• No results found

'De onmiskenbare tragiek van Jacques de Kadt'.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'De onmiskenbare tragiek van Jacques de Kadt'. "

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Loonkosten

De PvdA is enthousiast over de resultaten van de Wet- Vermeend/Moor. Dankzij die wet zijn inmiddels zo'n twaalfduizend langdurig werklozen aan het werk ge- holpen. Maandelijks komen daar nog ongeveer dui- zend bij. Wat toont het succes van de wet nu aan?

Blijkbaar dat (langdurige) werkloosheid in belangrij- ke mate een probleem is van te hoge loonkosten. Im- mers de Wet-Vermeend/Moor Ievert de werkgever een besparing van negentien procent op de loonkosten op.

De PvdA verzette zich onlangs heftig tegen het voor- nemen van het kabinet om het minimumloon voor werknemers onder 27 jaar te verlagen. Volgens het ka- binet zou dat de arbeidsmarktkansen van jongeren ten goede komen. De PvdA bracht daar tegenin, dat een lager minimumloon de werkloosheid onder jongeren nauwelijks vermindert, maar voornamelijk tot ver- dringing van goedkope door nog goedkopere arbeids- krachten leidt.

Zijn lagere loonkosten nu wei of niet goed voor de werkgelegenheid? Blijkbaar hangt het er vanaf wie het voorstel doet.

Ondertussen kunnen bij het succes van de Wet-Ver- meend/Moor wei enkele kanttekeningen worden ge- plaatst. De twaalfduizend personen die een baan heb- ben gevonden vormen slechts zeven procent van de doelgroep van langdurig werklozen en minder dan twee procent van aile werklozen. Bovendien zijn, vol- gens optimistische schattingen, niet meer dan vier van de tien banen werkelijk nieuw.

Het totale aantal werklozen is het afgelopen jaar nau- welijks meer gedaald. Wei begint het aandeel van langdurig werklozen iets terug te !open. De kans op werk wordt dus blijkbaar iets eerlijker over de werklo- zen verdeeld.

Dit lijkt inderdaad het hoogst bereikbare wanneer men er niet meer in slaagt om ook de werkenden aan een eerlijker verdeling van het werk - en daarmee van de werkloosheid - te Iaten bijdragen.

Paul de Beer

Medewerker van de Wiardi Beckman Stichting; tijdelijk werkzaam bij de Industrie bondFNV

socialisme en democratie nummerS

127 mei 1988

(2)

socialisme en d nummer S emocratie

mei 1988 128

(3)

'De onmiskenbare tragiek van Jacques de Kadt'.

Een interview met J .M. den Uyl

Vorige maand overfeed, negentig jaar oud, Jacques de Kadt, politicus en schrijver. De Kadt manifesteerde zich in deperiode tussen beide wereldoorlogen vooral als revolutionair socialist. Hi} was lid van de CPH (1919-1924) en van de OSP (1932-1934), en in de tussenliggende periode van de SDAP (1928-1932). Na de Tweede Wereld- oorlog trad hi} toe tot de Partij van de Arbeid. Hi} maakte van 1948 tot 1963 dee/ uit van de Tweede Kamer- fractie van deze partij, en was in die functie onder meer woordvoerder op het gebied van de buitenlandse politiek. In 1970 bedankte hi} voor het lidmaatschap van de PvdA.

De Kadt zal echter vooral in de herinnering blijven als politiek theoreticus en essayist. Hi} schreef, in de jaren dertig, twee omvangrijke politieke studies (Van tsarisme tot stalinisme, Het fascisme en de nieuwe vrijheid), waarvan het belang, buiten zijn directe omgeving, pas vee/later werd onderkend. Voorts was hi} auteur van tientallen essays op het gebied van politiek en cultuur, en van talloze commentaren op actuele politieke ontwikkelingen. Een dee/ van zijn werk vindt men terug in dejaargangen van dit tijdschrift, waarvan hi} zo'n vijftienjaar, tot 1963, redacteur is geweest.

Ter herdenking van De Kadt publiceren wij hieronder een kort interview met degene die zelf, eind vorig jaar, plotseling overfeed, en op wiens Ieven en werk wij dit jaar nog uitvoerig terug hopen te komen: J oop den Uyl.

Den Uyl was jarenlang fractiegenoot van De Kadt, en heeft, ook naar eigen zeggen, sterk de invloed van zijn geschriften, in het bijzonder van Het fascisme en de nieuwe vrijheid, ondergaan.

Het interview werd gehouden op 24 september 1987.

We hebben afgesproken op het Binnenhof en worden bij de portier opgehaald door een medewerkster van Den Uyl, die ons leidt door het Haagse doolhof naar de kamer van de oud-premier. Den Uyl heeft weinig tijd, hooguit een half uurtje, deelt zij ons mee en voegt eraan toe: 'maar dat moet meer dan voldoende zijn voor De Kadt'. Met de schaarse tijd van Den Uyl blijkt het uiteindelijk mee te vallen. Aanvankelijk lijkt Den Uyl met zijn gedachten bij Gruyters, minister van Volkshuisvesting in het kabinet-Den Uyl, die later in de middag voor de parlementaire enquetecommissie moet verschijnen, maar gaandeweg verdringt De Kadt voor meer dan een half uur Gruyters naar de achter- grond.

Den Uyl raakte in de oorlog gei'mponeerd door het nog steeds bekendste werk van De Kadt, Het fascisme en de nieuwe vrijheid. Hij leerde De Kadt persoonlijk kennen in 1949 toen hij directeur werd van de Wiardi Beckman Stichting en redacteur van Socialisme en De- mocratie waarin De Kadt publiceerde. Vanaf 1956 tot 1963 maakt Den Uyl hem dagelijks mee in de Kamer.

Den Uyl zag De Kadt voor het Jaatst drie jaar geleden, toen hij De Kadt het eerste exemplaar van Het Jaar- boek voor het democratisch socialisme uitreikte: 'hij was nog goed bij, al wei een oudere man maar nog be- hoorlijk ad rem. Kort daarop is hij snel geestelijk ach- teruit gegaan', aid us de oud-premier die terugblik- kend opmerkt: 'ik ken Jacques goed, ja.'

Wat De Kadt tot een opvallend figuur maakte in de doorgaans bedaarde Nederlandse politiek is zijn radi- calisme. Hij had uitgesproken standpunten en hij hield die vaak z6 lang vol dat ze tot onoverkomelijke conflicten leidden met de partij waar hij lid van was.

De CPH en de SDAP royeerden hem en zelfs in de On-

afhankelijk Socialistische Partij (OSP), die hij in 1932 zelf oprichtte, hield hij het niet Ianger dan twee jaar vol. Tegen deze achtergrond is het opmerkelijk dat hij na de oorlog vijftien jaar lang onafgebroken de PvdA als Kamerlid trouw bleef. Want ook toen was hij vaak in de contramine. Den Uyl over het beeld van De Kadt als politieke scherpslijper:

'De meesten hebben op grond van zijn loopbaan en wat hij geschreven heeft zich een beeld gevormd van een excentriek man. Maar het beeld van de geradicali- seerde, scherp toegeslepen man was zeker niet het beeld dat diegenen hebben behouden die hem van de omgang kennen. Er was een zekere tegenstelling tus- sen de scherpte als hij schreef en de gematigdheid waarmee hij zich omgaf als hij sprak. Dat heeft hij al- tijd gehad en in die zin was het een typische intellectu- eel, een man die, als hij aileen was, zich achter de schrijfmachine oplaadde en tot zeer markante uitspra- ken kwam, die vaak ook het lezen buitengewoon amu- sant maakten, interessant. Zijn optreden als fractielid was anders. Daarin functioneerde hij normaal en was hij volkomen geaccepteerd. Hij was buitengewoon voorkomend en vriendelijk. Ik zou bijna willen zeg- gen, hij was daar het toppunt van normaliteit: hij ver- scheen altijd op tijd en uitte zich zeer behoedzaam.' Naar aanleding van De Kadts verjaardag zijn een aan- tal stukken in de pers verschenen die allemaal zeer to- vend zijn. Hi} wordt door Bart Tromp bijvoorbeeld geprezen als een briljant essayist. Wat vindt u daar van?

'Wat per saldo blijft hangen is de erkenning van het superieure en soms zelfs sublieme van zijn formule-

Jos Havermans/Michel Gijselhart

Beiden studeren geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.

socialisme en democratie nummerS

129 mei 1988

(4)

soclalisme en democratie nummerS

mei 1988

ringsvermogen en inzicht. Ik vind het aan de andere kant toch wat goedkoop als u me dat zo zegt, dat men- sen die toch iets van zijn totale "Werdegang" moeten kennen aileen maar die !of overhouden, want dat is natuurlijk ook geen eerlijk beeld. Dan lijkt het net als- of het ongelijk helemaal bij de anderen ligt.' Er is van De Kadt gezegd dat hi} uw politieke leer- meester is geweest.

'In die zin dat Hetfascisme en de nieuwe vrijheid een grote invloed op mij heeft uitgeoefend en, weer anders gezegd, dat ik aan het boek de overtuiging heb overge- houden dat je de democratie niet kunt verdedigen zon- der een duidelijke lading; de democratie is geen gege- venheid die je met rust kunt Iaten en dan wei intact blijft. De democratie zal in aile tijden eigen idealen, eigen doeleinden moeten ontwerpen om levend en tastbaar te blijven. En een van de voornaamste lessen van De Kadt is dat de democratie ten onder is gegaan aan eigen dadeloosheid, dat die niet was opgewassen tegen de dynamiek van het fascisme. In die zin is hij ook een leermeester, maar ik heb vele leermeesters en ik ben best bereid om De Kadt daartoe te rekenen, maar niet in het bijzonder.'

In Het fascisme en de nieuwe vrijheid stelt De Kadt dat het socialisme zich te eenzi}dig rich! op materiiHe ver- betering en culturele aspecten verwaarloost. Hi}

spreekt zi}n afkeur uit over wat hi} noemt 'de maag- mens' die hi} plaatst tegenover 'de cultuurmens'. Een uitspraak van u uit 1956 doet sterk denken aan deze opvatting van De Kadt: 'Een dergelijke partij (socia- listische partij - JH I MG) behoeft een perspectief dat iets meer inhoudt dan de veertigurige werkweek, een behoorlijk ouderdomspensioen, een auto, een televi- sietoestel en een ijskast voor elk gezin.'

'Dit sluit dus nauw aan bij wat ik zo even opmerkte over de dynamiek die de democratie nodig heeft. Een zinsnede als deze neem ik ook vandaag nog voor mijn rekening. Je kunt er niet op vertrouwen dat de demo- cratie overeind blijft als er niets anders is dan een veer- tigurige werkweek, de auto en televisietoestel. Men moet begrijpen dat de democratie aileen intact blijft als zij verdedigd wordt en als zij dynamisch geladen wordt, als mensen daarin ook een toekomstvervulling kunnen zien.'

'Kijk, het socialisme van De Kadt in de jaren dertig heeft een tijd gepronkt met de naam cultuur-socialis- me. Dat vond ik in zoverre onjuist dat ik niet zag dat daar een bijzondere culturele geladenheid aanwezig was. Ik vond wei dater een vergaande belangstelling was voor culturele verschijnselen buiten de politiek- in-enge-zin om en dat heb ik altijd getracht binnen de PvdA te inaugureren, vast te houden.'

U bent in '56 in de Kamer gekomen. U word! altijd in- gedeeld bij de 'groep' De Kadt/Goedhart.

'Nou, dat is onzin! En altijd? Nee, een enkeling doet dat. Er was geen sprake van dat ik aansluiting zocht

130

bij de groep Goedhart!De Kadt.'

De Kadt was voorstander van een harde opstelling te- genover het Sovjetcommunisme. Zat u op dezelfde lijn?

'Wat de internationale politiek betreft, zeker niet. Wei is het zo dat ik vond dat, toen de Russische inval in Hongarije net achter de rug was, in 1956, een duidelij- ke reactie van het Westen noodzakelijk was. Dat hoef- de geen oorlogsreactie te zijn, maar het kon niet met de mantel der lief de worden toegedekt. Ik heb me ook verzet tegen het wereldcommunisme zoals zich dat openbaarde in Tsjechoslowakije in 1968. En zo zijn er wei meer momenten geweest. Maar in de houding ten opzichte van het Midden-Oosten, ben ik altijd van me- ning geweest dat er geen oplossing mogelijk was zon-

·der dat de Sovjet-Unie daar aan meewerkte. En toen De Kadt in '67 dat boekje publiceerde, Methode Js- rai!l, was ik het daar zeer mee oneens, en dat weet hij ook wei.'

Uw kijk op het communisme is genuanceerder dan die vanDeKadt?

'Zeker. Ik heb altijd Het fascisme en de nieuwe vrij- heid bewonderd, dat doe ik vandaag nog, nog altijd een boek wat de moeite waard is en grote kwaliteiten heeft. Maar ik heb nooit het Sovjet-communisme ge- zien als zo eenzijdig bepaald door de zucht tot wereld- overheersing, als dat bij De Kadt en Goedhart het ge- val was. Ik heb in vroeger jaren, onder invloed van Van Randwijk en de zijnen, gezien hoezeer vaderland- se motieven een rol speelden in het Sovjet- communisme en hoezeer daarin het feit dat twintig rniljoen Russen zijn omgekomen in wat zij de "Vader- landse Oorlog" noemen een constituerend feit is van verdragende betekenis. Wat dat betreft heb ik altijd het idee gehad dat De Kadt, Goedhart in mindere ma- te, dat zij geestdrijvers waren. In dat fanatieke anti- communisme heb ik me nooit kunnen vinden, maar dat is natuurlijk nog iets anders dan knipogen naar het communisme, respectievelijk als "fellowtraveller" te fungeren, want dat heb ik nooit gedaan.'

Isolement

Toen De Kadt de pensioengerechtigde leeftijd bereik- te, verliet hij de Kamer. Het zou zes jaar duren voor- dat hij ook zijn laatste banden met de PvdA verbrak.

In 1970 zegde hij zijn lidmaatschap op, uit onvrede met de sterke positie die Nieuw Links zich binnen de PvdA had verworven. Vooral de kritiek op de NAVO en de neiging tot polarisatie van Nieuw Links waren hem een doorn in het oog. In 1972 verscheen De poli- tiek der gematigden, een lijvig politiek pamflet waarin De Kadt zijn kritiek op de koers van de PvdA op een felle, verbitterde wijze uitte.

'De Kadt is weggegaan aan de vooravond van grote veranderingen die door de revolutie van zestig werden gebracht. Ik heb De Kadt, toen hij de Kamer had ver- laten, weergezien in eigenlijk wat tragische omstan- digheden. Hij behoorde toen tot de malcontenten, de

(5)

e- ie

el in ij- :f- et

>k at er

!n

.e- n-

!n

rs- lij

lie

ij- jd en

~e­

.d-

~e­

an td- et- tig

~r-

an ijd ta- tti- tar 1et

te

ik- :>r- tk.

:de de

{Q

·en )/i- rin :en ote len

·er- :t.n- de

club gewest Gelderland waaruit DS'70 ontstaan is, waarvan overigens De Kadt bij mijn weten nooit lid geweest is omdat hij dat ook maar een bouwvallige troep vond. We hebben destijds een of twee sa- mensprekingen gehad met die groep malcontenten en toen kreeg ik toch een wat trieste indruk van De Kadt:

gei'soleerd, hij stond buiten de hoofdstroom van het socialisme. Hij bedankte in '70 ook als lid van de PvdA. Daarna heb ik een, twee keer met hem gespro- ken maar niet echt vee! meer van hem gehoord totdat zijn grote boek verscheen: De politiek der gematigden.

En dat vond ik nogal een afknapper. Hij is daar iemand die niet meer gehoorzaam is aan het vrije den- ken, maar tot slaaf van een bepaald denkpatroon is ge- worden. Het boek haalt het op geen stukken na bij Het jascisme en de nieuwe vrijheid: het had voor elk pro- bleem dezelfde oplossing in petto en die werd het hele boek doorgezaaid. Het was een zeer neerdrukkend boek. Dat vond ik heel triestmakend, de ervaring dat zo'n groot intellect - want dat is De Kadt onmisken- baar - op dat punt was aangeland en het zijn laatste vervulling was van grote denkbeelden. En of het an- ders gekund had? J a, dan kom je op allerlei menselijke afwegingen.'

Heejt hi} het u kwalijk genomen datu Nieuw Links . .. 'Jawel, in de artikelen in Tirade, hoewel die niet zon- dermeer afbrekend en tegen mij gericht zijn, ben ik toch wei iemand die Nieuw Links teveel ruimte heeft gelaten. En dat heeft hij mij zeker kwalijk genomen.' U liep ze/f toch ook niet warm voor Nieuw Links?

'Nee, zeker niet. Ik hoef me de kritiek van De Kadt en van a! die mensen die naar DS'70 zijn gegaan ook niet aan te trekken.'

De orientatie van de PvdA aan het eind van de jaren zestig, beginjaren zeventig op andere bewegingen dan aileen de arbeidersbeweging, dus die middengroepen, waar u altijd voor gepleit heejt, daarvan is De Kadt toch altijd een voorstander van geweest?

'Zeker, zeker. Dat is ook de onmiskenbare tragiek van De Kadt. Hij heeft altijd gepleit voor orientatie op de middengroepen en partij gekozen tegen wat hij noem- de het arbeiderisme. Dat vind je a! bij De Kadt in deja- ren dertig: dat het arbeiderisme geen machtsbasis had.

En dus zou hij ook tevreden moeten zijn dat de PvdA ten lange leste heel bewust de weg heeft gezocht voor orientatie op de milieubeweging, de vredesbeweging, de democratiseringsbeweging en de vrouwenbewe- ging.'

Eind jaren zestig, begin jaren zeventig is De Kadt in een gei'soleerde positie geraakt. In zekere zin kun je zeggen dat hi} dan weer terug is waar hi} voor de oor- log ook was, toen hi} vaak met conjlicten uit de partij staple. De periode dat hi} in de Kamer zat vormt daarop een uitzondering. Heejt u daar een verklaring voor?

'Ik geloof dat het functioneren in de Kamer hem veel voldoening gaf. Hij was een vooraanstaand lid in de fractiecommissie buitenlandse zaken met Van der Goes, Goedhart, Patijn en soortgelijke mensen. Hij sprak daar over algemene politieke problemen. Hij was een erkend, redelijk gezaghebbend lid van de frac- tie. Ik denk dus dat hij toen bereikt heeft wat hij ideali- ter kon bereiken: een redelijke, duidelijke invloed in een grote politieke stroming. En ik vind dat hij dat, met diegenen die naar DS'70 zijn afgezwaaid, licht- vaardig in de waagschaal heeft gesteld door uit de par- tij te stappen.'

Ook a! tijdens zijn kamerlidmaatschap heeft De Kadt zich herhaaldelijk uiterst kritisch opgesteld tegenover zijn eigen partij. Het meest spraakmakend was zijn rol bij het aftreden van fractievoorzitter Jaap Burger in 1962. De Kadt, samen met de fractieleden Vondeling, Samkalden, Suurhoff en Den Uyl, bekritiseerde de koers die de PvdA onder Burger voerde. Zijn felle wijze van oppositie voeren zou de door hen gewenste doorbraak naar de middengroepen belemmeren en de terugkeer van de PvdA in de regering bemoeilijken.

Deze kritiek kwam naar buiten door enkele artikelen in Het Parool en door een artikel van Jacques De Kadt in het Socialisme en Democratie van november 1961. Dat artikel van De Kadt was getiteld 'Fa/end . ..

' "Falende oppositie". En dat leek toen aan te sluiten bij de campagne die door Het Parool werd gevoerd te- gen Burger.'

In het boek van Chris van Esterik en Joop van Tijn over Burger(Jaap Burger, een Ieven lang dwars) word!

gesteld dat De Kadt met dat artikel Burger de doods- klap zou hebben gegeven.

'Daar geloof ik niets van.' U heejt het gelezen?

'Ik heb het gelezen. Nee, dat is historisch, feitelijk niet juist. Dat artikel heeft wei een rolletje gespeeld, maar toch een bijrol.'

Voor Het Parool kwam De Kadts artikel uiterst gele- gen en het heejt er misbruik van gemaakt!

'Ja, het is op een wat ostentatieve wijze gehanteerd in Het Parool. Ook daar is echter van het artikel geen hoofdzaak gemaakt. Er was a! een zelfstandige cam- pagne tegen Burger bezig v66rdat het artikel van De Kadt verscheen. In het bestuur van PvdA heeft men niet zo zwaar getild aan het artikel in Socialisme en Democratie. En dat is ook door Burger zelf aanvaard.

De lezing die Van Esterik en Van Tijn geven is dus ook in strijd met de eigen lezing van Burger zoals hij die in het partijbestuur gegeven heeft. Nee, het was zeker geen doodsklap en het was zeker ook geen beslissende factor.'

socialisme en democratie nummerS

131 mei 1988

(6)

socialisme en democratie nummer5

mei 1988

Hoe reageerde De Kadt op de verontwaardiging die Falende oppositie opriep?

'Dat vond hij wei vervelend, maar hij zei dat niet zo bedoeld te hebben. Hij deelde ten dele de argumenten die de aanvallers van Burger in Het Parool hanteer- den, maar zeker niet helemaal. Het was niet de bedoe- ling van De Kadt Burgers aftreden te bespoedigen.' Tegenmelodie

Denkt u dat De Kadt meer had kunnen bereiken, bij- voorbeeld een ministerschap?

'Dat weet ik niet, dat denk ik niet, maar een hoogle- raarschap in de politicologie was denkbaar geweest.

Er waren natuurlijk bezwaren tegen hem in te bren- gen, tegen zijn, wat Charles Timmer noemde, commu- nistische wijze van redeneren en analyseren. Maar als je het allemaal optelt dan kun je toch niet ontkennen dat De Kadt over een aantal wereldverschijnselen op een zeer indringende manier geschreven heeft. En als je dan ziet wie allemaal hoogleraar geworden zijn .. . ' Denkt u dat hi} dat geambieerd zou hebben?

'J a, ik denk van wei.'

Maar hi} moest niet vee! hebben van het universitaire milieu!

'Nee, dat zat natuurlijk ook in de weg. Hij had de nei- ging, vroeger al, om het universitaire milieu van zich af te schoppen, het literaire milieu van zich af te schoppen. Hij was iemand die gemakkelijk en graag vijanden maakte. Hij heeft het zich in die zin niet ge- makkelijk gemaakt. En daarom denk ik dat juist het milieu van de Tweede-Kamerfractie een heel goed mi- lieu voor hem was.'

De Kadt is nooit een groot politiek Ieider geworden.

Volgens Josine Meyer, een oude vriendin van De Kadt, komt dat doordat hi} iemand was die aileen maar met geestverwanten kon samenwerken.

'Daar zit iets in. Tot zijn zwakheden en tot zijn gebre- ken behoort dat zijn orgaan voor de kwaliteiten van anderen, op ander gebied, zwak ontwikkeld is. Hij heeft natuurlijk onnodig talloze mensen de grond in getrapt door een heellaatdunkend zinnetje. Toevallig kreeg ik laatst een stuk van hem onder ogen over het beginselprogramma van '59 - en nou ben ik daar ook

132

niet een groot bewonderaar van, want het was slechts gematigd vernieuwend ten opzichte van '47 - maar De Kadt boorde dat in een paar zinnen helemaal de grond in. En waar is dat goed voor? Iedereen weet dat een program schrijven moeilijk is, en dat het een pro- dukt is van veel compromissen.'

'Hij was dus vaak zeer eenkennig, autoritair en ook wei met een schijn van arrogantie bezig. Het grondver- wijt dat je De Kadt altijd maakte was dat hij zich zo ar- rogant uitte ten opzichte van het werk van anderen. En daarin heb ik hem vaak verdedigd omdat, als je hem kende in de persoonlijke omgang, van die arrogantie niet veel overbleef. Maar ga je aileen af op zijn schrijf- produkten dan moet je toegeven dat hij zich ondenk- bare malen op laatdunkende wijze over anderen heeft uitgelaten.'

'Nee, ik heb mij de laatste jaren nogal eens verwon- derd dat hij zich zo had Iaten vereenzamen. Neem een man als Anton Constandse, die een paar jaar geleden overleden is, maar die tot bijna zijn levensavond zeer actief was, stukken schreef en op de radio kwam, en dan dacht ik, ja dat mist De Kadt; hij wordt niet meer genoemd, hij wordt niet meer gevraagd en wie zijn schuld is dat nou? En dan denk ik toch dat de schuld daarvan goeddeels bij De Kadt zelf lag en dat dat een zekere vereenzaming in de hand heeft gewerkt. Goed, dat hoeft geen afbreuk te doen aan de hoge !of voor die vaak superieure stukken die hij schreef, maar dat moet je allemaal wei in aanmerking nemen als je een eerlijk oordeel wilt vellen over de kwaliteit van zijn werk en persoon. De Kadt had zeker zijn tekorten, en die zijn niet gering, maar nogmaals ik behoor tot dege- nen die hem een hoog cijfer blijven geven, zijn hele Ie- ven overziende, voor wat hij in geschrifte allemaal ge- presteerd heeft .'

De Kadt heeft contact gehad metTer Braak en DuPer- ron. Ter Braak had waardering voor De Kadt maar vond dat het hem ontbrak aan 'een tegenmelodie'.

'Ja, dat vind ik een hele goede typering. Hij was altijd bezig met betogen en miste inderdaad de tegenmelodie om dat allemaal te relativeren. Ter Braak schreef:

'' Als ik wist dat ik morgenmiddag aan mijn einde zou zijn, dan zou ik niet meer gaan schrijven maar een wandeling prefereren en het betrekkelijke van alles zien". Dat vermogen had Ter Braak en dat vermogen had De Kadt denk ik maar heel weinig en daardoor ook krijgt zijn bestaan iets wanhopigs in de zin van:

hij heeft zijn herinneringen niet afgemaakt, hij heeft zijn analyses niet afgemaakt, hij heeft zijn bestaan niet afgemaakt. Zo lijkt het.'

(7)

ItS

.ar de

!at

·o- Jk

!r-

lf-

~n

:m tie jf- .k-

!ft

•n- en en :er en :er ijn tld en :d,

Or

I at

·en ijn en

~e­

le-

~e-

er- ror

ijd iie ef:

ou :en les

;en

lOr m:

eft .an

Intellectuelen-socialisme in Nederland

1894-1940

De opkomst van het democratisch socialisme in Ne- derland en daarbuiten kan, zo weten we inmiddels, niet zomaar worden gelijkgesteld met de geleidelijke zelfbevrijding van het industriele proletariaat. Zij heeft tegelijkertijd de bewustwording en maatschap- pelijke machtsvorming gediend van een tweede, aan- vankelijk vee! minder goed zichtbare klasse: die van de dragers van de produktiekracht 'kennisgeleide organi- satie' ofwel de intellectuelen. Het is van belang om dit tweevoudige klasse-karakter van het democratisch so- cialisme te onderstrepen en te onderzoeken, juist om- dat de intelligentsia vaak haar eigen motieven en be- langen heeft schuilgehouden achter die van de grotere klasse waarmee zij meende in theoretisch en politiek opzicht samen te vallen. De intellectuelen hebben zich vaak een proletariaat geboetseerd naar eigen beeld en gelijkenis, zodat elementen van hun eigen identiteit, van hun besef van historische urgentie en maatschap- pelijke roeping, werden geprojecteerd op het wijdere sociologische scherm van de 'armste en talrijkste klas- se': de klasse die zowel op grond van haar numerieke sterkte als haar intense uitbuitingstoestand het socia- listisch project aan de vereiste massabasis leek te kun- nen helpen.1

Deze gedeeltelijke zelfverhulling en zelfverwaarlozing van de intellectuelen (die tegelijkertijd een vorm van hoge arrogantie is) komt men natuurlijk het duide- lijkst tegen in het klassieke marxisme, hoewel sterker in zijn revolutionaire dan in zijn reformistische va- riant. De opkomst van het revisionisme (Bernstein, De Man) zorgt daarentegen voor een verwijdering van de- ze 'proletarische' mythe, en voor een meer rechtstreekse erkenning door de intellectuelen van hun eigen verdrongen identiteit en verhoopte maatschap- pelijke roeping. Dit kan ook als volgt worden uitge- drukt: terwijl de intellectuele klasse aanvankelijk nog over zichzelf spreekt in de vervreemdende metafoor van het 'proletariaat', geeft zij zich in deze tweede ideologische fase duidelijker rekenschap van een so- ciologisch 'zelf' dat eerst nog schuilging achter die me- tafoor, en aanvaardt nu zonder steun 'van buiten' zelfbewust haar universalistische historische roeping.

Als het proleariaat, zoals Gouldner stelt, slechts hek- kesluiter is van een lange reeks van historische actoren die door de intellectuelen werden 'geronseld' om de voorziening van hun eigen belangen en doeleinden vei- lig te stellen, markeert het revisionisme een ideologi- sche fase waarin aan dit ronselen een einde komt en de ronselaar, om het modern te zeggen, 'zichzelf tegen- komt': de missie waartoe vroeger het proletariaat werd geroepen wordt nu door de missionaris voor zichzelf gereserveerd. Dit ogenblik van gedeeltelijke zelfherkenning heeft overigens geen invloed op de uni-

versalistische formulering van het emancipatorisch project zelf (dat is ook waarom het partieel is en ge- mankeerd). Terwijl de intellectuelen niet Ianger ver- stoppertje spelen achter de brede rug van het proleta- riaat, achten zij zichzelf onverminderd geroepen door het bevelend klaroengeschal der geschiedenis, en aar- zelen zij niet om hun eigen klasse-ambities gelijk te stellen aan het nut van het algemeen.

Dit geleidelijk tevoorschijn komen van de intellectue- len vanachter hun 'proletarisch' masker wordt duide- lijk geiUustreerd door de ontwikkeling van het demo- cratisch socialisme in Nederland. Sterk belnvloed door buitenlandse voorbeelden, met name door het ethisch gelnspireerde socialisme van Jean Jaures in Frankrijk en van Hendrik de Man in Belgie, laat de in 1894 gestichte SDAP bij stukjes en beetjes de marxisti- sche grammatica los die nog steeds het Leidse pro- gramma uit 1912 bepaalt, om uiteindelijk in het her- ziene programma van 1937 de nieuwe fundering van het gezindheidssocialisme voluit te omarmen. De opeenvolgende reeks van partij-constituties geeft een eerste aanwijzing van het hierboven bedoelde ideolo- gisch chasse van proletariaat en intelligentsia. Het stichtingsprogramma uit 1895, opgesteld door een cornmissie die bestaat uit drie intellectuelen en twee voormalige werklieden, is een getrouwe afspiegeling van het Erfurter Programm van de Duitse SPD van vier jaar daarvoor, en voorspelt net als zijn grote voor- beeld een groeiende polarisatie tussen proletariaat en bourgeoisie, waarbij de middenstand wordt herverka- veld tussen de beide hoofdklassen, ofschoon zij in meerderheid wordt geacht neer te dalen in het proleta- riaat.2

Het Leidse program uit 1912 wijkt niet wezenlijk van dit dogma van onvermijdelijke klassenpolariteit af, en twijfelt evenmin aan de betekenis van het proletariaat als zelfgenoegzaam subject van de politieke toekomst.

Binnen het proletariaat echter (het woord is on- derstreept) signaleert men een nieuw element dat het in numerieke en kwalitatieve zin versterken zal: de 'nieu- we middenstand' van technici en beambten van het grootbedrijf, het 'hoedenproletariaat' waarvan de toestand wat betreft bestaans(on)zekerheid en afhan- kelijkheid van de kapitalist steeds meer zal gaan lijken op die van de arbeidersklasse. In het vee! grondiger herziene programma van 1937, de slotsom van het 'lange afscheid' van het marxisme datal in het midden van de jaren twintig inzet, wordt met nog meer nadruk gewezen op de getalsmatige groei en politieke belofte van de nieuwe middenklasse; en wordt zij bovendien als zelfstandig element opgenomen in het brede anti- kapitalistische front van de 'massa van het volk', dat

Dick Pels

Socioloog, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.

Dit artikel is de vertaling en bewerking van een paper voor de Nederlands- Hongaarse workshop 'Intellectuals, Culture, and Science', Amsterdam, 17-19 juni 1987

socialisme en democratie nummer5

133 mei 1988

(8)

socialisme en democratie

1 nummer5

1 mei 1988

naast de arbeiders ook de opkomende beroepen van technici, ambtenaren en andere hoofdarbeiders om- vat. Zo breekt de nieuwe middenklasse tenslotte door haar proletarische schaal en verwerft gelijke rechten voor het aanschijn der geschiedenis. 3

De SDAP-leiding sociologiscb bezien

Het is in dit verband misschien zinvol om even onder de ideologische oppervlakte te duiken en een blik te werpen op de meer 'solide' werkelijkheid van de be- roepsidentiteit van de SDAP-leiding zoals deze zich in de tijd ontwikkelt. Laten we eerst kijken naar de be- roepssamenstelling van de groep der 'Twaalf Aposte- len', dat wil zeggen de twaalf ondertekenaars van het Manifest uit 1894 dat maant tot het stichten van de nieuwe partij, die de leiderskern zal vormen van de SDAP in de daaropvolgende 25 jaar. Als we een voor- lopige tweedeling aanhouden, splitsen de twaalf grond- leggers zich netjes in een groep van zes intellectuelen (een advocaat, een ex-advocatenklerk en boekhande- laar. een ingenieur. twee onderwijzers, van wie een hoofd der school, een journalist en letterkundige) en een groep van zes werklieden (twee typografen, een huisschilder, een diamantbewerker, een tapijtwever en een marktkoopman).

Het is natuurlijk verkeerd om hieruit a! te drieste con- clusies te trekken omtrent de 'klasse-samenstelling' van de toekomstige leidersgroep van de SDAP. In de visie van W.A. Bonger, een van de meest voor- aanstaande sociaal-democratische intellectuelen in de jaren twintig, zijn beroepscategorieen als deze mislei- dend, juist omdat de socialistische beweging zulk een effectief kanaal van opwaartse mobiliteit en dus van de beroepsmatige opwaardering van individuen is, met name wanneer zij afkomstig zijn uit de lagere re- gionen van de sociale structuur. Vele militanten van het socialisme 'verraden' hun klasse van oorsprong door toe te treden tot de beweging, die hen transfor- meert tot professionele propagandisten, politici en organisatie-experts. Dat geldt natuurlijk zonder meer voor intellectuelen van burgerlijke huize zoals Troel- stra, Van Kol, Gerhard of Vander Goes; maar het is nog sterker van toepassing op handwerkslieden en ar- beiders zoals Vliegen, Schaper, Spiekman of Polak. In plaats van een werktuig te zijn voor de omzetting van intellectuelen tot 'proletariers' (een imaginaire status die gretig door intellectuelen wordt gezocht) is de so- cialistische beweging in feite een vee! effectiever appa- raat voor de verandering van proletariers in intellec- tuelen geweest. 4

Als we de twaalf dan ook opnieuw indelen naar hun voornaamste beroepsactiviteiten in 1894, tellen we twee onderwijzers, een journalist, en negen professio- nele propagandisten, politici en vakbondsleiders. Alle twaalf zijn in dat jaar (hoofd)redacteur van linkse kranten en tijdschriften in verschillende delen van het land; het is min of meer als personificaties van hun bladen dat zij worden uitgenodigd om het stich- tingsmanifest te ondertekenen. De categorie van de professionele propagandisten omvat alle werklieden, die zonder uitzondering in 1894 gewezen werklieden zijn; zodat hun score van 'klasseverraad' vee! hoger

134

ligt dan voor degenen wier aanvangsberoep in de intel- lectuele sfeer ligt. Bovendien treffen we het merendeel van deze voormalige werklieden in de ideologische ge- vechten van de volgende tien jaar aan op de reformisti- sche en rekkelijke vleugel; terwijl de 'proletarische' en onverzoenlijk-revolutionaire marxisten aile afkom- stig zijn uit de intelligentsia. In die zin is er dus zeker sprake van een ideologisch schimmenspel.

Een van de manieren om de sociologische samenstel- ling van de SDAP-leiding na deze datum en over een langere tijdsspanne te volgen, zou zijn om de beroeps- achtergrond vast te stellen van de socialistische verte- genwoordiging in het parlement. In 1897 reserveert de SDAP haar eerste twee zetels voor de advocaat Troel- stra en de ingenieur Van Kol, die twee jaar later ver- sterking krijgen van de arbeiderspropagandist Scha- per. Deze verhouding tussen intellectuelen en gewezen werklieden handhaaft zich min of meer in 1901, wan- neer Troelstra tijdelijk uit de Kamer verdwijnt maar wordt 'vervangen' door de predikant Melchers en de hoofdonderwijzer K. van der Laan, terwijl Schaper wordt gesecondeerd door de voormalige tapijtwever He/sdingen. Na de verkiezingen van 1905 is het intel- lectuele element opnieuw sterk vertegenwoordigd; de socialistische parlementaire fractie van zes telt nu drie academisch gevormden, een 'onafgewerkte' student en journalist, een hoofdonderwijzer en een werkman. In 1909 komt er een zetel bij, en hoewel de 'arbeiders- klasse' iets beter vertegenwoordigd is, kan de meer- derheid van de middelbaar en hoger opgeleiden zich gemakkelijk handhaven.

De sprong van zeven naar zestien zetels na de succes- rijke verkiezingen van 1913 betekent wederom een aanzienlijke versterking van het intellectuele cohort.

De socialistische fractie telt vanaf dat ogenblik zes academisch gevormden (onder wie drie advocaten, een ingenieur, een dominee en een leraar aan een mid- delbare school), twee hoofdonderwijzers, een journa- list, twee ambtenaren en vijf werklieden. De eerste verkiezingen onder het algemeen kiesrecht, vijf jaar later, brengen geen dramatische wijziging in het beeld, ofschoon zowel de onderwijzers als de ambtenaren een aanzienlijke vooruitgang boeken. Weer vijf jaar later, in 1923, omvat de socialistische fractie (van twintig) zeven academisch opgeleiden, onder wie de advocaten en ingenieurs wederom goed zijn vertegen- woordigd, vier onderwijzers, vier ambtenaren, een journalist en vier werklieden. In 1929 stijgt het aantal academisch gevormden tot negen, dat van de onder- wijzers tot vijf op een totaal van 24 zetels. Vanaf dat moment tot aan de verkiezingen van 1937 treden er geen grote veranderingen op in het algemene beeld: in het laatste jaar worden er 23 zetels verdeeld over negen academisch opgeleiden, vier onderwijzers, een jour- nalist, vier ambtenaren/employes en vijf werklieden.

Als we de periode 1913-1940 op deze natuurlijk nogal vluchtige wijze overzien, springen er niettemin enkele punten uit. Ten eerste: ofschoon het aantal zetels dat wordt bezet door voormalige werklieden ongeveer ge- lijk blijft in deze gehele periode, daalt hun aantal ver- houdingsgewijs tot een vijfde of minder van het to-

(9)

:el- eel ge- sti-

en m- ker

tel- :en ps- te-

de tel-

·er- lta-

~en

an- aar

de per ver tel-

de lrie ent an.

:rs- :er- ich :es- :en trt.

zes en, lid- na-

·ste aar :ld, ren aar ran

de en- :en ttal ler- dat

er :in

~en

ur- :n.

gal :ele dat ge-

·er- to-

taal. Het aantal academisch gevormden daarentegen groeit mee met de toename van het zeteltal tot een der- de van het totaal; advocaten en ingenieurs zijn het best vertegenwoordigd in deze gehele periode. Bovendien is er bij twee categorieen van middelbaar opgeleiden sprake van een toename die sneller is dan die van het zeteltal en die ertoe leidt dat deze beide categorieen de voormalige werklieden in numerieke zin inhalen: on- derwijzers en ambtenaren, die samen tegen het einde van de jaren dertig meer dan een derde van het totaal aantal zetels bezet houden. Als we de beroepsgroepen waarvoor een middelbaar of hogere opleiding het en- treebiljet is, samenvoegen, registreren we dus een groei van zeventig naar tachtig procent, terwijl het arbeiderselement van dertig tot onder de twintig pro- cent daalt. 5

Dezelfde verschuiving wordt nog eens zichtbaar in een andere vergelijking. Nemen we de dertien commissie- leden die het 'Leidse' partijprogram van 1912 schrij- ven, dan zien we dat de verhouding van tertiair en se- cundair geschoolden tot slechts primair geschoolden ruwweg zestig-veertig procent is, dezelfde proportie die gold voor de (overigens vee! kleinere) commissie van 1895. De 'Programcommissie' van 1935, die de tekst voorbereidt die tenslotte wordt aangenomen op het Haagse congres van 1937, telt achttien !eden, van wie niet minder dan tien een academische opleiding hebben genoten, terwijl vijf andere een middelbaar schooldiploma hebben, zodat zij tesamen op 85 pro- cent komen ten opzichte van vijftien procent met niet meer dan lagere school.

Het debat in Nederland

Deze getallen zijn natuurlijk summier, maar geven toch een eerste indruk van de algemene tendens naar 'intellectualisering' die ook tot uitdrukking komt op het niveau van de ideologie; ik pendel nu naar dat ni- veau terug. De internationale ontwikkeling van het theoretisch socialisme, via het reformisme van Karl Kautsky en Jean J aures, in de richting van het revisio- nisme van Eduard Bernstein en Hendrik de Man, wordt ook weerspiegeld in debatten in Nederland; zo- als elders is de lange-termijn tendens die van een staps- gewijze verruiming van het proletariaatsbegrip en een doorbrekende erkenning van het sui generis karakter van de nieuwe middenstand en de intellectuelen. Ter- wijl de intellectuelen voor Kautsky al een onmisbaar steunpunt vormen van de socialistische beweging (hoewel zij in laatste instantie onderhorig blijven aan het proletariaat en bij voorbeeld niet moeten worden belast met het politieke leiderschap6), zal Hendrik de Man in het midden van de jaren twintig niet Ianger aarzelen om hen een onafhankelijke klassestatus toe te rekenen; zodat het Intelligenzler-Sozialismus gelijke politieke rechten verkrijgt naast het arbeiders-socialis- me, zo het er al niet boven wordt geplaatst.

Ook in Nederland wordt heftig gedebatteerd over de maatschappelijke rol van studenten, intellectuelen en van de nieuwe middenklasse in het algemeen, waarbij de termen aanvankelijk niet treden buiten de Kautsky- aanse orthodoxie, zoals bij voorbeeld zichtbaar wordt in Henriette Roland Hoists veelgeciteerde brochure

over dit onderwerp. 7 Vlak na de oorlog echter lijkt de toon te veranderen. Wanneer de SDAP opdracht geeft tot het opstellen van een rapport over het actuele vraagstuk van de socialisatie, dat in 1920 wordt uitge- bracht, worden de sociologische positie en toekomsti- ge rol van !eiders van de industrie en van creatieve technische experts in relatief gunstige bewoordingen geschetst - wat weer een voorspelbare kritiek uitlokt uit meer orthodoxe kringen. 8

Enkele jaren later benadert W .A. Bonger, partij-intel- lectueel, hoogleraar in de criminologie en sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en medeauteur van het Socialisatierapport, het intellectuelen- vraagstuk op een zodanige wijze dat de argumentatie- ve grenzen van de Kautskyaanse orthodoxie pijnlijk worden opgerekt, zonder dat de marxistische eischaal wordt gebroken en het meer directe intellectualisme wordt omarmd dat zal worden gepropageerd door De Man.9 Terwijl hij de simpele dichotomie tussen een handarbeidersklasse en een kapitalistenklasse in dit verband afwijst als een 'grove en noodlottige dwa- ling', verdedigt Bonger de onvervangbaarheid van de intellectuelen, wier maatschappelijke betekenis niet aileen in de maatschappij als geheel maar ook in de sociaal-democratische beweging zelf ver uitgaat boven die van hun vooralsnog bescheiden getal. Hoewel Bonger vooral wil bepleiten dat de hoofdarbeid even nuttig en noodzakelijk is als de handenarbeid en dater op geen van beide moet worden neergezien (waarbij het intellect de 'vader' van de arbeidersbeweging wordt genoemd en de handarbeidersklasse de 'moe- der'), kan de verdenking van ideologisch patriarcha- lisme (als we meedenken met Bongers metafoor) niet geheel en al worden weggenomen: de geestelijke ar- beid wordt toch voorgesteld als 'meer specifiek- menselijk, meer gedifferentieerd, fijner' dan de han- darbeid, die 'meer natuurlijk' en 'meer primitief' is;

terwijl de laatste bovendien in structureel opzicht steeds meer door de eerste overbodig wordt ge- maakt.10

Het valt ook niet te ontkennen, aldus Bonger, dat in- tellectuelen in de voorste rijen staan van de socialisti- sche beweging zelf. Vrijwel al haar invloedrijke theo- retici behoren tot deze categorie, terwijl er ook grote aantal intellectuelen kunnen worden aangetroffen te- midden van de practici in de beweging. Hoewel het lei- dende kader van partij en vakbond nog steeds in grote meerderheid wordt gerekruteerd uit de arbeidersklas- se, houden dergelijke !eiders 'uit den aard der zaak' op handarbeiders te zijn om te·veranderen in intellectue- len.11 Zodoende mag geen sociaal-democraat ooit smalend spreken over intellectuelen, want aan deze is de sociaal-democratie 'voor het overgrote dee! haar geestelijke kracht verschuldigd'; en men zou niet Ian- ger de ene klasse hoven de andere moeten stellen maar 'de maatschappij (moeten) veranderen tot een groot geheel van samenwerkende krachten van hoofd- en van handenarbeiders'.

De invloed van De Man

Zodoende staat Bongers nog steeds defensief ogende argumentatie ergens halfweg tussen orthodoxe formu-

socialisme en democratie nummerS

135 mei 1988

(10)

socialisme en democratie

1 nummerS

1 mei 1988

les over 'proletarische' zelfgenoegzaamheid en onver- sneden pleidooien voor het intellectuelen-socialisme die weldra opklinken in niet-marxistische kring onder inspiratie van Hendrik de Man. Diens Zur Psycholo- gie des Sozialismus uit 1926 wordt het jaar daarop in het Nederlands vertaald en oefent een diepwerkende invloed uit op een gehele generatie van Nederlandse socialisten. De Mans intellectuelen-socialisme slaat met verdubbelde kracht aan bij drie categorieen van ideologen: 1. bij de onafhankelijke en los georgani- seerde groep van 'religieus-socialisten' die zich hebben verzameld rond een groep van 'rode dominees', van wie Banning weldra optreedt als eerste onder de gelij- ken; 2. bij het leidende kader van de jeugdbeweging, in meerderheid gevormd door voormalige onderwij- zers, met Vorrink als onbetwiste eerste man, en het ka- der van het lnstituut voor Arbeiders-Ontwikkeling (IV AO) dat aanvankelijk wordt geleid door Vorrink en Voogd (eveneens een ex-onderwijzer) en later door de leraar en academicus Brugmans; en 3. bij een groep van ingenieurs en economen zoals Vos, Tinbergen en Van Ge/deren die in het midden van de jaren dertig het Nederlandse Plan van de Arbeid zullen opstellen - al- weer onder sterke invloed van het voorbeeld van De Man in Belgie. In het humanistisch socialisme van Banning en Brugmans, het cultuursocialisme van Vor- rink en het planistisch socialisme van Vos en Tinber- gen wordt het bestaan van een voorhoede van intellec- tuele experts expliciet onderkend, en wordt deze voor- hoede positief gevierd als draagster bij uitstek van zo- wel de ethische als de technische rationaliteit.

Het Nederlandse intellectuelen-socialisme heeft dus zowel een 'ethische' als een meer 'technische' vleugel, hoewel de ideologische convergentie tussen beide groot is en scherpe scheidslijnen niet kunnen worden getrokkenY Niettemin naderen de dominees en on- derwijzers over het algemeen meer de ethische pool van wat eigenlijk een continuum van mengverhoudin- gen is, terwijl de ingenieurs en economen, zoals zich laat raden, dichter bij de technische pool staan. Voor aile categorieen geldt echter dat het begrip 'cultuur', opgevat in idealistisch-humanistische of in meer tech- nisch-productionistische zin, verwijst naar een boven- persoonlijke historische imperatief of 'essentie', waaraan men zich in belangeloze dienstbaarheid heeft te wijden; aanspraken om 'het volk' te mogen morali- seren, opvoeden en organiseren worden vervolgens van dit hoge dienstmotief afgeleid. W anneer het histo- risch materialisme, zoals Gouldner heeft geopperd, een cultureel kader schept voor de sociale eenwording van de beide vleugels van de Nieuwe Klasse (de weten- schappelijk-technische en de humanistische), dan is deze dubbele aantrekkingskracht niet minder actief in zijn opvolger, het cultuursocialisme.

Het is trouwen frappant dat de meest uitgesproken vorm van een onafhankelijke 'intellectuelen-politiek' niet binnen de SDAP wordt bepleit maar erbuiten: in de geschriften van een kleine groep van 'vrijzwevende' linkse socialisten die zichzelf, als men afgaat op de ti- tel van hun van 1935 tot 1940 verschijnende tijd- schrift, hoopvol beschouwen als De Nieuwe Kern van een toekomstige niet-marxistische sociaal-democrati-

136

sche coalitie. De 'politiek der intellectuelen' zoals deze wordt omschreven in De Kadts gelijknamige essay en in Tas' boek Intellect en Macht, beide uit 1935, houdt een definitief afscheid in van het arbeiderssocialisme - dat zelf wordt opgevat als een schepping van intel- lectuelen en als onvermijdelijk uitlopend op een vorm van intellectuelen-heerschappij - en wekt de intellec- tuele elite op om zich bewust te worden van haar roe- ping, namelijk te streven naar de politieke macht als voorhoede van een bredere nieuwe middenklasse-coa- litie in het algemene belang van de 'cultuur'. De intel- lectuelen (hier net zo omvattend gedefinieerd als bij De Man, namelijk als a! diegenen die geestelijke of praktische /eiderschapsfuncties uitoefenen) worden daarmee zonder omwegen geroepen om de maat- schappij voor te gaan op de weg naar het socialisme.

De belangen die zij daarbij dienen te volgen, zo stipu- leert Tas in een naoorlogs pamflet, zijn geen groepsbe- langen van economische of beroepsmatige aard, maar veeleer die van 'het intellect als zodanig' of van het verantwoordelijkheidsgevoel voor de 'cultuur', die op hun beurt verankerd zijn in een vorm van seculier hu- manisme met universalistische strekking. De intellec- tuelen worden immers geacht 'het economische en openbare Ieven (te) bevrijden van de knellende banden van het privaat-bezit en de maatschappij en de staat (te) besturen volgens intellectuele en morele maatsta- ven, volgens elite-maatstaven. Hierdoor worden aile krachten voor de cultuur vrijgemaakt. .. Het komt er dus op aan, de intellectueel van het besef van zijn machtspositie te doordringen, en hem te bewegen die positie voor de intellectuelenpolitiek te benutten'.'3 Zoals gewoonlijk wordt het politieke project vee! ex- plicieter en minder subtiel verwoord door fellow- travelers en relatieve buitenstaanders dan door de ide- ologen van de hoofdstroom.

Het dominees-socialisme

Ter verdieping van dit korte overzicht wil ik nu een blik werpen op elk van de drie toevoerwegen naar het Nederlandse intellectuelen-socialisme (het dominees- socialisme, het onderwijzers-socialisme en het inge- nieurs-socialisme) om hun convergentie in kaart te kunnen brengen en hun ideologisch gehalte beter te kunnen wegen. Als we beginnen bij de religieuze va- riant, beseffen we meteen dat het Nederlandse socia- lisme zo ongeveer is uitgevonden door een voormalige predikant die, zelf zoon van een vermaard protestants theoloog, de kansel vaarwel zei om een heel wat aard- ser en verontrustender boodschap te verkondigen voor een vee! groter publiek dan zich in kerken kan verzamelen. Maar ook na het politieke conflict tussen Dome/a Nieuwenhuis en de jongere generatie van 'parlementairen' die spoedig de SDAP zullen oprich- ten, blijkt de jonge partij vee! aantrekkingskracht uit te oefenen op idealistische vrijzinnige predikanten die zich zedelijk gegrepen voelen door de sociale kwestie en de kloof tussen socialisme en christendom willen dichten. Vrijwel vanaf haar intrede in de Tweede Ka- mer wordt de SDAP in dit hoge college vertegenwoor- digd door predikanten als Melchers en Hugenholtz, die verbonden zijn met de kleine maar spraakmakende

(11)

:ze en idt ne el-

·m :c-

>e- ils

>a- el- bij of en at- le.

IU-

>e- tar 1et op

lU-

:c- en en tat ta- lle

er ijn fie

13

:x- w- ie-

:en tet es-

~e­

te te ra- ia- ige

lltS

rd- :en an

>en an :h- uit :lie tie len

~a-

:>r-

' tz,

tde

groep rond het weekblad De Blijde Wereld, dat vanaf 1902 wordt geredigeerd door voornamelijk in Fries- land werkzame 'rode dominees' die als SDAP-leden krachtige propagandisten zijn geworden van de so- ciaal-democratie.

Maar pas in het midden van de jaren twintig ontwik- kelt het religieus-socialisme zich van een marginaal verschijnsel tot een belangrijke ideologische kracht, met veelbesproken landelijke congressen in 1927 en 1929 en een stroom van publicitaire activiteit; om dan in het midden van de jaren dertig zodanig aan politiek gewicht te winnen dat men in staat is 'verschil te rna- ken' wat betreft de algemene lijn van de partij. Deze ontwikkeling is in aanzienlijke mate toe te rekenen aan het leiderschap van Banning, voormalig onderwijzer, student theologie, en dominee, de energieke directeur van de 'Arbeiders-Gemeenschap der Woodbrookers in Holland', die anders dan haar naam suggereert eigenlijk een soortfield academy is die vele intellectue- len aantrekt die het niemandsland tussen socialisme en godsdienst verder willen exploreren. Weldra wordt Banning de feitelijke Ieider van de Blijde Wereld- groep, wier blad in 1932 wordt herdoopt tot Tijd en Taak met Banning als hoofdredacteur. De persoon van Banning vormt ook de rechtstreekse band met de SDAP-leiding. Hij doet in 1931 zijn intrede in het par- tijbestuur, en wordt een der belangrijkste architecten van de revisionistische wending die haar beslag krijgt in het beginselprogramma van 1937. In 1939 verwerft Banning ook het redacteurschap van het nieuwe theo- retisch partijorgaan Socialisme en Democratie, en volgt daarmee in feite de eeuwige marxist Bonger op als 'chef-ideoloog' van de SDAP.

Het meest in het oog springende kenmerk van het reli- gieus socialisme is, zeer beknopt gezegd, de principiele afwijzing van het marxistisch deterrninisme en econo- misme en de fundering van het socialistisch project in een meer of minder geseculariseerde versie van de christelijke ethiek. Hieruit volgt de kerngedachte van het onafhankelijke en onherleidbare, zelfs constitutie- ve karakter van het zedelijk Ieven, dat wordt gevoed en gecommandeerd door een stelsel van a priori geldende waarden (zoals Gemeenschap, Waarheid, Recht- vaardigheid), die worden beschouwd als transcen- dent, algemeen geldig en derhalve universeel bindend.

De kosmische orde wordt opgevat als een zingeladen grootheid; en omdat de in haar sluimerende objectieve waardenhierarchie als zodanig kenbaar is, stelt zij zin- volle gedragseisen aan iedere duider en gelovige.

Als ik me bier mag beperken tot een enkel punt van kritiek, dan is het meest belangrijke effect van deze reiJicatie van de moraal dat stilzwijgende privileges worden uitgereikt aan de zelfbenoemde schutspatro- nen der maatschappelijke moraal en duiders van het maatschappelijk geweten. Zonder enige twijfel heeft de godsdienst de oudste vormen van legitimering van intellectuele klasse-privileges geleverd, en rechtvaar- digt zij de priesterheerschappij ook in het onderhavige meer seculiere en ontkerstende geval. Beweringen om- trent het bestaan van een objectieve hierarchie van ethisch-humanistische waarden, gekoppeld aan be- zorgdheid en geweeklaag over een vermeende 'crisis

van de moraal', over 'normverlies' of het 'verloren gaan van de mensheidsgedachte' in de moderne tijd hebben als effect dat een leegte wordt ontdekt in het sociaal geweten die (door een van die vormen van 'ge- lukkig toeval' die dat helemaal niet zijn) vervolgens onverwijld wordt opgevuld door de morele experts zelf; die hun diensten zodanig adverteren dat de feite- lijke werking van deze morele economie, van dit spel van vraag en aanbod op de morele goederenmarkt, zich lijkt te onttrekken aan menselijk ingrijpen om zich te rich ten naar een hogere historische of zelfs kos- misch-goddelijke logica. In dit opzicht maakt het ethisch en religieus socialisme zich net zo schuldig aan daden van symbolische geweldpleging als zijn marxistische tegenstander.

Het onderwijzers-socialisme

Net als de rode dominees behoren ook de onderwijzers tot de oudgediende kaders van de Nederlandse sociaal- democratie.14 Niet de minste onder hen, A.H. Ger- hard, in het gehele land bekend als de 'rode boven- meester' uit Amsterdam, is in 1894 een van de twaalf ondertekenaars van het oprichtingsmanifest. Ger- hard, 'een opvoeder in school en in zijn optreden voor het volk daarbuiten' (de karakteristiek is van Vliegen) is ook een der eersten die een principieel reformisme verdedigt en zijn kerkelljke collega's volgt waar hij het socialisme wil grondvesten op ethische in plaats van materialistische basis. Gerhard is sinds 1913lid van de Tweede Kamer; maar hij is noch de eerste noch de eni- ge van het aanzienlijke contingent van ex-onderwij- zers die het tot volksvertegenwoordigers brengen. Zij doen a! in 1901 hun intrede in de Kamer en vermenig- vuldigen zich aanzienlijk in de loop van de jaren twin- tig en dertig.

Duidelijk merkbaar wordt de invloed van de onder- wijzers als sociologisch stratum echter pas aan het be- gin van de jaren twintig, wanneer de SDAP zich stevi- ger nestelt in daarvoor nog nauwelijks betrede gebie- den als die van de jeugdbeweging en de arbeidersont- wikkeling. Het socialisme als opvoedingsproject, als een poging tot culturele en politieke beschaving van proletarische jongeren en volwassenen, conflicteert in zekere mate met de uitgangspunten van een traditio- nee! marxisme, waarin het proletariaat in beginsel geacht wordt zichzelf op te voeden in de klassenstrijd, waar het zonder bemoeienis of bemiddeling van ande- ren het bewustzijn opdoet van zijn hoogstaande histo- rische roeping.1s Het onderwijzers-socialisme con- trasteert bier in zoverre mee dat het de zelfstandig- heid, zelfs het a priori karakter van opvoeding en cul- turele vorming benadrukt, en daarmee de urgentie vaststelt van een professioneel geleide 'mentaliteits- verandering' die niet kan plaatsvinden via de natuur- lijke afwikkeling van de proletarische spontanelteit.

De voornaamste ideoloog van dit onderwijzers-socia- lisme is Vorrink, die evenals Banning a! een hoofdrol speelt in de kwekelingenbeweging en de onthoudings- beweging voor de Eerste Wereldoorlog, maar in 1920 de gesalarieerde secretaris wordt van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) die niet lang daarvoor door de SDAP en de vakbonden is opgericht. Vorrink speelt

socialisme en democratie nummerS

137 mei 1988

(12)

socialisme en democratie nummerS

mei 1988

ook een actieve rol bij de stichting van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IV AO), is daarvan ge- durende een korte en niet zeer succesrijke periode voorzitter, totdat hij weer terugkeert naar de AJC, die vervolgens onder zijn Ieiding een ongekende bloeitijd tegemoet gaat. V orr ink is bovendien de voornaamste verbindingsschakel tussen deze educatieve instellingen en de politieke kern van de SDAP zelf. Vanaf 1934 is hij partijvoorzitter, terwijl hij samen met Banning een invloedrijke positie inneemt in de commissies die het revisionistische program van 1937 voorbereiden. Zeer onder de indruk van het Gesinnungssozialismus van de Duitse jeugdbeweging, ontwikkelt Vorrink een speciale variant van het cultuursocialisme die sterk is toegespitst op persoonlijkheidsontwikkeling en op- voeding in de waarden van het democratisch socialis- me. Het socialisme, zo wordt bij herhaling onder- streept, is niet zomaar een politiek en economisch sys- teem maar daarenboven ook een cultuurideaal, een beschavingsmacht, die hoge morele eisen stelt van ge- meenschapszin, solidariteit en rechtvaardigheid. Als zodanig kan het nooit de exclusieve zaak zijn van de arbeidende klasse maar om vat het de mensheid in haar geheel. Alweer wordt de machtswil van de opvoeder die zich een specifieke clientele toeeigent tegelijkertijd gelegitimeerd en verhuld door de notie van het aprio- ristische en universalistische karakter van de waarden der cultuur.

Het ingenieurs-socialisme

Als we tenslotte de aandacht verplaatsen naar het der- de 'front' van het intellectuelen-socialisme, dat wordt bemand door de ingenieurs, is het beeld in grote trek- ken hetzelfde. Dat is zo ondanks het feit dat de inge- nieurs zich aanvankelijk meer dan beide andere pro- fessionele groepen hebben thuisgevoeld in het marxisme, vooral in zijn reformistische gedaante. Als we de zaak letterlijk nemen wordt het Nederlandse 'parlementaire' socialisme niet zozeer gesticht door een predikant of een onderwijzer maar door een inge- nieur, H. van Kol, die samen met de arbeiderspropa- gandisten Vliegen en Schaper het initiatief neemt voor het Manifest van de Twaalf, en sam en met Troelstra a!

in 1897 de Tweede Kamer betreedt.16 Vanaf dat mo- ment wordt de SDAP onafgebroken vertegenwoor- digd door ingenieurs, die vooral in de jaren twintig en dertig een aanzienlijk en stabiel percentage van de par- lementszetels bezetten.

Rond de eeuwwisseling wordt de enigszins al- leenstaande figuur van Van Kol gesecondeerd door een spraakmakende generatie van studenten aan de Delftse Polytechnische School die actieve socialisten worden, en ook na hun afstuderen hun politieke acti- viteiten voortzetten in een socialistische beroepsorga- nisatie (de Sociaal-Technische Vereeniging van Demo- cratische Ingenieurs en Architecten, ofwel STY). Een aantal van deze activisten aan de Polytechnische School en in de STY zullen een prominente plaats in- nemen op het rostrum van de SDAP in de jaren twin- tig, wanneer het ingenieurs-socialisme een definitief stem pel zet op de ideologie en het beleid van de partij.

Een aankondiging hiervan is al te vinden in het Sociali-

138

satierapport uit 1920, dat gedeeltelijk wordt opgesteld door rode ingenieurs als Albarda, Vander Waerden en Goudriaan, en waarin de socialistische toekomst niet zozeer wordt uitgezet langs politieke lijnen maar veeleer in termen van efficientie, rationalisering der produktie, en het voorkomen van verspilling. Zoals dit op karakteristieke toon wordt uitgedrukt door een ander lid van deze groep, ir. De Vooys: 'Socialisatie kan . .. ondernomen worden in optimistisch vertrou- wen en op goed geluk door enthoesiasten die de menig- te aanvuren om zich onder hunne Ieiding op weg te be- geven zoals eertijds de kruisvaarders. Maar socialisa- tie kan ook ondernomen worden zooals een groat in- genieurswerk, dat stout beraamd is, doch daarna door een stafvan kundige werkers wordt voorbereid'.11 Albarda, een werktuigkundig ingenieur die is afgestu- deerd in 1903, wordt weldra de meest vooraanstaande politicus van deze groep; hij betreedt het parlement in 1913, en neemt het fractieleiderschap, en daarmee het leiderschap van de partij als geheel, in 1925 over van Troelstra. De figuur van Albarda is interessant, om- dat zijn ideologische ontwikkeling het gehele spec- trum passeert van een min of meer orthodox marxisme via het reformisme naar een sterk pragmatisch ge- kleurd revisionisme. Spoedig na 1925 betuigt hij steeds openlijker en duidelijker zijn sympathie voor het religieus- en cultuursocialisme, net zoals Vander Waerden (vgl. diens De grenzen van het histories- materialisme uit 1927) en Goudriaan. In het midden van de jaren dertig geeft hij de grote politieke stoot aan de revisie van de partij-ideologie, door de twee commissies voor te zitten die de nieuwe constitutie van 1937 voorbereiden, waarin zoals we zagen ook Ban- ning en Vorrink een meer intellectuele rol vervulden.

Passend genoeg wordt hij kort daarop minster van Waterstaat in het eerste kabinet waarin socialisten zit- ting nemen.

In het midden van de jaren dertig rijst er nog een ande- re ingenieurs-ster aan het socialistisch firmament. Be- horend tot een jongere generatie dan die van Albarda en geleid door een anderssoortige wetenschappelijke orientatie, is hij in zekere zin de laatste der socialisti- sche ingenieurs en dient zich in zijn persoon het nieu- were type aan van de economische planner. Hein Vos, die de beweging is binnengekomen via de socialistische studentenclubs en via Vorrinks AJC, wordt directeur van het nieuw opgezette Wetenschappelijk Bureau van de SDAP (Banning en Vorrink zijn wederom sterk betrokken bij de oprichting ervan), en is een der be- langrijkste auteurs van het Plan van de Arbeid uit 1935. Vos is eveneens lid van de befaamde Program- commissie van 1937, en verwerft in hetzelfde jaar een zetel in het parlement. 18

Terwijl het Socialisatierapport a! duidelijke tekenen vertoont van belnvloeding door het ingenieurs-ethos, is dat op een andere manier ook het geval voor het Plan van de Arbeid. De accentverschuiving weerspie- gelt getrouw de globale orientatiewisseling die in inge- nieurskringen heeft plaatsgevonden van een 'mecha- nisch' gerichte sociale techniek naar een sterker wis- kundig gefundeerde en kwantitatieve macro-econo- mie, die een anderssoortige voedingsbodem geeft aan

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Gemeenten staan in 2015 voor de moeilijke taak om voor het eerst zorg en ondersteuning te gaan regelen voor de in hoofdstuk 1 beschreven taken en groepen.6 In dit

Terecbt gedwongen overigens, omdat bet in de eerste plaats bijzonder goed is voor hun lichamelijke gezondheid, die van bet zittende schoolleven zonder de nodige

verbinding tussen onderwijs en produktieve arbeid aan deze wan- toestand een einde. In de vierde plaats heeft deze combinatie een sterk pedagogische betekenis. Zij stimuleert

onderwijsgebied. Zij was en is in dit opzicht schoolpartij, omdat zij was en is politieke partij in de ware betekenis van het woord, omdat haar uitgangspunten waren en zijn gelegen

Parttime werk in de bijstand https://www.divosa.nl/sites/defa ult/files/publicatie_bestanden/20 150630_factsheet_parttime_wer k_in_de_bijstand.pdf... Gemiddelde inkomsten 519 euro

Verreweg het meest genoemde knelpunt is de inkomstenverrekening: ‘We zitten elke maand weer kunstjes te doen.’, ‘Het is onhandig dat mensen te maken hebben met twee regimes die

- Bij aanvragen van extra passen op aantoonbaar gescheiden huishoudens coulant om te gaan met het uitgeven van extra passsen, bijvoorbeeld door hier geen extra kosten voor te