zich over het feit dat culturele globalisering tot dan toe veel meer onderzocht is door ethnomusicologen dan door musicologen, terwijl het niet alleen inheemse culturen van niet-westerse landen zijn die onder vuur liggen, maar andere vormen van westerse muziek zoals klassieke muziek (Ibid. 2). Zoals ik duidelijk wil maken verderop in dit artikel, vallen hier ook andere popmuziekuitingen onder die niet worden gesteund en gevormd door de Grote Vier platenmaatschappijen.

(16)

hate the blacks but because they don’t know who they are without the Blacks” (Ibid. 9).

De grootste verandering die Taylor ziet bij de overgang van natiestaten naar een geglobaliseerde wereld is niet het wegvallen van de natiestaat, want deze heeft volgens hem nog steeds veel betekenis bij het maken van regels en wetten waaraan de globale handel wordt gevormd. Maar deze regels worden steeds meer aangepast aan de wensen van grote corporaties, in plaats van voor de burgers. Dit maakt zijn visie meer pessimistisch dan die van Stokes, die nog relatief veel macht bij de muzikale uitingen zelf neigt te leggen. Volgens Taylor heeft dit als gevolg dat de invloed op het dagelijks leven van de burgers steeds minder door de natiestaat wordt beïnvloed en steeds meer door de multinationale corporaties.

Over het debat tussen optimistische en pessimistische globaliseringstheorieën zoals hierboven beschreven tussen Erlmann en Slobin zegt Taylor dat na nader onderzoek vaak blijkt dat beide zienswijzen kloppen, maar dat de visies incompleet zijn, zelfs misleidend als niet wordt gekeken naar hoe consumptie en het invullen van identiteit van invloed zijn. Hij ziet dat (westerse) identiteit door sommige culturen wordt geconsumeerd om zichzelf te versterken, terwijl andere culturen lokale cultuur gebruiken om zichzelf te definieren: “the former appropriate otherness while the latter produce selfhood for others” terwijl weer anderen persoonlijkheid (selfhood) voor zichzelf creëren (Ibid. 115).

(17)

vrijemarktbeginselen (Burkart & McCourt). Dit onderwerp zal een grote rol spelen in het verdere verloop van dit onderzoek, wanneer de manier waarop de WTO en de grote multinationale mediamaatschappijen zich tot elkaar verhouden verder wordt uitgediept.

(18)

Hoofdstuk 2

–Wat is de context mbt globalisering waarbinnen de CCD tot stand is gekomen?

Om te begrijpen in welke politieke context de CCD is ontstaan moet eerst economische globalisering worden bekeken vanaf de Tweede Wereldoorlog. Dit moment is namelijk te beschouwen als een breekpunt omdat de tijd vóór de Tweede Wereldoorlog zich kenmerkte door verregaande nationalisering en protectionisme. Na de Tweede Wereldoorlog hebben verschillende organisaties zich sterk gemaakt voor juist het omgekeerde, meer internationale samenwerking, mede om te voorkomen dat een oorlog op dusdanig grote schaal ooit nog zou plaatsvinden.

De economische globalisering wordt vooral gereguleerd door de World Trade Organization. Het ideaalbeeld van de WTO is een wereld waarin wereldwijde internationale vrijhandel heerst. Deze vrijhandel kan volgens de WTO leiden tot economische stabiliteit en veiligheid. Deze vrijhandel dient volgens hen te gelden voor alle sectoren, derhalve ook voor de cultuursector. Deze insteek maakt de WTO een volmaakt voorbeeld van een hyperglobalistische organisatie. In dit hoofdstuk zal ik uiteenzetten hoe de WTO is ontstaan, en dieper ingaan op de reguleringen binnen de WTO die relevant zijn voor dit onderzoek.

Het ontstaan van de World Trade Organization

Het einde van de Tweede Wereldoorlog luidde een tijdperk in waarin internationale betrekkingen gereguleerd moesten worden, onder het motto ‘nooit meer oorlog’. De Verenigde Naties hielden direct na de Tweede Wereldoorlog de Monetary and Financial Conference, waarmee de internationale rust en orde moest worden hersteld op monetair en financieel gebied. De hieruit ontstane organisaties regelden een halve eeuw de internationale handel. De General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) en de organisatie hieromheen die toezag op de juiste naleving hiervan, speelden een belangrijke rol in de regulering van de internationale handel.

Na verloop van tijd voldeed de GATT echter niet meer aan de benodigde regulerende doelstellingen. Om verschillende gaten in de GATT te dichten en deze uit te breiden zodat ook de handel in diensten en verhandelbare elementen van intellectuele eigendommen gereguleerd konden worden, vond van 1986 tot en met 1993 de Uruguay-ronde plaats.

(19)

Wat doet de WTO

De WTO is een onderhandelingsplatform waarin alle aangesloten landen afspraken maken over internationale handel, die contractueel worden vastgelegd en ondertekend.

Overtreding van deze regels kan uiteraard leiden tot sancties. Conflicten tussen partijen worden opgelost binnen de WTO. De WTO wordt aangestuurd door de Ministeriële Conferentie, die gewoonlijk ieder twee jaar vergadert. De Ministeriële Conferentie bestaat uit ministers uit de deelnemende landen. Voor Nederland is dit de Minister van Buitenlandse Zaken. Zij beoordelen en geven de formele accordering aan alle beslissingen die binnen de WTO zijn genomen.

Ook kan de Ministeriele Conferentie besluiten tot een nieuwe onderhandelronde, waarin nieuwe afspraken worden gemaakt over tarieven en handelsovereenkomsten. Vaker echter vergadert de Algemene Raad van ambassadeurs en delegaten van de inmiddels 149 deelnemende landen. Deze vergaderingen vinden meestal in Genève plaats.. Dit is ook de raad die belast is met de geschillenbeslechting. Verder hebben de drie brede onderdelen (GATT, GATS en TRIPs) ieder een eigen orgaan die de Algemene Raad en de Ministeriele Conferentie ondersteunen.

De basisstructuur van de WTO bestaat allereerst uit een algemene overkoepelende overeenkomst, die de WTO vaststelt als organisatie. Hieronder hangen de drie brede onderdelen; die zoals eerder aangegeven zijn: de GATT voor goederen, de GATS voor diensten en de TRIPs voor intellectuele eigendommen. Onder de GATS en de GATT zijn extra multilaterale overeenkomsten en annexen toegevoegd voor sectoren of specifieke kwesties. Vervolgens vindt men hieronder de gedetailleerde lijsten met plurilaterale overeenkomsten die door landen onderling zijn vastgesteld. Er is dus een verschil tussen de multilaterale overeenkomsten die gelden voor alle deelnemende landen en de plurilaterale overeenkomsten die alleen gelden voor die WTO-landen die hierover een overeenkomst hebben getekend (Van den Bossche 2006). De TRIPs staan op dezelfde hoogte als de GATT en de GATS, maar hebben (nog) geen toegevoegde overeenkomsten.

(20)

Umbrella AGREEMENT ESTABLISHING WTO

Goods Services Intellectual property

Basic principles GATT GATS TRIPS

Additional details Other goods agreements and annexes Services annexes Market access commitments Countries’ schedules of commitments Countries’ schedules of commitments(and MFN exemptions)

Dispute settlement DISPUTE SETTLEMENT Transparency TRADE POLICY REVIEWS

Tabel 1. Bron: website WTO, www.wto.org (geraadpleegd op 1 december 2009)

Aan de basis van de WTO zijn een aantal fundamentele principes opgenomen. Deze vormen de basis voor alle verdere overeenkomsten en regels. Deze principes zijn als volgt samen te vatten:

- handel zonder discriminatie

- geleidelijke vrijere handel door overleg

- voorspelbaarheid door regulering en transparantie - eerlijke competitie en ontwikkeling

- economische hervorming.

Handel zonder disciminatie uit zich in twee regels die in zowel de GATT, de GATS als in de TRIPs een belangrijke plek innemen, namelijk de Most Favoured Nation (MFN)- verplichting en de National Treatment. De MFN-verplichting houdt in dat ieder land alle andere landen met dezelfde handelsvoorwaarden dient te behandelen als die gehanteerd worden voor het land met de beste handelsvoorwaarden (de ‘most favoured nation’). Dit komt simpel gezegd erop neer dat er een verbod is op discriminatie tussen verschillende landen.

De National Treatment (nationale behandeling)-regel betekent dat alle buitenlandse goederen en diensten dezelfde behandeling moeten krijgen als de goederen, diensten en intellectuele eigendommen van het eigen land (nadat deze goederen vanuit het buitenland op de binnenlandse markt zijn gebracht), oftewel behandel een ander zoals jij zelf behandeld wilt worden (Bruner 2008-2, 367).

(21)

Voorspelbaarheid door regulering en transparantie wordt bereikt door het vastleggen van invoertarieven. Door deze stabiliteit weten de handelende landen waar ze aan toe zijn en daardoor wordt de internationale handel bevorderd, zo wordt aangenomen. Hoewel de WTO in principe algehele globale vrijhandel beoogt, zonder barrières zoals invoerrechten en quota, geven zij aan ook te streven naar een open, eerlijke en onverstoorde competitie. Dit houdt in dat, als dit streven wordt bereikt door wel tarieven in te stellen (bijvoorbeeld bij zwakke sectoren in ontwikkelingslanden), het systeem dit wel toelaat, zo geeft de WTO aan. Ook de MFN-verplichting en de nationale behandeling zijn ingesteld om bij te dragen aan een zo eerlijk mogelijke competitie.

Tot slot wordt bijgedragen aan de ontwikkeling en economische hervorming van ontwikkelingslanden. Door hen de tijd te gunnen om zich aan te passen aan de beslissingen van de Uruguay-ronde, worden ontwikkelingslanden volgens de WTO steeds meer gestimuleerd om actief deel te nemen aan de onderhandelingen. Het einddoel is wel om ook bij hen zo veel mogelijk vrije internationale handel door te voeren. Dit omdat de WTO ervan overtuigd is dat alle landen kunnen profiteren van hun specialiteit. Dit principe noemen zij het principe van comparative advantage, wat erop neerkomt dat zelfs als een land niet de beste is in het produceren van welk product dan ook, zij nog steeds wel kunnen maken waar zij als land het beste in zijn. Het voorbeeld dat de WTO noemt op haar website is als volgt: Als land A. Het beste is in het maken van auto’s en slechts een klein beetje beter in het maken van brood, dan moet land A zich nog steeds richten op het maken van auto’s en die exporteren naar land B, en het maken van brood aan land B overlaten. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen die ontwikkelde landen ertoe bewegen om ontwikkelingslanden gunstiger te behandelen (website WTO).

UNESCO

(22)

De UNESCO tracht deze doelen naar eigen zeggen onder andere te behalen door het onderhouden van culturele diversiteit, interculturele dialoog en een cultuur van vrede (UNESCO 2009).

(23)

Hoofdstuk 3 – De implicaties van de WTO voor de

wereldwijde cultuursector

Hoewel UNESCO de CCD nergens expliciet als culturele tegenhanger van de WTO benoemt, ligt de CCD lijnrecht tegenover de standpunten van de WTO, wat ook blijkt uit de de plaatsing van de WTO bij de hyperglobalisten en de UNESCO bij de anti-globalisten.1 In het volgende hoofdstuk zal de CCD nader worden bestudeerd, maar

om dit verdrag in het juiste licht te kunnen zien, zal eerst een beeld worden geschetst van de kritiek op de WTO vanuit de dienstensector.

De Bedreiging van de Dienstensector

Op de GATS klinkt vanuit de dienstensector veel kritiek. Een duidelijke systematische uitleg van deze kritiek vinden we in Facing the Facts: A Guide to the GATS debate. Scott Sinclair en Jim Grieshaber-Otto leggen hierin uit wat de angst voor de GATS in de dienstensector is, en wat de mogelijke nadelige gevolgen zijn van de door de WTO gestimuleerde liberalisering en privatisering.

Van privatisering is sprake als overheidstaken overgedragen worden aan particuliere ondernemingen. Liberalisering betekent het door de overheid openstellen van binnenlandse markten; door geldende internationale beperkingen op te heffen wordt buitenlandse concurrentie toegelaten.

Hoewel de lidstaten van de WTO niet krachtens mandaat worden gedwongen tot privatisering van bepaalde markten, zet de GATS overheden wel aan tot liberalisering. Zodra een land is overgegaan tot liberalisering wordt dit via GATS-reguleringen vrijwel onomkeerbaar gemaakt. De buitenlandse bedrijven die binnengelaten zijn door liberalisering van de markt zijn vaak grote multinationale bedrijven, die hun diensten veel goedkoper kunnen aanbieden dan het staatsbedrijf wat dezelfde dienst aanbiedt. Vaak gaan overheden dan toch, vaak onder druk van lobby’s en internationale onderhandelingen, overstag en kiezen ze voor privatisering van de markt. Sinclair en Grieshaber-Otto geven aan, op basis van bestudeerde communicatie van Cuba, Senegal, Tanzania, Uganda, Zimbabwe en Zambia, het waarschijnlijk te achten dat veel van de problemen die worden ervaren door privatisering op deze manier veroorzaakt worden door GATS (Sinclair & Grieshaber-Otto, 75). Deze dreiging is wezenlijker voor bijvoorbeeld de electriciteitsmarkt of het openbaar vervoer dan voor cultuur, omdat cultuur niet in dusdanige mate wordt

1

De volledige tekst van de CCD is te vinden op de website van de UNESCO:

(24)

gereguleerd door de overheid. Wat wel een belangrijk punt is dat hieruit blijkt, is dat de WTO zeer afwijzend staat tegen bescherming van de dienstensectoren, en tijdens onderhandelronden sterke druk uitoefent om grenzen voor diensten open te stellen, waarna deze handeling zeer moeilijk tot niet meer is terug te draaien.

Op verzoek van de Boekmanstichting (studiecentrum voor kunst, cultuur en beleid te Amsterdam) heeft hoogleraar internationaal economisch recht Peter van den Bossche onderzoek gedaan naar de invloed van de WTO op de culturele sector. Van den Bossche is zelf werkzaam geweest voor de WTO in de beginjaren van de organisatie. Hij schetst een minder bedreigend beeld van de uitwerkingen van de WTO dan binnen de cultuursector veelal worst aangenomen, een beeld dat hij bestempelt als ‘sfeermakerij’ (Van Hemel). Hij benadrukt in het interview dat hij heeft met SICAMag vooral de mate waarin de WTO probeert de economische globalisering in goede banen te leiden, waarbij handelsbeperkende maatregelen juist wel mogen worden ingezet om maatschappelijke waarden te beschermen en behouden. Zo legt Van den Bossche de nadruk op de mogelijkheden voor landen om binnen sectoren handelsbarriëres in stand te houden. Zolang geen expliciete verbintenissen van nationale behandeling of van markttoegang zijn aangegaan geldt namelijk in het kader van de GATS dat er ook geen markttoegangsverplichting of verplichting van nationale behandeling van toepassing is (V.d. Bossche 2006), een punt dat ook werd benadrukt door voormalig WTO Directeur-Generaal Michael Moore in 2001 (Sinclair & Grieshaber-Otto, 73-74). Landen hebben hierdoor de keuze om een markt wel of niet toegankelijk te maken voor internationale concurrentie.

(25)

Van den Bossche erkent de druk om te liberaliseren en privatiseren als hij antwoord geeft op de vraag of Nederland te maken krijgt met de gevolgen van de WTO-overeenkomsten. Hij legt uit dat de gehele Nederlandse cultuursector reeds te maken heeft met deze overeenkomsten, maar dat de gevolgen vooralsnog beperkt zijn. Pas op het moment dat er expliciete verbintenissen worden aangegaan op het gebied van markttoegang of nationale behandeling, gelden de Most Favoured Nation en Nationale Behandelings-overeenkomsten. In Nederland is dit nog maar zeer beperkt het geval, en daarom hoeft Nederland zich ook niet te houden aan markttoegangsverplichting of nationale behandelingsregels. Maar of dit zo blijft is ten zeerste de vraag.

Of de Europese Unie en Nederland zich in de toekomst even terughoudend als nu zullen opstellen met betrekking tot verbintenissen inzake markttoegang en nationale behandeling in de sectoren entertainment en audiovisual services is echter niet zeker. Stel: de VS kloppen opnieuw en nog harder op de deur om toegang te krijgen tot de Europese markt van de audiovisuele diensten, dan doet Brussel niet open. De Europese verzekeringslobby krijgt hier lucht van, want die wil zelf meer toegang krijgen tot de Amerikaanse verzekeringsmarkt, een streven dat op de steun van Brussel kan rekenen. Brussel en de verzekeringslobby kunnen dan een beetje toegang tot de Europese markt voor audiovisuele diensten gebruiken als ruilmiddel in de onderhandelingen over de toegang van Amerikaanse markt voor verzekeringsdiensten. Zo werkt het. De VS vragen toegang tot de culturele markt, de EU tot de Amerikaanse verzekeringsmarkt of andere markten voor diensten. Door de politieke druk van bepaalde lidstaten, Frankrijk uiteraard op kop en de maatschappelijke druk van de culturele sector in vele lidstaten, houdt Brussel de deur tot nu toe gesloten. De vraag is echter ‘hoelang nog?’ De druk van handelspartners en van een groot deel van de Europese dienstenindustrie om de deur te openen zal in de toekomst alleen maar groter worden (Van Hemel).

De dreiging voor subsidies

Een andere regeling waar de culturele sector mee te maken heeft is de Overeenkomst inzake Subsidies en Compenserende Maatregelen (de Agreement on Subsidies and Countervailing Measures - SCM). Culturele instellingen steunen veelal op subsidies die vanuit de overheid worden verstrekt. De WTO staat in principe afkeurend

(26)

De SCM-overeenkomst maakt deel uit van de multilaterale additionele details van de GATT, en geldt dus in gelijke mate voor alle landen (zie tabel 1). De definitie van subsidies binnen deze overeenkomst bevat drie belangrijke elementen: een subsidie is (1) een financiele contributie (2) door een overheid of op een andere manier publiek orgaan binnen het territorium van een lidstaat (3) die een voordeel verleent (website WTO). De SCM-overeenkomst keurt het dus af als een voordeel wordt toegekend door een overheidsinstantie in de vorm van een financiele bijdrage. De WTO onderscheidt twee soorten subsidies: de verboden subsidies en de voor bezwaar vatbare subsidies. De subsidies die veelal aan culturele instellingen worden verschaft vallen onder de voor bezwaar vatbare subsidies. Deze zijn in principe niet verboden, maar deze staan wel onder druk door multilaterale geschillenbeslechtingen, of door de compenserende maatregelen die kunnen worden ingesteld op het moment dat een subsidie nadelige gevolgen veroorzaakt aan de belangen van een andere lidstaat. Het uitgangspunt is dat andere leden van de WTO niet mogen worden geschaad door de subsidieregelingen van een overheid. Mocht een lidstaat zich benadeeld achten door subsidies, dan kan deze bezwaar aantekenen tegen de lidstaat die de subsidie verstrekt. In het geval dat door de geschillenbeslechtingsraad aan het bezwaar wordt tegemoet gekomen, dan moeten er maatregelen worden getroffen die de schadelijke gevolgen wegnemen of moet de subsidie worden ingetrokken. Bovendien is in GATS artikel XV vastgesteld dat lidstaten geacht worden verder te onderhandelen over subsidies op diensten, teneinde deze steeds verder te verminderen.

TRIPs (intellectuele eigendommen)

De TRIPs regelt, zoals eerder aangegeven, de internationale handel in intellectuele eigendommensrechten. TRIPs staat voor Trade Related International Property Rights en is gebaseerd op het Auteursrechtenverdrag voortvloeiend uit het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom (1883), de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (1886), het Verdrag van Rome inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars (1961), producenten van fonogrammen en omroeporganisaties en het Verdrag van Washington betreffende geïntegreerde schakelingen (1989). Daarnaast worden talloze strengere normen ingevoerd waar deze overeenkomsten ontoereikend zijn (www.europa.eu). Bij het ondertekenen van het TRIPs-akkoord verplichtten alle lidstaten zich tot het instellen van een bepaalde minimumpatentstandaard, dat via de WTO kan worden aangevochten bij overtreding.

(27)

Universiteit van Utrecht, waren deze oude verdragen en regelingen vooral een zaak van de ontwikkelde landen, waar intellectuele eigendommen de grootste economische waarde hadden. De bedoeling van de auteurswet is dat de maker van een creatief werk voor een bepaalde tijd het alleenrecht op dit werk heeft, ‘als dank voor de geleverde culturele prestatie’ en als stimulans om meer culturele uitingen te maken zodat de maatschappij daar haar voordeel mee kan doen (Belder). Zo ontstaat een balans tussen het publieke belang en het individuele belang van de maker. De houder van het auteursrecht kan zo ook het gebruik van de culturele uiting ontzeggen aan derden, of een verbod op het kopieren hiervan instellen. De originele ideeën waar de uiting van is afgeleid of op is gebaseerd blijft binnen het publieke domein. Inheemse culturen, zo geeft Belder aan, vallen niet onder deze regeling: de uitingen die binnen inheemse culturen worden geproduceerd, worden geacht binnen het publieke domein te vallen (Ibid.).

Auteursrechtenregelingen zijn aan het begin van de 18e eeuw in het Verenigd

Koninkrijk ontstaan om te voorkomen dat de maker van een werk onbegrenst monopolie kan behouden op een culturele uiting, zoals dat vóór de tijd van de auteursrechten het geval was. De duur van deze eerste regelingen waren daarom gesteld op 14 (in het Verenigd Koninkrijk) en 28 (in de VS) jaar, met een vernieuwingsmogelijkheid van nog eens 14 jaar van de auteur, indien in leven. Daarna zouden de uitingen weer terugvloeien in het publieke domein, zodat ze weer hergebruikt kunnen worden (Bishop 453-455).

In de praktijk blijkt dat degenen die profiteren van de economische winsten die worden gegenereerd door deze intellectuele eigendomsrechten vaker commerciele instellingen zijn dan de oorspronkelijke makers. De makers hebben de rechten ingeleverd aan deze bedrijven in ruil voor verspreiding en publicatie van hun materiaal. De grote invloed van de mediaconglomeraten hebben in de VS geleid tot steeds verdere verlenging van de geldigheid van auteursrechten, zodat zij optimaal geld kunnen genereren uit de culturele uitingen waarvan zij de rechten hebben opgekocht. De lengte van de auteursrechten kunnen oplopen tot langer dan een eeuw, wat in de praktijk betekent dat culturele uitingen zo goed als niet terugstromen in het publieke domein. De regeling die in de 18e eeuw was ingesteld was juist bedoeld om

te voorkomen dat dit gebeurde, maar onder invloed van commerciele instellingen is dit effect ongedaan gemaakt (Ibid.). 2

2 Verderop in dit onderzoek, bij de bespreking van de effectiviteit van de CCD, zal verder worden ingegaan

(28)

Ook de inheemse culturen worden steeds vaker gecommodificeerd voor commerciele (vaak toeristische) doeleinden. Munsters geeft als definitie van commodificering: "a process by which things (and activities) come to be evaluated primarily in terms of their exchange value, in a context of trade, thereby becoming goods (and services)" (Munsters 119). Voor de culturele producenten zelf betekent dit dat de directe beloning voor het leveren van een culturele prestatie niet meer bij hen terechtkomt. De stimulans voor individuen om culturele producten te leveren is op deze manier aanzienlijk verminderd, omdat commerciele instellingen de winst opstrijken.

Onduidelijk

Uit de hierboven geschetste voorbeelden schemert door dat de grootste dreiging die uitgaat van de WTO niet de al bestaande overeenkomsten zijn, maar de regels die in de toekomst nog kunnen komen. De GATS, GATT en TRIPs zijn nog lang niet eenduidig geformuleerd.

Zoals Sinclair en Grieshaber-Otto het formuleren komt de grootste dreiging van het feit dat de GATS erg multi-interpretabel zijn, en zij zien de effecten daarvan negatief in:

Any protective exceptions: must be drafted extremely carefully; will be interpreted narrowly; usually protect existing measures, not future policy flexibility; become targets in ongoing negotiations; and are of uncertain effectiveness until tested in dispute settlement. Significantly, the GATS does provide a means for governments to withdraw previously made commitments, but only so long as they are prepared to compensate other governments whose service suppliers are allegedly adversely affected (vi-vii).

Voormalig WTO-directeur Michael Moore heeft benadrukt dat de GATS expliciet overheidsdiensten uitsluit van de regelementen. Dit geldt voor die diensten die noch op een commerciële, noch op een competitieve basis worden verstrekt. Maar juist de termen commercieel en competitief zijn problematisch, omdat ze niet eenduidig gedefinieerd kunnen worden. De termen zijn op verschillende manieren te interpreteren en daarom open voor discussie. In de praktijk betekent het dat op het moment dat een bepaalde overheidsdienst wordt voorgedragen aan een dispuutpanel, een enge interpretatie ervoor kan zorgen dat deze uitsluiting geen enkele waarde heeft (Sinclair & Grieshaber-Otto, V-VI, Meijers).

(29)
(30)

Hoofdstuk 4 – De te onderscheiden spanningsvelden

Zoals duidelijk is geworden in hoofdstuk 2 zijn zowel de UNESCO als de WTO voor een bepaalde mate en manier van globalisering. Ze hebben echter verschillen in opvatting over op welke vlakken welke soort regulering dient te worden toegepast teneinde een optimale staat van vrede en welvaart te verkrijgen over de gehele wereld. In dit hoofdstuk zal worden uitgelegd hoe de discussie tussen de WTO en UNESCO zich heeft gevormd. Zoals zal blijken is vooral de behandeling van cultuur een groot struikelblok. De standpunten van de verschillende partijen zullen worden uiteengezet en ingedeeld in de verschillende posities binnen globaliseringstheorieën van Held en Gielen.

Pro-trade vs protectionisme

Het debat rondom vrijhandel en cultuur wordt meestal geschetst als een tegenstelling over het onderwerp van protectionisme. Aan de ene kant van de scheidslijn staat de WTO en veelal wordt de VS ook onder deze groep geschaard, de liberalen of pro-traders.

De liberalen of pro-traders maken zich sterk voor economische globalisering en volledige internationale vrijhandel vanuit de overtuiging dat de armoede van bepaalde landen, vooral de derdewereldlanden volgens hen het beste kan worden gerealiseerd door vrijhandel toe te passen. Vrijhandel heeft in hun visie voor beide partijen voordelige gevolgen: het exporterende land biedt producten goedkoop aan waardoor de vraag vanuit andere landen stijgt. Het importerende land heeft minder van het nationaal inkomen nodig om buitenlandse producten aan te schaffen. De concurrentie zal zorgen dat de prijs-kwaliteitverhouding rechtgetrokken wordt, wat als gevolg heeft dat ieder land produceert waar het het beste in is, want dat is het meest efficient. Groenten en fruit worden geproduceerd in de warme landen, computerchips in West-Europa, zo is de gedachte. Door deze door concurrentie veroorzaakte efficitentie neemt de wereldhandel toe, waarmee ook de wereldeconomie groeit. Zoals eerder aangegeven is dit een zeer typisch voorbeeld van een hyperglobalistische positie.

(31)

trachten door te voeren. Een verdrag als de CCD van de UNESCO, waar in het volgende hoofdstuk verder op in zal worden gegaan, wordt vaak beticht van verhuld protectionisme (zie bijv. Meijers, Bruner 399). De tegenstanders van dergelijke verdragen vrezen dat zodra er een uitzonderingspositie voor bijvoorbeeld cultuur komt van de regels van vrije handel, dat een precedent zal vormen voor meer vormen van protectionisme.

Aan de andere kant staan de UNESCO en vele andere culturele instellingen3. Het

debat wordt meestal in gang gezet vanuit het pro-trade kamp tegen de overheidsmaatregelen om kunst te subsidieren, maar ook tegen de UNESCO, waarbij zij veelal van protectionisme worden beschuldigd. Dit omdat zij willen dat er maatregelen worden getroffen die zorgen dat de principes van vrijhandel niet klakkeloos worden toegepast op cultuur. Hoewel protectionisme door de pro-traders meer als een soort scheldwoord wordt gebruikt tegen dergelijke praktijken, is het voor de discussie praktisch om de twee kampen in te delen als pro-trade en protectionisten.

Zoals het bestaan van de CCD reeds doet vermoeden acht niet iedereen alle sectoren zich evenzeer gebaat bij de regels die de WTO tracht door te voeren. Vanuit de culturele sector worden zorgelijke reacties geuit tegen het aandringen tot vrijhandel van de WTO. Deze zorgelijke reacties lijken in de eerste instantie vanuit een anti-globalistisch standpunt te worden gemaakt omdat de UNESCO wel de hyperglobalistiche ontwikkelingen waarbij steeds minder ‘protectionistische’ maatregelen getroffen kunnen worden opmerkt, maar zich hier duidelijk tegen verzet door te benadrukken dat het beschermen van culturele ontwikkeling wel degelijk mogelijk moet kunnen zijn. De UNESCO vreest voor de ongelijkheid die globaal kapitalisme met zich meebrengt, die tot culturele homogenisering leidt op het moment dat alleen de markt beslist welke culturele uitingen bestaansrecht hebben. De zorgen ten opzichte van de WTO zijn veelal gebaseerd op angst dat de regels van de WTO overheden hindert in de mogelijkheden om een eigen beleid te voeren (bijvoorbeeld op het gebied van voorkeur voor nationale leveranciers, restricties aan buitenlands eigendom, preferentiele subsidies, quota e.d.) die de culturele activiteiten positief zouden beïnvloeden. Cultuur en vrije wereldhandel gaan vaak moeilijk door één deur, omdat gevreesd wordt dat dit soort regelingen, waaronder subsidies voor cultuur, niet meer mogelijk zullen zijn. En juist deze subsidies zijn volgens velen een belangrijke factor bij het behoud en de ontwikkeling van culturele diversiteit.

3 Ook in andere dienstensectoren heerst tegenstand tegen de WTO, maar voor dit onderzoek zijn de

(32)

Hoewel de regels van de WTO niet bedoeld zijn om de ontwikkeling en instandhouding van culturele diversiteit te belemmeren, is de CCD duidelijk opgesteld als een reactie op een bepaalde ervaren dreiging die hierboven al eens is genoemd: de dreiging dat ongelimiteerde vrijhandel culturele diversiteit zal bemoeilijken. Deze dreiging is wezenlijker geworden bij de oprichting van de WTO, omdat vanaf toen met het instellen van de GATS ook de handel in diensten werd gereguleerd. De culturele sector valt ook onder de dienstensector, en heeft dus veel te maken met de GATS-regels, waaronder het verbod op subsidies valt.

Subsidies en gesubsidieerde instellingen zorgen uiteraard niet automatisch voor vernieuwing en diversiteit (instellingen kunnen ook naar de pijpen gaan dansen van subsidieverstrekkers in plaats van naar die van de commercie, dit zorgt dan allerminst voor vernieuwing en diversiteit). Maar gesubsidieerde instellingen vormen wel alternatieven voor de commerciele markt. De angste bestaat dat nieuwe muziek wel ontwikkeld zal ontwikkeld worden, maar uiteraard moeizamer dan met subsidies het geval zou zijn.

Wat alle maatregelen die in de ogen van de WTO als protectionistisch zouden kunnen worden aangemerkt eigenlijk in stand willen houden, is een bepaalde artistieke vrije zone. Gielen zegt dat deze visie van de artiestieke vrije zone is ontstaan nadat de aristocratie en de kerk aan macht verloren. De kunstacademies moesten hun vastgestelde systeem van regels afwerpen, die tot dan toe leidden tot zo waarheidsgetrouw mogelijke representaties binnen de kunst. De kunst kreeg in de kunstsociologie en –filosofie plotseling veel meer autonomie toebedeeld en totale autonomie werd iets om na te streven. Om een kunstwerk als een goed kunstwerk te kunnen beschouwen, moet het bij voorkeur binnen een autonome vrije zone worden gecreëerd, zonder invloed van de kerk of politieke en/of pedagogische beweegredenen. In zijn beschrijving van deze artistieke vrije zone bepleit Gielen dat bij het creatieve proces alleen rekening gehouden moet worden met een artistiek waardensysteem. Op deze manier kan een kunstwerk zelfreflectief zijn, hoeft het geen rekening te houden met elke andere waarde dan alleen zichzelf.

(33)

opvatting hiervan. De culturele vrijplaats bestaat in samenwerking met alle andere waardensystemen, inclusief het artistieke.

Hier ligt de crux van het debat tussen protectionisten en pro-traders. Geen pro-trader of organisatie die pleit voor vrije wereldhandel wil graag dat culturele diversiteit verdwijnt en dat de artistieke vrije zone ten onder gaat aan vrijewereldhandelsprincipes. Dit is niet hun bedoeling, maar eerder een bijproduct van de aangehangen ideologie die slecht is ingesteld op culturele diversiteit en culturele vernieuwing. Het lijkt erop dat homogenisering een ongewenst gevolg is van culturele vrijhandel. Maar dit is niet het belangrijkste.

Feitelijk praten de protectionisten en de pro-traders langs elkaar heen in het debat over cultuur. In zijn artikel Culture, Sovereignity and Hollywood legt Bruner uit wat er precies aan de hand is met dit debat. De problematiek bevindt zich bij de opvatting van cultuur van beide partijen. Hij refereert aan de woorden van C. Edwin Baker waaruit blijkt dat zij die opkomen voor vrijhandel vaak woorden gebruiken als ‘een museum,’ ‘handelswaar,’ of ‘artefact’, woorden die een relatief statische, terugkijkende en bovenal content-georienteerde lading in zich dragen. Bruner geeft aan dat, als dit is wat cultuur betekent, protectionistische regelgeving inderdaad kwetsbaar is voor de beschuldiging dat zij een bepaalde culturele elite beschermen door de nationale cultuur te behouden, wat ten koste gaat van de culturele minderheden in de samenleving, en ook invloeden van buitenaf tegenhoudt.

Het tegengestelde blijkt echter waar: culturele protectionisten zien cultuur vaak als een ‘levende praktijk’ die in het hier en nu bestaat en het culturele verleden vooral als relevant ziet als culturele context voor nieuwe culturele uitingen om zich in te ontwikkelen, in een soort dialoog met het verleden gevoerd door alle leden van de culturele gemeenschap (Bruner¹ 361), een praktijk die te vergelijken is met Gielens artistieke vrije zone, omdat ze beiden een plek vragen voor kunst en cultuur om zich vrij te kunnen ontwikkelen.

(34)

Hoofdstuk 5

- UNESCO’s CCD

Het is vooral in het licht van de hierboven beschreven onduidelijkheid van de WTO-regels dat de CCD moet worden beschouwd. Gielen geeft aan dat de culturele vrijplaats niet puur kan bestaan, maar dat er wel naar gestreeft moet worden dat kunst niet te veel moet hangen naar alleen politieke of alleen marktprincipes, maar er een balans moet ontstaan waarin kunst in dialoog kan treden met de maatschappij.

Bruner beargumenteert in zijn artikel dat de CCD enkel juist te begrijpen is als het geplaatst wordt binnen de spelregels van de diplomatie, in plaats van als een op zich staand wettelijk document:

“The diplomatic meaning of the Convention, however, is considerably clearer. As one commentator has observed, whereas France may have been seen as the “lunatic fringe” in the 1990s for its strenuous opposition to bringing cultural products within the scope of WTO negotiations, the Culture Convention’s resounding approval—including by the United Kingdom and other close U.S. allies—“shows that international opinion has swung into line with them since.” […] it is in large part by reference to the dynamics of diplomacy, domestic politics, and ongoing negotiation— and not so much as a legal instrument taking its place amidst existing international legal obligations— that we can best make sense of this otherwise opaque and apparently contradictory document. ” (Bruner 359)

De drijvende kracht achter het ontstaan van de CCD is vanaf het begin gekomen vanuit Canada en Frankrijk (Meijers, Bruner 359, Footer & Graber 36). Binnen de WTO/GATT ontstond het debat over cultuur en handel tijdens de Tokyo-Ronde (1973-1979) toen de VS hun ongenoegen uitten over de subsidiering van cinema en televisie door maar liefst 21 landen.4 Ook probeerden ze Europese beperkingen op

televisie-uitzendingen van niet-Europese films aan te vechten, maar dit was niet succesvol omdat de Europese landen vonden dat televisieuitzendingen binnen de dienstensector vielen, en dus niet onder de goederenregelingen van de GATT (Footer & Graber, 5-6).

Bij de oprichting van de WTO in 1993 liep het ontstane debat uit op een conflict tussen de VS enerzijds en Canada en de Europese Gemeenschap onder aanvoering van Frankrijk. Frankrijk en Canada uitten hierbij hun bezorgheid over de culturele

4

(35)

diversiteit onder de regels van de GATS (De Cock-Buning, 45), maar richtten zich vooral op de audiovisuele industrie. De VS beweerde dat culturele identiteit niet kon worden gedefinieerd en dat audiovisuele producten (de termen ‘cultuur’en ‘audiovisueel’ waren na verloop van het debat samen komen te vallen) verhandelbare goederen waren die onderworpen waren aan dezelfde handelsregels als alle andere goederen, terwijl hun tegenstanders - veelal landen met een sterke filmindustrie, waaronder naast Canada en Frankrijk ook India, Australië en Egypte - de positie van de VS zagen als een aanval op nationale culturele expressie in de naam van vrije handel (Footer & Graber 6).

In 2005 waren het niet meer enkel Frankrijk en Canada die deze gepercipieerde dreiging op het voortbestaan van culturele diversiteit uitten. Alle leden van UNESCO, behalve de VS en Israël, tekenden op 20 oktober van dat jaar de CCD. Lang niet al deze landen hebben een sterke audiovisuele sector, wat erop lijkt te wijzen dat sinds de oprichting van de WTO een bepaalde verschuiving heeft plaatsgevonden ten opzichte van het begrip culturele diversiteit en de perceptie van de dreiging hierop. Hoewel de VS de CCD niet had ondertekend, hebben zij wel te maken met andere landen die afspraken maken onder én de CCD én de WTO.

De UNESCO geeft in de CCD aan dat zij in de eerste plaats ervoor willen zorgen dat middels deze conventie wordt voorkomen dat culturele uitingen slechts als consumentengoederen worden gezien. Door cultuur slechts als verkoopbare objecten te beschouwen zou het de culturele identiteitswaarde verliezen. De conventie “herbevestigt het recht van staten om cultureel beleid op te stellen, herkent de specifieke aard van culturele goederen en diensten als voertuig van identiteit, waarden en betekenis, en versterkt internationale samenwerking om de culturele expressies van alle landen te bevoordelen” (Unesco 2009-18). Zoals zij in een eerder opgesteld document (de Universal Declaration on Cultural Diversity waaruit de CCD grotendeels is voortgevloeid) uitleggen is dit omdat marktwerking alleen niet het behoud en de promotie van culturele diversiteit kan garanderen (Bruner 381).

(36)

Relatie tot WTO

Hoe probeert UNESCO’s CCD precies tegenwicht te bieden aan de afspraken van de WTO in het voordeel van Cultuur? Kritiek op de CCD richt zich veelal op de ongedefinieerde notie van cultuur en conclusie dat de conventie geen rechtelijke invloed zou hebben. De reden dat cultuur niet gedefinieerd is, is omdat cultuur in wezen een ondefinieerbaar concept is (Bruner, 361-364). Als cultuur, hetgeen waar de CCD om draait, niet te definiëren is, dan betekent dat dat het document toe te passen is op alles en op niets, waardoor er niets te definiëren is wat niet is toegestaan onder de CCD.

Een ander punt van kritiek wordt geuit in de richting van het geschillen-beslechtingmechanisme. Een internationale overeenkomst zoals de CCD is te vergelijken met een contract tussen twee personen, een vrijwillig overeengekomen afspraak waar alle partijen uit zijn op een bepaald gewin. in tegenstelling tot contracten zijn internationale overeenkomsten zelfhandhavend. In dit opzicht lijken ze eerder op illegale zakelijke cartels, maar hiervan verschillen ze vanwege de schikkings- en sanctieregels. De handhaving van een internationale overeenkomst hangt ten slotte af van de mogelijkheid om partijen buiten te sluiten van de winsten die te halen zijn uit het meedoen aan de overeenkomst: een lid die een straf wordt opgelegd door de geschillenbeslechtingscommissie moet deze straf als een beter optie zien dan de mogelijkheid om uit de overeenkomst gezet te worden. De toekomstige winsten moeten dus hoog genoeg zijn voor een partij om dit te willen.

In een dispuut tussen verschillende verdragen worden verschillende partijen, zoals aangegeven in artikel 25 van de CCD, eerst geacht met elkaar tot een oplossing te komen. Als dit niet helpt, dienen ze de goede diensten van een derde partij in te roepen, en pas daarna kunnen de diensten ingeroepen worden van een verzoeningscommissie om tot een oplossing te komen (UNESCO 2005). De details van hoe deze commissie werkt staan niet aangegeven, maar de afwezigheid van consensus over wat cultuur precies inhoudt betekent bij de CCD in wezen dat alle partijen kunnen doen wat ze willen. Hierdoor valt er ook geen winst te behalen uit wederzijds bindende beperkingen die een internationale overeenkomst behelsen. Dergelijke winsten moeten wel aanwezig zijn wil een geschillenbeslechtingmechanisme werken. In het kort betekent dit dat de CCD van haar partijen niets heeft af te dwingen (Acheson & Maule 244-247).

(37)

de pro-traders onder cultuur bestaande producten, statische objecten e.d. verstaan en de protectionisten meer gericht zijn op een context van waaruit nieuwe uitingen kunnen ontstaan in de toekomst. De notie van een statisch heden versus een ontwikkelende toekomst. Binnen deze tegenstelling ligt de kracht van de CCD. De CCD heeft inderdaad als internationaal rechtsverdrag weinig invloed op huidige internationale afspraken. Het document is zo geformuleerd dat het, wanneer het nauw wordt geïnterpreteerd, op geen enkele manier kan worden gebruikt om WTO-regelingen aan zich te onderwerpen. Dit komt vooral door artikel 20, waarin staat dat de CCD niet de rechten en verplichtingen die gemaakt zijn onder andere verdragen mag veranderen. Ook staat in artikel 20 dat de partijen, zonder de CCD te onderwerpen aan andere verdragen, wederzijdse ondersteuning bevorderen met andere verdragen, en de relevante bepalingen van andere verdragen in acht zullen nemen.

Het is hoogstwaarschijnlijk niet de bedoeling van de CCD om invloed uit te oefenen op de bestaande internationale handelafspraken zoals gemaakt onder de WTO. Als men artikel 20 van de CCD goed leest, blijkt namelijk dat landen slechts gevraagd wordt om hun best te doen om zo veel mogelijk binnen de vereisten van de conventie te blijven. In de conventie staat het volgende:

Article 20 – Relationship to other treaties: mutual supportiveness, complementarity and non-subordination

1. Parties recognize that they shall perform in good faith their obligations under this

Convention and all other treaties to which they are parties. Accordingly, without subordinating this Convention to any other treaty,

(a) they shall foster mutual supportiveness between this Convention and the other treaties to which they are parties; and

(b) when interpreting and applying the other treaties to which they are parties or when entering into other international obligations, Parties shall take into account the relevant provisions of this Convention.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Table 3.4 shows the values for the uncertainties for the shell-and-tube heat exchanger used in the case study (see Chapter 6) as well as the source where these values were

The auxiliary equations for the Hagstrom-Warburton boundary conditions are dis- cretized with discontinuous Galerkin elements and Bassi-Rebay type fluxes and combined with the mixed

• Wat is de mening van de medewerkers over de huidige mate van diversiteit Het is uit het onderzoek gebleken dat de organisatie geen duidelijk inzicht heeft inzake wat de

Om te zien of leerlingen zich kunnen identificeren met de Nederlandse cultuur zoals verbeeld in de lesmetho- des Nederlands, hebben we een vragenlijst voorgelegd aan 83 havo-

Want de overheid is niet alleen die bureaucratische regel- neef of hindermacht die tussen droom en daad de wetten en bezwaren stelt, waardoor velen zich in hun vrijheid

Deze methode is bedoeld om referentiäle structuren (d.i. inhoudelijke verbanden tussen de gegevens) om te zetten in presentatiestructuren (bijvoorbeeld als rapport

Bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat medewerkers met een migratie-achtergrond niet alle gezinnen krijgen waar kennis over een bepaalde culturele achtergrond relevant is, maar

De muzikale metafoor reikt mijns inziens een aantal onderscheidende en waardetoevoegende elementen aan (ritme, melodie, harmonie, timbre en vorm), die niet aanwezig zijn of