• No results found

"Sterft gij oude vormen..." : over het sociale gehalte van onze verzorgingsstaat

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""Sterft gij oude vormen..." : over het sociale gehalte van onze verzorgingsstaat"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Sterft, gij oude vormen …”

Over het sociale gehalte

van onze verzorgingsstaat

hans borstl ap

Onze verzorgingsstaat raakt in snel tempo achterhaald. Onder invloed van Europese ontwikkelingen zal de publieke financiële ruimte de komende jaren in toenemende mate beperkt worden onder meer als gevolg van toenemende belastingconcurrentie. Binnen deze beperkte financiële ruimte verdient niet de verzorgingsstaat maar het versterken van de klassieke overheidstaken in onze rechtsstaat (de rechtshandhaving) prioriteit. De consequentie hiervan is dat de verzorgingsstaat voor een groter deel dan thans bekostigd moet gaan worden door middel van private financiering, hetgeen ook heel goed mogelijk is. Dit is beslist onwenselijk bij de rechtshandhaving: de overheid draagt het zwaard niet alleen niet tevergeefs, maar ook bij uitsluiting van anderen. Versterking van de rechtsstaat vraagt met andere woorden wél meer publiek geld.

Daarnaast zijn er ook maatschappelijke en culturele ontwikkelingen die nopen tot een ingrijpende heroverweging van de verzorgingsstaat. De aanzienlijke groei in welvaart en weerbaarheid van grote groepen sinds de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, maakt dat voor hen publieke bescherming steeds minder nodig wordt. Sleutelbegrippen in de noodzakelijke modernisering van onze verzorgingsstaat zijn ‘selectie’ en’ontvlechting’ van publieke aanwezigheid in sectoren als volksgezondheid, onderwijs, volkshuisvesting en arbeidsmarkt om vertrouwde publieke doelstellingen op een betere manier te verwerkelij-ken.

Beleidsconcurrentie en voorrang voor de rechtsstaat

Een poging de perspectieven van onze verzorgingsstaat te schetsen begint bij een beter zicht op de beleidsomgeving waarmee de verzorgingsstaat de komende ja-ren geconfronteerd zal worden. Twee dominante ontwikkelingen moeten mijns inziens hier genoemd worden: internationale beleidsconcurrentie en een nationa-le verschuiving van prioriteit van de verzorgingsstaat naar de rechtsstaat.

Beleidsconcurrentie

Er is beleidsconcurrentie tussen de Europese lidstaten. In Duitsland is een serieus debat gaande over een forse verlaging van de tarieven voor de inkomstenbelasting

“s

terft

, gij oude v

ormen ...” o

ver het sociale gehal

te v an onze verzor ginss taat HANS BORSTLAP In moeizame dis-cussies worden begrippen als kwa-liteit en toeganke-lijkheid als magi-sche formules gebruikt om echte keuzes (nog even) uit te stellen.

(2)

naar 36 procent, 24 procent en twaalf procent onder gelijktijdige sanering van fis-cale aftrekposten. Beheersing van publieke uitgaven is het sleutelwoord voor een stabiele euro.

De Europese landen staan voor eenzelfde opgave: een confrontatie tussen ener-zijds een welhaast permanente opwaartse druk op de uitgaven van de verzorgings-staat en anderzijds de onderlinge concurrentie die dwingt tot het beperken van collectieve uitgaven. Het gaat om uitgaven voor pensioenen, sociale zekerheid, on-derwijs en volksgezondheid.

In moeizame discussies worden begrippen als kwaliteit en toegankelijkheid als magische formules gebruikt om echte keuzes (nog even) uit te stellen.

Prioriteit voor de rechtshandhaving

Daarnaast: nationale prioriteiten verschuiven. Er is inmiddels grote behoefte aan een krachtiger publiek optreden ter versterking van de rechtshandhaving in onze rechtsstaat. Dit onderwerp leent zich voor een apart themanummer van CDV. Mijn beeld is, dat waar de verzorgingsstaat tot een breed verzorgingsgebied is uit-gewaaierd, de overheid zich in de sfeer van de rechtshandhaving heeft moeten te-rugtrekken, waardoor aanzienlijke hiaten zijn ontstaan in de rechtsbescherming tegen aantastingen en bedreigingen van lijf en goed. De sociale kwestie heeft de veiligheidskwestie te zeer verdrongen. Waar overheidsoptreden in de sociale kwes-tie zich heeft kunnen ontwikkelen tot een dominante en dikwijls buitengewoon fijnmazige aanwezigheid, is het onvoldoende in staat geweest essentiële waarbor-gen in de sfeer van de rechtsorde veilig te stellen. Maatschappelijke ontwikkelin-gen, zowel nationaal als internationaal, vragen om een verschuiving van publieke aanwezigheid van de sociale naar de veiligheidsthema’s.

Wij worden kortom geconfronteerd met afnemende publieke financiën vanwege externe Europese ontwikkelingen en een verschuiving in nationale prioriteiten ten gunste van de rechtshandhaving. Wat ons te doen staat is na te gaan hoe met dit dilemma om te gaan, waarbij de opgave zal zijn groei en dynamiek in de secto-ren van onze verzorgingsstaat te vesecto-renigen met het waarborgen van publieke be-langen in de sfeer van kwaliteit, toegankelijkheid en beheersing van publieke uit-gaven.

“Sterft, gij oude vormen …”

In deze noodzakelijke heroriëntatie op onze verzorgingsstaat valt het ons niet al-tijd gemakkelijk vorm en inhoud te onderscheiden. Strijdend voor bestaande vor-men, denken we grote idealen als solidariteit en sociale rechtvaardigheid veilig te stellen. Maar wanneer nieuwe omstandigheden de oorspronkelijke vooronderstel-lingen van een bepaalde vormgeving van de verzorgingsstaat hebben

achter-De sociale kwestie heeft de veiligheids-kwestie te zeer ver-drongen.

(3)

haald, zal blijken dat doorgaan op de oude wijze de oorspronkelijke idealen eer-der zal oneer-dergraven dan naeer-derbij brengen. ‘De Internationale’ heeft één zin die mij als zeer relevant in de oren klinkt: “Sterft, gij oude vormen en gedachten”. Maar laat ik dichter bij huis blijven: Abraham Kuyper heeft het overheidsoptreden eens vergeleken met een stok die de planter naast het jonge boompje zet om het tegen stormen te beschermen. Na een paar jaar evenwel is de boom sterk genoeg en staat die stok verdere groei juist in de weg. Eenzelfde ambitie, de ontwikkeling van de boom, vraagt het vermogen te kunnen onderscheiden wanneer de boom de stok niet meer nodig heeft. Mijn stelling is dat de bestaande beschermende auto-matismen van onze verzorgingsstaat inmiddels ons samenleven eerder beknellen en frustreren, dan ondersteunen.

Verzorgingsstaat: een groot succes Ter toelichting het volgende.

Onze wereld zal nauwelijks meer herkenbaar zijn voor diegenen die in de naoor-logse jaren van de vorige eeuw onze verzorgingsstaat hebben vormgegeven. Zij zullen zich in ieder geval verbazen over:

- de enorme welvaartsstijging voor verreweg het grootste deel van onze bevolking: verviervoudiging sinds begin jaren vijftig en verdubbeling sinds eind jaren ze-stig;

- de afnemende behoefte aan uniformiteit en eenvormigheid in de dienstverle-ning op tal van gebieden en de onstuimige groei van pluriforme, op maat gesne-den producten en diensten;

- een sterk toegenomen behoefte van veel burgers om zelfstandig te handelen en daarop aangesproken te worden;

- andere opvattingen over de rol van de overheid en haar voorzieningen: meer faci-literend en ondersteunend daar waar nodig in plaats van voorschrijvend en dwingend.

Het zijn ontwikkelingen die wij allemaal zullen ervaren als behorend bij de geest van deze tijd en ons allen, min of meer, in de greep hebben. Het zijn op zich, naar mijn besef, heel positieve, emancipatoire ontwikkelingen. In zekere zin kunnen we stellen, dat het sociale

Emancipatiestreven, dat de hele twintigste eeuw zo heeft gedomineerd, buitenge-woon succesvol is verlopen. De verzorgingsstaat is in dit opzicht een groot succes geworden.

Inmiddels ondergraven

Hiermee is echter tegelijkertijd de zin van de oorspronkelijke opzet (en inmiddels gegroeide omvang) van deze verzorgingsstaat ondergraven. Moeten we ons

Moeten we ons im-mers inmiddels niet de vraag stel-len naar de zin, het motief van publie-ke regelingen voor de bovenminimale inkomens? “s terft , gij oude v ormen ...” o

ver het sociale gehal

te v

an onze verzor

ginss

(4)

mers inmiddels niet de vraag stellen naar de zin, het motief van publieke regelin-gen voor de bovenminimale inkomens, gegeven de ronduit spectaculaire toename van welvaart en weerbaarheid gedurende de afgelopen decennia voor grote groe-pen? Ruwweg kan gesteld worden dat de (gemiddelde) welvaart per hoofd van de bevolking sinds het eind jaren zestig is verdubbeld en sinds het begin jaren vijftig is verviervoudigd. Daarnaast blijken de verdelingseffecten van met name de zoge-naamde gebonden inkomensoverdrachten dikwijls allerminst ten gunste van de laagste inkomens uit te werken: het SCP-rapport Profijt van de overheid (SCP, Den Haag, december 2003) geeft een illustratief overzicht van de inkomenseffecten van deze zogenaamde gebonden inkomensoverdrachten in de sfeer van het onder-wijs, volkshuisvesting, openbaar vervoer, cultuur en recreatie. De effecten ver-schillen per sector. In het algemeen kan gesteld worden dat de uitgaven voor volkshuisvesting, het niet-leerplichtig onderwijs en die voor cultuur en recreatie in meer dan evenredige mate bij de hogere inkomens terecht komen. Zo komt zelfs ruim de helft van de uitgaven in de sfeer van het wonen terecht bij de rijkste twintig procent van de huishoudens.Wat tevens blijkt is dat de middeninkomens er dikwijls het slechtst aan toe zijn.

Er hebben in de loop der jaren heel eerbare motieven ten grondslag gelegen aan deze heffingen en toedelingen. De verzorgingsstaat heeft naast de verticale inko-mensverdeling tussen lagere en hogere inkomensgroepen ook verbanden gelegd tussen de generaties (pensioenen) en, in de zogenaamde tertiaire inkomensverde-ling, met allerlei gebonden bestedingen, waarvan het gebruik als maatschappelijk gewenst werd beschouwd: onderwijs, zorg, cultuur, openbaar vervoer, wonen. Er is inmiddels evenwel een onoverzichtelijk geheel ontstaan, dat historisch wel te verklaren is, maar waarvan inmiddels de vraag gesteld moet worden of dit zo is te handhaven, omdat er tal van onbedoelde effecten zijn ingeslopen. En voorzover deze bedoeld zijn, staat de zin daarvan inmiddels ter discussie onder invloed van de ontwikkeling van welvaart en weerbaarheid gedurende de afgelopen decennia.

Een strategie van selectie en ontvlechting.

Ik wil bepleiten de verzorgingsstaat te moderniseren door hem selectiever te ma-ken en tegelijkertijd te ontvlechten van de bedrijfsvoering in de verschillende sec-toren als volksgezondheid, onderwijs, volkshuisvesting en arbeidsmarkt:

1. Selectie. Het veiligstellen van de publieke waarborg voor de meest kwetsbare in-komensgroepen, onder gelijktijdige afbouw van publieke bemoeienis voor de bo-venminimale inkomensniveaus die deze waarborg niet langer nodig hebben. 2. Ontvlechting. De overheid is zich – als verzorgingsstaat - soms heel ingrijpend en gedetailleerd gaan bemoeien met de bedrijfsvoering in verschillende sectoren. Ik wil hier in het bijzonder twee ingrijpende veranderingen bepleiten. Ten eerste

(5)

kan de overheid, om groei en dynamiek in onderwijs, volksgezondheid en volks-huisvesting te stimuleren, haar waarborgfunctie gericht op kwaliteit en toeganke-lijkheid beter op een andere wijze uitoefenen dan via een bemoeienis met de be-drijfsvoering. Accreditatie ten behoeve van kwaliteitsborging en financiële ondersteuning van de cliënt, patiënt, leerling of huurder ten behoeve van hun toegankelijkheid is aanmerkelijk efficiënter dan een intensieve bemoeienis met de bedrijfsvoering. Ten tweede is inkomenspolitiek de prijsvorming in de volksge-zondheid, het onderwijs, de volkshuisvesting en de arbeidsmarkt gaan beïnvloe-den. Deze vermenging bemoeilijkt een efficiënte bedrijfsvoering. Het ware te over-wegen deze sectoren niet meer te belasten met inkomenspolitiek, maar deze te concentreren in toeslagen, gelieerd aan de fiscale systematiek.

Selectie

Er is mijns inziens alle aanleiding om het bereik van publieke voorzieningen te concentreren op diegenen die het overheidsschild niet kunnen missen. Dat bete-kent een afbouw van dat schild voor diegenen die geen behoefte aan dat schild (meer) hebben en in eigen verantwoordelijkheid desgewenst daarin kunnen voor-zien. Ter toelichting het volgende.

Zoals hierboven reeds beschreven, hebben de hogere inkomensgroepen bij bepaal-de voorzieningen aanzienlijk meer profijt van collectieve inkomensoverdrachten dan de lagere en middeninkomens. Er kan om andere overwegingen dan inko-menspolitieke hiervoor aanleiding zijn (bijv. cultuurpolitieke of bestedingsimpul-sen in de sfeer van vervoer) maar deze inkomensoverdrachten hebben weinig van doen met de oorspronkelijke bedoelingen die aan onze verzorgingsstaat ten grondslag hebben gelegen. Er is alle aanleiding voor heroverweging, gegeven de ontwikkeling van welvaart en weerbaarheid gedurende de laatste decennia. Ik realiseer mij terdege dat het brede bereik van de verzorgingsstaat zich goed laat verstaan vanuit de sociale geschiedenis : er was immers in de vorige eeuw een breed gevoelde behoefte aan een wettelijke bescherming, gegeven de ruwheid van de sociaal-economische ontwikkelingen en de geringe weerbaarheid van grote groepen onder de werkende klasse. De emancipatie die zich inmiddels heeft vol-trokken illustreert het succes van de verzorgingsstaat in termen van ontwikkeling van welvaart en weerbaarheid.

Het brede verzorgingsgebied van de verzorgingsstaat was destijds ook bewust ge-wild met het oog op een breed draagvlak voor de financiering van de voorzienin-gen: wanneer de midden en hogere inkomensgroepen, bij wijze van voorbeeld, ook ouderdomspensioen en kinderbijslag ontvangen, dan is een directe betrok-kenheid voor ook hun premiebetaling verzekerd.

Zoals hierboven aangegeven moeten wij evenwel een toenemende druk verwach-ten op het beperken van de collectieve uitgaven voor de verzorgingsstaat. Gesteld

“s

terft

, gij oude v

ormen ...” o

ver het sociale gehal

te v

an onze verzor

ginss

(6)

voor het dilemma al deze uitkeringen in gelijke mate terug te brengen, of selectief de uitkeringen voor de meest kwetsbare inkomensgroepen in stand te houden on-der gelijktijdige afbouw van die voor de hogere inkomensgroepen, dan ontkomen wij mijns inziens niet aan een keuze in ieder geval het schild voor de meest kwetsbare groepen in stand te houden. Aldus kan de overheid zich concentreren op die groepen die haar schild niet kunnen missen.

Levensloop

Intussen kunnen de bovenminimale inkomensgroepen zelf in eigen beheer aan-vullende voorzieningen treffen op het niveau van de arbeidsplaats. Een concentra-tie rond de arbeidsplaats hoort bij de volgende fase waarnaar de verzorgingsstaat evolueert. Op dat niveau kan beter dan thans op collectief niveau, de afweging ge-maakt worden tussen de kosten van en behoefte aan loon, verlof, scholing, pen-sioen. Daarbij kan ook beter dan thans rekening gehouden worden met schomme-lingen in de conjunctuur. Er ligt hier mijns inziens een nieuw werkterrein voor de vakbeweging; althans voor die delen van de vakbeweging die zich bewust zijn van het gegeven dat differentiatie in arbeidsvoorwaarden onontkoombaar is. De zoge-naamde levensloopbenadering sluit hierop aan: op de werknemer individueel toegesneden maatwerk, waarin de verschillende aanspraken in onderling verband worden overeengekomen en flexibel beschikbaar komen, afgestemd op de fase waarin de werknemer met zijn of haar gezin verkeert. Tot zover de eerste beleids-lijn.

Ontvlechting

De tweede beleidslijn is ontvlechting. De overheid is zich bij de opbouw van de verzorgingsstaat intensief gaan bemoeien met de bedrijfsvoering in bijvoorbeeld de volksgezondheid, het onderwijs en de volkshuisvesting, onder meer om de toe-gankelijkheid voor kwetsbare groepen te waarborgen. Inkomenspolitiek is ver-vlochten geraakt met het bepalen van de prijs voor de diensten in deze sectoren. Inmiddels is duidelijk dat hierdoor een efficiënte bedrijfsvoering in deze sectoren wordt gedwarsboomd, en blijkt tevens dat het beoogde doel veelal veel effectiever op een andere wijze gediend kan worden. Een ontvlechting is nodig: publieke be-langen als kwaliteit en toegankelijkheid kunnen beter niet langer gerealiseerd worden via een intensieve publieke bemoeienis met de bedrijfsvoering. Ook zal mijns inziens inkomenspolitiek ontvlochten moeten worden van de prijsvaststel-ling in sectoren als onderwijs, volksgezondheid, volkshuisvesting en de arbeids-markt.

Publieke belangen als kwaliteit en toe-gankelijkheid kun-nen beter niet lan-ger lan-gerealiseerd worden via een in-tensieve publieke bemoeienis met de bedrijfsvoering.

(7)

Ontvlechting van prijsvorming en inkomenspolitiek

Allereerst ga ik in op de ontvlechting van prijsvorming en inkomenspolitiek. In de loop der jaren zijn inkomenspolitieke overwegingen vervlochten geraakt met de prijsvorming in deze sectoren. Er is een onoverzichtelijk geheel van inko-menspolitieke instrumenten ontstaan, waardoor in deze omvangrijke sectoren de bedrijfsvoering ernstig wordt bemoeilijkt. Kort gezegd vraagt een ordelijke en effi-ciënte bedrijfsvoering van bijvoorbeeld een verzekeringspakket in de volksgezond-heid of de bepaling van de huur van een huurhuis, om prijzen die een weerspiege-ling zijn van de werkelijke kosten die voor deze producten of diensten gemaakt moeten worden. Een ander voorbeeld: het verbod op collegegelddifferentiatie voor bijvoorbeeld de financiering van mastersopleidingen belemmert onze uni-versiteiten topopleidingen aan te bieden, die zich op Europees en wereldschaal kunnen meten met universiteiten die daartoe wel de ruimte hebben. De toeganke-lijkheid van deze dure studies voor alle daarvoor getalenteerde studenten kan via een leenstelsel gewaarborgd worden.

Wanneer de prijzen kunstmatig laag gehouden worden vanwege inkomenspolitieke overwegingen, dan worden deze sectoren belast met een prijsstelling die sector-vreemd is en de verkeerde signalen afgeeft voor een efficiënte bedrijfsvoering. Groei en productiviteit kunnen daardoor ernstige schade ondervinden. Het waarborgen van toegankelijkheid zal met gerichte publieke financiële ondersteuning van cliën-ten en leerlingen (en huurders) vorm kunnen krijgen. Ook hier zal een toeslagsyste-matiek in de fiscale sfeer efficiënter en rechtvaardiger kunnen uitwerken dan het huidige onoverzichtelijke geheel van inkomens politieke maatregelen dat soms meer wegheeft van een schot hagel dan van weloverwogen en gericht beleid. Op de arbeidsmarkt geldt voor het wettelijk gegarandeerde niveau van het mini-mumloon iets soortgelijks: inkomenspolitieke overwegingen gericht op alleenver-dieners liggen ten grondslag aan het huidige niveau. Het gevolg daarvan is even-wel dat vele werkzoekenden met een geringe arbeidsproductiviteit niet of moeizaam aan de slag komen. Een verlaging van het minimumloon naar bijvoor-beeld zeventig procent van het huidige niveau, gekoppeld aan een aanvullende toeslagregeling naar honderd procent voor diegenen die daarvoor in aanmerking komen, zal veel werkgelegenheid creëren, die thans niet of zwart wordt verricht, zonder dat er wat betreft te garanderen minimum inkomensniveaus iets hoeft te veranderen. Onze samenleving heeft grote behoefte aan deze arbeid, bijvoorbeeld in de sfeer van de dienstverlening. Wordt het niet tijd het taboe op het wettelijk minimumloon te doorbreken omdat er weinig mee wordt gewonnen , maar in-middels wel veel mee wordt verloren?

Resumerend: het scheiden van een efficiënte bedrijfsvoering van inkomenspolitie-ke maatregelen is van grote beteinkomenspolitie-kenis voor een beter functioneren van onderwijs,

Wordt het niet tijd het taboe op het wettelijk mini-mumloon te door-breken? “s terft , gij oude v ormen ...” o

ver het sociale gehal

te v

an onze verzor

ginss

(8)

volksgezondheid, volkshuisvesting en arbeidsmarkt. Tegelijkertijd stelt deze schei-ding ons in staat het inkomensbeleid beter dan thans te concentreren in een toe-slagensystematiek gelieerd aan de fiscale sfeer.

Twee gezichten

Er is mijns inziens evenzeer een ontvlechting nodig van de intensieve bemoeienis van de overheid met de bedrijfsvoering in sectoren als onderwijs en volksgezond-heid. Wat ons hier, naar mijn inschatting, dikwijls dwars zit is, wat ik zou willen noemen, de ‘twee gezichten’ van onderwijs en volksgezondheid.

Behoefte aan groei en dynamiek

Bij onderwijs en volksgezondheid is aan de ene kant onomstreden dat deze een cruciale rol vervullen in onze samenleving en dat de betekenis ervan eerder zal toenemen dan afnemen. Er is immers een groeiend scholingsgebrek in ons land op vooral de middelbare en hogere niveaus. In de sfeer van het levenlang leren lo-pen we in ons land bepaald niet voorop. Laten we holo-pen, of nog beter: laten we er hard aan werken, dat het onderwijs een krachtige groeisector wordt in ons land, waarin allerwegen duurzaam en fors wordt geïnvesteerd op een hoog niveau. Soortgelijke impulsen zijn nodig in de volksgezondheid: hoe krijgen we voldoen-de hoogontwikkelvoldoen-de gezondheidszorgvoorzieningen gelet op voldoen-de toenemenvoldoen-de vraag van een steeds grotere groep ouderen? Ook hier: wij moeten heel gelukkig zijn met de autonome groeiimpulsen naar volume en kwaliteitsverbetering in de volksgezondheid. Wij zien, evenals in het onderwijs, ook op dit terrein een toene-mende internationale druk op kwaliteitsverbetering en mobiliteit.

Deze ontwikkelingen worden uiteraard mede gevoed door veranderingen aan de vraagzijde: de burger kiest steeds meer voor voorzieningen die bij hem passen. Hij neemt steeds minder genoegen met wat de aanbieder goed dunkt te leveren. En als het moet gaat hij daarvoor de grens over. Accreditatie en bachelor-master in het hoger onderwijs zal op Europees niveau een benchmark op gang brengen: uni-versiteiten worden onderling vergeleken. Een instelling die wat te lang in deze vergelijking onderaan bungelt heeft wel een probleem.

Deze kant van onderwijs en volksgezondheid laat dus het gezicht zien van groei, dynamiek en concurrentie op kwaliteit.

Deugdelijk en toegankelijk

Maar er is ook ander gezicht. Vanouds is er een breed gedragen en diepgewortelde publieke ambitie inzake onderwijs en volksgezondheid, die vooral deugdelijk en

(9)

voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Dit gezicht past niet onmiddellijk bij groei, dynamiek en competitie. Dit andere gezicht heeft zich namelijk vooral ver-taald in financiële beheersing, gelijkheid en navolging van publieke regels. En hier gaat het wringen: deze twee gezichten van onderwijs en volksgezondheid verdragen elkaar niet goed. Afgaande op de gangbare discussies lijkt het erop alsof toegeven aan het nieuwe gezicht van dynamiek en groei wordt ervaren als een ver-lies van de reeds lang gekoesterde politieke ambities van deugdelijkheid en toe-gankelijkheid. Zo kunnen we gemakkelijk terecht komen in een impasse, waarin de twee gezichten, de twee werelden, elkaar krampachtig in evenwicht proberen te houden en beide kampen al blij zijn wanneer de ander geneutraliseerd kan worden. Is dit niet ten diepste de situatie waarin het debat over onderwijs en volksgezondheid in ons land verkeert? Een beklemmende dwangbuis waarin pu-blieke financiën, sectordynamiek en toegankelijkheid geen kant uitkunnen en al-ledrie dreigen het onderspit te delven.

Vorm en inhoud

Ik waag het er maar op de vraag te stellen hoe lang we het ons nog kunnen veroor-loven dit dilemma van de twee gezichten van onderwijs en volksgezondheid in stand te laten. Zit ons ook hier een verwarring van de stok en het boompje van Abraham Kuyper niet in de weg?

Kan het zijn, met andere woorden, dat de ons allen zo vertrouwde inhoudelijke ambities met onderwijs en zorg gaandeweg en haast ongemerkt verward zijn ge-raakt met een verknochtheid aan een bepaalde vormgeving van die ambities, die, gelijk de stok, zeer gebonden kunnen zijn aan een bepaalde periode in het verle-den.Wederom: inhoud en vorm.

Het gaat wat betreft de publieke ambities om toegankelijkheid en kwaliteit (ui-teraard binnen zekere randvoorwaarden inzake beschikbare publieke financiën). Hoe, op welke wijze onderwijs en zorg georganiseerd en aangeboden worden, be-hoeft daarmee niet ook onder de publieke ambities te vallen. Het lijkt verstandig deze bedrijfsvoering (de vorm) zo praktisch en zakelijk mogelijk te beschouwen. De huidige feitelijke situatie is, zoals bekend, een andere. Er is een grote bemoei-enis vanuit de overheid met de bedrijfsvoering en met de inrichting van onder-wijs en volksgezondheid. Aanzienlijke aantallen ambtenaren op de ministeries OCW en VWS zijn hier dagelijks gewetensvol mee bezig. Deze bemoeienis is even-wel niet bevorderlijk voor het geschetste belang van groei, dynamiek en kwali-teit.

“s

terft

, gij oude v

ormen ...” o

ver het sociale gehal

te v

an onze verzor

ginss

(10)

Maatschappelijke ondernemingen

Ik meen dat het de moeite waard is in een strategie van selectie en ontvlechting het aanbod van onderwijs en zorgvoorzieningen in beginsel vrij te laten aan maat-schappelijke ondernemers. Het is trouwens alleszins voorstelbaar, dat Europese en andere internationale regelgeving (bijvoorbeeld in het kader van de WTO) in de nabije toekomst de lidstaten hiertoe dwingen over te gaan, gegeven de toenemen-de internationale mobiliteit van toenemen-deze diensten en toenemen-de trend naar gemengtoenemen-de publiek-private financiering. Maar ook los hiervan: bemoeienis met de bedrijfsvoering zal steeds meer illusoir blijken te zijn en niet effectief om publieke belangen te waar-borgen. Temeer omdat het aanbod aan onderwijs en zorgvoorzieningen onstuimig zal toenemen, met ook in toenemende mate aanbod vanuit het buitenland. Ruimte geven aan maatschappelijke ondernemers in onderwijs en zorg betekent overigens wel een intensiveren van een andere publieke bemoeienis: namelijk met het ordenen van het bestel, het doorzichtig maken van al het aanbod en het waarborgen van kwaliteitsniveaus via accreditatie-eisen. De toegankelijkheid kan afdoende gewaarborgd worden via een sociaal leenstelsel of via fiscale toeslagen op de uitgaven voor zorg.

Tenslotte

In de gangbare discussie over de toekomst van onze verzorgingsstaat kan gemak-kelijk een onzuivere probleemstelling insluipen, die welhaast moet leiden tot een afruil tussen overwegingen van doelmatigheid en rechtvaardigheid. Ik betwijfel of we aldus het werkelijke probleem goed op tafel hebben, omdat te dikwijls een tijd en plaats gebonden vormgeving wordt verward met nog steeds breed gedra-gen inhoudelijke ambities die aan onze verzorgingsstaat ten grondslag liggedra-gen. Een strategie van selectie en ontvlechting voor de publieke aanwezigheid in de verzorgingsstaat (ook om ruimte te maken voor een nadrukkelijker aanwezigheid in de rechtsstaat) kan mijns inziens een antwoord zijn op de vraag hoe de ambi-ties van onze verzorgingsstaat veilig te stellen, gegeven de groei van welvaart en weerbaarheid die zich de afgelopen decennia heeft voltrokken. Selectie en ont-vlechting betekenen ook het ontvlechten van inkomenspolitieke overwegingen van een reële prijsstelling in zorg, onderwijs, volkshuisvesting en arbeidsmarkt. Daardoor zullen deze sectoren aangespoord worden tot groei en dynamiek. Er is grote behoefte aan maatschappelijke ondernemers in deze sectoren die de ruimte krijgen hun bedrijfsvoering naar eigen inzicht in te richten, binnen randvoor-waarden van kwaliteitsaccreditatie. Intussen kan een meer rechtvaardige inko-mensverdeling vorm krijgen door middel van het waarborgen van uitkeringen op minimumniveau, een sanering van inkomensoverdrachten in de horizontale in-komensverdeling en een toeslagensystematiek gelieerd aan de fiscale sfeer,

wan-Inkomensbeleid, sectordynamiek en borging van publie-ke belangen gericht op kwaliteit en toe-gankelijkheid hou-den elkaar nu in een houdgreep. artikel

(11)

neer reële prijzen in zorg, onderwijs, volkshuisvesting en arbeidsmarkt de toegan-kelijkheid in gevaar brengen.

Inkomensbeleid, sectordynamiek en borging van publieke belangen gericht op kwaliteit en toegankelijkheid houden elkaar nu in een houdgreep. Met de geschet-ste beleidsvernieuwing kunnen we hopelijk een weg inslaan waarin hergeschet-stel gloort voor een rechtvaardige inkomenspolitiek, geconcentreerd op de waarborgfunctie voor de meest kwetsbare groepen. En kunnen de grote sectoren van onze verzor-gingsstaat worden voorzien van nieuwe impulsen voor dynamiek en groei van kwaliteit en volume. Ik meen dat aan deze onderscheiden doelstellingen thans dringend behoefte is.

Drs. Hans Borstlap is lid van de Raad van State. Daarvoor was hij vanaf 1990 directeur-ge-neraal op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en vanaf 2000 op het ministe-rie van OCW. In de jaren tachtig was hij raadadviseur op het kabinet van de minister-presi-dent. In de jaren zeventig was hij lid van de staf van de dr. Abraham Kuyperstichting, het wetenschappelijk bureau van de ARP.

“s

terft

, gij oude v

ormen ...” o

ver het sociale gehal

te v

an onze verzor

ginss

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We lezen hierin o.m.: `Hoezeer de nationale en internationale omstandigheden se- dert 1935 ook zijn veranderd, deze doelstelling van het Plan van de Ar- beid (i.c.

Ze worden vooral gekenmerkt door bureaucratische rationaliteit, soms zijn ze in hun pragmatisme buitengewoon creatief: een beroep op de eigen verantwoorde- lijkheid van de

Dit compromis zou zelf al als een overkoe- pelende ideologie beschouwd kunnen worden, ware het niet dat beide partijen, zoals Thoenes opmerkt, dit compromis beschouwen als

groeiend aantal gastouderbureaus zich specifiek zou gaan toeleggen op de formalisering van der- gelijke informele opvang ¬ veelal met inbegrip van een redelijke marge voor

aan het reproduktie-argurnent kunnen we stellen dat vrouwen zich na de menopauze niet kun- nen voortplanten, ook niet als zij getrouwd zijn, en dat het huwe- lijk

Maar een vast pro- gram en bindende mandaten zijn gezien de veranderlijkheid van politieke problemen nauwelijks een reëel richtsnoer. De voorstellen van de

Prevalente patiënten lijken niet te zijn meegenomen in de berekeningen, terwijl deze wel voor deze behandeling in aanmerking zullen komen als het middel voor vergoeding in

The threshold limits of the single-hair sensor (current design) and the hair sensor array (previous design) are defined as the air flow amplitude at which the sensor response has a