• No results found

“Oh mijn G od, een soa- test” : Masterscriptie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Oh mijn G od, een soa- test” : Masterscriptie"

Copied!
97
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

“Oh mijn God, een soa-test”:

de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie

onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

Bram Roenhorst

(2)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie

onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Letteren, Communicatie- en Informatiewetenschappen

Finale versie scriptie Persuasieve Gezondheidscommunicatie

Begeleider Rijksuniversiteit Groningen:

prof. dr. C.J.M. Jansen

Begeleider Universiteit Stellenbosch:

prof. dr. L.G. de Stadler

Student: Bram Roenhorst E-mail: bramroenhorst@gmail.com

Adres: Hora Siccamasingel 312, Tel: (+31) 611354640

(3)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

I

Voorwoord

Op mijn achtste verjaardag kreeg ik van mijn opa en oma een atlas cadeau. Ik was er dolblij mee. Urenlang bestudeerde ik de hoogste, diepste, mooiste en bijzonderste plekken op aarde. Met als gevolg dat ik tijdens de aardrijkskundeles op de basisschool met regelmaat de juffrouw moest corrigeren. Enkele jaren later verdween de niet zo stoere atlas onder invloed van puberale hormonen in de kast. De fascinatie voor verre landen en onbekende culturen verdween echter nooit. Na mijn middelbare school vertrok ik voor een halfjaar naar Nieuw-Zeeland; een land nog mooier dan mijn atlas beschreef. Na mijn reis begon ik aan de studie communicatie- en informatiewetenschappen in Groningen. Een goede studievriend van me, Gosse Bouma, deed in zijn masterjaar van dezelfde studie een onderzoek naar gezondheidscommunicatie in Zuid-Afrika. Zijn verhalen over dat land en het onderzoek dat hij daar uitvoerde, lieten het 8-jarige jongetje weer in mij naar boven komen. Ik moest toen nog aan mijn masterjaar beginnen en ik wist dat onderzoek doen in Zuid-Afrika tot de mogelijkheden behoorde. Ik voelde dat ik deze kans met beide handen moest aangrijpen.

In maart 2013 vertrok in naar Zuid-Afrika. Het bezoek was helaas van korte duur. Na een week was ik door familieomstandigheden genoodzaakt terug te keren naar Nederland. In augustus 2013 vertrok ik voor de tweede keer naar Zuid-Afrika. Ik verbleef vier maanden in Stellenbosch en voerde daar aan de universiteit onderzoek uit. Ik kan terugkijken op een geweldige tijd in Zuid-Afrika; een land dat mijn hart gestolen heeft. Ik spreek dan ook graag een woord van dank uit aan iedereen die een bijdrage heeft geleverd aan deze fantastische ervaring.

In het bijzonder wil ik mijn begeleiders prof. Carel Jansen en prof. Leon de Stadler bedanken. Prof. Jansen heeft mij de mogelijkheid gegeven om in Zuid-Afrika scriptie-onderzoek te doen, waarvoor ik hem erg dankbaar ben. Ook wil ik hem bedanken voor de regelmatige feedback en de altijd goed onderbouwde kritiek op mijn werk. Prof. de Stadler wil ik bedanken voor de goede begeleiding in Zuid-Afrika en voor de wekelijkse overlegmomenten. Ik bewonder de manier waarop beide professoren nauw betrokken zijn met hun studenten. Daarnaast wil ik mijn beste Zuid-Afrikaanse vriend Philip Du Plessis bedanken voor al zijn hulp. Phillip was mijn contactpersoon vanuit Nederland, maar werd al snel mijn beste Zuid-Afrikaanse vriend. Ik werd door Philip en zijn vrienden overal met open armen ontvangen en ben iedereen daar ontzettend dankbaar voor. De avonturen die we samen beleefden vergeet ik nooit weer. Ook wil ik mijn familie bedanken voor de steun in een tijd die voor ons niet altijd makkelijk was. Allerlaatst wil ik Sascha bedanken. Haar steun in het afgelopen jaar betekent heel veel voor mij.

Ik vind het zeer pijnlijk dat in een land zo mooi en speciaal als Zuid-Afrika, jaarlijks duizenden mensen sterven aan seksueel overdraagbare aandoeningen. Met de verkregen resultaten uit dit onderzoek hoop ik een bijdrage te kunnen leveren aan de kwaliteit van gezondheidscommunicatie over soa’s in Zuid-Afrika.

(4)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

II

Samenvatting

Doel: In dit onderzoek werd nagegaan in hoeverre nationaliteit en religiositeit van invloed zijn op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten. Daarnaast werd nagegaan in hoeverre de variabelen: seksuele activiteit, relatiestatus, soa-teststatus, geslacht, perceived severity en perceived susceptibility, van invloed zijn op religiositeit en soa-testintentie en op de relatie tussen beide variabelen. De verkregen resultaten uit het onderzoek kunnen een bijdrage leveren aan de kwaliteit van gezondheidsboodschappen over soa’s in Zuid-Afrika en Nederland.

Design: Een kwantitatief comparatief onderzoek.

Methode: Er namen 80 Afrikaans sprekende Zuid-Afrikaanse studenten (Universiteit Stellenbosch) en 80 Nederlandse studenten (Rijksuniversiteit Groningen) deel aan het onderzoek. De studenten vulden vragenlijsten in. De vragenlijst werd samengesteld met behulp van het ‘Integrative Model of Behavioral Prediction’ (IMBP).

Resultaten: Uit variantieanalyse bleek dat nationaliteit, relatiestatus en soa-teststatus bijdroegen aan de verklaarde variantie in soa-testintentie. Om na te gaan of er sprake was van een invloed van nationaliteit op de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie werd een moderatie-analyse uitgevoerd. Daaruit bleek dat het moderatie-effect van nationaliteit de significantie dicht benaderde. Daarom werd er in de analyses van de resultaten steeds een onderscheid gemaakt tussen Zuid-Afrikaanse, Nederlandse en Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. Verder bleek uit moderatie-analyse dat er een relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bestond onder de groep ‘seksueel actieve’ Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen, en onder de groep ‘niet op soa’s geteste’ Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. Uit mediatie-analyse bleek dat er onder de groep Zuid-Afrikaanse studenten een negatief totaal effect van religiositeit op soa-testintentie bestond. Onder de groep Nederlandse studenten bleek er geen totaal effect van religiositeit op soa-testintentie te bestaan. Onder deze groep bleek er wel een positieve relatie te bestaan tussen perceived susceptibility en soa-testintentie en een negatieve relatie tussen perceived severity en soa-soa-testintentie. Onder de groep Nederlandse en Zuid-Afrikaanse studenten samen bleek de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie gemedieerd te worden door perceived susceptibility. Dit bleek zowel uit mediatie-analyse als uit parallelle mediatie-analyse. Uit gemodereerde mediatie-analyse bleek dat de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie, in het mediatiemodel met perceived severity als mediator, gemodereerd werd door nationaliteit. De overige relaties tussen de variabelen in beide mediatiemodellen bleken niet gemodereerd te worden door nationaliteit.

(5)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

(6)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

IV

Inhoudsopgave

Voorwoord ... I

Samenvatting ... II

Inhoudsopgave ... . IV

1. Inleiding ... 1

2. Literatuur ... 3

2.1 Soa’s en soa-testen ... 3

2.1.1 Soa’s en soa-testen in Zuid-Afrika ... 3

2.1.1.1 Soa’s: omvang van het probleem in Zuid-Afrika ... 3

2.1.1.2 Soa-testen in Zuid-Afrika ... 3

2.1.1.3 Communicatie over soa’s in Zuid-Afrika ... 4

2.1.2 Soa’s en soa-testen in Nederland ... 6

2.1.2.1 Soa’s: omvang van het probleem in Nederland ... 6

2.1.2.2 Soa-testen in Nederland ... 6

2.1.2.3 Communicatie over soa’s in Nederland ... 6

2.2 Religie ... 8

2.2.1Religie in Zuid-Afrika ... 8

2.2.1.1 Geschiedenis van religie in Zuid-Afrika ... 8

2.2.1.2 Huidige rol van religie in Zuid-Afrika ... 8

2.2.1.3 Religie en seksualiteit in Zuid-Afrika ... 9

(7)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

V

2.2.2Religie in Nederland ... 13

2.2.2.1 Geschiedenis van religie in Nederland ... 13

2.2.2.2 Huidige rol van religie in Nederland ... 13

2.2.2.3 Religie en seksualiteit in Nederland ... 14

2.2.2.4 Overzicht van FBO’s in Nederland ... 15

2.3 IMBP ... 16

2.3.1 Het IMBP, een introductie van het model ... 16

2.3.2 Gedrag en intentie ... 17

2.3.3 Global perceptions ... 17

2.3.4 Onderliggende Beliefs ... 18

2.3.5 Distal variables ... 18

2.4 Eerder onderzoek naar testintentie in Zuid-Afrika ... 19

2.4.1 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Swanepoel, Burger, Loohuis en Jansen ... 19

2.4.2 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Broersma en Jansen ... 20

2.4.3 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Tempelman en Vermeer ... 20

(8)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

VI

3.7.1 Introductie van de vragenlijst ... 25

3.7.2 Intentie ... 26

3.7.3 Global perceptions: attitude, perceived norm en self-efficacy ... 26

3.7.4 Onderliggende beliefs ... 27

3.7.5 Distal variabelen ... 28

4. Resultaten ... 31

4.1 De rol van nationaliteit ... 33

4.1.1. Moderatieanalyse ... 33

4.1.2 Resultaten moderatie-analyse met nationaliteit ... 33

4.2 De invloed van distal variabelen op soa-testintentie ... 35

4.2.1 ANOVA en ANCOVA ... 35

4.2.2 Resultaten ANOVA ... 36

4.2.3 Resultaten ANCOVA ... 37

4.3 De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie: moderatie-analyse ... 38

4.3.1 Moderatie-analyse ... 38

4.3.2 Resultaten moderatie-analyse distal variabelen ... 39

4.4 De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie: mediatie-analyses ... 43

4.4.1 Mediatie-analyse ... 43

4.4.2 Resultaten mediatie-analyse ... 45

4.4.2.1 Resultaten Mediatiemodel 1 t/m 6 ... 45

4.4.3 Gemodereerde mediatie-analyse ... 49

(9)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

VII

4.4.4 Parallelle mediatie-analyse ... 52

4.4.4.1 Resultaten Parallelle Mediatiemodel 1 t/m 3 ... 52

5. Conclusie... 55

5.1 Nationaliteit en soa-testintentie ... 55

5.2 Religiositeit en soa-testintentie ... 55

5.3 De invloed van distal variabelen op religiositeit en soa-testintentie ... 56

5.4 Algemene conclusie ... 57

6. Discussie ... 59

6.1 Nationaliteit en soa-testintentie ... 59

6.2 Religiositeit en soa-testintentie ... 59

6.3 Distal variabelen en soa-testintentie ... 60

6.4 Het IMBP als meetmodel ... 61

6.5 Beperkingen ... 62

6.6 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 63

6.7 Aanbevelingen voor de praktijk ... 64

Literatuurlijst ... 65

Bijlage A ... 69

Vragenlijst Zuid-Afrika (in het Afrikaans) ... 69

Bijlage B ... 80

(10)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

1

1. Inleiding

59% van de mensen op de wereld beschouwt zichzelf als religieus, 23% beschouwt zichzelf als niet-religieus en 13% beschouwt zichzelf als atheïst1. Dit blijkt uit een onderzoek waarin enquêtes werden afgenomen bij 50.000 mannen en vrouwen in 57 landen in de wereld (Religiosity and Atheism Index, 2012). Ondanks de in het onderzoek gerapporteerde wereldwijde afname van religiositeit met 9% tussen 2005 en 2012, blijkt uit de percentages dat religie nog steeds een grote rol speelt in de wereld. De rol van religie in onze samenleving is onder andere terug te vinden in morele waarden; bijvoorbeeld morele waarden met betrekking tot seksualiteit en seksueel gedrag. Veel van onze huidige morele waarden met betrekking tot seksualiteit kennen hun oorsprong in een religie; dit zijn bijvoorbeeld morele waarden over liefde, huwelijk, trouw, maagdelijkheid en voortplanting. Deze morele waarden beogen een positief effect op het seksuele gedrag van een individu, maar blijken in de werkelijkheid soms juist een negatief effect te hebben. Een voorbeeld hiervan is het advies van de Rooms-katholieke Kerk om geen condooms te gebruiken tijdens de seks, omdat dit de natuurlijke manier van voortplanting in de weg zou staan. Dezelfde condooms worden echter ingezet om de verspreiding van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) tegen te gaan.

Hoewel seksueel gezondheidsgedrag positief of negatief beïnvloed lijkt te kunnen worden door religie en religiositeit, is er nog weinig onderzoek bekend dat ingaat op deze relatie. Een van de weinige onderzoeken is een scriptie-onderzoek van Van De Sande (2008). In dit onderzoek werd nagegaan in hoeverre Faith Based Organisations (FBO’s)2 in de provincie Limpopo (Zuid-Afrika) kerkleden aanmoedigen of juist ontmoedigen om zich te laten testen op hiv/aids. In een scriptie-onderzoek van De Kruijk (2013) uitgevoerd in Stellenbosch (ook Zuid-Afrika) werd nagegaan in hoeverre FBO’s bijdragen aan stigmatisering van mensen die leven met hiv/aids. Vooral in landen waar de problemen met betrekking tot de seksuele gezondheid groot zijn, is onderzoek naar de rol van religie en religiositeit op seksueel gezondheidsgedrag meer dan wenselijk. Een voorbeeld is Zuid-Afrika. In Zuid-Afrika zijn de problemen met betrekking tot soa’s groot. De problemen met betrekking tot hiv/aids springen het meest in het oog. Met naar schatting 5.3 miljoen mensen met hiv/aids, is er geen enkel land in de wereld dat meer hiv/aids patiënten heeft. Daarnaast is Zuid-Afrika een erg religieus land. In Zuid-Afrika is bijna 80% van alle inwoners aangesloten bij een Christelijke Kerk (Stats SA, 2012). Vervolgonderzoek naar de relatie tussen religiositeit en seksueel gezondheidsgedrag in Zuid-Afrika is daarom aanbevelingswaardig (De Kruijk, 2013; Van De Sande, 2008).

1

5% van de ondervraagden gaven “weet ik niet” als antwoord, of vulden de vraag niet in (Religiosity and Atheism Index, 2012).

2 Alle op godsdienst gebaseerde organisaties (bijvoorbeeld kerken) worden tot de FBO’s gerekend. Vanaf dit punt in de tekst wordt de term FBO’s gebruikt wanneer er gesproken wordt over religieuze organisaties in het

(11)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

2 In dit onderzoek wordt nagegaan in hoeverre religiositeit onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samenhangt met soa-testintentie. Er is gekozen voor ‘soa-testen’ (het jezelf laten testen op soa’s) als seksueel gezondheidsgedrag, omdat soa-testen een heel bruikbaar instrument zijn bij het voorkomen van soa-verspreiding. Er is verder gekozen voor een comparatieve onderzoeksopzet, waarin wordt nagegaan wat de relatie is tussen religiositeit en soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten. Met behulp van een comparatief onderzoek kan nagegaan worden in hoeverre de mogelijke relatie tussen religiositeit en soa-testintentie samenhangt met nationaliteit. Op deze wijze kan geanalyseerd worden of mogelijke overeenkomsten en/of verschillen in de gevonden resultaten verklaard kunnen worden op basis van nationaliteit en alle bijbehorende kenmerken daarvan. De volgende hoofdvraag staat in dit onderzoek centraal:

Hoe beïnvloeden religie en nationaliteit soa-testintentie onder Nederlandse en (Afrikaans sprekende3) Zuid-Afrikaanse studenten?

Dit onderzoek valt binnen de persuasieve gezondheidscommunicatie; een vakgebied waarbinnen onder andere onderzocht wordt in hoeverre gezondheidsboodschappen er in slagen gezondheidsgedrag te veranderen. Het doel van dit onderzoek is vaststellen in hoeverre er in Zuid-Afrika en Nederland sprake is van een relatie tussen religiositeit en soa-testintentie. Inzicht in deze relatie kan ontwerpers van gezondheidsboodschappen in beide landen waardevolle informatie geven over de kenmerken van hun doelgroep. Deze kennis kan ingezet worden bij het ontwerpen van effectieve gezondheidsboodschappen over soa’s.

Een verdere uiteenzetting van de onderzoeksvraag volgt in hoofdstuk 2. Daar wordt achtergrondinformatie gegeven over soa’s, soa-testen, religiositeit en over de relatie tussen religiositeit en seksualiteit. Dit wordt steeds gedaan voor Zuid-Afrika en Nederland afzonderlijk. Verder wordt toegelicht hoe en waarom het Integrative Model of Behavioral Prediction (IMBP) de theoretische basis vormt voor dit onderzoek. Ook komen in hoofdstuk 2 eerder verrichte onderzoeken naar testintentie in Zuid-Afrika aan bod. In hoofdstuk 3 wordt de meetmethode van het onderzoek besproken, gevolgd door de resultaten van moderatie-, variantie- en mediatieanalyse in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de conclusies van het onderzoek gepresenteerd en in hoofdstuk 6 komen de discussie, de beperkingen en de aanbevelingen aan bod.

3

(12)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

3

2. Literatuur

In dit hoofdstuk zal de relevante literatuur voor het beantwoorden van de hoofdvraag besproken worden. In de eerste paragraaf wordt een algemene uiteenzetting gegeven over soa’s en soa-testen in Zuid-Afrika en Nederland. In de tweede paragraaf wordt de rol van religie in de Zuid-Afrikaanse en Nederlandse samenleving besproken. In de derde paragraaf komt het Integrative Model of Behavioral Prediction (IMBP) aan de orde. In de vierde paragraaf worden eerdere onderzoeken naar testintentie besproken. In de vijfde en laatste paragraaf wordt de onderzoeksvraag gepresenteerd en nader toegelicht.

2.1 Soa’s en soa-testen

In deze paragraaf zal worden besproken hoe omvangrijk de problemen met betrekking tot soa’s in Zuid-Afrika en Nederland zijn. Vervolgens zal worden toegelicht hoe in Zuid-Zuid-Afrika en Nederland het instrument soa-test ingezet wordt om de problemen te voorkomen, daarna wordt toegelicht hoe er gecommuniceerd wordt over soa’s en soa-testen in voorlichting- en gezondheidscampagnes.

2.1.1 Soa’s en soa-testen in Zuid-Afrika

2.1.1.1 Soa’s: omvang van het probleem in Zuid-Afrika

Het probleem met betrekking tot seksueel overdraagbare aandoeningen en infecties is in Zuid-Afrika zeer omvangrijk. De problemen met betrekking tot hiv/aids springen het meest in het oog. Er is geen enkel land in de wereld dat meer hiv/aids patiënten heeft dan Zuid-Afrika. In de meest recente statistische data, vrijgegeven door de Zuid-Afrikaanse overheid valt af te lezen dat in mei 2013, 5,26 miljoen Zuid-Afrikanen besmet waren met het hiv virus. In 2002 waren dat er naar schatting 4 miljoen. 17.4% van de Zuid-Afrikaans vrouwen en 15.9% van de Zuid-Afrikaanse mannen in de leeftijdscategorie 15-49 jaar oud, zijn besmet met het hiv virus (Statistics South Africa, 2013, p. 4). Deze getallen maken duidelijk dat de problemen met betrekking tot soa’s in Zuid-Afrika nog steeds enorm zijn. Ook de problemen met soa’s anders dan hiv/aids zijn groot in Zuid-Afrika. Dit blijkt onder andere uit een onderzoek uitgevoerd door Radebe et al. (2011). Daarin werden 1057 scholieren uit de Oost-Kaap voor een periode van 54 maanden gevolgd en in deze periode meerdere keren getest op een groot aantal type soa’s met uitzondering van hiv/aids. Na 54 maanden bleek 15.8% van alle scholieren besmet te zijn met een soa (Radebe et al., 2011, p. 30, 31).

2.1.1.2 Soa-testen in Zuid-Afrika

(13)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

4 bijdrage kunnen leveren aan een afname van het aantal soa’s. De regering doet haar best om de stap voor Zuid-Afrikanen om zich te laten testen, zo klein mogelijk te maken. Verspreid door het land zijn er klinieken waar Zuid-Afrikanen zich in de meeste gevallen gratis en altijd anoniem kunnen laten testen op soa’s. Deze vorm van testen wordt HCT4 genoemd. Hoewel de testen gratis worden aangeboden zijn er toch nog veel Zuid-Afrikanen die ervoor kiezen niet voor een HCT te gaan. In een Belgisch onderzoek van De Koker, Lefèvre, Matthys, Stuyft en Delva (2010), verricht in de Zuid-Afrikaanse provincie Limpopo, werd onderzocht wat de mogelijke barrières van mensen waren om zich niet te laten testen. Naast angst voor HCT bleek ook een gebrek aan communicatie met anderen een belangrijke factor te zijn voor nalaten van HCT: participanten gaven aan dat ze eerder geneigd zouden zijn om naar een HCT te gaan als de communicatie tussen hen en hun partners, familieleden en gemeenschap, verbeterd zou worden (De Koker et al., 2010, p. 364).

2.1.1.3 Communicatie over soa’s in Zuid-Afrika

In Zuid-Afrika zijn het voornamelijk drie organisaties die de voorlichtingscampagnes over soa’s voor hun rekening nemen (Van De Sande, 2008). De focus van alle drie de organisaties ligt op het voorkomen van hiv infecties. Dat is gezien de omvang van het probleem begrijpelijk, maar ook soa’s in het algemeen komen in de campagnes aan bod. De organisatie die als eerste besproken zal worden (Khomanani) is een volledig door de overheid gesteunde organisatie. De tweede en de derde organisatie (loveLife en Soul City) zijn NGO’s (non-governmental organizations), die voor het grootste deel zonder steun van de overheid opereren. In Zuid-Afrika bestaan er tal van kleine NGO’s, deze NGO’s worden voor nu buiten beschouwing gelaten. Hieronder volgt een toelichting waarin de drie voornaamste organisaties en hun werk verder wordt besproken.

 Khomanani: Een in 2001 opgerichte, volledig door de overheid gefinancierde organisatie, die met behulp van campagnes mensen voorlicht over soa’s. De campagnes van de organisatie zijn erop gericht om mensen bewust te maken van soa’s, maar zijn vooral bedoeld om mensen ervan te overtuigen dat ze zich moeten laten testen. Naast deze campagnes, ontwikkelt Khomanani ook campagnes die de maatschappelijke problemen rondom soa’s aan de kaak stellen (Broersma, 2010).

4 HCT: HIV Counselling and Testing, voorheen bekend onder de naam VCT: Voluntary Counselling and Testing. Tijdens een HCT wordt er informatie over soa’s aan een patiënt verstrekt en wordt de patiënt getest op in ieder geval hiv/aids en afhankelijk van de kliniek ook op andere soa’s.

Figuur 1: Een voorbeeld van een

(14)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

5  loveLife: loveLife werd in 1991 opgericht en is een organisatie die

deels gesteund wordt door de overheid, maar voornamelijk afhankelijk is van private financiële ondersteuning. De organisatie richt zich op jongeren in de leeftijdscategorie 12-17 jaar oud. loveLife wil jongeren met behulp van campagnes en educatieve ondersteuning bewust maken van een gezonde seksuele leefstijl (Website loveLife, z.d.).

 Soul City: Deze organisatie bestaat sinds 1995 en wordt net als loveLife deels door de overheid gesubsidieerd (Van De Sande, 2008). De organisatie richt zich behalve op de bestrijding van hiv/aids, op een breder scala aan maatschappelijke problemen onder jongeren. Toch gaat meer dan de helft van het budget van de organisatie op aan kwesties rondom hiv/aids. Het vlaggenschip van de organisatie is een op nationale televisie uitgezonden drama/soap serie, waarin het leven van een aantal jongeren in de fictieve sloppenwijk ‘Soul City’ geportretteerd wordt. De personages in de tv-serie raken verwikkeld in allerlei maatschappelijke kwesties en problemen. Problemen rond soa’s en hiv/aids zijn ook veelvuldig in de serie te zien (Website Soul City, 2011 z.d.).

Het is de vraag of gezondheidsboodschappen, die organisaties zoals hierboven besproken in het kader van hun campagnes gebruiken, altijd even succesvol zijn. Het is ook de vraag in hoeverre er bij het ontwerpen van de boodschappen gebruik wordt gemaakt van de wetenschappelijke kennis die binnen het vakgebied van de gezondheidscommunicatie beschikbaar is. In het scriptieonderzoek, “Ek het die story net uit myn duim gesuig” van Kramer (2004), is het ontwikkelingsproces van hiv/aids gezondheidsboodschappen door organisaties in Zuid-Afrika bestudeerd en is de kwaliteit van de ontwikkelde hiv/aids gezondheidsboodschappen geanalyseerd. Hoewel in dit scriptieonderzoek niet expliciet blijkt dat de organisaties geen gebruik maken van wetenschappelijke kennis, wordt uit de titel van het onderzoek duidelijk dat volgens de onderzoeker Zuid-Afrikaanse voorlichtingsorganisaties bij het ontwerpen van gezondheidsboodschappen niet altijd gebruik maken van de beschikbare wetenschappelijke kennis. Er is verder zeer weinig onderzoek bekend naar de kwaliteit van hiv/aids gezondheidsboodschappen in Zuid-Afrika.

Figuur 2: Een voorbeeld van een

voorlichtingsboodschap ontworpen door loveLife.

(15)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

6

2.1.2 Soa’s en soa-testen in Nederland

2.1.2.1 Soa’s: omvang van het probleem in Nederland

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) presenteert jaarlijks een rapport waarin uitgebreid wordt toegelicht wat de stand van zaken is met betrekking tot soa’s in Nederland. Het meest recente rapport, uit 2012, geeft een volledig overzicht van het aantal gerapporteerde nieuwe soa-besmettingen in het land. Opvallend is dat het aantal chlamydia-infecties in het jaar 2011 wederom toenam; er werden 12.913 mensen positief getest op deze soa. Meer dan 50% van alle chlamydia infecties werd opgelopen door jongeren tot 25 jaar (RIVM, 2012, p. 118). Ook het aantal gonorroe- besmettingen in het jaar 2011 liep op in vergelijking met voorgaande jaren. Het aantal gerapporteerde hiv-besmettingen bleef in 2011 rond dezelfde waarde schommelen als de voorgaande jaren. In Nederland worden tegenwoordig zo’n 1100 hiv-besmettingen op jaarbasis gerapporteerd (RIVM, 2012, p. 118).

2.1.2.2 Soa-testen in Nederland

In 2011 lieten 113.880 Nederlanders zich testen op een soa (RIVM, 2012, p. 118). Er zijn verspreid door het land veel GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) klinieken waar mensen zich kunnen laten testen op een soa. Bij de GGD kunnen mensen zich gratis en anoniem laten testen op een soa, mits ze tot een vastgestelde risicogroep behoren. Die risicogroepen zijn onder andere: jongeren tot en met 24 jaar, mannen die seksueel contact hebben met mannen, mensen die gewaarschuwd zijn door iemand met een soa, en mensen met klachten die wijzen op een soa. Mensen die niet tot zo’n risicogroep behoren, kunnen een afspraak maken bij hun huisarts voor een onderzoek. Voor een onderzoek bij de huisarts kunnen, afhankelijk van de zorgverzekering, kosten in rekening worden gebracht (website Gezonde seksualiteit, Rijksoverheid, z.d.).

2.1.2.3 Communicatie over soa’s in Nederland

(16)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

7  Vrij veilig campagnes: De Nederlandse overheid hield zich van 1986

tot 2011 actief bezig met voorlichting over veilig vrijen en soa’s, via een massamediale ‘vrij veilig’ campagne. Op Nederlandse radio en televisie waren 25 jaar lang herhaaldelijk ‘vrij veilig spotjes’ te horen en te zien. De ‘vrij veilig’ campagnes richtten zich voornamelijk op het stimuleren van condoomgebruik onder jongeren (website Seksoa, 2011). In bredere zin richtte de campagne zich op het voorkomen van de verspreiding van soa’s en kan het ook gezien worden als een campagne die jongeren aanzette zich te laten testen op soa’s.

 Soa Aids Nederland: In 2004 fuseerden de Stichting Soa-Bestrijding en het Aids Fonds met elkaar en de activiteiten werden samen voortgezet onder de naam ‘Soa Aids Nederland’. De overheid zoekt nu samen met Soa Aids Nederland naar andere manieren dan via massamediale campagnes om jongeren te bereiken. De organisatie probeert dat nu via onder andere de sociale media kanalen te doen. Een van de doelstellingen van de organisatie is om jongeren te stimuleren zich te laten testen op soa’s (website Soaids, z.d.).

Figuur 4: Een voorbeeld van een ‘vrij veilig’ boodschap ontworpen door de Nederlandse overheid.

(17)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

8

2.2 Religie

In deze paragraaf zal worden toegelicht wat de invloed van religie op de bevolking is en welke rol de kerk in de samenleving speelt. Voor zowel Zuid-Afrika als voor Nederland, wordt er een korte religieuze geschiedenis van het land besproken. Daarna wordt, ook weer kort, ingegaan op de huidige rol van religie en kerk in de samenleving. Aansluitend wordt er een overzicht gepresenteerd van de voornaamste FBO’s die actief zijn in beide landen.

2.2.1 Religie in Zuid-Afrika

2.2.1.1 Geschiedenis van religie in Zuid-Afrika

De historie van Zuid-Afrika ten aanzien van religie en de verspreiding van de verschillende godsdiensten in het land begon in 1652. In dit jaar stichtte de Nederlandse Verenigd Oost-Indisch compagnie (VOC) een kolonie in de Kaap (tegenwoordig Kaapstad); die halverwege de handelsroute tussen Nederland en Oost-Indië lag en diende als rusthaven. In de jaren erna, verspreidden de Nederlanders hun gereformeerde Christelijke gedachtegoed over een groot deel van het huidige Zuid-Afrika. De Nederlanders stichtten Nederduits Gereformeerde Kerken (NGK) waarin het Calvinisme gepredikt werd. Alle andere godsdiensten werden door de Nederlanders verboden (Elpick and Davenport, 1997). In 1806 kwam er met de slag van Blaauwberg een einde aan de Nederlandse overheersing in Zuid-Afrika. De Engelsen oefenden vanaf dat moment hun koloniale macht uit. Met de komst van de Engelsen deden ook nieuwe godsdiensten en kerken hun intrede: Anglicaanse Kerk, Presbyteriaanse Kerk, Baptistische Kerk, Congregatie Kerk en Methodistische Kerk. Later werden er ook kerken gesticht door zendelingen uit Frankrijk, Zwitserland, Duitsland en Scandinavië (Elpick and Davenport, 1997, p. 2). Aan het begin van de 20e eeuw ontstonden er naast de kerken van de (voormalige en tegenwoordige) koloniale overheersers ook zelfstandige kerken. Deze Afrikaanse Onafhankelijke Kerken (AIC’s) hadden Afrikaanse leiders en Afrikaanse tradities speelden een grote rol binnen deze kerken. In dezelfde periode begon de Rooms-katholieke Kerk in Zuid-Afrika ook aan een opmars. In korte tijd wist de Rooms-katholieke Kerk zichzelf een sterke positie te verschaffen binnen het religieuze spectrum van Zuid-Afrika (Elpick and Davenport, 1997).

2.2.1.2 Huidige rol van religie in Zuid-Afrika

(18)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

9 vaak een geheel eigen interpretatie aan het Christelijke geloof (Elpick and Davenport, 1997). In Zuid-Afrika is bijna 80% van alle inwoners aangesloten bij een Christelijke Kerk (Stats SA, 2012); beide hierboven besproken kerkgroepen zijn sterk vertegenwoordigd in het land. Mede door het grote aantal kerkleden vervullen kerken op maatschappelijk vlak een zichtbare rol in de huidige Zuid-Afrikaanse samenleving. Liebowitz (2002) zegt daar het volgende over: “Kerkleden zijn vaak meer toegewijd aan een kerk dan aan politieke, economische en sociale instituten. Daarnaast oefenen kerken vaak een directe invloed uit op scholen en andere sociale instituten” (Liebowitz, 2002, p. 1, 2). Putman (2000) brengt naar voren dat wanneer organisaties zoals FBO’s in Zuid-Afrika zich veelvuldig en succesvol bezighouden met maatschappelijke kwesties, er gesproken kan worden van een instituut dat ‘sociaal kapitaal’ creëert binnen een gemeenschap. Met ‘sociaal kapitaal’ worden de netwerken en vertrouwensbanden van mensen binnen een gemeenschap bedoeld. Actieve deelname van personen binnen een gemeenschap laat het sociaal kapitaal groeien. FBO’s benutten dit sociaal kapitaal om sociale doelstellingen te behalen (Van De Sande, 2008, p. 15). Ondanks het grote aantal Zuid-Afrikanen dat nog altijd aangesloten is bij een FBO, blijkt religiositeit onder Zuid-Afrikanen toch af te nemen. Dat blijkt uit een enquête over religiositeit, gehouden onder 52.000 mannen en vrouwen in 57 landen van de wereld. Uit de resultaten bleek dat in 2012, 64% van de Zuid-Afrikanen zichzelf als religieus beschouwde, terwijl dit percentage in 2005 nog op 83% lag (Global Index of Religiosity and Atheism, 2012). In het rapport worden verder geen verklaringen gegeven voor de afname van religiositeit in Zuid-Afrika.

2.2.1.3 Religie en seksualiteit in Zuid-Afrika

Religie vervult een belangrijke rol in de Zuid-Afrikaanse samenleving. Veel van de traditionele morele waarden met betrekking tot seksualiteit kennen hun oorsprong in een religie. Dit zijn bijvoorbeeld morele waarden die betrekking hebben op: seks voor of buiten het huwelijk, voortplanting, en de rol van liefde en trouw. In Zuid-Afrika vindt er een verschuiving van deze morele waarden plaats; traditionele religieuze morele waarden over seksualiteit maken plaats voor modernere morele waarden. Van Zyl (2010) schrijft deze verschuiving onder andere toe aan modernisering. De term modernisering verwijst naar de technologische ontwikkelen in de afgelopen eeuw. Deze ontwikkelingen brachten nieuwe morele waarden met zich mee die de plek van traditionele morele waarden langzaam innamen. In de laatste decennia spelen vooral moderne media een grote rol in de verschuiving van de traditionele morele waarden met betrekking tot seksualiteit. Zuid-Afrikanen komen sneller in aanraking met seksualiteit en met aan seksualiteit gerelateerde onderwerpen via bijvoorbeeld televisie, films, advertenties en sociale media. Er lijkt onder invloed van deze moderne media steeds vrijer omgegaan te worden met seksualiteit en met aan seksualiteit gerelateerde onderwerpen. Traditioneel morele waarden verdwijnen hierdoor steeds meer naar de achtergrond.

(19)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

10 het oog. Naast gezondheidscampagnes betreffende soa’s (voornamelijk hiv/aids) gerealiseerd door de Zuid-Afrikaanse overheid, zijn het ook de FBO’s, die hun ‘sociale kapitaal’ inzetten om de problemen met betrekking tot soa’s in Zuid-Afrika aan te pakken. Aan de ene kant is dit gunstig: de sociale macht van Zuid-Afrikaanse FBO’s is groot en omdat er zoveel mensen religieus zijn, kan er een grote doelgroep bereikt worden. Aan de andere kant is het de vraag of FBO’s de meest geschikte organisaties zijn om over seks-gerelateerde gezondheidskwesties te communiceren. Veel godsdiensten kennen immers sterke morele waarden ten aanzien van seksualiteit en seksueel gedrag. Deze morele waarden kunnen mensen behoeden voor alle mogelijke negatieve consequenties van seksueel gedrag, maar dezelfde morele waarden kunnen er ook toe leiden dat mensen worden buitengesloten wanneer ze gedrag vertonen dat niet binnen deze morele waarden valt.

In een masterscriptie van de hand van Van De Sande (2008) wordt onderzoek beschreven naar de mate waarin communicatie door FBO’s in Limpopo (een provincie in Zuid-Afrika) leden aanmoedigt of ontmoedigt om zich te laten testen op hiv/aids. Het onderzoek was onderdeel van een driejarig project genaamd: HIV/AIDS Communication Aimed at Local And Rural Areas (HACALARA). Het grootste deel van de onderzochte FBO’s in Limpopo bleken te communiceren over hiv/aids en hun leden aan te moedigen om zich te laten testen op hiv/aids. Toch bleken veel leden van de FBO’s zich niet te laten testen op hiv/aids. De redenen hiervoor waren: een gevoel van schaamte om zichzelf te laten testen op hiv/aids en angst voor een positieve testuitslag (Van De Sande, 2008 p. 45 t/m 47).

(20)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

11

2.2.1.4 Overzicht van FBO’s in Zuid-Afrika

Zoals hierboven besproken bestaan er in Zuid-Afrika veel verschillende FBO’s. Om een beeld te geven van deze FBO’s en hun ledenaantallen, wordt in Tabel 1 een overzicht gepresenteerd van de belangrijkste FBO’s in Zuid-Afrika (in alfabetische volgorde). FBO’s met meer dan 10.000 leden zijn aan de lijst toegevoegd.

Tabel 1: De belangrijkste FBO’s in Zuid-Afrika, in alfabetische volgorde. Links in de tabel staat de naam van de FBO (met de naam die de organisatie zelf hanteert) en rechts in de tabel het bijbehorende aantal leden (Stats SA, 2012, p. 219).

Naam kerk Aantal leden

African Methodist Episcopal church 269 687

African Traditional Belief 125 903

Afrikaanse Protestante Kerk 16 153

Anglican church 1 614 954

Apostolic Faith Mission of SA 246 190

(Overige) Apostolic churches5 5 052 613

Assemblies of God of SA 592 346

Bandla Lama Nazaretha 248 824

Baptist Churches 691 156

Christian Centres 290 673

Church of England in SA 107 122

Congregational churches 252 120

Dutch Reformed church6 3 112 407

Ethiopian Type churches 751 415

Ethnic Churches 128 999

Full Gospel Church of God in Southern Africa 310 041

Hinduism 551 669

International Fellowship of Christian Churches 82 943

International Pentecost church 216 104

Jewish Faith/Hebrew 75 555

Lutheran Church of Southern Africa 1 130 986

Methodist Churches of SA 1 035 717

Muslim Faith 654 064

Nederduits Hervormde Kerk 106 790

New Age 249 530

New Apostolic church 18 250

Orthodox churches 42 251

Pentecostal churches 803 971

Pinkster Protestante Kerk 52 148

5

Deze FBO’s worden in de bron niet verder gespecificeerd.

6 De Dutch Reformed Church (DRC) bestaat uit drie FBO’s: De Nederduits Gereformeerde kerk (NGK), De

(21)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

12

Presbyterian churches 832 496

Reformed churches 103 553

Refused 12 520

Roman Catholic church 3 151 791

Salvation Army United church 58 675

Seventh-Day Adventist church 156 489

St Engenas Zion Christian church 23 477

St John's Apostolic church 527 290

United Congregational church of SA 256 705

Zion Christian church 4 948 455

(22)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

13

2.2.2 Religie in Nederland

2.2.2.1 Geschiedenis van religie in Nederland

Van de 6e tot de 11e eeuw n. Chr. werd het gebied dat nu Nederland heet, bewoond door drie Germaanse volksstammen: de Friezen, de Franken, en de Saksen. Vanaf de 6e eeuw n. Chr. probeerden, onder anderen, Engelse missionarissen om die volksstammen te bekeren tot het Christelijke geloof. Het duurde tot de 10e eeuw n. Chr. voordat het Christelijke geloof in Nederland dominant was (Van Eijnatten & Van Lieburg, 2006). In de eeuwen daarna breidde de macht van het Christendom zich steeds verder uit, en zo ook de invloed van het Christendom op de samenleving. De reformatie, de geloofsscheuring binnen het Christendom, leidde tot de bloedige Tachtigjarige Oorlog tussen de Katholieken en de Protestanten (1568-1648). Daarbij slaagden de Protestanten erin zich af te scheiden van de Katholieken en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden te stichten. In de 18e eeuw ontstond er onder invloed van het verlichtingsdenken ook een groeiende groep niet-religieuzen (seculieren). Onder invloed van ideeën die voortkwamen uit de verlichting werd aan het einde van de 18e eeuw de scheiding tussen kerk en staat wettelijk vastgelegd. In de 19 eeuw groeide het aantal seculieren in Nederland snel. In de 20e eeuw leidde de religieuze en ideologische verdeeldheid in het land tot de verzuiling, een verdeling van groepen mensen op levensbeschouwelijke basis. Iedere zuil kende zijn eigen instituties zoals bijvoorbeeld: verenigingen, scholen, omroepen en politieke partijen. De Rooms-katholieke zuil en de Protestantse zuil waren de twee religieuze zuilen. In de jaren 60 kwam er onder andere onder invloed van een sterke jeugdcultuur, die zich afzette tegen de gevestigde orde, er steeds meer kritiek op de verzuiling. Dit was het begin van de ontzuiling, een periode waarin de macht van de zuilen steeds verder afnam. Onder invloed van deze ontzuiling nam de macht van de kerk binnen de religieuze zuilen steeds verder af (Van Eijnatten & Van Lieburg, 2006).

2.2.2.2 Huidige rol van religie in Nederland

(23)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

14 aangesloten zijn bij een kerk. Janssen et al. (2006, p. 43, 44) noemen deze twee vormen van religiositeit: kerkgebonden religiositeit en geïndividualiseerde religiositeit.

In een in 2014 verschenen rapport van Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), werden cijfers gepresenteerd over de actuele godsdienstige situatie in Nederland. Uit het rapport bleek dat de ontkerkelijking in Nederland doorzet. Het aantal kerkleden en de actieve deelname aan kerkelijke rituelen nemen steeds verder af. Uit enquêtecijfers komt naar voren dat in 1958 driekwart van de bevolking zich tot een kerkgenootschap rekende; in 1980 gold dit voor de helft van de bevolking, en in 2012 gold dit voor nog maar een derde van de bevolking. Halverwege de jaren tachtig bezocht 17% van de bevolking wekelijks een kerkdienst, terwijl dit in 2012 nog maar gold voor 10% van de bevolking (SCP, 2014, p. 9). Toch bleek, ondanks een afname van kerkelijkheid onder de gehele bevolking, dat de groep jongere Christelijke kerkleden steeds actiever ging geloven. Onder de groep gelovige Christelijke jongeren tot 30 jaar, bleek 44% regelmatig een kerkdienst te bezoeken. Onder alle kerkleden samen was dit percentage maar 32% (SCP, 2014, p. 86). In het rapport wordt gesproken van “een revitalisering van de traditionele Christelijke geloofstraditie onder de jongere kerkleden” (SCP, 2014, p. 11). Jongere Christelijke kerkleden geloofden vaker dan de oudere kerkleden zonder twijfel in God. Ook bleken jongere kerkleden in vergelijking met de oudere kerkleden, kerkelijke leerstellingen in hogere mate te onderschrijven. Jongere kerkleden bleken met name sterker in het bestaan van de hel en de duivel te geloven.

2.2.2.3 Religie en seksualiteit in Nederland

Religie vervult een steeds kleinere maatschappelijke rol in de Nederlandse samenleving. Dit betekent echter niet, zoals in het hierboven besproken rapport ook al bleek, dat Nederlanders helemaal niet meer beïnvloed worden door religie. Onder de groep zeer gelovige Nederlandse jongeren heersen nog altijd andere ideeën en opvattingen over bijvoorbeeld seksualiteit dan onder de groep niet gelovige (of niet zeer gelovige) Nederlandse jongeren. Dit bleek uit een grootschalig onderzoek uitgevoerd door De Graaf, Kruijer, Van Acker en Meijer (2012) in samenwerking met het Rutgers WPF en Soa Aids Nederland, waarin 8000 jongeren t/m 24 jaar enquêtes invulden over hun ervaringen met en opvattingen over seksualiteit. Religiositeit bleek verband te houden met seksueel gedrag en seksuele opvattingen, en wel als volgt. De jongeren werden op basis van hun religieuze overtuiging opgedeeld in zes groepen: niet-gelovig, beetje Christelijk, zeer Christelijk7, Islamitisch, Hindoeïstisch en overig. Daarna werd nagegaan in hoeverre de opvattingen over seksualiteit per groep verschilden. Zeer Christelijke en Islamitische Nederlandse jongeren dachten, in vergelijking met de andere vier groepen jongeren, minder positief over: seks voor het huwelijk, seks buiten een relatie en seks zonder liefde. Dezelfde twee groepen jongeren gaven in het onderzoek blijk van negatieve gevoelens rondom seksualiteit, waaronder gevoelens van schuld en schaamte. Daarnaast bleek uit het onderzoek dat zeer Christelijke meisjes en

7

(24)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

15 Islamitische jongens en meisjes er vaker voor kozen om geen anticonceptiemaatregelen te treffen bij de eerste geslachtgemeenschap en ook minder vaak anticonceptiemaatregelen troffen bij het laatst gerapporteerde seksuele contact (De Graaf et al., 2012, p. 76). Deze resultaten suggereren dat er ondanks de relatief kleine rol van religie in de Nederlandse samenleving, onder zeer Christelijke en Islamitische jongeren nog wel andere overtuigingen en attitudes bestaan over seksualiteit dan onder niet-religieuze jongeren.

2.2.2.4 Overzicht van FBO’s Nederland

Om een beeld te geven van de verschillende religieuze groepen in Nederland, wordt in Tabel 2 een overzicht gepresenteerd van de belangrijkste FBO’s (in alfabetische volgorde) en hun ledenaantallen in Nederland. Alle FBO’s met meer dan 10.000 leden zijn in de lijst opgenomen. Het ledenaantal in de tabel geeft het aantal personen weer dat volgens de administratie van de FBO als lid geregistreerd staat. Hierbij moet opgemerkt worden dat veel leden niet actief betrokken zijn bij de FBO, maar (nog) wel als lid geregistreerd staan. Uit een rapport van het Kaski (2013), waarin een vijftal8 FBO’s deelnamen aan een onderzoek, bleek dat slechts 14% van de leden van een FBO minimaal één maal per maand een FBO bezocht (Kaski, 2013, p. 2).

Tabel 2: De namen van de belangrijkste FBO’s in Nederland en het aantal leden, gerangschikt op alfabetische volgorde. Links in de tabel staat de naam van de FBO en rechts in de tabel het bijbehorende aantal leden (website Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut, 2011).

8

De volgende FBO’s namen deel aan het onderzoek: het Rooms-katholieke Kerkgenootschap, de Protestantse Kerk, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Remonstrantse Broederschap, en de Oud-katholieke Kerk.

Naam kerk Aantal leden

(25)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

16

2.3 IMBP

In de vorige paragrafen zijn de concepten soa’s, soa-testen, religie, en religie en seksualiteit in Zuid-Afrika en Nederland aan de orde gekomen. In deze paragraaf wordt toegelicht hoe deze concepten, met behulp van een theoretisch model, in verband gebracht kunnen worden met soa-testintentie. Het model dat hiervoor gebruikt wordt, is het Integrative Model of Behavioral Prediction (IMBP). Na een introductie van het model zullen de verschillende elementen waaruit het model bestaat besproken worden.

Figuur 6: Een schematische weergave van het IMBP (Fishbein & Yzer, 2003, p. 167).

2.3.1 Het IMBP, een introductie van het model

(26)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

17 Het IMBP is bedoeld als een theoretische basis voor het succesvol ontwerpen van gezondheidsboodschappen. Het IMBP is met name geschikt om gepland gedrag te voorspellen. Met gepland gedrag wordt gedrag bedoeld dat voortkomt uit bewuste overdenking. Naast gepland gedrag bestaat er ook een veel vaker voorkomend type gedrag dat voortkomt uit routine; dit wordt gedrag gebaseerd op gewoonte genoemd (habitual behavior) (Fishbein & Yzer, 2003). Het gezondheidsgedrag dat in dit onderzoek centraal staat: soa-testen, is een voorbeeld van gepland gedrag. De keuze van iemand om zich te laten testen op soa’s zal immers altijd een keuze zijn die bewust overdacht is.

2.3.2 Gedrag en intentie

Om een goed beeld te krijgen van de verschillende variabelen en hun rol binnen het IMBP, is het handig om te beginnen aan de rechterkant van het model en te kijken naar de relatie tussen gedrag en intentie (zie figuur 6). Naast een pijl die direct vanaf intentie (intention) naar gedrag (behavior) wijst, zien we twee pijlen die op hun buurt weer wijzen naar de pijl tussen intentie en gedrag: de variabelen skills en environmental constraints. Deze factoren kunnen een persoon ervan weerhouden om een bepaald gedrag uit te voeren, ongeacht de intentie van een persoon om het gedrag uit te voeren. De eerste variabele, environmental constraints, verwijst naar een serie van contextuele factoren die het gedrag van een persoon kunnen belemmeren (Yzer, 2012). In het geval van soa-testen kan een environmental constraint bijvoorbeeld de aan-of-afwezigheid van een soa-testkliniek in de woonomgeving zijn. De tweede variabele wordt gevormd door de skills, die verwijzen naar vaardigheden van een persoon om het gedrag uit te kunnen voeren. Met de gekozen methode in dit onderzoek (zie hoofdstuk 3), is het enkel mogelijk om de (soa-test)intentie van een respondent te meten. Hoewel intentie aangewezen kan worden als de sterkste voorspeller van gedrag, hoeft een sterke intentie niet per definitie te leiden tot een beoogd (gezondheids)gedrag (Yzer, 2012; Fishbein & Yzer, 2003).

2.3.3 Global perceptions

(27)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

18 in intentie bepaalt, terwijl bij een ander type gezondheidsgedrag perceived norm voor het grootste deel de verklaarde variantie in intentie bepaalt. Yzer (2012) stelt dat de mate waarin de global perceptions de variantie in intentie voorspellen, ook verschilt per doelgroep (target group).

2.3.4 Onderliggende Beliefs

Een stap verder naar links in het IMBP model staan drie variabelen die met pijlen verbonden zijn met de hierboven besproken global perceptions. Het zijn de volgende variabelen: behavioral beliefs and outcome evaluations, normative beliefs and motivation to comply, en efficacy beliefs (Fishbein & Yzer, 2003); het zijn de onderliggende beliefs van de global perceptions. De global perceptions samen met de onderliggende beliefs, worden vaak de ‘proximal variables’ genoemd. Deze proximal variabelen worden beschouwd als belangrijkste voorspellers van intentie en gedrag (Fishbein & Yzer, 2003). Het model laat zien dat de relatie tussen de onderliggende beliefs en intentie nooit een directe relatie is, maar altijd loopt via de global perceptions. Yzer (2008, p. 52) wijst er ook op dat hiv/aids-preventieboodschappen nooit een directe invloed uitoefenen op de global perceptions, maar dat ze wel de onderliggende beliefs, die global perceptions voorspellen, kunnen beïnvloeden. Yzer (2008) voegt daaraan toe dat hiv/aids-preventieboodschappen gericht moeten zijn op het veranderen van specifieke onderliggende beliefs van een persoon. Welke specifieke beliefs aangesproken moeten worden in gezondheidsboodschappen, verschilt per type gezondheidsgedrag en per doelgroep.

2.3.5 Distal variables

(28)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

19

2.4 Eerder onderzoek naar testintentie in Zuid-Afrika

In deze paragraaf worden de resultaten uit eerder onderzoek naar testintentie in Zuid-Afrika besproken. Er worden alleen onderzoeken in Zuid-Afrika besproken, omdat er zover bekend nog geen onderzoeken naar testintentie in Nederland bestaat. In twee van de drie onderzoeken in Zuid-Afrika werd het IMBP als theoretisch kader gebruikt. In één onderzoek diende het TPB, een van de voorlopers van het IMBP, als theoretisch kader.

2.4.1 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Swanepoel, Burger, Loohuis en Jansen

In Swanepoel, Burger, Loohuis en Jansen (2008) wordt een onderzoek gerapporteerd waarin aan 75 studenten van de Universiteit van Pretoria (Zuid-Afrika) vragen werden gesteld over onder meer de intentie om zich te laten testen op hiv/aids (HCT) en over de onderliggende overtuigingen daarvan. De vragenlijst werd ontworpen met het IMBP als theoretische kader.

Uit de resultaten (Swanepoel et al., 2008, p. 101) bleek dat studenten die zich al eerder hadden laten testen op hiv/aids eerder geneigd waren om zich nogmaals te laten testen op hiv/aids dan de studenten die zich nog niet hadden laten testen op hiv/aids. Verder bleek voor de niet-blanke Afrikaanse studenten de mate waarin ze zichzelf in staat achtten om zich te laten testen op hiv/aids, een belangrijke voorspeller van hiv/aids-testintentie. Voor de blanke Afrikaanse studenten waren het andere overtuigingen die testintentie voorspelden, zoals: het vertrouwen om een normaal leven te kunnen leiden na een positieve testuitslag, om te kunnen gaan met negatieve reacties na een positieve testuitslag, en de angst voor negatieve economische gevolgen na een positieve testuitslag.

(29)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

20

2.4.2 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Broersma en Jansen

In Broersma en Jansen (2012, p. 29, 30) wordt een onderzoek gerapporteerd waarin aan 113 Zuid-Afrikaanse studenten vragen werden gesteld over onder andere hun intentie om zich te laten testen op hiv/aids. Daarnaast werden er vragen gesteld om na te gaan door welke overtuigingen hun testintentie mogelijk bepaald werd. Ook in dit onderzoek werd ook het IMBP gebruikt als theoretisch kader. Hiv/aids-testintentie bleek positief samen te hangen met het gepercipieerde gevoel van controle over hun hiv/aids-testgedrag (self-efficacy) en de gepercipieerde sociale druk vanuit de omgeving (perceived norm). Er waren twee efficacy beliefs die significant en positief bijdroegen aan de variabele self-efficacy: de overtuiging van een student om niet te bang of gestrest te zijn voor een hiv/aids test, en de overtuiging van een student om in staat te zijn met een ongunstige testuitslag om te kunnen gaan. Perceived norm bleek significant en positief voorspeld te worden door de overtuiging van de student dat hun ouders hun goedkeuring zouden verlenen aan een hiv/aids test. Verder bleek dat de distal variabele stigmatiserende houding tegenover mensen met hiv/aids negatief bijdroeg aan hiv/aids-testintentie. De relatie tussen deze distal variabele en testintentie was geen directe relatie, maar verliep via de efficacy beliefs en self-efficacy. Deze resultaten zijn in overeenstemming met de veronderstelling uit het IMBP dat de relatie tussen een distal variabele en intentie verloopt via de proximal variabelen. Verder bleek dat de distal variabele perceived susceptibility positief en significant samenhing met hiv/aids-testintentie. In afwijking van de veronderstelling uit het IMBP dat de relatie tussen een distal variabele en intentie verloopt via de proximal variables, bleek de relatie tussen de distal variabele perceived susceptibility en hiv/aids-testintentie een directe relatie te zijn (Broersma & Jansen, 2012, p. 32).

2.4.3 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Tempelman en Vermeer

Tempelman en Vermeer (2009) voerden een studie uit waarin werd nagegaan welke overtuigingen onder Zuid-Afrikaanse jongeren bepalend waren voor de keuze om zichzelf wel of niet te laten testen op hiv/aids. Een voorloper van het IMBP, de Theory of Planned Behavior (TPB) zoals gepresenteerd in Ajzen (1991), werd in het onderzoek gebruikt als theoretisch kader. Het onderzoek werd uitgevoerd onder 346 jongeren in een township (sloppenwijk) in Mpumalanga, Zuid-Afrika.

Attitude bleek significant en positief samen te hangen met hiv/aids-testintentie. Verder bleek ook subjective norm9 significant en positief samen te hangen met hiv/aids-testintentie. Daarnaast bleek dat onder de groep jongeren die zich al hadden laten testen op hiv/aids, zich meer vrouwen dan mannen bevonden. Onder dezelfde groep geteste jongeren bleek kennis over hiv/aids en kennis over hiv/aids-testen, significant en positief bij te dragen aan hiv/aids-testintentie. Leeftijd bleek ook soa-testintentie te voorspellen; hoe hoger de leeftijd, hoe groter de kans dat de jongeren zich al hadden laten testen op

9

Subjective norm in het TPB model: de manier waarop mensen in de sociale omgeving van een persoon denken over het gezondheidsgedrag in kwestie. In het IMBP wordt deze variabele perceived norm genoemd.

(30)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

21 hiv/aids (Tempelman en Vermeer, 2009, p. 256, 257). In de discussieparagraaf van het onderzoek wordt onder andere het belang van uitgebreider onderzoek naar de rol van ‘perceived risk’10 op testintentie besproken. Ze vermoeden dat perceived risk een ‘trigger’ kan zijn voor mensen om zich te laten testen op hiv/aids (Tempelman en Vermeer, 2009, p. 258).

10

(31)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

22

2.5 Onderzoeksvraag

Uit de hierboven besproken literatuur blijkt dat de problemen met betrekking tot soa’s in Zuid-Afrika en Nederland niet van dezelfde orde zijn. Daarnaast blijkt dat religie in Zuid-Afrika en Nederland een verschillende rol vervult in de samenleving. Het doel van dit onderzoek is om na te gaan in hoeverre verschillen in nationaliteit en religie van invloed zijn op soa-testintentie van studenten in Zuid-Afrika en Nederland. Daarnaast zal worden nagegaan in hoeverre andere relevante distal variabelen soa-testintentie beïnvloeden of de relatie tussen religiositeit en soa-soa-testintentie beïnvloeden. De volgende vraag staat daarmee centraal in dit onderzoek:

Hoe beïnvloeden religie en nationaliteit soa-testintentie onder Nederlandse en (Afrikaans sprekende) Zuid-Afrikaanse studenten?

(32)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

23

3. Methode

In dit hoofdstuk wordt de methode van het onderzoek besproken. In de eerste paragraaf wordt de procedure van het onderzoek besproken. In de tweede paragraaf wordt besproken wie er deelnamen aan het onderzoek. In de derde paragraaf komt de meetmethode van het onderzoek aan bod. In de vierde paragraaf wordt de ethiek van het onderzoek besproken. In de vijfde paragraaf wordt toegelicht welke theorie gebruikt is om de vragenlijst samen te stellen. In de laatste paragraaf wordt besproken welke vragen zijn toegevoegd aan de vragenlijst.

3.1 Procedure

In dit onderzoek werden Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten gevraagd om deel te nemen aan een onderzoek. Aan de studenten werd gevraagd of ze bereid waren een vragenlijst in te vullen. De studenten die hiermee instemden en voldeden aan de hieronder besproken criteria (zie 3.2 participanten), kregen een vragenlijst. Verzocht werd de inleiding met aandacht te lezen en de vragenlijst in te vullen. Zowel de Zuid-Afrikaanse als de Nederlandse studenten vulden de vragenlijst in hun eigen taal in (Afrikaans en Nederlands). Na afloop van het invullen van de vragenlijst werden de studenten bedankt voor hun tijd.

3.2 Participanten

Er namen 80 studenten met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit en 80 studenten met de Nederlandse nationaliteit deel aan het onderzoek. De Zuid-Afrikaanse studenten, studeerden aan de Universiteit Stellenbosch en de Nederlandse studenten, studeerden aan de Rijksuniversiteit Groningen. De Zuid-Afrikaanse groep studenten bestond uit uitsluitend Afrikaans11 sprekende studenten. Aan de Zuid-Afrikaanse studenten werd voor ze de vragenlijst te zien kregen gevraagd of ze Afrikaans als eerste taal spraken. Voldeden ze niet aan deze eis, dan konden ze de vragenlijst niet invullen. Er werd gekozen voor het vertalen van de vragenlijst naar slechts één van de elf officiële Zuid-Afrikaanse talen. Zo werd voorkomen dat er gewerkt moest worden met vragenlijsten in verschillende talen. De vele vertalingen konden leiden tot inconsistentie op taalniveau. Er is specifiek voor Afrikaans sprekende studenten gekozen, omdat de Afrikaanse taal nauw verbonden is aan de Nederlandse taal. De officiële taal in Nederland is het Nederlands. Om die reden was de taal die de Nederlandse studenten spraken geen criteria voor deelname.

11

(33)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

24

3.3 Meetmethode

Er werd gebruik gemaakt van een vragenlijst met drie type vragen. Het eerste type vragen waren ja/nee vragen zoals: “Heb je op dit moment een relatie?” Het tweede type vragen waren meerkeuze vragen zoals: “Tot welke kerk behoor je?” De student kon deze vraag beantwoorden door het antwoord dat op hem/haar van toepassing was in een lijst met optionele antwoorden aan te kruizen. Het derde type vragen waren stellingen gemeten op schaalniveau zoals: “Het is waarschijnlijk dat ik een soa krijg”. De student kon bij deze vraag steeds op een 5-puntsschaal aangeven in hoeverre hij/zij het eens was met deze stelling. 1 stond voor: “helemaal mee oneens”, 2 voor: “mee oneens”, 3 voor: “neutraal”, 4 voor: “mee eens” en 5 voor: “helemaal mee eens”.

3.4 Ethiek

Het onderzoeksvoorstel werd voorgelegd aan de Ethische Commissie van de Stellenbosch University (Research Ethics Committee) en aan de afdeling Institutioneel Onderzoek en Planning (Institutional Research and Planning Division) Op 7-10-2013 werd goedkeuring verleend door de Institutional Research and Planning Division om het onderzoek uit te voeren. Op 16-10-2013 volgde goedkeuring van de Research Ethics Committee.

3.5 Vragenlijst

Het IMBP-model (zie paragraaf 2.3) werd gebruikt als theoretisch kader bij het ontwikkelen van de vragenlijst. Aan de hand van het IMBP werd er een onderverdeling gemaakt in vier groepen vragen: vragen over intentie, vragen over global perceptions, vragen over beliefs en vragen over distal variabelen. De vragen in de vragenlijst zijn tot stand gekomen met behulp van de beschikbare en voor dit onderzoek relevante literatuur betreffende het samenstellen van vragenlijsten. Bij het samenstellen van de vragenlijst is gelet op de volgorde van de vragen in de vragenlijst. Besloten werd om de vragen niet willekeurig, maar per onderwerp te presenteren, dit om verwarring bij de respondenten te voorkomen (Baxter & Babbie, 2003, p. 184).

(34)

“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten

25 Bij het ontwikkelen van vragen betreffende de distal variabelen werd het onderzoek van Broersma en Jansen (2012) gebruikt, maar daarnaast werd er nog aparte literatuur geraadpleegd. Bij het samenstellen van vragen over de perceived susceptibility en de perceived severity van de student werd er gebruik gemaakt van de ‘Risk Behavior Diagnosis Scale’ (Witte et al., 1996). Voor het meten van religiositeit werden de vragen ontworpen met behulp van de uiteenzetting: ‘Measuring religiosity using surveys’; een uiteenzetting over het meten van religie en religiositeit in vragenlijsten (McAndrew & Voas, 2011).

3.6 Pre-test vragenlijst

Er werden twaalf pre-tests afgenomen bij studenten (zes mannen en zes vrouwen), zes in Zuid-Afrika en zes in Nederland. De studenten werd verzocht de vragenlijsten compleet in te vullen en na afloop te laten weten of ze de introductie helder vonden, de vragen in de vragenlijst begrepen, het taalgebruik duidelijk vonden, of ze de vragen gemakkelijk in konden vullen, en of ze de vragen in de vragenlijst niet als te persoonlijk ervoeren. Alle twaalf studenten gaven aan geen problemen te ondervinden met betrekking tot de bovengenoemde punten.

3.7 Materiaal

Hieronder wordt eerst kort toegelicht hoe de introductie van de vragenlijst tot stand kwam, daarna wordt per vraaggroep besproken welke vragen werden toegevoegd aan de vragenlijst en waarom. Bepaalde hieronder genoemde items werden later samengevoegd tot één variabele. Waar dit het geval was, wordt de Cronbachs alfa voor de samengevoegde items gegeven. De Nederlandse versie van de vragenlijst zal hieronder besproken worden. De in het Afrikaans vertaalde versie van de vragenlijst12 is te vinden in de bijlage.

3.7.1 Introductie van de vragenlijst

De vragenlijst werd ingeleid met een introductie waarin het onderwerp van de vragenlijst werd genoemd. Ook werd aangeven op welke wijze het onderzoek bijdraagt aan de wetenschap. Vervolgens werd benadrukt dat de gegeven antwoorden op de vragen anoniem verwerkt zouden worden. Onderaan de vragenlijst werd de student verzocht een paraaf te zetten, waarmee de student toestemming gaf voor deelname aan het onderzoek. De contactgegevens van de onderzoeker stonden vermeld in de introductie voor het geval dat de student problemen ondervond met de vragenlijst.

12

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(accepted) en de meta-analyse naar fear appeals van Ruiter, Kessels, Peters en Kok (2014), kan door de lineaire regressieanalyse in het huidige onderzoek (met

The decision analytic model in two very different settings (Indonesia and Uganda) in terms of contraceptive prevalence, unmet need and cost-effectiveness thresholds as described

The chapter firstly introduces the actors, policies and practices in the sphere of border management, specifically in the area of border surveillance (2); then,

10.8 Het belang van de interactie en relatie voor de kwaliteit van dienstverlening Uit diverse onderzoeken naar kwaliteit van dienstverlening en de commerciële interactie tussen

Dit fenomeen is te omschrijven als kwaliteitsonzekerheid (zie 2.5.2). Er zijn veel artiesten die zouden willen optreden in een uitverkocht stadion. Toch zijn er maar een

Not only must this study examine the functions of participant reference at various levels of discourse, it must also be able to describe the non-formal, pragmatic effects achieved

Proefskrif voorgel~ ter gedeeltelike nakoming van die vereistes van die

The flood incidence of 2002 affected 53% vegetation land cover of the area followed by 38% farmland of the total inundated areas of Adamawa State.. Only 1% of settlement area