• No results found

Joke Smit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Joke Smit "

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SOCIAlISME

IN DEMOCRATIE

10

socialisme en democratie, nummer 10, oktober 1981 457

459

Foto van de maand Dolf Toussaint Van de redactie 460 Joke Smit

Commentaar 461 Jan Bank

De katholieke volkspremier Democratisch-socialisme 463 Marjanne Sint

Rooie Vrouwen, Partij van de Arbeid en vrouwenbeweging De Rooie Vrouwen staan onder veelvuldige druk. 'Autonomen' wil- len haar van die 'mannenpartij' losrukken. Machtsvorming binnen de partij gaat niet zonder het aangaan van compromissen. En on- derwijl gooit de economische recessie behoorlijk roet in het eten. Marjanne Sint over een vrouwenorganisatie tussen solidariteit en verzet.

475 Koen Koch

Na Zwarte Dinsdag; kanttekeningen bij een verkiezingsnederlaag Op 20 mei publiceerde het PvdA-bestuur een Beleidsnota en op 26 mei leed de partij een forse verkiezingsnederlaag. Koen Koch brengt beide gebeurtenissen zijdelings met elkaar in verband. Een beschouwing over crisis van de verzorgingsstaat en cultuur van de partij.

Staat en Burger 483 J. K. T. Postma

De Commissie- Vonhoff in de politieke branding

De politiek dreigt de greep op het overheidsapparaat kwijt te ra- ken. De uitvoerende macht dreigt onbestuurbaar te worden. De Commissie-Vonhoff laat daarover geen twijfel bestaan, en ieder- een zegt het haar na. Maar zijn de oplossingen die de commissie aandraagt net zo goed als haar analyse? Een kritiek.

Buitenland 494 Ad Melkert

Van der Stoel in de herkansing

Keerpunt '72 wilde een ander buitenlands beleid. Liefst drie socia- listische ministers, Van der Stoel, Pronk en Vredeling, werkten daaraan in het kabinet-Den Uyl. Melkert meent dat niettemin veel

(2)

socialisme en democratie, nummer 10, oktober 1981 458

504

508

bij het oude bleef. Dat lag net zoveel aan de bewindslieden als aan het program.

Signalementen

De Britse Labour Party en de Social Democrats

Boeken

B. W. Schaper over het Tweede jaarboek voor het democratisch- socialisme

Dodewaard moet dicht (Dolf Toussaint)

(3)
(4)

van de redactie

socialisme en democratie.

nummer 10.

oktober 1981 460

Joke Smit

Op zaterdag 19 september overleed ons redactielid Joke Smit.

Wat in haar onvoltooide levenswerk het eerst in het oog springt, is natuur- lijk haar strijdbaarheid met het oog op een eerlijker plaats voor de vrouw overal in de maatschappij. Het woord gedrevenheid zou haar in dit opzicht geen recht doen, omdat ze veelal zelf de drijfkracht was. Die eigenschap heeft ook dikwijls gezorgd voor een heilzame onrust binnen de redactie van Socialisme en Democratie, waarvan nu eenmaal niet alle leden zijn gese- lecteerd op hun affiniteit met deze tak van emancipatie in haar militante vorm.

Wanneer in het kort de rol moet worden aangeduid die Joke Smit door de jaren heen achter de schermen van ons blad heeft gespeeld dan komen, naast vasthoudendheid, ook de begrippen mildheid en relativeringsvermo- gen in gedachten. Dit zou door iemand die haar niet goed kende makkelijk kunnen worden misverstaan. Ze was zeker niet toegeeflijk tegenover wat ze aanzag voor misstanden, vooroordelen of erger nog voor onverschillig- heid.

Wanneer in Joke Smit niettemin de harde boodschap en de zachte krach- ten samengingen dan kwam dat door drie trekken die voor Socialisme en Democratie bij uitstek relevant waren.

In de eerste plaats had ze een groot gevoel voor het juiste woord met zijn zakelijke en persoonlijke lading. Haar interviews en artikelen leggen daar blijvende getuigenis van af. Ze zei en schreef niet minder dan ze eigenlijk bedoelde maar ook niet meer dan dat.

Verder putte ze uit een brede sociaal-culturele kennis en interesse, waar- door het eisenpakket waar ze uiteindelijk voor stond zijn plaats vond binnen een veelomvattende denkwereld.

En tenslotte verliet haar op beslissende momenten nooit de ontvankelijk- heid voor wetenschappelijke twijfel. Die droeg ze vanuit haar taalkundig vakgebied over naar nieuwe terreinen van activiteit als de sociale geschie- denis. Die liet haar ook niet in de steek als het aankwam op hachelijke speculaties over hoe de verhouding tussen man, vrouwen maatschappij zou kunnen worden na een proces van daarop gerichte hervormingen.

Door dit alles was zij in staat zonder verloochening van haar eigen radicale opvattingen anderen, zowel mannen als vrouwen, die hoewel in de vrou- wenzaak geïnteresseerd, daarvan nog niet als aanhangers konden worden beschouwd, te overtuigen van het fundamentele gelijk van deze zaak en van de ernst waarmede oplossingen moeten worden nagestreefd.

De betekenis van Joke Smit die ons, mèt haar innemende geest en grote werkkracht, bijblijft is dat bij haar een intellectuele openheid en een politie- ke onverzettelijkheid samengingen in een mate zoals men die maar zelden aantreft.

Th. J. A. M. van Lier

commen1

socialisl demo numrr oktobe

(5)

commentaar Jan Bank

socialisme en democratie.

nummer 10.

oktober 1981 461

De katholieke volkspremier

Ofschoon de coalitie-partner 0'66 al enige tijd de prioriteit van een gekozen minister-president heeft geschrapt uit haar programma, heeft de meest re- cente kabinetsformatie daar toch een variant van te zien gegeven: de op handen gedragen volkspremier uit een publieke opinie uitverkoren. Bij her- haling heeft deze zomer een voorlopig nauwelijks te omschrijven achterban van christen-democratische en andere sympathisanten zijn of haar voor- keur van Van Agt kenbaar gemaakt; in telefoongesprekken, bloemen en zo nodig in een wielerwedstrijd of in een claque op het Binnenhof. Nederland heeft een gekozen premier; niet als resultaat van een parlementaire verkie- zing maar in een ongeorganiseerd plebisciet, waarin het televisie-medium een belangrijke rol heeft gespeeld.

Het is een nieuw verschijnsel in de Nederlandse politieke geschiedenis, dat de minister-president krachten kan oproepen en zijn macht kan uitoefenen met voorbijgaan van de leiding van de partij, waaruit hij is voortgekomen.

Dat verschijnsel is buiten onze grenzen niet zo ongewoon. In de Verenigde Staten hebben de laatste presidentsverkiezingen het beeld te zien gegeven van presidentiële kandidaten, die de partijen hun stempel en politiek opleg- gen. Maar daar zijn de continuïteit en de structuur van de politieke partij per traditie niet sterk. In Frankrijk is een tussenvorm waar te nemen ge- weest. De presidentiële democratie leverde op 10 mei een nieuwe presi- dent op, de parlementaire democratie op 21 juni een dienovereenkomstige partijpolitieke meerderheid. Nederland is tot dusver vanuit de partijen gere- geerd geweest. Ook bij de laatste kabinetsformatie heeft de 'partij-raison' de doorslag gegeven. Van Agt voegde zich tenslotte naar de wil van de meerderheid van de CDA-fractie en van de partijleiding, die de conclusie trokken dat de verkiezingsuitslag bij voorkeur leidde tot een grote coalitie van CDA, PvdA en 0'66. Maar hij heeft naar zijn eigen zeggen wel moeten slikken.

Van de factoren, die er de oorzaak van zijn, dat Van Agt met zoveel suc- ces een beroep kan doen op een groot deel van de Nederlandse volkswil, is er een die elders ook wel kan worden waargenomen: die van de amateur die het tegen het gesloten gezelschap van de beroepspolitici opneemt. In een recent interview in Vrij Nederland gaf hij er blijk van de 'overwinning' in de kabinetsformatie van 1977 te zien in termen van de routiniers de baas te kunnen zijn in hun eigen metier. Was de functie van outsider destijds ook niet het succesvolle wapen van Carter in zijn gewonnen presidentsver- kiezing van 1976? De status van non-professional wordt versterkt door een tweede factor, Van Agts behoren tot de cultuur van het Zuiden en zijn hier en daar betoonde distantie tot de zeden en gewoonten van het Westne- derlandse establishment. Van Agt pronkt daar bij voorkeur mee in zijn uitin- gen van wielersport, de sportieve recreatie bij uitstek beneden de grote ri- vieren. De derde factor tenslotte is zijn conservatisme, niet alleen in reli- gieus-ethisch opzicht maar ook in het etaleren van common sense en in het vermijden van tot de verbeelding sprekende politieke en maatschappe- lijke constructies. Het moet dit conservatisme zijn, dat hem bij het protes-

(6)

commentaar tants-christelijke deel van het CDA zo acceptabel maakt. Het lijkt althans onaannemelijk dat zijn zuidelijk cachet in deze kringen onmiddellijk enthou- siasme te weeg heeft gebracht.

socialisme en democratie.

nummer 10.

oktober 1981

462

Zijn dit voorwaarden waarop Van Agt bijna boven zijn politieke partij kon uitstijgen, die partij stond het hem ook toe. Dat heeft allereerst te maken met de verdeeldheid, die aan de confessionele partij als coalitie van belan- gentegenstellingen per se eigen is. Het CDA heeft dat geërfd van zijn fusie- partners, waarbij in het bijzonder - maar niet uitsluitend - gedacht kan worden aan de KVP. In de geschiedenis van de katholieke partij is voor dat probleem lange tijd een oplossing gezocht in een sterke positie van de fractievoorzitter in de Tweede Kamer. No/ens en Romme regeerden de par- tij - en gedeeltelijk het land - vanuit hun bank in het parlement. Dat was geen vrijwillige constructie want Nolens kon in 1918 geen premier worden omdat hij priester was en Romme in 1952 niet, omdat de PvdA in de toen- malige Tweede Kamerverkiezingen de grootste werd. Een gevolg van deze machtspositie van de fractievoorzitter was, dat de RKSP- en KVP-premiers in een relatief grotere staat van afhankelijkheid jegens de politiek leider moesten werken dan de ambtsvoorganger of -opvolger. Cals heeft dat in de Nacht van Schmelzer bitter kunnen ervaren. Na Schmelzer veroverde in een gehavende en meer dan ooit middelpuntvliedende KVP Andriessen die machtspositie, maar deze laatste KVP-Ieider werd bij de fractievorming in het CDA gepasseerd.

De vijf katholieke premiers die Nederland voor Van Agt heeft gekend, wa- ren in meerderheid ook non-professionals, maar dat werd of door henzelf ingehaald of in ieder geval gecompenseerd door de bekwaamheid van de fractievoorzitter. Een deel van hen gaf er ook wel blijk van representant te zijn van de Zuid-nederlandse minderheid, maar in de oude KVP was ook dat ondergeschikt aan het Hollandse karakter van de partijleiding, al was Nolens zijn Limburgs en Romme zijn Brabants niet vergeten. Het CDA mag dan wel veel KVP-ers hebben opgezogen in leidinggevende functies, die traditionele constructie bestaat niet meer en is met de huidige fractievoor- zitter en partijvoorzitter ook niet te herhalen.

Dit alles is overigens slechts voorwaarde voor het solistisch optreden van de premier. Zijn persoonlijke kwaliteiten en tactische bekwaamheden vullen die rol en de televisie herschept dat schouwtoneel. Want televisie - het medium dat Van Agt boven alle andere media prefereert - is het meest indringende middel om de persoonlijke en non-professionele politi- cus te vergroten. Het is het bijzondere wapen voor diegenen, die welk esta- blishment dan ook willen uitdagen, of ze nu Carter of Reagan heten of - in Nederlandse verhoudingen - Van Agt.

r

demol so

50 I

r ol

(7)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 10, oktober 1981

463

Marjanne Sint

Rooie Vrouwen, Partij van de Arbeid en vrouwenbeweging

De verhouding tussen de Rooie Vrouwen en de Partij van de Arbeid is eens vergeleken met die van partners binnen een huwelijk: voor de wet ge- lijkberechtigd, maar als het erop aan komt, maakt de kostwinner de dienst uit. En waar sprake is van ongelijkheid in afhankelijkheid, treden spanning- en op die zich ontladen in ogenschijnlijk onredelijke conflicten die een die- perliggend probleem verhullen. Een zwart/wit-tekening wellicht, maar in ze- kere zin verhelderend om de positie die de Rooie Vrouwen binnen de PvdA innemen, te begrijpen. Om de vergelijking nog even door te trekken; de

'autonome' vrouwenbeweging vervult hierbij de rol van de 'derde', die de

Rooie Vrouwen voor de keus stelt 'hij of ik'. Dit artikel wil enig inzicht geven in de gecompliceerde betrekkingen tussen enerzijds de partij en de Rooie Vrouwen, anderzijds de Rooie Vrouwen en de vrouwenbeweging, en daar- aan enkele conclusies verbinden voor een strategie in de komende jaren met betrekking tot het 'vrouwenvraagstuk' binnen de socialistische bewe- ging. Dit is niet goed te doen zonder eerst een overzicht te geven van de wijze waarop dit vraagstuk zich op dit moment in Nederland manifesteert:

een strategie kan nu eenmaal niet los van het na te streven doel worden geformuleerd.

Plaatsbepaling

De Haagse Post maakte 1 augustus jl. de balans op van het feminisme: de vrouwenbeweging viert haar jubilea. 'Is het alleen de magie van het ronde getal die verleidt tot terugblikken, of wordt de rekening opgemaakt omdat het feminisme aan het eind van een bepaalde ontwikkeling is gekomen?' vraagt Emma Brunt zich af in de inleiding op haar overzichtsartikel. Op haar ronde langs vrouwen die hun sporen in de beweging hebben ver- diend, wordt die vraag weliswaar niet eenduidig beantwoord, maar de grondtoon is pessimistisch. Er is wel een en ander bereikt, maar het tij keert; de tweede feministische golf ebt weg zonder dat duidelijk is welke 'verworvenheden' van de afgelopen jaren onder druk van de economische omstandigheden zullen beklijven. Een pessimisme dat veel in de vrouwen- beweging actieve vrouwen lijken te delen. Vooral de zich 'autonoom' noe- mende vrouwenbeweging heeft de afgelopen tijd van zich doen spreken, door met nadruk onder de aandacht te brengen hoe ver vrouwen nog ver- wijderd zijn van de situatie, waarin zij dezelfde kansen en mogelijkheden hebben als mannen om zich maatschappelijk en persoonlijk te ontplooien. Nog daargelaten de verandering van de samenleving in feministische zin ...

De dertigste maart werd uitgeroepen tot landelijke vrouwenstakingsdag, en hoewel deze dag in eerste instantie was bedoeld als protest tegen de op dat moment alleen nog door de Tweede Kamer aanvaarde abortuswet, groeide deze in de loop van de voorbereidingen uit tot een manifestatie van onbehagen en onvrede over het teloorgaan van zo moeizaam bevochten terreinwinst. Als stakingsdag mag die dertigste maart niet geheel zijn ge- slaagd, een teken aan de wand was het wel. Eerder, in februari van dit jaar, deed diezelfde autonome vrouwenbeweging een hartstochtelijk beroep

I

I I

I

1

(8)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie.

nummer 10.

oktober 1981

464

op de Rooie Vrouwen om uit de Partij van de Arbeid te stappen en daar- mee te laten zien vóór een werkelijk goede abortuswet, tegen kernbewape- ning en voor gelijke rechten van vrouwen en mannen op arbeid en inkomen te willen strijden. Uit de toelichtingen die onder andere in de Volkskrant en in het VARA-radioprogramma Hoor Haar werden gegeven, bleek dat de ini- tiatiefneemsters vooral bewogen werden door de verschraling die zij binnen de vrouwenbeweging signaleren. Een te kleine groep vrouwen draait op voor al het werk, met als gevolg structurele overbelasting en te weinig re- sultaat. Versterking van de gelederen zou dringend gewenst zijn om de steeds sterker wordende tegenkrachten richting keuken en kinderen te weerstaan; daartoe zou het noodzakelijk zijn dat vrouwen die nu hun ener- gie 'verspillen' binnen een door mannen beheerst politiek orgaan als de Partij van de Arbeid, deze partij de rug toekeren, en zich aansluiten bij de autonome vrouwen. Structuren veranderen niet door er deel van te blijven uitmaken, en de parlementaire weg is een doodlopende, luidde vrij vertaald de redenering.

Dat deze oproep een bevestiging vormt van de kennelijk terrein winnende opvatting - ook bij de vrouwenbeweging zelf - dat de tweede feministi- sche golf over het hoogtepunt heen zou zijn, is van minder belang dan het dilemma dat ermee wordt gesignaleerd. Een dilemma waarvoor elke bewe- ging zich ziet geplaatst die streeft naar verandering van structuren waar- binnen ze zelf opereert; de keuze tussen 'schone handen' en invloed, iets waarmee socialisten maar al te goed bekend zijn. De autonome vrouwen trachten hieraan te ontkomen, door te stellen dat vrouwen hun energie moeten aanwenden om van buitenaf de structuren te veranderen, maar zij brengen daarmee het keuzevraagstuk slechts naar een ander niveau zon- der het in wezen te kunnen ontlopen; de vraag blijft, in hoeverre het hou- den van schone handen ten koste gaat van het uitoefenen van invloed. Al- leen het moment waarop en het kader waarin die vraag aan de orde komt, verschilt.

In het kader van dit artikel is het zinvol hierbij stil te staan. Wat de autono- me vrouwen, bewust of onbewust, hebben gesignaleerd, is het dubbele di- lemma waarvoor de Rooie Vrouwen zich zien geplaatst. Enerzijds maken zij deel uit van de democratisch-socialistische beweging en streven uit dien hoofde naar verandering van de samenleving in socialistische zin, binnen de context van onze parlementaire democratie en een gemengd-kapitalisti- sche orde. Anderzijds weten zij zich verbonden met de vrouwenbeweging, die aan hervorming van de samenleving tenminste de eis stelt dat deze een feministisch karakter heeft (waarin die verbondenheid met 'de vrou- wenbeweging' tot uiting kan komen, laat ik hier nog in het midden, ik kom daar later in dit artikel op terug). Het feministisch-socialisme - of het socia- listisch-feminisme, al naar gelang de eerste loyaliteit ligt - mag in theorie deze tweeledige hervormingen verzoenen en daarmee het dilemma tot een enkelvoudig terugbrengen, de praktijk is dat - niettegenstaande het Begin- selprogramma - lang niet alle socialisten ervan doordrongen zijn dat op- heffen van alle vormen van ongelijkheid, onmondigheid en discriminatie evenzeer betrekking heeft op vrouwen.

Een factor die verder complicerend werkt op de plaatsbepaling van de Rooie Vrouwen, is dat vrouwen evenmin een homogene categorie vormen als mannen. Integendeel, de kloof tussen vrouwen die het maatschappelijk gezien 'halen' - over het algemeen goed opgeleid, uit middenklasse of ho- gere milieus afkomstig - en de overigen is nog groter dan bij mannen.

Wanneer een vrouw erin slaagt de extra barrières op haar weg te overwin- nen en zich via opleiding en ervaring een plaats in de 'buitenwereld' be-

demol so

s(

o

(9)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 10, oktober 1981

465

vecht, kan zij soms profiteren van de relatieve schaarste aan hooggekwali- ficeerde vrouwen en daardoor - zeker aan het begin van een carrière - sneller stijgen dan de meeste mannen. Overigens is die voorsprong maar betrekkelijk; topposities zijn vrijwel steeds voor mannen weggelegd. Niette- min kan hierdoor licht de indruk ontstaan dat het met de achterstand van vrouwen wel meevalt; als een aantal hunner er zo duidelijk in slaagt te bre- ken met rolverwachtingen, dan is dat toch een bewijs van de voortschrij- dende ontwikkeling in de richting van gelijkheid tussen mannen en vrou- wen? Waarbij gemakshalve over het hoofd wordt gezien dat er naast deze vrouwen die zich een zekere (economische) onafhankelijkheid hebben we- ten te verwerven, een veel omvangrijker groep staat voor wie de fase van bewustwording en grotere onafhankelijkheid nog maar nauwelijks is aange- broken. De loyaliteit van feministisch-socialistische vrouwen, en van socia- listen in het algemeen, dient juist in de eerste plaats te liggen bij die laatste groep vrouwen, voor wie de weg naar vrijheid en zelfstandigheid door de gewijzigde economische situatie alweer geblokkeerd dreigt te worden nog voor zij er goed en wel de eerste schreden op hebben gezet. Een loyaliteit die overigens nimmer de vorm mag krijgen van 'solidariteit-vanuit-de-hoog- te'; de grootste uitdaging waarvoor een op maatschappelijke hervormingen gerichte beweging als de Rooie Vrouwen zich ziet geplaatst, is de aanslu~::

ting met deze groep vrouwen te bewaren, zodat de acties gericht op het opheffen van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen (blijven) steunen op een brede basis.

Ongelijkheid

Zoals gezegd, het verwerpen van ongelijkheid tussen de seksen dreigt bij menig socialist onder druk van economische en politieke omstandigheden te verwateren, ondanks het feit dat de positie van de meeste vrouwen bin- nen onze samenleving nog ver verwijderd is van het socialistisch gelijk- heidsideaal. Nu lag het in het begin van de jaren zeventig, toen de vrou- wenbeweging een stormachtige groei doormaakte, ook allemaal wat ge- makkelijker. In de euforie van een ongekend lange periode van economi- sche groei en de verwachting dat crises en langdurige depressies, dank zij een op keynesiaanse leest geschoeid economisch beleid, voorgoed tot het verleden zouden behoren, was het tegemoet komen aan nieuwe wensen gemakkelijker en minder bedreigend voor gevestigde belangen dan onder de huidige omstandigheden. De 'lakmoesproef' van hervormingsgezindheid moet nu worden verricht. ..

Wat dit betreft moge de voor buitenstaanders vaak moeilijk te volgen dis- cussies over 'individualisering' (waarvoor ik liever de nauwkeuriger term 'verzelfstandiging' gebruikt zou willen zien) versus 'draagkracht van de leef- eenheid' als voorbeeld dienen. Het beginsel van gelijke individuele aan- spraken op inkomen en uitkering dreigt onder druk van de noodzaak het groeiend beroep op de sociale zekerheid te financieren, te worden prijsge- geven (voorzover er al sprake is geweest van een gelijk recht op uitkering;

ik wijs in dit verband op het ontbreken van een WWV-uitkering voor gehuw- de vrouwen). De pogingen beide begrippen (individualisering en draag- kracht) zodanig met elkaar te verzoenen, dat niet automatisch de econo- misch zwakste partij binnen een leefeenheid (meestal de vrouw) daarvan de dupe wordt, zijn nauwelijks te volgen voor niet-ingewijden. Bij het me- rendeel van de vrouwen overheerst dan ook het gevoel op dit punt opnieuw te worden teruggewezen naar een plaats àchter de man.

Het pessimisme vloeit niet alleen voort uit een vergelijking van de gelijk- heidsverwachtingen met de daarover terug te vinden beleidsuitgangspun- ten, ook koele gegevens laten zien hoe ver verwijderd gelijkheid tussen de

(10)

democratIsch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 10, oktober 1981

466

seksen nog is. Voordat ik in ga op de positie van de Rooie Vrouwen binnen de PvdA en de betrekkingen tussen Rooie Vrouwen en vrouwenbeweging, zal ik de belangrijkste feiten met betrekking tot de positie van vrouwen bin- nen de Nederlandse samenleving in vogelvlucht weergeven. Ik doe dat met twee oogmerken. In de eerste plaats om het ongelijkheidsvraagstuk reliëf te geven, zodat een (globale) tussentijdse balans van tien jaar vrouwenstrijd kan worden opgemaakt. Maar vooral zal ik hiermee trachten aan te geven voor welke opgave Rooie Vrouwen èn Partij van de Arbeid zich de komen- de jaren zien gesteld en hoe daarbij de plaats van de Rooie Vrouwen bin- nen de partij moet worden gezien, rekening houdend met de loyaliteit die zowel naar de partij als naar de vrouwenbeweging toe bestaat.

Arbeidsmarkt

Er is geen terrein waarop de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen zo zichtbaar wordt als op dat van de arbeidsmarkt. Het deelnemingspercenta- ge van Nederlandse vrouwen van vijftien jaar en ouder aan de beroepsbe- volking steeg van 22,6 procent in 1960 naar 29,4 procent in 1980 (een ab- solute stijging van 0,9 naar 1,5 miljoen buitenshuis werkende vrouwen).

Ook de totale beroepsbevolking bestaat voor een steeds groter deel uit vrouwen (in 1960 22,2 procent in 1980 29,2 procent). Deze groei kwam echter tot stand zonder dat er veel veranderde aan de bestaande scheiding tussen mannen- en vrouwenberoepen ; meer dan tachtig procent van de vrouwen is werkzaam in de dienstensector (tegen vijftig procent van de mannen), en van hen bekleedt ruim de helft dienstverlenende en lagere ad- ministratieve functies. Niet alleen zijn vrouwen dus oververtegenwoordigd in sectoren die behoren tot de hun traditioneel 'toegewezen' beroepsgroepen

- ter illustratie: in de medische en maatschappelijke dienstverlening maken vrouwen 76,6 procent uit van de daar werkzame personen - daarbinnen hebben zij slechts zelden een positie die het hun mogelijk maakt het beleid van de instelling waar zij werken, mede te bepalen. Vooral dat laatste is belangrijk, het ondergraaft de wel verkondigde stelling dat vrouwen 'beter af' zouden zijn dan mannen, omdat zij in ruimere mate toegang hebben tot het beroep-van-de-toekomst: de quartaire dienstverlening.

Dit verschil in niveau komt tot uiting in de beloningsverschillen. In 1977 ver- diende 23,5 procent van de vrouwen het minimumloon tegen slechts 5,7 procent van de mannen; het door vrouwen verdiende gemiddelde bruto-uur- loon bedroeg 63 procent van dat van mannen. Een onderzoekje dat door de Nederlandse Middenstandsbank werd verricht naar de positie van vrou- welijke werknemers van die bank levert aardig illustratiemateriaal op van deze verschillen; meer dan de helft van de NMB-vrouwen (55,4 procent) bleek te zijn ingeschaald in de laagste twee functiegroepen (mannen 13,2 procent). In de laagste vier salarisgroepen was 96,6 procent van de vrou- wen te vinden (mannen 52,4 procent) en geen enkele vrouw bekleedde een topfunctie.

De deelneming van vrouwen aan het arbeidsproces kan nog op een andere manier worden gerelativeerd dan door alleen te wijzen op het verschil in positie en beroepsgroep. In de eerste plaats (nauwelijks onverwacht) ne- men vrouwen minder aan het arbeidsproces deel wanneer zij gehuwd zijn, en wel des te minder naarmate er thuiswonende kinderen zijn en deze jon- ger zijn. Een rigoreuze doorbraak van het rolpatroon en een veranderde taakverdeling tussen de seksen kan, althans op grond van arbeidsdeelne- ming, niet worden geconstateerd. Voorts is ook de stijging van de deelna- me van vrouwen vertekend. In aantallen werkzame personen nam het deel- nemingspercentage inderdaad belangrijk toe, maar doordat hèt aantal in deeltijd werkende vrouwen eveneens spectaculair steeg, veranderde de

demo.

so

$( I

o

(11)

democratisch- socialIsme

socialisme en democratie, nummer 10, oktober 1981 467

deelneming van vrouwen in uren omgerekend nauwelijks tussen 1960 en nu. De stijgende werkloosheid onder mannen kan alleen al hierom niet wor- den toegeschreven aan het groter beroep dat (gehuwde) vrouwen op be- taalde arbeid zouden doen, de verdeling van het totale arbeidsvolume over de seksen veranderde immers nauwelijks. Dit uiteraard nog afgezien van de hiervoor al gesignaleerde scherpe scheiding in mannen- en vrouwenbe- roepen die het bestaan van een dergelijk verdringingsmechanisme even- eens onwaarschijnlijk maakt.

Huishouden

De gangbare opvatting wil dat mannen tegenwoordig een grotere bijdrage leveren aan het huishouden dan vroeger; een man achter de boodschap- penkar bij de supermarkt (vooral op zaterdag!) is allang niet meer een door iedereen nagestaarde uitzondering. Betreft het een wezenlijke vergroting van het aandeel van mannen in de huishouding, of is er slechts sprake van een verschuiving naar meer zichtbare werkzaamheden? Veel onderzoek- materiaal hierover is niet voorhanden, maar een onderzoek van het Neder- lands Instituut voor Maatschappelijk Werk Onderzoek naar Huishouden in Holland doet vermoeden dat het om het laatste gaat. Vroeger hielpen man- nen met de zware werkzaamheden als kolen scheppen, wasketels op het fornuis tillen, vuilnisemmers buiten zetten. Nu valt het accent van hun aan- deel in de huishouding sterker op creatieve onderdelen als koken, met kin- deren weggaan, tuinieren en 'doe-het-zelven'. Niet alleen blijft de eindver- antwoordelijkheid voor deze huishoudelijke activiteiten in de meeste geval- len bij vrouwen berusten, dezen blijven daarnáást ook voor 'home making' (sfeer en gezelligheid scheppen, contacten onderhouden, ouderparticipatie en dergelijke) de verantwoordelijken.

De tijd die vrouwen aan het huishouden besteden, wordt ook nauwelijks beïnvloed door het feit of ze al dan niet buitenshuis werken, zo blijkt uit het SCP-onderzoek Een week tijd; in elk geval besteden mannen met een wer- kende vrouw niet méér tijd aan de huishouding dan mannen met een vrouw die geen baan buitenshuis heeft.

Vrijwilligerswerk

Een zelfde onderscheid als bij beroepsarbeid werd gesignaleerd, doet zich voor in het vrijwilligerswerk; ook hierin nemen vrouwen deel aan activiteiten die in het verlengde van hun verzorgende rol liggen, zoals kinderopvang (86 procent vrouwen, 14 procent mannen) en hulpverlening (aan bejaarden, gehandicapten e.d. zestig procent vrouwen). Op alle andere terreinen van het vrijwilligerswerk overheersen mannen, het sterkst in politieke en vakor- ganisaties die voor ruim 85 procent uit mannen bestaan. Net als bij be- roepsarbeid gaat ook in het vrijwilligerswerk de scheiding naar soorten ge- paard met een scheiding naar taken; mannen doen in belangrijke mate lei- dinggevend en organisatorisch werk, vrouwen vooral praktisch uitvoerend werk. Dat geldt ook binnen die categorieën van vrijwilligerswerk waar vrou- wen oververtegenwoordigd zijn, met als enige uitzondering de organisaties die geheel door vrouwen worden opgezet en draaiend gehouden.

Onderwijs

Tot slot van dit summiere overzicht van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, enkele opmerkingen over de positie van meisjes en vrouwen bin- nen het onderwijs, dat wordt beschouwd als een van de belangrijkste in- strumenten voor verandering op langere termijn (niet voor niets werd over de bezetting van de post onderwijs zo touwgetrokken).

Het opleidingsniveau van vrouwen is sinds 1960 aanzienlijk gestegen; in dat jaar had nog 83 procent van de vrouwen van veertien jaar en ouder

(12)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie.

nummer 10.

oktober 1981

468

een opleiding van ten hoogste basisniveau, in 1971 was dit gedaald tot 43 procent; een daling die zich het afgelopen decennium verder heeft voortge- zet. Toch nemen meisjes gemiddeld nog steeds minder lang deel aan het onderwijs dan jongens, en wel sterker naarmate het niveau van het onder- wijs hoger ligt. Wel treedt ook hierin de laatste jaren verandering op; naar verwachting zullen in 1983 evenveel meisjes als jongens de tweede trap van HAVONWO - de vierde, vijfde en zesde klas, de jaren.die na het ver- strijken van de leerplichtige leeftijd vallen - volgen. Dit betekent echter niet dat daardoor de vooruitzichten van meisjes in beroepsarbeid automatisch beter zijn geworden. Achter de gelijker geworden onderwijsdeelname gaat namelijk een nieuwe ongelijkheid schuil, die van het vakkenpakket (en de daarmee samenhangende verschillende waardering van examenresultaten). Zo koos in 1975 van de jongens 37 procent een exact vakkenpakket, tegen maar vijftien procent van de meisjes. Bij de laatsten gaat de voorkeur in aanzienlijke mate uit naar een 'talenpakket' (38 procent). Meisjes blijken vaak voor opleidingen te kiezen, die in het verlengde liggen van het be- staande rolpatroon en die geen voorbereiding vormen op een lang en hoog gekwalificeerd beroepsleven met goede vooruitzichten. Ook de doorstro- ming naar hogere onderwijsvormen (hetzij tertiair onderwijs, universiteit en hogere beroepsopleidingen; hetzij secundair onderwijs van een hoger ni- veau) is bij meisjes eveneens beduidend geringer dan bij jongens.

Wel gaan minder meisjes dan vroeger naar de 'huishoudschool'; had in 1960 nog tachtig procent van de vrouwelijke beroepsbevolking een huis- houd- of nijverheidsopleiding, in 1971 was dit nog maar 65 procent. Toch lijkt het erop dat weliswaar de openlijke aanduiding van de huishoudrol, waarop meisjes al in hun schooljaren worden 'opgeleid', is verdwenen, maar dat aan de socialisatie van meisjes richting huwelijk en gezin nog weinig is veranderd, met name bij die (veruit grootste) groep meisjes wier opleiding ook nauwelijks een ander perspectief biedt. Hoe ligt dat bij het 'tweede kans onderwijs'? Het avondonderwijs aan volwassenen dat over- dag wordt gegeven - waarvan de zogenaamde moeder-mavo de bekend- ste exponent is - heeft een explosieve groei doorgemaakt. Deze vorm van onderwijs wordt voor meer dan 95 procent door vrouwen gevolgd en is daarmee duidelijk afwijkend van het gebruikelijke beeld. Voor het overige is het patroon van het volwassenenonderwijs een getrouwe weerspiegeling van dat van het eerste kans onderwijs; de deelname van vrouwen ligt veel lager dan van mannen; het accent valt op het algemeen vormend onderwijs en daarbinnen weer op de niet-exacte vakkenpakketten.

Een tussentijdse balans

Tussen 1960 en 1981 is zeker veel veranderd, misschien wel het meest op het gebied van huwelijk en gezin, seksualiteit en de rol die partners jegens elkaar dienen te vervullen. In plaats van de 'economische eenheid'

kwam de 'relatie', waarin emotionele geborgenheid een centrale rol speelt.

Onderzoek van onder andere Chris tien Brinkgreve en Michel Korzec (Mar- griet weet raad) en van de bladen Margriet en Nieuwe Revue (Seksualiteit in Nederland 1968, respectievelijk 1981) laten - zeker op papier - een aardverschuiving zien in de opvattingen over de inrichting van het privé-le- ven. Ogenschijnlijk is de positie van vrouwen hierin veel gelijkwaardiger dan die van de vooroorlogse generatie. Ik gebruik met opzet het woord ogenschijnlijk. Ten eerste, omdat het aannemelijk is dat vrouwen in ruil voor die grotere gelijkwaardigheid een deel van de economische zekerheid die het traditionele huwelijk bood, hebben moeten prijsgeven (ik wijs in dit verband op het grote aantal vrouwen dat na echtscheiding eeh beroep op de Bijstandswet moet doen). En ten tweede, omdat er belangrijke verschil-

demo(

SOl

so r ol

(13)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie.

nummer 10.

oktober 1981

469

len zijn tussen in onderzoeken naar voren komende opvattingen en feitelij- ke gedragingen, en omdat uit analyse van feitelijk gedrag ongelijkheden kunnen worden vermoed, die niet alleen zijn terug te voeren op verschillen in economische positie, maar die te maken hebben met verinnerlijkte nor- men en waardenpatronen.

Ook feitelijk zijn er nog steeds belangrijke ongelijkheden tussen mannen en vrouwen, niettegenstaande hetgeen de afgelopen jaren werd bereikt. Ik wees bij voorbeeld op de verschillen in deelneming aan het arbeidsproces en de vertekening die optreedt bij het interpreteren van alleen het gestegen deelnemingspercentage. De 'nieuwe ongelijkheid' in het onderwijs, doordat het sinds de invoering van de Mammoetwet mogelijk is geworden vakken- pakketten te kiezen in aansluiting op persoonlijke voorkeuren en talenten, is hiervan eveneens een voorbeeld, omdat van een werkelijk vrije keuze geen sprake kan zijn zolang het socialisatieproces van meisjes en jongens zich in verschillende richtingen voltrekt. Ook de grote toeloop van vrouwen naar het dagonderwijs voor volwassenen, hoezeer ook toe te juichen vanuit een oogpunt van persoonlijke ontplooiing, krijgt een wrange bijsmaak wan- neer de mogelijkheid om zich ergens in te ontplooien na het behalen van het examen grotendeels ontbreekt. Zeker nu de werkgelegenheid ook in traditioneel door vrouwen bezette sectoren onder druk staat - onder ande- re door de toenemende automatisering van eenvoudige administratieve handelingen - moeten geen hooggestemde verwachtingen aan de kansen van vrouwen op grond van dit tweede kans onderwijs worden ontleend.

Niet dat vrouwen over de hele linie het slachtoffer zijn van de economische crisis. Net als bij mannen blijven vrouwen in de bovenste regionen goed- deels buiten schot, tenminste wanneer zij hun arbeidsleven niet voor een aantal jaren hebben onderbroken om zich aan huwelijk en gezin te wijden.

Het zijn juist vrouwen voor wie socialisten zich uit hoofde van hun beginse- len het meest behoren in te zetten die het hardst worden getroffen door de economische teruggang, alle emancipatiestreven ten spijt.

Is dan, alles in ogenschouw nemend, de bezorgdheid over het wegebben van de tweede feministische golf terecht? Raakt de vrouwenbeweging on- der druk van de economische omstandigheden in een isolement, of zijn er in de vrouwenbeweging zelf tendenzen aanwijsbaar die hiervoor mede oor- zaak zijn? Of is er, zoals onder andere Hedy d'Ancona in de Haagse Post stelt, slechts sprake van een verminderde zichtbaarheid ten opzichte van de eerste jaren, toen de vrouwenbeweging het meer moest hebben van spectaculaire acties dan van steun binnen brede lagen van de bevolking?

Met andere woorden, is er sprake van regressie of leeft het vrouwenvraag- stuk inmiddels in een zoveel bredere kring, dat veel minder behoefte en noodzaak bestaat om vrouwenpunten met veel tam-tam onder de aandacht te brengen? En, voor de Rooie Vrouwen als politieke beweging wellicht de belangrijkste vragen, wordt de politieke besluitvorming wel in voldoende mate vertaald naar die vrouwen die daar uiteindelijk afhankelijk van zijn en wordt omgekeerd de informatie die zij aandragen, wel voldoende bij het po- litieke afwegingsproces betrokken? Dit laatste is te meer van belang, daar het onwaarschijnlijk is dat alle vrouwen in die mate hebben kunnen profite- ren van de tot nu toe bereikte resultaten, dat de ongelijkheid tussen hen niet toe- maar afgenomen is.

Van het antwoord op dit soort vragen hangt af welke strategie de Rooie Vrouwen in de komende jaren in en buiten de PvdA moeten volgen om het streven naar gelijkheid als socialistisch beginsel inhoud te geven.

Strategie

Belangrijkste voorwaarde om te bereiken dat het gelijkheidsstreven daad-

(14)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 10, oktober 1981

470

werkelijk inhoud krijgt, is dat de Rooie Vrouwen kunnen rekenen op brede steun, zowel binnen als buiten de PvdA. De steun vanuit de vrouwenbewe- ging ligt voor de Rooie Vrouwen gecompliceerd. Omdat er mijns inziens on- voldoende onderscheid wordt gemaakt naar de strategie die verschillende delen van de vrouwenbeweging volgen teneinde de positie van vrouwen in de samenleving te verbeteren, bestaat bij Rooie Vrouwen vaak verwarring over de vraag waar de loyaliteit ten opzichte van de vrouwenbeweging nu precies ligt. In het begin van dit artikel heb ik in het midden gelaten waarin de verbondenheid met 'de vrouwenbeweging' tot uiting kan komen. Om de strategievraag te beantwoorden is nu het moment hierop nader in te gaan.

Een deel van de vrouwenbeweging - door mij aangeduid als 'autonome vrouwen' - wijst het verwerven van macht binnen de bestaande maat- schappelijke en politieke structuren principieel van de hand. In plaats daar- van hanteren zij een anarchistisch model dat wel ruimte laat voor een indi- viduele aanpak op grond van eigen emoties en ervaringen, maar waarbin- nen voor politieke afweging op centraal niveau geen plaats is. De betrekkin- gen tussen dit deel van de vrouwenbeweging en de Rooie Vrouwen wor- den niet bepaald gekenmerkt door wederzijds vertrouwen en een open uit- wisseling van standpunten en opvattingen. Het feit dat de doelstellingen die beide bewegingen zeggen na te streven, een grote mate van overeen- komst vertonen, maakt een stellingname van de Rooie Vrouwen jegens de autonome vrouwen extra ingewikkeld. Als het veelbesproken blad Feminist (opgericht door vrouwen die voor een deel nog steeds de kern van de autonome vrouwenbeweging vormen) in 1977 bij voorbeeld schrijft:

- je bent geen feminist als je alleen vecht voor verbetering van je eigen positie of je alleen organiseert met vrouwen van je eigen beroep of klasse;

emancipatie remt feminisme op deze manier;

- je bent geen feminist als je niets doet om de positie van alle vrouwen te verbeteren;

- het is uitgesproken onvoldoende om andere vrouwen half verwerkt, egoïstisch aangewend en ideologisch onvoldoende gefundeerd feminisme te willen 'Ieren';

- je kunt nooit genoeg naar andere vrouwen luisteren,

dan zijn dit uitspraken die door Rooie Vrouwen en autonome vrouwen gelij- kelijk worden onderschreven. Waarin beide bewegingen echter fundamen- teel van elkaar verschillen, is in de conclusies over de te volgen strategie die eraan worden verbonden.

De autonome vrouwen verklaren op grond van deze uitgangspunten de weg van parlementaire democratie voor gesloten. Alleen al daarom kunnen Rooie Vrouwen, als deel van de sociaal-democratische beweging, zich niet met hen vereenzelvigen; dat zou politiek isolement betekenen. Dat is ech- ter niet de enige reden. Deze strategie leidt niet alleen tot politiek, maar ook tot maatschappelijk isolement. Doordat een wezenlijk bestanddeel er- van is, het afwijzen van bindingen met de 'mannenmaatschappij' zoals die onder meer wordt belichaamd in de parlementaire democratie, vervreemdt de autonome vrouwenbeweging paradoxaal genoeg ook die vrouwen en hun organisaties van zich, voor wie ze zegt op te komen; de vrouwen in achterstandssituaties met wie de Rooie Vrouwen als feministisch-socialis- ten zich verbonden achten. Die vervreemding heeft te maken met de op- stelling als 'elite', een voorhoede van vrouwen die (uit ervaring, door scha- de en schande wijs geworden wellicht) weten 'hoe het moet' en dit van bo-

venaf aan andere vrouwen proberen te leren. De enige manier echter om de vrouwenbeweging levend te houden, te voeden met een steeds aanwas- , sende stroom van vrouwen die er binnen actief willen zijn, is de aansluiting te bewaren met vrouwen die in een andere fase van bewustwording zijn, of

democr soci

soci de nu okt

(15)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 10, oktober 1981 471

die - omdat zij zich nu eenmaal verbonden voelen met hun gezin, zich er- voor verantwoordelijk achten - zoeken naar minder ver gaande vormen, om een zekere mate van zelfstandigheid te verwerven. Eén van de aan- trekkelijke kanten van de vrouwenbeweging is haar veelvormigheid. Daar- toe behoort het accepteren van verschillen in de manier waarop vrouwen hun eigen weg zoeken. Wanneer één manier op voorhand tot enige juiste wordt verheven, is dat eerder een bedreiging voor het verkrijgen van brede steun voor het feminisme, dan dat het bijdraagt aan de verwezenlijking van datgene wat het feminisme zegt na te streven. In het beste geval zijn on- verschilligheid en ongeloof het resultaat.

Ik pleit er niet voor dat de Rooie Vrouwen iedere binding met vrouwen die op een andere manier dan binnen de politiek actief zijn, dan maar moeten afwijzen, integendeel. Als organisatie, die streeft naar grotere sociale gelijk- heid en vrijheid, in het bijzonder voor die vrouwen die zich in de moeilijkste posities in desamenieving bevinden, hebben de Rooie Vrouwen grote be- hoefte aan voeding van buitenaf met feiten, argumenten en ideeën en kun- nen op vrouwen gerichte, door vrouwen uitgevoerde acties voor de maat- schappelijke druk zorgen die onontbeerlijk is om een feministisch-socialisti- sche hervormingspolitiek een wettelijke en parlementaire grondslag te ge- ven. Die binding moet echter wel in het teken staan van acceptatie over en weer van de weg die wordt gekozen om het gemeenschappelijk doel te be- reiken. De actiebeweging heeft daarbij het voordeel van de duidelijkheid, omdat zij alleen haar eigen doelen kan nastreven; de Rooie Vrouwen zui- len die altijd moeten afwegen tegen andere belangen. Dat hoeft op zich geen bron van frustratie te zijn, mits aan de kant van de Rooie Vrouwen maar duidelijk wordt gemaakt hoe die afweging tot stand komt en mits an- derzijds door de vrouwenbeweging wordt geaccepteerd dat de Rooie Vrou- wen een politieke organisatie en geen doorgeefluik van deelbelangen zijn.

De Rooie Vrouwen kunnen zo slecht met de autonome vrouwen uit de voe- ten, omdat die acceptatie ontbreekt. De vrouwenbeweging is echter breder dan alleen de autonome vrouven, iets dat wel eens uit het oog wordt verlo- ren. Vrouwen zijn in de loop van de afgelopen tien jaar op tal van manieren actief geworden, ik denk bijvoorbeeld aan vrouwen binnen vakbeweging en universiteiten, aan plattelandsvrouwen, aan een organisatie als 'Eva bijt door'. Stelselmatige contacten met dat gedeelte van de vrouwenbeweging is voor het goed functioneren van de Rooie Vrouwen als maatschappij-her- vormende beweging een levensvoorwaarde. Alleen op die manier kan een breed vrouwen-actiefront ontstaan dat nodig is voor politieke besluitvorming aangaande de bestrijding van ongelijkheid tussen de seksen en dat ertoe kan bijdragen dat ook niet-actieve PvdA-leden, kiezers en sympathisanten direct betrokken raken bij het werk van de Rooie Vrouwen.

De Rooie Vrouwen, het zij herhaald, zijn behalve deel van de vrouwenbe- weging ook deel van de Partij van de Arbeid. Als ik aan het begin van deze paragraaf heb gesteld dat brede steun een belangrijke voorwaarde is om het gelijkheidsstreven daadwerkelijk inhoud te geven, dan geldt dat a fortio- ri voor steun van binnen uit de PvdA. Inzet vanuit de Rooie Vrouwen is hiervoor niet voldoende; er moet sprake zijn van een duidelijke wisselwer- king. Veel van wat hiervoor werd gezegd over de relatie tussen de Rooie Vrouwen en de vrouwenbeweging, geldt ook voor de betrekkingen tussen PvdA en Rooie Vrouwen; de PvdA dient de consequenties te trekken uit haar eigen beginselen en de strijd voor gelijkheid tussen de seksen tot inte- graal onderdeel te maken van de interne besluitvorming, op dezelfde wijze als dat met acties van andere maatschappelijke bewegingen dient te ge- beuren. De Rooie Vrouwen zouden niet als enige verantwoordelijk moeten

(16)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie, nummer 10, oktober 1981 472

worden geacht voor het bewaken van vrouwenpunten binnen de partij en zij zijn er evenmin om de inbreng van de partij op dit punt in andere politie- ke overlegcircuits te verzorgen, al werkt dat in de praktijk helaas wel zo.

Het belang van de Rooie Vrouwen voor de PvdA zou in de eerste plaats behoren te liggen in de schakelfunctie die zij tussen vrouwenbeweging en politieke organisatie vervullen, de verwerking van die inbreng is een zaak van de partij als geheel.

De praktijk is een andere. Er zijn Rooie Vrouwen uit de PvdA gestapt, om- dat zij zich gefrustreerd voelden in hun niet aflatende strijd 'vrouwenpunten' op de partij-agenda te krijgen en omdat zij zich onvoldoende herkenden in datgene wat uiteindelijk als partijprogramma werd aanvaard. De hoog op- gelopen emoties over het al dan niet opnemen van abortus als zevende strijdpunt tijdens het februaricongres zijn daarvan een uiting. Het is te een- voudig dit toe te schrijven aan overgeëmotioneerdheid of gebrek aan poli- tieke ervaring, zoals wel is gebeurd. De interne partijcultuur, waarin voor emoties soms nauwelijks plaats lijkt, is evenzeer debet aan de frustraties die veel Rooie Vrouwen tijdens hun partij-activiteiten oplopen. Op dit punt kan het een en ander worden geleerd van de actiebeweging, zoals uit een recente brief in de Groene - afkomstig van enkele leden van de anti-kern- energiebeweging - moge blijken. De briefschrijvers stellen onder meer, dat het psychologisch aspect een grote rol speelt in basisgroepen; het verwer- ken van emoties is een voorwaarde om actief te kunnen functioneren in een massa-actie. Dat is een van de dingen die, zo vervolgen de briefschrij- vers, wij hebben geleerd van de vrouwenbeweging; als dat aspect wordt vergeten, ontstaat weer het typisch 'mannelijke' model van actievoeren:

geen plaats voor emotie, alleen concurrentie en tegen elkaar opbieden in flink optreden. Is dit een reden om kritisch te kijken naar het functioneren van de partij als geheel, er is evenzeer aanleiding om de wijze waarop de Rooie Vrouwen zelf functioneren, nader te bezien. Wat voor de partij als geheel opgaat - een verzwaring van de traditionele taken als gevolg van de toegenomen politieke heftigheid en de grotere maatschappelijke proble- men, in combinatie met een taakverruiming doordat de PvdA naast politie- ke ook actiepartij wil zijn - geldt nog eens extra voor de Rooie Vrouwen.

In hun streven de aandacht van de partij voor de ongelijkheid tussen de seksen te vergroten is een organisatiestructuur opgebouwd die vrijwel pa- rallel loopt aan die van de partij; er zijn Rooie Vrouwenafdelingen, -gewes- ten, er is een Rooie Vrouwenraad, een landelijke kerngroep. Het is onge- twijfeld een voordeel dat op deze manier krachten gebundeld zijn, de in- breng in de partij in de afgelopen jaren is er zeker door vergroot. Tegelij- kertijd echter bedreigt deze organisatievorm op den duur de slagkracht van de Rooie Vrouwen, omdat op drie fronten tegelijk moet worden gestreden.

Rooie Vrouwen moeten actief zijn zowel binnen hun eigen organen als bin- nen die van de partij, willen zij hun geluid voldoende laten doorklinken. En anderzijds moeten zij ook nog voeling houden met andere delen van de vrouwenbeweging, om niet aan die kant 'droog te lopen'. Een vrijwel onmo- gelijke combinatie van werkzaamheden, die er toe leidt dat veel Rooie Vrouwen gedwongen worden hun aandacht te verdelen met het gevaar àf alles half te doen, àf zich vooral binnen de partij in te zetten en daardoor onvoldoende kennis te nemen van wat binnen de vrouwenbeweging (in en buiten de partij) leeft, dan wel het zwaartepunt van de activiteiten 'bij de Rooie Vrouwen te leggen en daardoor onvoldoende de verbindingen met de partij open te houden.

De PvdA kan de Rooie Vrouwen daarin tegemoet komen door zich de ver- antwoordelijkheid voor het bestrijden van sekse-ongelijkheid duidelijker aan te trekken. Anderzijds zouden de Rooie Vrouwen zich nog eens kritisch

democr socl

soci, de nu okt.

(17)

democratisch- moeten bezinnen op hun organisatiestructuur, en vooral op de manier socialisme waarop daarbinnen van de aanwezige vrouwkracht gebruik wordt gemaakt.

socialisme en democratie, nummer 10, oktober 1981 473

In nog sterkere mate dan dat voor de partij als geheel geldt, moeten de Rooie Vrouwen ervoor waken niet iedereen die actief wil zijn, de verplich- ting op te leggen zich met alles bezig te houden. Sommige Rooie Vrouwen voelen zich het beste thuis bij de basis, anderen komen beter tot hun recht in bestuurlijke en vertegenwoordigende functies binnen de partij. Zolang alle betrokkenen van elkaar weten waarmee ze bezig zijn en hierover op basis van wederzijds vertrouwen kan worden overlegd, hoeft niet de eis te worden gesteld dat iedere vrouw alle kwaliteiten, die voor zowel het een als het ander nodig zijn, in zichzelf combineert. Een op andere wijze vormge- geven inhoudelijke ondersteuning van vrouwen die op verschillende ni- veaus binnen de partij actief zijn, waardoor Rooie Vrouwen in vertegen- woordigende Rooie Vrouwen-organen ontlast worden van de druk om èn organisatorisch èn inhoudelijk op alle fronten actief te zijn, zou een stap in de goede richting zijn. Zonder te willen pretenderen hierover afgeronde ideeën te hebben: ik kan mij voorstellen dat een dergelijke ondersteuning de vorm krijgt van steeds wisselend samengestelde 'platforms', waarin vrouwen uit hoofde van hun kennis of ervaring op een bepaald deelgebied zitting kunnen nemen, al naar gelang het onderwerp dat op een bepaald moment aan de orde is. Dit zouden niet eens uitsluitend Rooie Vrouwen hoeven te zijn; bij tijd en wijle zouden ook vrouwen uit bij voorbeeld de vak- beweging of van universiteiten kunnen worden gevraagd hun visie te geven op de aanpak van een bepaald probleem. Het voordeel van een dergelijke werkwijze kan zowel gelegen zijn in de niet-permanente belasting van vrou- wen die aan een dergelijk 'platform' deelnemen, als in de flexibiliteit en soeplesse waarmee contacten met andere delen van de vrouwenbeweging kunnen worden onderhouden, op momenten dat belangen parallel lopen.

Ten overvloede zij opgemerkt dat het niet mijn bedoeling is de vrouwenbe- weging te laten 'opdraven' wanneer het de Rooie Vrouwen uitkomt; primair blijft uiteraard de noodzaak van een wederzijdse gedachtenwisseling. Wat dit betreft zou het initiatief ook aan de kant van de vrouwenbeweging kun- nen liggen, bij voorbeeld om een probleem op politiek niveau aan te kaar- ten. Het belangrijkste lijkt mij dat er een niet-starre, ongeformaliseerde uit- wisseling van ideeën kan plaatsvinden tussen vrouwen die in de PvdA en vrouwen die daarbuiten actief zijn; tot wederzijds nut.

Hoeveel er ook nog te doen valt in de komende jaren, wanneer aan die voorwaarde kan worden voldaan, hoeft er mijns inziens geen overclreven pessimisme te heersen over de toekomst van de vrouwenbeweging. De tweede feministische golf mag over haar hoogtepunt heen zijn, op het strand ligt voldoende materiaal om de eerstkomende decennia mee verder te komen.

Marjanne Sint is econoom en actief in de Rooie Vrouwen.

Geraadpleegde literatuur

'Basisgroepen tegen kernenergie'; in de Groene Amsterdammer, 5 aug. 1981.

Brinkgreve, Christien en Michel Korzec, Margriet weet raad, Utrecht/Antwerpen, 1978.

E. Brunt, 'De balans van het feminisme'; in Haagse Post, 1 aug. 1981.

Emancipatiekommissie, Vrouwen in cijfers; een inventarisatie met betrekking tot on- derzoek en data-verzameling over vrouwen; Rijswijk, maart 1981.

Feministisch manifest 1977; in Feminist 1977 - 1, Bonte Was, Amsterdam.

L. Kroon, 'De Rooie Vrouwen, feminisme en sociaal-democratie';

in: Socialistisch-feministische Teksten 4, Feministische Uitgeverij Sara, 1980.

(18)

· -~--- - - -

....

democratisch- socialisme

socialisme en democratie.

nummer 10.

oktober 1981 474

M. Moeller-Gambaroff. 'Angst voor de emancipatie'; in: Vrouwen. Marina Moeller- Gambaroff, Karin Reschke, Gisela von Wysocki, Barbara Duden, e.a., Baarn, 1977.

PvdA-beginselprogramma, oktober 1977.

PvdA-bestuur, 'De voorwaarden om in de jaren tachtig voorwaarts te kunnen: een beleidsnota van het Partijbestuur'; in: Voorwaarts 17, 29 juni 1981.

'Seks in Nederland', deel 1 en 2; in: Nieuwe Revu 30 en 31, dd. 24 en 31 juli 1981.

Vrouwen: een sleutel tot het machtsslot, Rooie Vrouwen Manifest 1979.

democ soc

soci de nu okt.

(19)

democratisch- socialIsme

socialisme en democratie, nummer 10, oktober 1981

Koen Koch

Na Zwarte Dinsdag;

kanttekeningen

bij een verkiezingsnederlaag

Naast de traditionele Roode Dinsdagen, de indrukwekkende betogingen op Prinsjesdag ten gunste van het Algemeen Kiesrecht aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, kent de sociaal-democratie nu ook haar eigen Zwarte Dinsdag. Nooit tevoren leed de PvdA zo'n grote verkiezingsneder- laag als op 26 mei 1981.

Sommigen putten moed uit de constatering dat het dieptepunt van 1967 (37 zetels) nog lang niet is geëvenaard, maar deze galgenhumor kan de ernst en de pijn van de nederlaag niet verhelen. Deze wordt immers niet bepaald door de absolute omvang van het verlies, maar door het besef dat het wenkend perspectief van de verovering van de spilpositie in het krach- tenveld'van de Nederlandse politiek - in 1977 zo nabij - weer geheel ach- ter de horizon is verdwenen.

Wat het betekent, dat het CDA nog steeds deze machtspositie inneemt, is de afgelopen maanden tijdens de kabinetsformatie weer eens duidelijk ge- worden. Zelfs de partijgenoot die aan regeringsdeelname - terecht overi- gens naar mijn mening - de grootste prioriteit hecht, moet met gekromde tenen de vernederingen hebben aanschouwd die het CDA de PvdA door zijn vertragings- en intimidatietactiek keer op keer bereidde. Meer dan eens moet hij gedacht hebben dat ondanks alles de oppositie verre boven een voortzetting van deze oefeningen in nederigheid te verkiezen zou zijn. Het lijkt er nu op dat dit vertoon van deemoed niet tevergeefs is geweest. Niet- temin zou het voor de PvdA zeer schadelijk zijn, wanneer regeringsdeelna- me als balsem voor de verkiezingswonden zou gaan werken en een analy- . se van de oorzaken van de nederlaag naar de achtergrond zou schuiven.

Dit artikel moet beschouwd worden als een bescheiden bijdrage tot een dergelijke analyse.

Enige oorzaken van de nederlaag

Met de verwijzing naar de rooskleurige verwachtingen van 1977 is dadelijk een algemeen gevoelde oorzaak van de recente verkiezingsnederlaag aan- gegeven. Beziet men immers de reeks van uitslagen, die de PvdA bij ver- kiezingen voor de Tweede Kamer behaald heeft, dan blijkt slechts één re- gelmatigheid zich duidelijk af te tekenen:

De kiezers steunen de PvdA, zolang zij in de regering zit en laten haar val- len, zodra zij tot de oppositie is veroordeeld.

De grootste verkiezingsoverwinningen werden behaald in 1956 (na vier jaar Drees) en in 1977 (na vier jaar Den Uy~, de grootste nederlagen in 1963 (vijf zetels na vier jaar De Quay) en in 1967 (6 zetels na het debäcle van het kabinet-Cals-Vondeling en het interim-bewind van Zijlstra). Dat de over- winning van 1977 niet resulteerde in een voortzetting van het kabinet-Den Uyl, moest de PvdA vier jaar later, dat wil zeggen na vier jaar Van Agt, wel opbreken. Juist het verlies in de grote steden (6,7 procent') onderstreept, hoezeer de PvdA aan vertrouwen heeft ingeboet bij die kiezers die in 1977 nog vol enthousiasme 'de premier (her-)kozen'. Pas nadat de PvdA langer dan vier jaar in de oppositie heeft verkeerd, wordt de neergaande trend wat

(20)

democratlsch- omgebogen, zoals de uitslagen van 1971 en 1972 (respectievelijk twee en socialisme vier zetels winst) aantonen. De volgende verkiezingen zullen, hoe dan ook,

dus een lichte winst voor de PvdA opleveren. Het is een schrale troost.

socialisme en democratie, nummer 10,.

oktober 1981

476

Naast het uitblijven van het tweede kabinet-Den Uyl heeft iedereen natuur- lijk zijn eigen favoriete verklaringen voor de verkiezingsnederlaag. Dat het tot kort voor de verkiezingen ten gevolge van de kernwapendiscussie onze- ker was of de partij wel over haar 'beoogde' lijsttrekker zou kunnen be- schikken, heeft een rol gespeeld. De campagne is daardoor in ieder geval traag en aarzelend op gang gekomen.

Belangrijker lijkt het me, dat de PvdA niet duidelijk heeft kunnen maken dat zij werkelijk over een alternatief voor de economische politiek van de rege- ring beschikte. Elke drie maanden werd er een ander 'scenario' uit de wel- gevulde economenkast gehaald. Helaas leek dat alleen voor de bevooroor- deelde insider niet als twee druppels water op de plannen van de regering.

Ook de PvdA was en is er immers van overtuigd dat ter bestrijding van de economische depressie de consumptie gematigd moet worden, en dat een groter deel van het nationale inkomen beschikbaar moet komen voor nieu- we produktieve investeringen.

Natuurlijk, aan deze nieuwe investeringen werden en worden allerlei lo- venswaardige voorwaarden verbonden, zoals in de recente Beleidsnota van het PvdA-bestuur ook weer is gebeurd.2 Maar deze voorwaarden waren en zijn slechts accenten, die de dreun van de regeringsmuziek niet konden, en naar te vrezen valt ook niet zullen overstemmen. Zij werden en worden im- mers aangebracht door respectievelijk een machteloze oppositie en een re- geringspartner die op zijn best als een voorlopig gedulde 'juniorpartner' aangeduid kan worden.

In de sfeer van de directe belangenbehartiging, de handhaving van de koopkracht bij voorbeeld, moet het juist potentiële PvdA-kiezers pijnlijk zijn opgevallen hoe de PvdA, alleen wat later dan de anderen, onder de druk van de omstandigheden allerlei eerder ogenschijnlijk heftig verdedigde ni- veaus (nulgroei, één procent, enz.) voor verschillende groepen (modaal, minima, 'echte' minima) losliet en - nog pijnlijker - hoe groot de onenig- heid in de partijtop over deze kwestie was. De behandeling van de koop- krachtkwestie staat model voor het karakter van het totale PvdA-optreden:

in plaats van initiatief ontplooiend en offensief was dat reagerend, schrik- achtig en behoudzuchtig.

Nog twee voorbeelden. Het kernwapenvraagstuk leek de partijtop welhaast overvallen te hebben. Vandaar dat niemand een bevredigend rekenkundig gemiddelde kon geven, dat tenslotte voor een defensiebeleid moest door- gaan. En op de actuele politieke, economische en sociale problematiek sa- mengevat met de term 'crisis van de verzorgingsstaat', had de PvdA geen ander antwoord dan dat 'het bereikte' verdedigd moest worden. Deze de- fensieve en zelfs conservatieve stellingname moet groepen van kiezers, die op grond van hun maatschappelijke positie juist de noodzaak van verande- ring ook in 'het bereikte' aan den lijve ondervinden, hebben afgestoten.

De ideologische, beleidsmatige en organisatorische moedeloosheid, waar- mee de PvdA campagne voerde - de zekerheid van het verlies stond op de gezichten te lezen - werd nog eens onderstreept door het élan van Den Uyls Paradiso-rede. Maar vooral achteraf bleek het enthousiasme dat deze rede losmaakte, eerder terug te voeren op bewondering voor de moed van een partijleider die in het zich van een grote nederlaag nog eenmaal tegenover zijn achterban zijn idealen belijdt dan op de feitelijke in- houd ervan. Verder dan een signalering van het gevaar van Nieuw Rechts

democ

SO(

SOl Cl

n o~

(21)

democratisch- socialisme

socialisme en democratie.

nummer 10.

oktober 1981 477

en het onderstrepen van de noodzaak van de strijd ertegen kwam hij niet.

Hoe die strijd gevoerd moest worden bleef toch voornamelijk in het onge- wisse. Niettemin betreur ik het dat Den Uyl door de verwarring in de partij rond de kernwapen kwestie een dergelijke rede niet al in januari, maar pas enige weken voor de verkiezingen heeft kunnen uitspreken.

In het navolgende wil ik nader ingaan op de vraag, waarom de PvdA niet in staat is gebleken een samenhangend ideologisch en dus ook beleidsmatig antwoord op de 'crisis van de verzorgingsstaat' te formuleren. Daarnaast wil ik ingaan op de vraag, waarom de PvdA, gerekend naar haar reputatie en doelstelling regeringspartij bij uitstek, in de periode van 22 jaar vanaf 1959 tot heden slechts vijf en een half jaar regeringsverantwoordelijkheid heeft gedragen (de kabinetten-Cals-Vondeling en -Den Uylp en daardoor veel minder politieke invloed heeft kunnen uitoefenen dan wenselijk, in overeenstemming met en, zoals boven is aangetoond, ook goed voor haar electorale aanhang zou zijn. De schetsen van antwoorden op deze vragen wil ik verbinden met en zeker ook voor een deel afleiden uit een analyse van de ontwikkeling zoals de partij deze vanaf het midden van de jaren zestig, vooral onder impulsen van Nieuw Links, heeft doorgemaakt. Het gaat daarbij om twee zaken: de gevolgen van de veranderde sociale sa- menstelling van de partij en die van het veranderde interne functioneren van de partij ten gevolge van de zogenoemde 'democratisering' en van wat als de 'partijcultuur' wordt aangeduid.

De ontwikkeling van de PvdA sinds Nieuw Links

Het is onloochenbaar dat de PvdA nog meer dan vroeger - de SOAP werd in haar begintijd door tegenstanders als de Studenten Dominees en Advo- caten Partij aangeduid, waarvan acte - het karakter van een elite-partij heeft gekregen. Zoals het MEP-rapport concludeert: 'De leden van de partij zijn naar hun maatschappelijke status (tot uitdrukking komend in opleiding, beroepsnivo en inkomen) geen afspiegeling van de bevolking en .nog min- der van de veronderstelde aanhang van de PvdA. De maatschappelijke status van de leden is beduidend hoger'. In de partij zijn de 'nieuwe vrijge- stelden', om deze term kortheidshalve maar eens te gebruiken, duidelijk oververtegenwoordigd. Deze ontwikkeling kan op de lange duur niet zonder politieke en electorale gevolgen blijven. Politiek betreft immers ook en zelfs vaak in hoofdzaak de behartiging van materiële belangen. En juist tussen die belangen van het partijkader van 'nieuwe vrijgestelden' en die van de veronderstelde partijaanhang bestaan duidelijke tegenstrijdigheden. Het is niet meer dan natuurlijk dat de 'nieuwe vrijgestelden' via de politieke partij waarin zij een dominante positie innemen, hun materiële belangen probe- ren veilig te stellen, ook al gaat dit ten koste van de veronderstelde aan- hang. Maar het is tegelijk een onderschatting van deze laatste groep om te menen dat deze tegenstrijdigheid voor haar verborgen zou kunnen blijven.

Het verlies van de partij in de grote steden maakt duidelijk dat de retoriek

van 'opkomen voor de zwaksten in de samenleving' juist die zwaksten niet

meer zo aanspreekt. De veranderde sociale samenstelling van de partij compromitteert met andere woorden haar geloofwaardigheid als sociaal-de- mocratische partij en als voorvechter van de belangen van de 'zwaksten in de samenleving' en ondermijnt bij gevolg haar electorale werfkracht. Ge- loofsbelijdenissen alleen zijn niet voldoende om hierin verandering te bren- gen.

In een volgende paragraaf (De PvdA en de 'crisis van de verzorgingsstaat') zal ik proberen bovenstaande, in algemene termen gegoten analyse te spe- cificeren door te illustreren hoe een direct materieel belang van grote groe-

pen 'nieuwe vrijgestelden' verhindert dat de PvdA een ideologisch en be-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het kan leiden tot gedwongen verkopen (als mensen de polis willen innen zullen ze moeten zorgen voor een ‘actual price’, bijvoorbeeld door te verkopen). Daarnaast bestaat het

Ten eerste zijn de meeste modellen veel groter, d.w.z. ze bevatten meer ver­ gelijkingen in meer te verklaren variabelen, terwijl er ook meer exogene varia­ belen

J) C.B.S.: Statistische en econometrische onderzoekingen, 4e kwartaal 1961... staat hierin, dat men nagaat hoe de geschiedkundige ontwikkeling van de ver­ houding

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of