Vraag nr. 162 van 6 juli 2005
van de heer BART CARON
Onroerende voorheffing – Vrijstellingen
Onroerende goederen met een bepaalde bestem-ming genieten vrijstelling van onroerende voorhef-fing. Het gaat onder meer over hospitalen, rusthui-zen, scholen.
De vraag rijst naar de criteria en de uitgangspun-ten van deze regeling.
Blijkbaar maakt het, uit het oogpunt van onroe-rende voorheffing, geen verschil of bijvoorbeeld een loods of een hangar dienstig is voor een han-delszaak, dan wel voor een heemkundige ver-zameling. En in de socio-culturele sector, bij de hobbyisten of het verenigingsleven zijn tal van andere voorbeelden te vinden.
1. Gaat het bij deze vrijstellingsregeling op grond van bestemming om een limitatieve opsomming van bestemmingen?
Zo ja, op basis van welke uitgangspunten? Of gaat het om toepassing van algemene
crite-ria? Zo ja, welke?
2. Wat is op dit ogenblik de volledige lijst van bestemmingen die, zoals de drie bovenvermelde, vrijstelling genieten?
3. Op welke wijze worden de in aanmerking komende bestemmingen geëvalueerd?
Is daar ruimte voor actualisering, naargelang de evolutie van de maatschappelijke inzichten of in het licht van concreet beleid?
Waarom is er bijvoorbeeld geen onderscheid tussen commercieel gebruik en gebruik voor hobby of dergelijke? Zijn er plannen in die rich-ting?
Antwoord
Artikel 12, § 1 van het Wetboek van Inkomsten-belastingen 1992 (WIB 92) bepaalt dat het kadas-traal inkomen van de onroerende goederen of
delen van onroerende goederen die een belasting-plichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor:
– het openbaar uitoefenen van een eredienst; – de vrijzinnige morele dienstverlening; – onderwijs;
– het vestigen van hospitalen, klinieken, dispen-saria, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden, of van andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen;
wordt vrijgesteld.
Aangezien deze bepaling een afwijking vormt op het algemene principe dat onroerende inkomsten belastbaar zijn voor de inkomstenbelastingen dient deze lijst beperkend te worden geïnterpreteerd. Er dient te worden benadrukt dat enkel de kwesti-euze goederen zonder winstoogmerk, ingezet voor de vermelde bestemmingen, voor de vrijstelling in aanmerking komen. Onroerende goederen die voor commerciële doeleinden aangewend worden komen niet voor de vermelde vrijstelling in aanmerking. In een vorige versie van deze bepaling stond da.\ "de vrijstelling wordt toegestaan ten opzichte van de vaste goederen of gedeelten van vaste goederen welke door een niet-winstnajagend eigenaar zijn bestemd voor de uitoefening van een openbare eredienst, voor het onderwijs of voor de inrichting van hospitalen, godshuizen, klinieken, dispensaria of andere gelijk-aardige werken van weldadigheid1'.
In de loop der jaren is er dus wel degelijk één en ander aangepast, zo werd de term "godshuizen ver-vangen door "rusthuizen", gelet op de maatschap-pelijke evolutie.
voorhef-fing niet bevoegd om het federaal kadastraal inko-men te wijzigen.
De gewesten zijn wel bevoegd om onder meer de vrijstellingen en de tarieven van de onroerende voorheffing aan te passen. Onrechtstreeks kan dus wel ingegrepen worden in de lijst van vermelde vrijstellingen , namelijk door uitdrukkelijk te sti-puleren dat de vrijstellingen van artikel 12 van het WIB 92 niet helemaal gelijklopend zijn met de vrij-stellingen voor de onroerende voorheffing . Een aanpassing van artikel 253 van het WIB 92 zou daartoe volstaan. Dit zou dan als gevolg hebben dat wat vrijgesteld is van de federale inkomsten-belastingen, niet noodzakelijk vrijgesteld is van de gewestelijke onroerende voorheffing, of omge-keerd.
U suggereert een onderscheid te maken tussen commercieel gebruik enerzijds en gebruik voor hobby anderzijds. Zoals reeds vermeld wordt er dus in de praktijk al wel een onderscheid gemaakt tussen het
gebruik van de goederen voor commerciële doel-einden en het gebruik van de goederen zonder winstoogmerk.