• No results found

]. de Kadt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "]. de Kadt "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

verre

:1 bet

treme fazi's) . Het e van

~hijnt, :lude- dpunt .VER.

1er de van J.

!en de p. een

tvii:i is

;db lad

!')Am-

~bet

]. de Kadt

Statenverkiezingen, een interimrapport

De kiezers plegen bij de statenverkiezingen niet dezelfde belang- stelling voor de nationale politiek aan de dag te leggen als bij de kamerverkiezingen. Dat blijkt reeds direct uit het feit, dat aan de statenverkiezingen van 1958 in ronde getallen 5 miljoen 775.000 kiezers deelnamen, terwijl een jaar later bij de kamerverkiezingen bijna 6 miljoen geldige stemmen werden uitgebracht. Ook al houden we rekening met de groei van het kiezerskorps in dat jaar, dan blijft dus het feit dat 225.000 kiezers meer dan het jaar tevoren naar de stembus gingen om de beslissing over de lands- politiek tot stand te brengen.

Zien we nu naar de statenverkiezingen van 28 maart, dan valt bet op, dat slechts 35.000 geldige stemmen meer zijn uitgebracht dan drie jaar geleden. Enige honderdduizenden kiezers zullen bij de komende kamerverkiezingen van 1963 naar de stembus gaan, die nu onvoldoende doordrongen waren van het nationale karak- ter der verkiezingen, maar die dan aan het vormen van een poli- tieke beslissing zullen medewerken.

Ret heeft daarom weinig zin, de statenverkiezingen zonder meer te vergelijken met de daaraan voorafgaande kamerver- kiezingen. Ret heeft nog veel minder zin, lijstjes te maken van het aantal zetels dat de partijen verkregen zouden hebben als woensdag 28 maart kamerverkiezingen waren geweest. Had men inderdaad op 28 maart kamerverkiezingen gehad, dan was de uitslag belangrijk anders geweest, aileen al door het feit, dat dan vele honderdduizenden geldige stemmen meer zouden zijn uitge- bracht. Er zijn in de uitslag van 28 maart wel aanwijzingen te vinden voor de nationale politiek, maar geen directe aanwijzingen die zonder meer uit de percentages a£ te lezen zijn.

Uit het verschil tussen de wijze waarop de statenverkiezingen en de kamerverkiezingen zowel deelnemers als onttrekkers aan- spreken, volgen ook zulke bekende verschijnselen als bet feit dat de CHU, al bet andere buiten bescbouwing latend, bij de staten- verkiezingen baar boogtepunten bereikt, iets wat in bet algemeen met weinig levende partijen bet geval is, en wat zicb 66k bij de

241

(2)

KVP laat zien. Daarentegen zijn voor de levende partijen de kamerverkiezingen altijd verhoudingsgewijs gunstiger dan de statenverkiezingen. Bij de PvdA is dat een bijna wetmatig ver- schijnsel, dat natuurlijk nog aangedikt kan worden door algemene gevoelens in het kiezerskorps, zoals de algemene ontevredenheid met het gevoerde beleid, of de gevolgen van een aantasting van het levenspeil, zoals 1958 ons duidelijk liet zien. Maar als een partij als de PvdA, vergeleken met de vorige statenverkiezingen, omhoog gaat, dan houdt dat de belofte in zich van een nog be- langrijker stijging bij de komende kamerverkiezingen.

Op nog een andere factor moet, in verband met de algemene betekenis van statenverkiezingen, maar ook van aile andere ver- kiezingen, gewezen worden. Het is in de naoorlogse periode, in bijna aile democratische landen, een wet geworden, dat de hoog- conjunctuur gunstig werkt voor de aan het bewind zijnde partijen.

Wie aan het bewind is, en bovendien de economische wind mee heeft, groeit. Zo gezien hadden aile Nederlandse regeringspar- tijen die sedert 1959 de wind van de hoogconjunctuur in sterke mate mee hadden, een belangrijk aanvangsvoordeel hoven de oppositie. Als ze dus sedert de kamerverkiezingen op zijn hoogst

~ percent vooruitgang vertonen (KVP-CHU) en sedert de vorige statenverkiezingen ailemaal achteruitgegaan zijn, dan is het duidelijk, dat ze, ondanks hun profijt van de conjunctuur en hun profijt van het remmend karakter der statenverkiezingen, waar- over ik tevoren sprak, zich niet in opwaartse, maar in neergaande richting bewegen. Bij een gehandhaafd vertrouwen in hun poli- tiek, hadden ze, geholpen door de conjunctuur, aanzienlijk moeten winnen.

Het uitblijven van die winst, juist bij de statenverkiezingen, die altijd een extra pre geven aan het traditionalisme, is op zich zelf een aanwijzing van het geschokt vertrouwen dat in het volk ten aanzien van hun beleid aanwezig is.

Het gebrek aan vertrouwen heeft zich nu nog slechts in nega tieve zin - uitblijven van groei - vertoond, voor zover het d meeste regeringspartijen betreft. Het heeft zich bovendien oo nog op andere wijze in negatieve zin vertoond in groei van d niet-constructieve oppositie. Het zal zich het volgend jaar bij d directe kamerverkiezingen hoogst waarschijnlijk in positieve z·

vertonen: groei van de constructieve oppositie. Daarvoor zijn thans reeds sterke aanwijzingen.

De eerste aanwijzing in die richting is natuurlijk de duidelijke nederlaag van de meest uitgesproken regeringspartij, de VVD.

Imr van 195 gen van Om vert prij bij Ror twi: de voe con eng tiek een Arb l and naa het nier poo afn1 grot

log~

turn den gek•

eers I tijer stag o.m een trun geld

din~

Ma~

niet krac

(3)

m de

n de ' ver- )mene nheid

~van

.s

een lngen, tg be-

;mene ever- de, in

hoog- .rtijen.

:I mee gspar- 1sterke . en de poogst vorige ls het m hun waar-

~aande

r

poli-

noeten

I I en, die ph zelf :>lk ten I

1 nega- ,het de

l m

ook van de i bij de rve zin

pr

zijn idelijke VVD.

Immers de 'nieuwe koers' in ons land is ingezet onder de invloed van de zegetocht van de VVD, eerst bij de statenverkiezingen van 1958, later versterkt bij de kamerverkiezingen. Die overwinnin- gen gaven de confessionele partijen de moed om zich te bevrijden van de PvdA, ten einde ook te profiteren van de zegepraal van Oud. Hij was hun pionier, zij waren zijn volgelingen. En bij de verdediging van het regeringsbeleid, maar vooral bij het aan- prijzen ervan, stond prof. Oud voorop. Maar hij stond ook voorop bij het aangeven van het regeringsbeleid. Vooral nadat prof.

Romme uit de openbaarheid was verdwenen, was hij de onbe- twiste geestelijk Ieider van de regeringscoalitie geworden. Noch de regering, noch de regeringspartijen beschikten over woord- voerders van enig formaat, zodat, bij gebrek aan zwaarte van het

confessionele blok, prof. Oud omhoogviel tot een soort van aarts- engel die met het zwaard van de christelijk-sociaal-liberale poli- tiek zwaaide. En in de verkiezingsstrijd was dit zwaard dan nog eens extra-dreigend gericht tegen de 'antinationale' Partij van de.

Arbeid .

Hij is thans een gevallen aartsengel, die voor zijn val geen ander excuus weet aan te voeren, dan dat wie van de oppositie naar de regering overgaat, nu eenrnaal verliezen moet lijden door het dragen van zijn verantwoordelijkheid. Een pover excuus, want niemand zal aannemen dat hij te vuur en te zwaard de regerings- poort heeft geforceerd om de invloed van zijn partij te doen afnemen. Hij zocht de regering om juist daardoor extra te kunnen groeien, iets wat, in het licht van de algemeen geldende naoor- logse regel der voordelige positie van regeerders bij hoogconjunc- tuur, voor de hand ligt. Welnu, de hoogconjunctuur bleef behou- den, maar van de vooruitgang van de regerende WD is niets gekomen. Het onbehagen in de regeringspolitiek heeft zich, als eerste golf, tegen de voorhoede van het regeringsleger gericht.

De achterhoede van de regeringsmacht, de protestantse par- tijengroep, ervaart het begin van dat onbehagen in de vorm van stagnatie of lichte achteruitgang. Aileen het centrum, de KVP, is, o.m. door de snelle aanwas van het katholieke volksdeel, nog in een bijna onaangetaste positie gebleven. Maar ook voor dit cen- trum geldt wat voor de protestantse partijen in iets sterker mate geldt, namelijk, dat het onbehagen uiteindelijk ook voor de bin- dingen en afgeslotenheden van die groeperingen geen halt houdt.

Maar, zal men zeggen, wat betekent dit alles politiek, indien bet niet tot uitdrukking komt in bet duidelijk toenemen van de kracbt der politiek makende oppositie? Het is immers een feit,

243

(4)

<;!at de grote winst niet gega:an is naar die politieke oppositie van de .PvdA, maar, langs haar heen, naar de politiek negatieve PSP, terwijl zelfs de eveneens negatieve CPN haar normaal geworden terugloop enigszins heeft weten te stoppen.

De door het kiezerskorps bedoelde radicalisatie is langs haar doel heengeschoten en is buitenspel geraakt. Dat de PvdA, ver- geleken bij de vorige statenverkiezingen, met 1,27 percent is ge- stegen, maakt nu eenmaal politiek minder indruk dan dat ze, vergeleken bij de vorige kamerverkiezingen, 0,44 percent achter- blijft. Om zulke kleinigheden gaat het bij de evenredige ver- tegenwoordiging.

Men ziet dan, zich blind starend op de percentages, gemakke- lijk voorbij aan verschijnselen wier verdere doorwerking voor de toekomst van groter belang is. Een van die verschijnselen is het feit, dat de PvdA in de randstad Holland, in de provincies Noord- Holland, Zuid-Holland en Utrecht dus, zeer bevredigende ver- kiezingen heeft gemaakt. Stijging daar, zowel hoven de vorige staten- als hoven de vorige kamerverkiezingen. Tegenover de onbevredigende resultaten in Friesland en Groningen en de niet geheel bevredigende uitkomsten in de overige provincies, staat dus de duidelijke, zij het nog zwakke, opwaartse beweging, in aile opzichten, die men in het westen van het land kan waar- nemen. En die groei wordt nog duidelijker als men naar de grote steden kijkt: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. En het is nu eenmaal zo, dat de randstad en in die randstad weer de grote steden, in het algemeen aangeven wat zich in het land bezig is te voltrekken. Aile andere factoren gelijkblijvend, voor- spelt dit goede verkiezingen in 1963. Aile andere factoren gelijk- blijvend, maar die blijven natuurlijk niet gelijk. Niet aileen omdat, juist bij de kleine verschuivingen waarom het in Nederland meestal gaat, veel afhangt van het vermogen van de PvdA om haar kijk op de dingen op de meest aansprekende wijze bij de kiezers te brengen en met name bij de jongere kiezers, wier betekenis juist in 1963 weer zoveel groter zal zijn, maar ook om- dat de politieke ontwikkeling en ook de economische ontwikkeling hun invloeden zullen blijven uitoefenen, zodat voorspellingen slechts een uiterst beperkte waarde kunnen hebben.

Mocht de regering door de uitslag van de verkiezingen zich versterkt voelen in de opvatting dat zij op dezelfde wijze moet blijven doorgaan, omdat immers de grote oppositiepartij niet aan kracht heeft gewonnen, ja zelfs aan kracht heeft verloren, zoals de regeringswoorvoerders en sommige van onze verblinde vrien-

den voo . Ga: de· gev de uin

WOI

sarr bet na and

Op]:

gro

(5)

r

'an SP, len

\tar ,er- ge- ze, :er-

·er-

Ike-

: de het

•rd- rer-

·ige de 1iet :aat

, in

lar- rote

En 1eer and oor- lijk- dat, .and

om j de vvier

om- :ling tgen zich noet a an

~oals

rien-

den menen te kunnen aantonen, dan zou deze verkiezingsuitslag voor de PvdA wei eens een 'blessing in disguise' kunnen worden. .

Gaat men voort met de huidige Nieuw-Guinea-politiek, die bij de verkiezingen wei gewerkt heeft, maar nog niet volkomen door- gewerkt heeft - anders dan op die emotionele wijze die wellicht de successen van de PSP verklaart - dan zal ook dat zijn verdere uitwerking hebben. Zo staat het ook met de loonpolitiek, met de woningbouw, met de eenzijdige economische politiek en met het samenspel van regering en regeringspartijen tot uitschakeling van het parlement. Als kabinet en regeringspartijen, menend dat ze na deze verkiezingen sterker staan dan ooit, hun politiek onver- anderd voortzetten, dan zullen de factoren die de constructieve oppositie versterken, zich op een wijze doen gelden die ook de grootste regeringspartij tot verandering van koers zal dwingen.

245

(6)

H. I. Hofstra

De gemeentelijke kapitaaluitgaven en de kapitaalmarkt

Het bij Koninklijke Boodschap van 22 december 1961 bij de Twee- de Kamer ingediende wetsontwerp houdende regelen met betrek- king tot de financiering van door publiekrechtelijke lichamen te verrichten kapitaaluitgaven (wet kapitaaluitgaven publiekrechte- ke lichamen) is kennelijk een door kabinetscrisis en verkiezingen vertraagde reactie op de monetaire ontwikkeling van de jaren 1956 en 1957, toen de kapitaalmarkt geheel was vastgelopen en met name de financiering van de gemeentelijke kapitaaluitgaven voor bijna onoverkomelijke moeilijkheden stelde. De Memorie van Toelichting wijst met zoveel woorden op de gevaren, die een finan- ciering van een te groot gedeelte van deze uitgaven met vlotten- de middelen niet slechts voor de financiele positie van de lagere publiekrechtelijke lichamen zelf, maar ook voor de monetaire po- sitie van het land, kunnen opleveren; iets verder haalt zij de si- tuatie van de genoemde jaren aan als bewijs dat bet arsenaal van maatregelen, waarover de regering thans beschikt, onvoldoende is om aan een zodanige situatie bet hoofd te kunnen bieden. Ten einde enerzijds de gezonde financiering van de kapitaaluitgaven van de afzonderliike gemeenten te bevorderen, en anderzijds het mogelijk te maken de omvang van de door de gezamenliike ge- meenten op de kapitaalmarkt te financieren kapitaaluitgaven te begrenzen, stelt bet wetsonwerp daarom enkele maatregelen voor, die in hoofdzaak neerkomen op:

1ste. de algemene regel dat goedkeuring voor kapitaaluitgaven slechts mag worden verleend indien de financiering met langlo- pende middelen van tevoren is verzekerd (artikel 2);

2de. de mogelijkheid om bij een ingetreden of dreigende conjunc- turele overspanning een plafond voor de kapitaaluitgaven van ai- le gemeenten te zamen door de regering te doen vaststellen (ar- tikel 4);

3de. de mogelijkheid om, indien de voorziening van de gemeenten met vaste financieringsmiddelen in gevaar komt of onvoldoende dreigt te worden, een centrale financiering voor te schrijven, zoals

de : in fc Op ken den gesc ve' te 1 stan de voo dat Ian! Inc ling den bez ges• toe! Het te I nen fen. van gelc goe a an een rna: mel we: me1 Tez hot doE jun aar de

l sec

(7)

I

1

lee- ek-

· te tte-

~en

~56

net

I oor

van 'an- 1en-

;ere po- si- ran nde ren ren :het lge- ' te por, I

~en

glo-

me- l al- '(ar-

1ten In de :oals

de Bank voor Nederlandse Gemeenten die in de jaren na 1956 in feite heeft verzorgd (artikel 5).

Op zich zelf is het een wat merkwaardige situatie dat uitgere- kend dit kabinet-De Quay, dat, voor zover het geacht kan wor- den een vaandel te voeren, daarin de economische vrijheid heeft geschreven, en dat steunt op partijen - of althans op conservatie- ve vleugels van partijen - bij wie wat zij dan 'dirigisme' plegen te noemen slechts afschuw verwekt, moet zijn dat door de om- standigheden gedwongen een nieuwe vrijheidsbeperking - nl. voor de gemeenten - en een nieuwe centralistische regeling moet voorstellen. Misschien mogen wij daarin een bewijs te meer zien, dat de gedachte van een weloverwogen planning, waarin wij zo lang alleen hebben gestaan, het langzamerhand toch gaat winnen.

In elk geval kunnen wij, die geen regelingen wensen om de rege- ling zelf, maar die anderzijds ook weigeren op dogmatische gron- den regelingen die verstandig en nuttig zijn, af te wijzen, geen bezwaren tegen het wetsvoorstel hebben voor zover het inderdaad geschikt kan worden geacht om een herhaling van de ongewenste toestanden van 1956-1957 te voorkomen.

Het is niet mijn bedoeling om in deze beschouwing tekstkritiek te leveren noch om op details in te gaan; zelfs niet op het voor- nemen van de regering om t.z.t. het zgn. rentegamma af te schaf- fen. Tot op zekere hoogte draagt nl. het wetsontwerp het kenmerk van het kabinet dat het heeft ingediend. Het kabinet wil wel re- gelen maar het durft, lettende op zijn 'achterban', eigenlijk niet goed. Het wetsontwerp beperkt daarom de bevoegdheden, die het aan de regering wil geven op verschillende punten meer dan voor een verstandige en krachtige regering nodig en wenselijk zou zijn;

maar misschien steekt daarin een stukje zelfkennis dat wij dan met voldoening mogen constateren. Tekstkritiek heeft daarom weinig zin. In de plaats daarvan schijnen mij enkele meer funda- mentele opmerkingen op haar plaats.

Terecht stelt de Memorie van Toelichting, dat het in de hand houden van de nationale bestedingen een van de belangrijkste doeleinden is van het door de centrale overheid te voeren con- juncturele beleid. Ten einde nate gaan hoe de mogelijkheden dien- aangaande liggen, volgt daarop een analyse met betrekking tot de onderscheidene sectoren van het maatschappelijke leven.

Het in de hand houden van de bestedingen van de particuliere sector-aldus de M. v. T.-tracht de regering te bereiken 'langs de

247

(8)

weg van o.m. fiscale maatregelen, maatregelen tot beperking c.q.

verruiming van het afbetalingskrediet en in samenwerking met de Nederlandse Bank kredietbeperkende c.q. verruirnde maatregelen.' Ten aanzien van de publieke sector ligt de zaak wat ingewik- kelder. De uitgaven van de centrale overheid zelf - ik volg weer de M. v. T.- 'vinden hun begrenzing in de rijksbegroting, welke behoort te zijn ingepast in het algemene conjuncturele beleid'. De lopende uitgaven van de lagere publiekrechtelijke lichamen wor- den beheerst door de aanwezige inkomsten. Wat de kapitaaluitga- ven van deze lichamen betreft 'staan de centrale overheid ech- ter geen instrumenten ter beschikking ten einde de omvang van deze uitgaven aan te passen aan een conjunctureel wenselijk ni- veau'. En de conclusie van deze alinea van de M. v. T. is dat het 'voorliggende' (een lelijk germanismel) wetsontwerp beoogt hierin - d.i. dus in het ontbreken van een greep op de kapitaal- uitgaven van de gemeenten, enz. - verbetering te brengen.

Bij een oppervlakkige lezing schijnt dit een volkomen sluitend betoog en schijnt de conclusie logisch: voor het evenwicht in de particuliere sector wordt gezorgd, een deel van de publieke sector wordt in de hand gehouden, er blijft slechts een lek bestaan - nl.

bij het niet-geregelde deel van de publieke sector - en als maar dit overgebleven lek wordt gestopt is de hele zaak onder controle.

Leest men echter nauwkeuriger, dan blijkt dat de desbetreffen- de passage meer suggereert dan in het Iicht van de werkelijke verhoudingen verantwoord is. Ten aanzien van de particuliere sec- tor 'tracht' de regering het beoogde doel te bereiken, maar de vraag is of het ter beschikking staande instrumentarium daartoe voldoende is zomede of het op een zodanige wijze werd en wordt gehanteerd dat het doel inderdaad ook wordt bereikt. De rijks- begroting 'behoort' te zijn ingepast in het algemene conjuncturele beleid, maar indien zij dat in feite niet of in onvoldoende mate is, kan het met het conjuncturele en monetaire evenwicht toch ver- keerd !open, ongeacht wat elders wordt gedaan. Zelfs zou de ge- geven motivering opnieuw voet kunnen geven aan het in de jaren 1956-1957 wei gehoorde verwijt dat het de gemeenten waren die, door hun investeringen sterker te doen oplopen dan de beschikbare middelen toelieten, in de eerste plaats, zoal niet uitsluitend, aan de evenwichtsverstoring van die jaren schuldig stonden. Gelijk bekend heb ik mij altijd tegen deze voorstelling van zaken ver- zet. Naar mijn mening waren de toenmalige financiele en mone- taire moeilijkheden het gevolg van de cumulatie van een aantal factoren, die elk voor zich_ wellicht hadden kunnen worden opge-

van~

vern in dE ke v

(eni~

rijk gezi<

de g•

lijk i hers I zove van

veili, over:

hieri lijke de g voilE

N dit ..

ruim of d op d ten<

de l pen houc kwe1 even de g prob pun I dam lste.

op d on dE zien 2de.

wan:

3d e.

wets te kc

(9)

(.q.

de , en.

<ik-

·eer

~Ike De (or- .ga- reb- van

ni- dat fogt aal-

~nd

; de ctor : nl.

: dit

I

fen- jjke sec-

de rtoe )rdt

I ijks-

~ele

I

~ is,

ver- ge- rren idie,

?are

·aan

~lijk

ver-I

me- ntal '>ge-

'

vangen, doch die te zamen de verstoring van bet evenwicht on- vermijdelijk maakten. In de genoemde periode was derhalve, om in de tot dusver gebruikte beeldspraak te blijven, niet slechts spra- ke van een lek. Het lekte overal: bij de particuliere consumptie (enigszins), bij de particuliere investeringen (heel sterk), bij het rijk dat belastingverlagingen toestond die, in elk geval achteraf gezien, te groot waren of slecht getimed, bij de toeneming van de gemeentelijke kapitaaluitgaven ook. Hoewel het in 1957 moge-

lijk is gebleken bet evenwicht in betrekkelijk korte termijn weer te hersteilen, is niettemin de vraag gerechtvaardigd of er sindsdien zoveel is veranderd dat de toestand bij de andere sectoren dan die van de gemeentelijke kapitaaluitgaven thans inderdaad volledig veilig mag worden geacht, zodat met bet dichten van bet laatste overgebleven lek kan worden volstaan. Het komt mij voor, dat hierin zelfs de kernvraag bij de beoordeling van bet onderwerpe- lijke wetsvoorstel is gelegen, waarmee dan overigens tegelijkertijd de gehele problematiek van een conjunctureel overheidsbeleid in voile omvang wordt gesteld.

Natuurlijk wil daarmee niet gezegd zijn dat de aanneming van dit wetsontwerp nu maar zou moeten wachten totdat wij dit veel ruimere probleem integraal hebben opgelost; daargelaten dan nog of dit ooit mogelijk zal wezen. Wanneer een waterkering dreigt op drie plaatsen door te breken, kan bet toch zinvol zijn te trach- ten om een bepaalde doorbraak te voorkomen, al was bet maar in de hoop dat bet met het elders dreigende gevaar wat los zal lo- pen en in bet vertrouwen dat anderen zich daarmee bezig zuilen houden. Ik ben dus, in beginsel en wederom afziende van detail- kwesties, voorstander van aanneming van dit wetsontwerp. Maar evenals overstroming of behoud van een polder afhankelijk is van de gehele waterkering, evenzo bestaat er ook bier aanleiding bet probleem wat ruimer te steilen dan ten aanzien van een bedreigd punt aileen. Ik wil dit doen aan de hand van de volgende drie fun- damentele vragen, te weten:

lste. heeft de centrale regering inderdaad een zodanige greep op de particuliere sector dat bet gerechtvaardigd is de gemeenten onder de klem te zetten zonder additionele maatregelen ten aan- zien van de particuliere sector;

2de. biedt bet wetsontwerp voldoende steun aan de gemeenten wanneer de kapitaalmarkt wederom zou vastlopen;

3de. welke aanvullende maatregelen zouden in het kader van dit wetsontwerp wenselijk zijn om tot een werkelijk sluitend geheel te komen?

249

ll

ll

-

(10)

Ad. lste. De hiervoor overgenomen opsomming van bevoegdheden en a waarover de regering beschikt om de bestedingen in de particu- geh€

liere sector in de hand te houden, is van uiteenlopende aard. Een bech enkele daarvan - b.v. ten aanzien van het afbetalingskrediet - sect<

is, gezien de feitelijke verhoudingen in ons land, van bescheiden tarie betekenis. Belastingpolitiek en kredietpolitiek kunnen grotere in- het ' vloed hebben, doch de bantering daarvan voor conjuncturele doel- vern einden stuit, speciaal wat de belastingpolitiek betreft, nog steeds posil op sterke weerstanden. Al deze maatregelen werken bovendien polit in hoofdzaak indirect; over directe maatregelen beschikt de re- kan gering slechts in zeer beperkte mate, in hoofdzaak nl. in de bouw- over

sector. op c

In theorie moet het mogelijk zijn, door een verstandig samenspel dat van loonpolitiek, prijspolitiek, belastingpolitiek - waarbij ik ook vest<

denk aan het manipuleren met de tarieven van de indirecte be- werJ lastingen - landbouwpolitiek (prijsbeleid ten aanzien van agra- plan rische produkten) en sociale politiek (werkloosheidsuitkeringen, perc enz.) de particuliere consumptie binnen bepaalde grenzen te E1 houden, al zijn de individuele beslissingen ten aanzien van con- niet sumeren en sparen in de gezinshuishoudingen moeilijk voor be- 'bijs invloeding vatbaar. Veel belangrijker voor het conjunctuurverloop ontv echter zijn de investeringen in de particuliere sector. Aile mooie een woorden ten spijt moet worden vastgesteld dat de overheidsin- dat vloed daarop nog bijzonder gering is. De regering 'tracht' wei - vast aldus de Memorie van Toelichting - maar in feite bereikt zij terst niet veel. Gedeeltelijk komt dit doordat zij van de haar gegeven ook bevoegdheden een onvoldoende gebruik maakt; dat b.v. in de doe1 huidige periode van - zij het enigszins afgezwakte - excessieve van hoogconjunctuur de kunstmatige prikkel tot investeren door de drei investeringsaftrek nog steeds gedeeltelijk is gehandhaafd, schijnt niet een duidelijke conjuncturele fout. Ook afgezien daarvan vrees ik, het dat, in het algemeen gesproken, de feitelijke betekenis van de be- min•

staande investeringsaftrek als conjunctuurpolitiek instrument din~

wordt overschat. Grotere investeringsplannen in de particuliere eve1 sector strekken zich veelal over een reeks van jaren uit, en wat werJ eenmaal begonnen is kan meestal, zonder een direct verbod van perl overheidswege, ook nauwelijks halverwege worden gestopt. Het sy- bre~

steem van de investeringsaftrek, dat het recht op aftrek toekent op de 1

het ogenblik van bestelling, werkt bovendien in de hand dat in pe- gem rioden van dreigende overspanning - waarin een plotselinge op- vra~

schorting van de investeringsaftrek kan worden gevreesd - voor fers werken, die ook wel in etappes zouden kunnen worden uitgevoerd op 1

(11)

I

eden : ticu-

·Een et- lid en e in- doel- teeds tdien e re- ouw- o.spel cook

~be­

agra- agen, 1n te con-

!r be- rloop nooie idsin- vel- :t zij

~even

in de

;sieve

~r de chijnt es ik, le be- rrnent uliere

11 wat

d van iet sy-

~nt op in pe- te op- . voor :Voerd

en aanbesteed, veiligheidshalve de bestelling meteen maar voor 't geheei wordt gedaan, waardoor de 'pipeline' bij het particuliere bedrijfsleven dikwijls nog groter blijkt te zijn dan in de publieke sector. Verhoging van voor het bedrijfsieven geldende beiasting- tarieven tijdens de hausse wordt nog steeds tegengewerkt met het dwaze argument dat daardoor de overheid aan ongeoorloofde vermogensvorming zou doen: also£ niet een sterkere vermogens- positie van de overheid aan allen ten goede zou komenl Krediet- politiek werkt veeleer op de geldmarkt dan de kapitaalmarkt. Wei kan een-in de Memorie van Toelichting niet genoemde- wel- overwogen leningpolitiek van de overheid de beschikbare ruimte op de kapitaalmarkt bemvioeden, waarvan, aannemende althans dat de ondernemers ten aanzien van de financiering van hun in- vesteringen net zo verstandig zijn als artikel 2 van bet wetsont- werp de gemeenten dwingend wil voorschrijven, de investerings- plannen in de particuliere sector, zij het wederom indirect, de re- percussies zullen ondergaan.

Erkend kan worden, dat bet huidige instrumentarium onder niet al te abnormale omstandigheden in staat stelt tot een zeker 'bijsturen'. Voor dergelijke perioden vraagt bet onderhavige wets- antwerp aan de gemeenten echter niet meer dan te zorgen voor een voorafgaande vaste financiering; een zo vanzelfsprekende eis dat bet eigenlijk beschamend is dat hij in de wet moet worden vastgelegd, en een eis ook die de gemeenten niet al te zeer ach- terstelt bij de particuliere ondernemer, die zich immers in feite ook daaraan moet houden wil hij zich zelf geen ernstige schade doen. Maar het werkelijke probleem komt wanneer in bet verloop van de conjunctuur een zodanige overspanning is ingetreden of dreigt in te treden, dat bet aanbod op de kapitaalmarkt de vraag niet meer kan bevredigen. Dan zal, voor zover een verhoging van bet aanbod onmogelijk blijkt, de totale vraag moeten worden ver- minderd. Dan is bet redelijk dat, zoals wij ook met bet beste- dingsbeperkingsprogram van 1957 hebben gedaan, elke sector zijn evenredig deel in de beperking bijdraagt. Dan opent het wetsont- werp de mogelijkheid van de gemeenten haar aandeel in de be- perking a£ te dwingen door bet stellen van een plafond. Dan ont- breken echter in het ontwerp bepalingen die ook een piafond voor de particuliere sector kunnen doen vaststellen. Dan rijst voor de gemeenten de vraag: waarom wij wel en zij niet? Dan rijst die vraag a fortiori indien - wat zeer wei denkbaar is - met de cij- fers in de hand zou kunnen worden aangetoond dat spanningen op de kapitaalmarkt uitsluitend of in hoofdzaak veroorzaakt zijn

251 il

(12)

door een te sterk toegenomen vraag van de kant van de particu- spar liere sector, waarvan dan de gemeenten twee maal het slachtoffer van

zouden worden. gesl

Overzien wij dit alles, dan mag de conclusie niet zijn dat de een mogelijkheid voor het stellen van een plafond voor de gezamenlij- in e.

ke gemeenten moet worden afgewezen: indien het rijk zijn eigen zou investeringsplannen op conjuncturele overwegingen afremt, is het

redelijk

de

gemeenten dam·in te doen volgen. De

Maar wei client de waarborg te worden geschapen dat de totale nl.

publieke sector zijn redelijk aandeel in bet geheel behoudt. Naar kon:

mijn mening client bet wetsontwerp derhalve te worden aangevuld geht met overeenkomstige maatregelen ten aanzien van de particuliere mer sector. Welke maatregelen daartoe wenselijk zijn zal onder ogen nod worden gezien bij de beantwoording van de derde hierover ge- mar

stelde vraag. tege

195 Ad. 2de. Artikel 5 van bet wetsontwerp beeft een ander karakter ind~

dan de artikelen 2 en 4. Laatstgenoemde artikelen leggen de ge- Nat meenten beperkingen op bij bet nemen van beslissingen tot nieu- rent we kapitaaluitgaven. Artikel 5 daarentegen beoogt de gemeenten wer, te helpen bij het verkrijgen van de nodige vaste leningen wan- hog' neer zij als gevolg van een overmatige spanning op de kapitaal- bela

markt, zelf daartoe niet in staat zouden zijn. en i

Tegen de gedachte van een centrale financiering op zich zelf den behoeven wij zeker niet afwijzend te staan. In de moeilijke jaren oplc na 1956 heeft zij, verzorgd door de Bank voor Nederlandse Ge- ver2 meenten, een belangrijke hulp bij de sanering van de gemeente- en ~

lijke financien en bij de voortgang van de gemeentelijke investe- E ringen geboden. De bezwaren daartegen, waarbij niet weinig met lijkt een slecht begrepen slagwoord 'gemeentelijke autonomie' werd ge- Zij

schermd, zijn geleidelijk aan verstomd. Zouden wederom moeilij- vole ke tijden aanbreken, dan kan zij wederom nuttig zijn. Daardoor dat wordt nl. voorkomen, vooreerst dat de gemeenten, door een rna- van teloos tegen elkaar opbieden, de rente boger opjagen dan nodig is, pos:

in de tweede plaats dat minder urgente werken van gemeenten ach die nog wei toegang tot de kapitaalmarkt bebben, prioriteit ver- om krijgen hoven urgentere werken van gemeenten die daartoe niet in korl staat zijn. De 'rantsoenering' van hoven af, die in tijden van ka- reel pitaalschaarste aan een centrale financiering inherent is, client te niv•

worden aanvaard in een conceptie die de voorziening in de col- voo lectieve behoeften in beginsel als een eenheid wil zien. Zelfs acht WOI

ik de praktische voordelen van een centrale financiering - be-

(13)

I

ticu- )ffer

t de enlij- tigen

; bet

otale Naar 'vuld .liere ogen : ge-

a.kter

~ ge- nieu-

\nten wan- [taal-

1 zelf jar en . Ge- ente-

•este- : met d ge- )eilij- rdoor

t ma-

lig is, :mten : ver- liet in n ka-

!nt te e col- . acht - be-

sparing van afsluitkosten (provisie), versterking van de positie van de gezamenlijke gemeenten tegenover de steeds meer als een gesloten front optredende grote beleggers - van dien aard, dat ik een vrijwillige voortzetting van de bestaande centrale financiering, in elk geval voor de kleine en middelgrote gemeenten ten zeerste zou toejuichen.

De vraag die ons thans bezighoudt is echter eeri andere. Zij is nl. deze, of een centrale financiering inderdaad de nodige uit- komst kan bieden wanneer de kapitaalmarkt werkelijk weer eens geheel zou vastlopen. Ondanks hetgeen ik in de vorige alinea op- merkte, beantwoord ik deze vraag ontkennend. Wat de gemeenten nodig hebben is niet slechts een continue stroom van kapitaal- marktmiddelen, maar een voldoende voorziening met kapitaal tegen redelijke voorwaarden. Na de financiele debftcle van 1956-

1957 zijn de gemeentefinancien, dank zij de centrale financiering, inderdaacl gesaneerd, maar vraag niet tegen welke prijs. Voor de Nationale Woningbouwlening 1957 moest niet minder dan 6 pet.

rente worden betaald, resulterende, voor zover de renteverhoging werd doorberekend, in hogere buren voor woningwetwoningen, hogere tarieven voor water, gas, elektriciteit, enz. en in hogere belastingen voor zover geen doorberekening plaatsvond enerzijds en in exorbitante rentewinsten voor de institutionele beleggers an- derzijds, die in niet onbelangrijke mate hebben bijgedragen tot bet oplopen van de koersen van de aandelen van verschillende levens- verzekeringsmaatschappijen tot dikwijls ver hoven de 1000 pet., en soms zelfs tot enkele malen die koers.

Een centrale financiering, met andere woorden, vergemakke- lijkt de positie van de gezamenlijke gemeenten als geldnemers.

Zij garandeert echter niet dat de grote geldgevers ook werkelijk voldoende kapitaal beschikbaar stellen. Zij garandeert evenmin dat bet geld kan worden verkregen tegen een rente die afgezien van de actuele spanningen op de kapitaalmarkt en gelet op de positie van geldnemers en geldgevers, redelijk kan worden ge- acht. Indien echter de gemeenten zich moeten Iaten welgevallen om bij een dreigende overspanning in hun plannen te worden ge- kortwiekt - wat ik dus juist vind - dan hebben zij anderzijds recht op voldoende waarborgen dat zij, zij het dan op verlaagd niveau, hun werkzaamheden op redelijke voorwaarden kunnen voortzetten. Ook uit dezen hoofde client het wetsontwerp dus te worden aangevuld .

253

(14)

Ad 3e. Tracht ik thans te komen tot een beantwoording van mijn Nu 1 derde hiervoor gestelde vraag - te weten welke aanvulling het sect<

wetsontwerp nodig heeft om tot een werkelijk sluitend geheel te met!

komen, dan stel ik voorop de evenwichtsgedachte, die in het na- onzE oorlogse beleid tot aan het optreden van het Kabinet-De Quay dom zo'n grate rol heeft gespeeld: het beginsel nl. dat lusten en lasten verg van bijzondere situaties op een evenwichtiger manier over de ver- aam schillende groepen van belanghebbenden moeten worden ver- de ' deeld. Tegenover de 'plafondverplichtingen' van de gezamenlijke uiteJ gemeenten dienen derhalve overeenkomstige verplichtingen van de <

de particuliere sector te worden gesteld (antwoord op vraag 1); duel tegenover de aan de gemeenten opgelegde verplichtingen dienen feite overeenkomstige rechten te staan (antwoord op vraag 2); levens- de E verzekeringsmaatschappijen en andere institutionele beleggers be- terir hoeven niet te profiteren van de financiele moeilijkheden van de per~

gemeenschap, door een aanmerkelijk hogere rente in rekening de t te brengen dan zij voor de dekking van hun meestal op 3 pet. de, berekende verplichtingen nodig hebben (idem). Daarnaast komt pita:

dan nog als algemeen punt de wenselijkheid voor de centrale over- doe1 heid om over beter statistisch materiaal tot het uitstippelen van V een verantwoord beleid te beschikken dan thans ter beschikking oms staat: de wettelijke verplichting dus voor bepaalde bedrijven en nad, instellingen om regelmatig aan de overheid cijfers te verstrekken, siek naast hetgeen het wetsontwerp reeds van de gemeenten vraagt. om Wat deze statistische gegevens moeten inhouden ·en hoe zij zouden tege moeten worden verstrekt is een vraagstuk op zich zelf. Indien geht echter voor ogen wordt gehouden dat de handhaving van het mo- van netaire evenwicht en van een gezonde kapitaalmarkt niet minder bov•

in het belang is van het particuliere bedrijfsleven en van de finan- sch<

ciele instellingen van verschillende aard dan van de overheid zelf betr is het geen overdreven eis van hen te verlangen dat ook zij mee- ont\

helpen de overheid de instrumenten te verschaffen die zij nodig doo heeft om dat gemeenschappelijke belang zo goed mogelijk te be- lijkl

hartigen. gest

lntussen ligt - ik heb dat hiervoor al gezegd - het probleem ona.

niet in de eerste plaats bij de perioden van normale, of betrekkelijk den normale, conjunctuur en kapitaalmarkt. Zolang alles min of meer wor vanzelf loopt kan de overheid ermee volstaan de vinger aan de ant pols te houden. De overheid moet pas ingrijpen wanneer de situ- mar atie uit de hand gelopen is of wanneer zij uit de hand dreigt te lo- de I pen. Van dezelfde gedachte gaat het wetsontwerp uit ten aanzien is o

van de gemeenten. wij~

(15)

nijn het

~I te na- 1uay sten ver- ver- lijke

van

I 1);

:nen ens-

be-

1 de 1ing

pet.

tomt

·ver- 'van king

il en

ken, tagt.

!den tlien

mo-

!lder nan- 'zelf nee- bdig

be- eem elijk heer

It de

situ-

e

lo- tzien

'

Nu is het ingrijpen in de investeringsplannen van de particuliere sector een allesbehalve eenvoudige zaak. In principe zijn twee methoden mogelijk. Men kan - gelijk een jaar of 10 geleden van onze zijde werd bepleit - aanknopen bij de investeringen zelf, door een fysieke investeringscontrole met daaraan verbonden een vergunningenstelsel. Men kan ook - zoals het wetsontwerp ten aanzien van de gemeenten doet - het probleem aanvatten van de zijde van de kapitaalmarkt. Macro-economisch gezien kunnen uiteraard beide methoden, mits behoorlijk uitgevoerd, hetzelf- de conjunctuurdempende effect bereiken, al kan voor de indivi- duele investeerders het resultaat nogal wat verschillen. Wat de feitelijke werking betreft kan de zaak aldus worden gesteld, dat de eerste methode, door een vermindering van de fysieke inves- teringen zelf, uiteraard tevens de vraag op de kapitaalmarkt be- perkt, waardoor een ontspanning op de kapitaalmarkt intreedt;

de tweede methode vat het probleem juist aan van de andere zij- de, nl. bij de aan de investeerders ter beschikking te stellen ka- pitaalmiddelen, met het gevolg dat zij wegens gebrek aan vol- doende kapitaalmiddelen ook minder kunnen investeren.

Welke van beide methoden de voorkeur verdient hangt van de omstandigheden af, waarbij tevens op de praktische voor- en nadelen moet worden gelet. In abstracto is de weg van de fy- sieke investeringscontrole de beste, omdat zij tevens in staat stelt om in een periode van overspanning minder nuttige investeringen tegen te houden die buiten de kapitaalmarkt om - b.v. uit in- gehouden winsten - kunnen worden gefinancierd. Ret vaststellen van de prioriteiten is evenwel een bijzonder moeilijke zaak, die bovendien een uitermate zware verantwoordelijkheid legt op de schouders van de overheid die de beslissingen moet nemen. Met betrekking tot de gemeenten schijnt daarom het door het wets- antwerp gekozen systeem, dat het globale kapitaalmarktplafond door de centrale overheid doet vaststellen, met daarnaast de moge- lijkheid om binnen elke provincie bij de verdeling van het toe- gestane bedrag met bepaalde prioriteiten rekening te houden, niet onaannemelijk. Willen daarnaast dan tevens zekere bevoegdhe- den ten aanzien van de particuliere sector worden bepleit, dan wordt het - ook om dit pleidooi binnen het kader van het wets- antwerp te houden, dat nu eenmaal een regeling van de kapitaal- markt beoogt te geven - welhaast onvermijdelijk ook daarvoor de methode via de kapitaalmarkt te aanvaarden. Dat het mogelijk is op deze wijze niet onaantrekkelijke resultaten te bereiken be- wijst het Engelse voorbeeld. In Engeland moeten sinds het be-

255

1

(16)

gin van de veertiger jaren belangrijke em1Ss1es en geldleningen van tevoren worden voorgelegd aan het Capital Issues Committee zonder welks goedkeuring de transactie niet kan doorgaan. Is de kapitaalmarkt ruim genoeg dan wordt de vereiste vergunning vlot verleend; in tijden van spanning op de kapitaalmarkt worden de aanvragen serieus bekeken en wordt de gevraagde vergunning herhaaldelijk geweigerd. Daarbij kan dan tevens de vraag van het nut van de investering, die met op te nemen kapitaalmiddelen zal worden gefinancierd, in de beschouwingen worden betrokken.

Het stelsellaat dus inderdaad een beoordeling volgens een prio- riteitenstelsel toe. Tegen het instituut wordt uiteraard door het bedrijfsleven geopponeerd. Het is echter bepaald in staat geble- ken overspanningen op de kapitaalmarkt en in de economie af te remmen.

Het is een merkwaardig verschijnsel, dat in ons land, met het versleten slagwoord 'dirigisme', herhaaldelijk bezwaar wordt ge- maakt tegen maatregelen die in de ons ornringende landen reeds lang zijn aanvaard en ingevoerd. Zo zal het ongetwijfeld ook hier gaan, indien van onze zijde het voorstel tot een Nederlandse versie van een Capital Issues Committee zou worden gedaan. Toch lijkt mij dit noodzakelijk. In de Memorie van Toelichting tot het wetsontwerp verklaart de regering, dat in de plafondregeling voor de gemeenten 'geen ge'isoleerde maatregel ten opzichte van de publiekrechtelijke lichamen' mag worden gezien, doch dat zij een 'onderdeel (moet) uitmaken van het gehele, weloverwogen en zo goed mogelijk uitgebalanceerde beleid met betrekking tot de gezamenlijke activiteiten van overheid en bedrijfsleven.' Het is echter duidelijk, dat zolang afdoende bevoegdheden ten aanzien van de particuliere sector ontbreken, deze fraaie volzin aileen maar een slag in de lucht is. De cijfers wijzen uit, dat de bestaan- de - geringe - manipulatiemogelijkheden met betrekking tot de investeringsaftrek enz. een exorbitante stijging van de particulie- re investeringen niet kunnen tegenhouden. Ook indien wij erken- nen dat een hoog investeringsniveau noodzakelijk is voor onze toe- komsl\'ge werkgelegenheid en dat tot dusver de situatie niet vol- ledig uit de hand gelopen is, zo mag niet worden vergeten dat dit wetsontwerp een regeling wil geven voor tijden waarin de spanningen wei hoven het toelaatbare maximum zijn uitgestegen, en dat het in dergelijke situaties niet voldoende is om een dijk- doorbraak te voor·komen, doch dat dan de dijk op alle punten op voldoende sterkte moet worden gebracht. Op zijn minst zou daartoe nodig zijn, dat de regering, dan wei de N ederlandse

Banl bevc ning mee liere a am grot.

mist Het betr•

voor spar rede verVI 2 hi nen:

tere1 te rr.

te v.

is e1 tari€

gen desb scha ders aanc dit' moe dat omi bele te, t en i' bela van verz vraa een gem gen gest•

(17)

I

pgen

~ittee

rs

de

~ vlot :rden

~ning

~ het n zal prio- i het eble- 1af te

~ het t ge- :eeds . hier .ndse roch t het

~ling

l van

~t zij men

>t de

et is 1zien 'neen

~aan­

~t de :ulie- rken-

l toe- vol-

1 dat

n de

~gen,

dijk- mten : zou ,ndse

Bank als uitvoerster van dit deel van het financiele beleid, de bevoegdheid krijgt om bij een dreigende of ingetreden overspan- ning van de kapitaalmarkt die de plafondregeling voor de ge- meenten in werking doet treden, kapitaalaanvragen in de particu- liere sector tijdelijk op te schorten totdat de nodige ruimte weer aanwezig blijkt. Dat een verplichte voorafgaande aanmelding van grotere transacties in een dergelijk systeem niet kan worden ge- mist, spreekt vanzelf.

Ret tweede punt waarop het wetsontwerp aanvulling behoeft betreft het scheppen van voldoende waarborgen voor de kapitaal- voorziening van de gemeenten in een periode van excessieve over- spanning, binnen de grenzen waarop de gezamenlijke gemeenten redelijkerwijze aanspraak kunnen maken. Voor het probleem zelf verwijs ik naar hetgeen ik opmerkte naar aanleiding van vraag 2 hiervoor. Wat de uitwerking betreft moge het volgende die- nen: Institutionele beleggers zijn niet in de eerste plants ge'in- teresseerd bij een hoge rente, die zij immer op de - zij het in fei- te meestal erg lange - duur toch moeten doorgeven aan degenen te wier behoeve zij sparen. Waarop zij moeten kunnen rekenen is een matige marge hoven het rentepercentage waarop zij hun tarieven, resp. d~ spaarrente, calculeren. Plotselinge rentestijgin- gen betekenen onevenredig grote winstvermeerderingen voor de desbetreffende instellingen, die, wat de levensverzekeringmaat- schappijen betreft, in hoofdzaak terecht komen bij de aandeelhou- ders, die deze extra winsten bepaald niet nodig hebben om hun aandelen tot een aantrekkelijk bezit te maken. Ret is daarom bij dit wetsontwerp, dat opnieuw, en thans in concreto, aan de orde moet worden gesteld onze reeds eerder naar voren gebrachte eis, dat de institutionele beleggers wettelijk moeten worden verplicht om in tijden van acute kapitaalschaarste een redelijk deel van hun belegbare gelden tegen een behoorlijke, zij het niet excessieve ren- te, ter beschikking van de publieke sector te stellen. Zij immers, en in elk geval hun verzekerden resp. spaarders, hebben groot belang bij een handhaving van gezonde monetaire verhoudingen;

van hen mag daarom - al was het maar irl bet belang van hun verzekerden, resp. spaarders - een redelijke bijdrage worden ge- vraagd om de kapitaalmarkt te doen blijven functioneren en om een verstoring van het monetaire evenwicht te voorkomen. De gemeenten van hun kant zien zich beperkingen opgelegd: zij mo- gen daartegenover waarborgen verlangen dat zij binnen de haar gestelde grenzen ook werkelijk aan hun trek kunnen komen.

257

I•

(18)

Bij de uitwerking zou ik rekening willen houden met de ervarin-

W.

gen van 1956-1957, toen het mogelijk bleek om na, zij het niet

eenvoudige, onderhandelingen tussen regering en de gezamenlijke

RI'

levensverzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen een grote lening te verkrijgen tegen op dat ogenblik voor rijk en gemeen- ten aanvaardbare voorwaarden. Ik zou dus in de wettelijke rege- ling willen vooropstellen, dat indien de kapitaalmarkt tekenen vertoont van een ingetreden of dreigende overspanning, de mi-

nister van Financien eerst langs de weg van overleg met de re- Met presentatieve vertegenwoordigers van de verschillende groepen bij h van institutionele beleggers moet trachten de kapitaalvoorziening soon van de gemeenten, resp. van de publieke sector in zijn geheel, selijl veilig te stellen. Zou dit overleg niet binnen een kort tijdsverloop zijn van b.v. twee maanden tot een bevredigend resultaat leiden, dan van' ware bij algemene maatregel van bestuur - waarover dus het ge- vlak hele kabinet moet beslissen - de verplichting dwingend op te leg- wier gen, met vaststelling van het minimumpercentage van de beleg- aan' bare middelen, dat voor dit doel moet worden aangewend, zome- voor de van het rentepercentage en de overige voorwaarden van de gani lening; een rente van 4 pet. schijnt mij daarbij, bijzondere om- o.a.

standigheden voorbehouden, in het algemeen voldoende. strijc paar Op de details van een en ander ga ik nu niet verder in. Waar het zede mij op aankomt is, dat het wetsontwerp fundamenteel onvolle- H dig en onevenwichtig is. Het stelt een regeling voor die op zich chris zelf, en afgezien van de tekstkritiek, behoorlijk kan worden ge- natic motiveerd. Het vergeet echter dat daarmede slechts een ge- prak deelte van het probleem wordt opgelost, en dat ten aanzien van dan de gemeenten zelf een wenselijk evenwicht tussen nieuwe ver- eige1 plichtingen en nieuwe rechten niet wordt verkregen. het E

Wettelijke maatregelen tot het waarborgen van een gezonde -he functionering van de kapitaalmarkt zijn in ons land zeker niet van . overbodig, gelijk zij in verschillende andere landen reeds bekend hart zijn. Maar als wij dan gaan regelen, laten wij dit dan doen in stukl een sluitend geheel, dat inderdaad de verschillende sectoren van door

ons economische leven gelijkelijk omvatl Ik

tuurl steld den moel welv indu

(19)

~rin­

niet .lijke

~rote

.een-

·ege- en en

mi-

W.Banning

Richard Henry Tawney 188o-Ig61

~ re- Met enige aarzeling zet ik mij tot bet schrijven van een kort artikel epen bij het overlijden van de Engelse socialist en geleerde Tawney. Per- ning soonlijk hehben wij elkaar niet ontmoet; indrukken over zijn men- heel, selijke structuur heb ik aileen uit wat oud-leerlingen schreven en uit :loop zijn boeken. Van stud.ierichting was hij econoom, vooral beoefenaar

1 dan van de geschiedenis der economie- een mij vreemd vak. In de jaren t ge- vlak na de eerste wereldoorlog (waarin hij emstig gewond werd)

leg- wierp hij zich op problemen van Adult Education, het onde1wijs eleg- aan volwassenen die in hun jeugd te kort waren gekomen. Hij werd :>me- voorzitter van de vVEA (Workers Education Association, de or-

h de ganisatie van arbeidersontwikkeling) in deze functie opvolger van om- o.a. de grote William Temple; meermalen sprak hij uit dat in de strijd om het socialisme verhoging van materHHe welvaart ge- paard moest gaan met verrijking van geestkracht en verdieping van r het zedelijk bewustzijn.

rolle- Hij was de laatste jaren the grand old man van een kleine groep

; zich christen-socialisten in Engeland, maar vertoonde zich niet op inter-

1 ge- nationale bijeenkomsten en bemoeide zich weinig of niet met de ge- praktische werkzaamheden van de Engelse groep, was meer vlag van dan motor - over deze kant van zijn wezen kan ik ook niets uit , ver- eigen ervaring meedelen. Toch, sinds ik bijna veertig jaar geleden het eerste hoek van Tawney las- The acquisitive society van 19·21 bnde - heeft hij mij geboeid: het was analytisch knap, met grote kennis

: niet van zaken geschreven en in een glasheldere stijl, waaruit een warm

kend hart sprak. Ik had de sterke indruk: z6 moeten inderdaad de vraag- .n in stukken van de moderne maatschappij worden aangepakt, zeker

: van door een Christen, die realist wil zijn.

i

Ik herlees nu bepaalde stukken die ik toen heb aangestreept. Na- tuurlijk: de maatschappij van 1961 is anders dan die van 1921. Z6 stelde Tawney in 1921 werkelijkheid en kritiek tegenover elkaar:

de maatschappij berust op meedogenloze concurrentie; natuurlijk moet er gestreefd worden naar vergroting van produktie, naar meer welvaart. Maar men vergete niet, dat het grondprincipe van het industrialisme eenvoudig is, n.l. dienst, en dus heeft de industrie

259

(20)

rechten en plichten tegenover de gemeenschap; haar methode is samenwerking, cooperatie, de verschillende groepen binnen de in- dustrie hebben dus rechten en plichten tegenover elkaar, en de ver- waarlozing of het verderf daarvan betekent verdrukking, onreoht - zie de geschiedenis van het proletariaat in de vorige eeuw tot heden.

Uit dit grondbeginsel volgen dan twee dingen: de industrie moet, om haar functie, haar dienst zo goed mogelijk te vervullen, onder- geschikt zijn aan de gemeensohap; en: de Ieiding van de bedrijven is verantwoording schuldig aan de geleiden - economische vrijheid zonder verantwoordelijkbeid is onrecbt. Zo is in de grond bet pro- bleem van het industrialisme een probleem van recht: 'functie' staat voorop, dan volgt 'vrijbeid'.

In 1931 verschijnt 'Equality' dat men als vomtzetting en tegen- banger kan besobouwen van bet zo even genoemde hoek. Merk- waardig om nu nog eens de inleiding te berlezen die de sohrijver meegaf aan de derde druk van 1938- tussen de beide geschriften in liggen de bittere jaren van wereldcrisis en massawerkloosbeid (een nieuwe druk met een nieuw boofdstuk versoheen na de tweede we- reldoorlog in 1952). Ik citeer uit bet voorberiobt van 1938: 'Welke conclusies men mage trekken uit de geschiedenis van de laatste 10 jaar, een ding staat vast. N.l. dat democratie als politiek stelsel on- standvastig zal zijn zolang zij niets meer dan politiek systeem zal zijn, inplaats van te zijn wat zij beboort, n.l. niet aileen een rege- ringsvorm maar een vorm van samenleving en een levenshouding.

Het scheppen van zulk een samenleving moet langs twee lijnen gaan. In de eerste plaats behoren aile vormen van speciale privi- leges te worden afgescbaft, die bepaalde groepen begunstigen en andere verdrukken, betzij de oorzaak ligt in verscbillen van sociale afkomst, opvoeding of inkom en. In de tweede plaats moet de econo- miscbe macbt anders worden geriobt; zij is nu vaak een onverant- woordelijke tiran, en beboort te zijn dienaar der maatscbappij, werkend binnen duidelijk aangegeven grenzen en voor zijn daden verantwoordelijk aan een publiek gezag. De grote zonde van bet kapitalisme is zijn 'religion of inequality', deals beilig vereerde on- gelijkheid; bet socialisme als radicale doorvoering der democratie wijst de uitweg.'

Beide boeken van Tawney zijn druk bestudeerd en beleefden meerdere drukken. Tocb is bet meest bekend geworden: 'Religion and the rise of capitalism' (eerste druk 1926), waarin bij verband legt tussen bet opkomend kapitalisme in de 16e eeuw en de denk- beelden der reformatie, speciaal van bet puritanisme. Men komt herhaaldelijk, vooral in de Duitse literatuur, de mening tegen, dat

Taw thes·

tesb mijn en or Maa a an tege zich denl talis konl vini:

min, staa rech de 1 beiC vini zak! E ont\ Ho€ ec01 hoe' TaVI

[

tens zijn de 1

lore

(21)

~e is

e

in- ver- lht-

!den.

twet, tder- ijven iheid pro- staat

\gen- lerk- ijver

!min (een

\we-

~elke

:e 10

~on­

tl zal rege- :iing.

11nen

?rivi-

ln en

iciale :ono- 'rant- . ppij, aden

1 het eon- :ratie

)£den igion band lenk- komt ., dat

Tawney in dit boek beheerst zou zijn door de beroemd geworden these van Max Weber (van 1904-5) over het verband van 'de pro- testantse ethiek en de geest van het kapitalisme'. Ten onrechte naar mijn mening. Natuurlijk: Weber's boek was 20 jaar oud en had enorm veel stof opgejaagd - dat was Tawney niet voorbij gegaan.

Maar hij gaat eigen wegen van onderzoek, draagt eigen materiaal aan en komt tot eigen conclusies, formuleert ook eigen bezwaren tegen Weber. Tawney heeft ons met een grate geleerdheid een in- zicht bijgebracht dat nog altijd actuele betekenis houdt: dat uit de denkbeelden van Calvijn zowel een individualisme (praktisch: kapi- talisme) kan worden afgeleid als een socialism e. (Het hangt af van de konkrete situatie in een bepaald land naar welke richting het Cal- vinisme stuwen zal. Voor Engeland zijn, zo betoogt hij, drie stro- mingen karakteristiek: het presbyterianisme, dat een tendentie naar staatskerk belichaamt, het congregationalisme dat opkomt voor het recht van elke kerk om zich naar eigen inzioht te organiseren, en dus de pionier wordt van wettelijke waarborgen voor godsdienstvrij- heid, en tenslotte het puritanisme, de tweede generatie van Cal- vinisme met nadruk vooral op politieke activiteit, meedoen in het zakenleven, tucht in gezin en persoonlijk gedrag.

Het is vooral dit puritanisme dat in Engeland en Holland de ontwikkeling van het kapitalisme in hoge mate heeft bevorderd.

Hoe zich nu de overgang van het Calvinisme van Calvijn naar het economisch individualisme der puriteinen heeft voltrokken, en in hoever dat proces uit de literatuur nog te volgen valt, leze men bij Tawney zelf na.

De uiteraard korte aanduiding van enkele aspecten van het we- tenschappelijk werk van Tawney moge voldoende rechtvaardiging zijn voor de eindindruk dat zowel de wetenschappelijke wereld als de socialistische arbeidersbeweging in hem een pionier heeft ver- loren, die zij in de rij der groten blijft gedenken .

261

(22)

J. J. Voogd

Langs de zijlijn

De omstandigheid, dat in ons aller gevoel bet feit dat bet maand- blad van een politieke partij bet grootste deel van een nummer aan de sport wijdt, enige rechtvaardiging, of op zijn minst enige verklaring vereist, is tekenend voor de positie die de sport nog steeds in onze samenleving inneemt.

Een nummer, gewijd aan problemen van buitenlandse politiek is iets waar een zich respecterende partij welhaast niet van buiten kan; een nummer, gewijd aan de loonpolitiek zou al even van- zelfsprekend zijn, en zelfs een nummer, geheel besteed aan vraagstukken van maatschappelijk werk zou nauwelijks enige ver- klaring behoeven, zelfs al is voor velen bet bestaan van een afzon- derlijk ministerie daarvoor nog een discutabele zaak en ook al zou voor de vooroorlogse socialistische beweging een dergelijke uit- gave niet z6 voor de hand hebben gelegen als zij voor ons thans zou doen.

Maar de sport, en overigens in sterkere mate nog: de kunst?

Het is merkwaardig dat wij dat vraagteken nog altijd zetten. De belangstelling in bet politieke !even voor de sport is immers in onze jaren bijzonder toegenomen. De dr. Wiardi Beckman Stich- ting bracht in 1956 een publikatie uit, getiteld: 'Sport en maat- schappij'; bet Centrum voor Staatkundige Vorming volgde in 1959 met 'Overheid en sport'; bet Nederlands Gesprek Centrum publi- ceerde in 1955 'De sport in onze samenleving'. Het liberale poli- tieke volksdeel lijkt wat meer buiten spel te staan in dit opzicht, maar met name in politiek protestants-christelijke kring is de gereserveerdheid tegenover bet sportgebeuren na de oorlog be- langrijk geslonken, al beweegt men zich bier en daar nog wat onwennig over bet veld. Een tenminste tegen verkiezingstijd haast iedere politieke partij zich om te betogen, dat zij aan de sport grate betekenis toekent - mens sana in corpore sana, nietwaar?

- en dingt zij, soms door middel van speciale geschriften, naar de gunst van de sportliefhebber. Voorts zal men weinig beschou- wingen in de gemeenteraden, hetzij algemeen hetzij bij hoofdstuk

VIII hoe\

volg des

N besc gesc dat Het noti•

poli1 mee ook loop met de J spre Nie1 maa het zod: lijks inl:

hun B situ: paa1 ll cult in c En altij poli de! gee· zijn vrijl poli als : de van is l

(23)

md- mer lige nog

tiek iten ran-

·aan ver-

~on-

zou uit- tans

I

nst?

I

IDe

sin ich- aat- 959 tbli-

>Oli- cht, , de 'be- wat aast Jort 1ar?

; de

lOU-

:tuk

VIII van de begroting aantreffen, waarin niet wordt aangegeven hoeveel waardering de sport geniet, zelfs bij partijen die ver- volgens gedurende het begrotingsjaar bij andere uitgave ter zake de stereotiepe vraag stellen: 'of het niet goedkoper kan'.

Niettemin leeft bij velen de notie dat in de politiek sport wordt beschouwd als iets dat toch eigenlijk buiten de kantlijnen wordt geschreven, om in de terminologie van ons onderwerp te blijven:

dat buiten de zijlijnen van het politieke veld wordt gespeeld.

Het komt mij voor, dat ondanks het hierv66r gereleveerde, deze notie niet op een verkeerde waarneming berust. Bij velen uit het politieke kader van aile partijen is de belangstelling voor de sport meer een obligatie dan een wezenlijke; sport is een 'issue' die er ook wei bij moet zijn, maar waarvoor men ternauwernood warm loopt. Men werpe mij niet het bestaan van 'sportpartijen' tegen;

met dergelijke democratische uitschieters is noch de sport, noch de politiek gediend. Maar overigens blijft het waar, dat als wij spreken over de 'eigenlijke' politiek, iedereen denkt aan de EEG, Nieuw-Guinea, pater Hoefnagels en aan de topconferentie, en maar heel weinigen aan de sporthal, het subsidie voor ballet en bet straatmeubilair voor de jeugd. In de politiek van fracties als zodanig, (althans op landelijk niveau) spelen deze. laatste nauwe- lijks mee. al waardeert iedere fractie bet vermoedelijk wei dat er in haar midden een paar zonderlingen zijn die met deze zaken hun politieke bestaan zin willen geven.

Het lijkt de moeite waard na te gaan hoe deze merkwaardige situatie van aantrekking en distanWiring, als een onzeker liefdes- paar, tussen sport en politiek is ontstaan.

In de eerste plaats behoort de sport tot het terrein van de cultuur, overigens een uitspraak die een 15 jaar geleden ook in onze kring nog niet eens zo gemakkelijk zou zijn aanvaard.

En t.a.v. dat brede terrein van de cultuur moet de Nederlander altijd nog iets wegslikken als hij het in verband wil brengen met politiek en met overheid. Immers, in de culturele sfeer liggen de gebieden waar de geestelijke vrijheid als een hoog goed wordt geeerbiedigd. Nu kan men het daarmede uiteraard volstrekt eens zijn, al ontgaat bet mij wei waarom aspecten van die geestelijke vrijheid op andere terreinen die dan wei tot de 'eigenlijke politiek beh01·en, soms zo gemakkelijk worden verwaarloosd, of als zgn. onvermijdelijke offers worden gebracht aan de norm van de produktiviteit; ik denk aan de veelal nog zo geringe invloed van de arbeider in de onderneming op zijn eigen lot. Bovendien is het duidelijk dat het voorbeeld van wat dictatuurstaten met

263

I

(24)

de sport hebben uitgehaald afschrikwekkend werkt: de sport mer wordt daar niet een object, maar een onderdeel van de politiek, gerr in wier dienst zij volledig wordt gesteld. Daar waar de politiek late zich met de sport bezighoudt, niet ter wille van de sport, maar in

c

ter wille van de politiek, wordt de sport verpolitiekt in de slecht- nr.

ste zin van bet woord. Het is mij evenwel niet duidelijk hoe men baa:

dit gevaar kan vrezen in een bestel, waar democratische partijen kan en een vrije pers als controle-instituten op de politieke beleids- rna~

lieden fungeren. Enige reele aanleiding voor deze vrees is er in hop Nederland niet en voorbeelden van politiek machtsmisbruik zijn na ,

uitermate schaars, zo zij er al zijn. besJ

Waarschijnlijk lijkt mij dan ook dat in feite de distantie welke buit men de politiek t.a.v. de sport voorhoudt, voortspruit uit bet nog -It steeds levende subsidiariteitsbeginsel; het particulier initiatief is een in ons land nog altijd een sacrosanct begrip, waarbij men - ten geh onrechte - veelal het overheidsbeleid niet ziet als een nood- als zakelijk element in een harmonieus geheel, maar als iets ter- I' nauwernoods geoorloofds, dat eigenlijk niet nodig zou moeten spo:

zijn. Waar de noodzaak van een actief overheidsbeleid dan toch het onontkoombaar blijkt, komt men tot een ambivalente houding ver' als uit het genoemde rapport van het Centrum voor Staatkundige dat

Vorming naar voren treedt. de

Een andere oorzaak van de wat onzekere relatie tussen politiek ijve en sport ligt ongetwijfeld in het feit dat helaas in de pers en bij de t het publiek de veldslag op het sportveld vaak breder wordt uit- naa:

gemeten dan de wedstrijd. Het artikel van Jan de Troye geeft ged een boeiende belichting van dit aspect, dat menige brave wet- levi houder bedenkelijk naar zijn subsidiestaatje zal doen kijken als bij · hij leest hoe scheidsrechters soms het vege lijf moeten redden. zelf Terecht schrijft het Centrum in zijn brochure, dat de sport nog van een van de terreinen is waar de face-to-face-relations standhou- om den; maar de pers wekt bij menige buitenstaander de indruk het

also£ de fist-to-chin-relations overheersen. dat

In dit korte bestek kan nu nog maar een ander aspect naar het voren worden gebracht - zeker niet het onbelangrijkste. Sport wei is ontstaan als een sociaal-ge'integreerd gebeuren. Bij de Griekse in <

Olympische spelen was zij deel van een godsdienstig handelen, \i waarbij de veelzijdigheid belangrijker was dan de eenzijdige arti prestatie. Bij de Romeinen diende zij weliswaar voornamelijk als nog middel om tot goed krijgsman te worden, maar als zodanig was _ "

zij toch deel van de algemene opvoeding en van de filosofie van aan die tijd. Meer en meer evenwel heeft de sport zich uit het alge- ger•

264

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo waren afgevaardigden van de gemeenten niet altijd aanwezig bij vergaderingen van het lokaal bestuursteam, liet het tekenen van het convenant voor de coördinatie, de uitvoeri ng

In de afgelopen tien jaar heeft de Partito Socialista Italiano zich stormachtig ontwikkeld. In 1980 kon zij nog worden gedefinieerd als de 'grootste der kleine

Ontwikkeling van het bruto·minimumloon, feitelijk en con- form de WAM, in procenten vanaf I januari 1980. Ieder jaar werd een beleidsmatige afweging gemaakt met betrekking tot

zwaarder kaliber is dan La condition postmoderne. Van de kleine geschriften uit de jaren tachtig verdie- nen vooral Le Postmoderne explique aux enjants en Tombeau

Een pleidooi voor bet verschaffen van verschillende mogelijkheden van ontplooiing voor mensen in een veelvormige samenleving en het terugdringen van de beperkingen

Met onze socialistische broeders en zusters in Europa moeten we werken aan een nieuwe inzet voor dat Europa: Europa eens het strijdtoneel van twee wereld-oorlogen zou een

Desondanks geloof ik, dat wij allen, werkzaam bij het onderwijs of direct er belang bij hebbende, in deze troonrede een geluid kunnen beluisteren, dat hooy op

geen hem aanleiding gaf zich af te vragen óf de bromfietsrijders niet evengoed als een toekomstige auto- mobilist en een dito motorrijder aan een verkeersexamen