• No results found

Zoals duidelijk is geworden in hoofdstuk 2 zijn zowel de UNESCO als de WTO voor een bepaalde mate en manier van globalisering. Ze hebben echter verschillen in opvatting over op welke vlakken welke soort regulering dient te worden toegepast teneinde een optimale staat van vrede en welvaart te verkrijgen over de gehele wereld. In dit hoofdstuk zal worden uitgelegd hoe de discussie tussen de WTO en UNESCO zich heeft gevormd. Zoals zal blijken is vooral de behandeling van cultuur een groot struikelblok. De standpunten van de verschillende partijen zullen worden uiteengezet en ingedeeld in de verschillende posities binnen globaliseringstheorieën van Held en Gielen.

Pro-trade vs protectionisme

Het debat rondom vrijhandel en cultuur wordt meestal geschetst als een tegenstelling over het onderwerp van protectionisme. Aan de ene kant van de scheidslijn staat de WTO en veelal wordt de VS ook onder deze groep geschaard, de liberalen of pro-traders.

De liberalen of pro-traders maken zich sterk voor economische globalisering en volledige internationale vrijhandel vanuit de overtuiging dat de armoede van bepaalde landen, vooral de derdewereldlanden volgens hen het beste kan worden gerealiseerd door vrijhandel toe te passen. Vrijhandel heeft in hun visie voor beide partijen voordelige gevolgen: het exporterende land biedt producten goedkoop aan waardoor de vraag vanuit andere landen stijgt. Het importerende land heeft minder van het nationaal inkomen nodig om buitenlandse producten aan te schaffen. De concurrentie zal zorgen dat de prijs-kwaliteitverhouding rechtgetrokken wordt, wat als gevolg heeft dat ieder land produceert waar het het beste in is, want dat is het meest efficient. Groenten en fruit worden geproduceerd in de warme landen, computerchips in West-Europa, zo is de gedachte. Door deze door concurrentie veroorzaakte efficitentie neemt de wereldhandel toe, waarmee ook de wereldeconomie groeit. Zoals eerder aangegeven is dit een zeer typisch voorbeeld van een hyperglobalistische positie.

Om alle sectoren binnen de wereldhandel gelijk te behandelen ziet de WTO erop toe dat de gemaakte afspraken nergens overtreden worden. Alle landen die hebben getekend hebben toegezegd om vrijhandel zo ver mogelijk door te voeren, en zullen op de vingers worden getikt (door boetes op te leggen, of in het ergste geval buitensluiting van de WTO) op het moment dat zij protectionistische maatregelen

trachten door te voeren. Een verdrag als de CCD van de UNESCO, waar in het volgende hoofdstuk verder op in zal worden gegaan, wordt vaak beticht van verhuld protectionisme (zie bijv. Meijers, Bruner 399). De tegenstanders van dergelijke verdragen vrezen dat zodra er een uitzonderingspositie voor bijvoorbeeld cultuur komt van de regels van vrije handel, dat een precedent zal vormen voor meer vormen van protectionisme.

Aan de andere kant staan de UNESCO en vele andere culturele instellingen3. Het debat wordt meestal in gang gezet vanuit het pro-trade kamp tegen de overheidsmaatregelen om kunst te subsidieren, maar ook tegen de UNESCO, waarbij zij veelal van protectionisme worden beschuldigd. Dit omdat zij willen dat er maatregelen worden getroffen die zorgen dat de principes van vrijhandel niet klakkeloos worden toegepast op cultuur. Hoewel protectionisme door de pro-traders meer als een soort scheldwoord wordt gebruikt tegen dergelijke praktijken, is het voor de discussie praktisch om de twee kampen in te delen als pro-trade en protectionisten.

Zoals het bestaan van de CCD reeds doet vermoeden acht niet iedereen alle sectoren zich evenzeer gebaat bij de regels die de WTO tracht door te voeren. Vanuit de culturele sector worden zorgelijke reacties geuit tegen het aandringen tot vrijhandel van de WTO. Deze zorgelijke reacties lijken in de eerste instantie vanuit een anti-globalistisch standpunt te worden gemaakt omdat de UNESCO wel de hyperglobalistiche ontwikkelingen waarbij steeds minder ‘protectionistische’ maatregelen getroffen kunnen worden opmerkt, maar zich hier duidelijk tegen verzet door te benadrukken dat het beschermen van culturele ontwikkeling wel degelijk mogelijk moet kunnen zijn. De UNESCO vreest voor de ongelijkheid die globaal kapitalisme met zich meebrengt, die tot culturele homogenisering leidt op het moment dat alleen de markt beslist welke culturele uitingen bestaansrecht hebben. De zorgen ten opzichte van de WTO zijn veelal gebaseerd op angst dat de regels van de WTO overheden hindert in de mogelijkheden om een eigen beleid te voeren (bijvoorbeeld op het gebied van voorkeur voor nationale leveranciers, restricties aan buitenlands eigendom, preferentiele subsidies, quota e.d.) die de culturele activiteiten positief zouden beïnvloeden. Cultuur en vrije wereldhandel gaan vaak moeilijk door één deur, omdat gevreesd wordt dat dit soort regelingen, waaronder subsidies voor cultuur, niet meer mogelijk zullen zijn. En juist deze subsidies zijn volgens velen een belangrijke factor bij het behoud en de ontwikkeling van culturele diversiteit.

3 Ook in andere dienstensectoren heerst tegenstand tegen de WTO, maar voor dit onderzoek zijn de culturele en aanverwante instellingen het meest van belang.

Hoewel de regels van de WTO niet bedoeld zijn om de ontwikkeling en instandhouding van culturele diversiteit te belemmeren, is de CCD duidelijk opgesteld als een reactie op een bepaalde ervaren dreiging die hierboven al eens is genoemd: de dreiging dat ongelimiteerde vrijhandel culturele diversiteit zal bemoeilijken. Deze dreiging is wezenlijker geworden bij de oprichting van de WTO, omdat vanaf toen met het instellen van de GATS ook de handel in diensten werd gereguleerd. De culturele sector valt ook onder de dienstensector, en heeft dus veel te maken met de GATS-regels, waaronder het verbod op subsidies valt.

Subsidies en gesubsidieerde instellingen zorgen uiteraard niet automatisch voor vernieuwing en diversiteit (instellingen kunnen ook naar de pijpen gaan dansen van subsidieverstrekkers in plaats van naar die van de commercie, dit zorgt dan allerminst voor vernieuwing en diversiteit). Maar gesubsidieerde instellingen vormen wel alternatieven voor de commerciele markt. De angste bestaat dat nieuwe muziek wel ontwikkeld zal ontwikkeld worden, maar uiteraard moeizamer dan met subsidies het geval zou zijn.

Wat alle maatregelen die in de ogen van de WTO als protectionistisch zouden kunnen worden aangemerkt eigenlijk in stand willen houden, is een bepaalde artistieke vrije zone. Gielen zegt dat deze visie van de artiestieke vrije zone is ontstaan nadat de aristocratie en de kerk aan macht verloren. De kunstacademies moesten hun vastgestelde systeem van regels afwerpen, die tot dan toe leidden tot zo waarheidsgetrouw mogelijke representaties binnen de kunst. De kunst kreeg in de kunstsociologie en –filosofie plotseling veel meer autonomie toebedeeld en totale autonomie werd iets om na te streven. Om een kunstwerk als een goed kunstwerk te kunnen beschouwen, moet het bij voorkeur binnen een autonome vrije zone worden gecreëerd, zonder invloed van de kerk of politieke en/of pedagogische beweegredenen. In zijn beschrijving van deze artistieke vrije zone bepleit Gielen dat bij het creatieve proces alleen rekening gehouden moet worden met een artistiek waardensysteem. Op deze manier kan een kunstwerk zelfreflectief zijn, hoeft het geen rekening te houden met elke andere waarde dan alleen zichzelf.

Volgens veel kritische sociologen heeft deze pure kunst nooit bestaan, zo geeft Gielen aan, maar kunst is een veel meer heterogeen object geworden. Volgens hem is het kunstwerk gedemocratiseerd tot een object dat iedereen met alle motivaties kan claimen, wat het tegelijk politiek, economisch, wettelijk, pedagogische én artistiek maakt. Doordat het kunstwerk steunt op al deze pilaren voor significantie, in plaats van op slechts één zoals de markt of de kerk, heeft het kunstwerk het recht om artistieke autonomie te claimen (Gielen 140). De culturele vrijplaats blijft op deze manier bestaan, maar als een veel minder autonoom concept dan in de moderne

opvatting hiervan. De culturele vrijplaats bestaat in samenwerking met alle andere waardensystemen, inclusief het artistieke.

Hier ligt de crux van het debat tussen protectionisten en pro-traders. Geen pro-trader of organisatie die pleit voor vrije wereldhandel wil graag dat culturele diversiteit verdwijnt en dat de artistieke vrije zone ten onder gaat aan vrijewereldhandelsprincipes. Dit is niet hun bedoeling, maar eerder een bijproduct van de aangehangen ideologie die slecht is ingesteld op culturele diversiteit en culturele vernieuwing. Het lijkt erop dat homogenisering een ongewenst gevolg is van culturele vrijhandel. Maar dit is niet het belangrijkste.

Feitelijk praten de protectionisten en de pro-traders langs elkaar heen in het debat over cultuur. In zijn artikel Culture, Sovereignity and Hollywood legt Bruner uit wat er precies aan de hand is met dit debat. De problematiek bevindt zich bij de opvatting van cultuur van beide partijen. Hij refereert aan de woorden van C. Edwin Baker waaruit blijkt dat zij die opkomen voor vrijhandel vaak woorden gebruiken als ‘een museum,’ ‘handelswaar,’ of ‘artefact’, woorden die een relatief statische, terugkijkende en bovenal content-georienteerde lading in zich dragen. Bruner geeft aan dat, als dit is wat cultuur betekent, protectionistische regelgeving inderdaad kwetsbaar is voor de beschuldiging dat zij een bepaalde culturele elite beschermen door de nationale cultuur te behouden, wat ten koste gaat van de culturele minderheden in de samenleving, en ook invloeden van buitenaf tegenhoudt.

Het tegengestelde blijkt echter waar: culturele protectionisten zien cultuur vaak als een ‘levende praktijk’ die in het hier en nu bestaat en het culturele verleden vooral als relevant ziet als culturele context voor nieuwe culturele uitingen om zich in te ontwikkelen, in een soort dialoog met het verleden gevoerd door alle leden van de culturele gemeenschap (Bruner¹ 361), een praktijk die te vergelijken is met Gielens artistieke vrije zone, omdat ze beiden een plek vragen voor kunst en cultuur om zich vrij te kunnen ontwikkelen.

De bezwaren van de pro-traders tegen de maatregelen die genomen worden om de artistieke vrije zone vrij te houden zouden is, dat deze ook genomen kunnen worden om andere vormen van protectionisme in andere sectoren te kunnen toepassen. Binnen de WTO worden hierom, zoals Bruner al aangaf, maatregelen genomen die tot consequentie hebben dat de artistieke vrije zone wordt beperkt.