Vraag nr. 155 van 21 mei 1996
van de heer CHRISTIAAN VANDENBROEKE Terbeschikkingstelling – Pedagogische consequenties De regeling om een (deeltijdse) terbeschikkingstelling wegens persoonlijke redenen en voorafgaand aan het rustpensioen op 1 januari te laten ingaan of op 1 april, staat als vanzelf haaks op het schoolgebeuren. Het maakt dat leerlingen zich midden het schooljaar of kort voor de examens geconfronteerd zien met een nieuwe leerkracht. Veelal houdt het ook in dat het gangbare lessenrooster aan herziening toe is, omdat aanpassin-gen moeten worden ingebouwd naargelang de vrije uren van de vervangende leerkracht. Althans wanneer deze leerkracht reeds andere deelopdrachten vervult, vereist dit een voor de hand liggende herschikking van het lessenrooster.
Evenzeer mag worden gesteld dat dergelijke uitstapre-gelingen, zoals bepaald op 1 januari en 1 april, als wei-nig comfortabel te omschrijven zijn voor zowel de uit-tredende als de inuit-tredende leraar. Eerstgenoemde laat als het ware de leerlingen in de steek, laatstgenoemde ziet zich voor een onafgewerkt project geplaatst, wat de sereniteit van het pedagogische gebeuren allerminst ten goede komt.
Is het niet aangewezen om de aanvangsdatum van de terbeschikkingstelling te laten samenvallen met het begin van het schooljaar ?
In welke mate werd er de voorbije schooljaren geheel of gedeeltelijk gebruik gemaakt van dergelijke terbe-schikkingstellingen ?
Maken vrouwelijke en mannelijke leerkrachten in dezelfde mate gebruik van een terbeschikkingstelling ? Zijn er wezenlijke verschillen aanwijsbaar bij het aan-vragen van een terbeschikkingstelling per niveau en onderwijstype ?
Antwoord
De deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlij-ke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psy-cho-medisch-sociale centra, werd ingevoerd bij besluit van de Vlaamse regering van 20 april 1994, bekendge-maakt in het Belgisch Staatsblad van 14 juli 1994. Dit besluit is de bekrachtiging van punt V, 5.5, van het pro-tocolakkoord van 29 september 1993 houdende de sec-torale sociale programmatie voor de jaren 1993 en 1994 voor de sector Onderwijs van de Vlaamse Gemeen-schap.
De data waarop een dergelijke terbeschikkingstelling kan ingaan, namelijk 1 januari en 1 april, werden tij-dens de onderhandeling over voormeld besluit van 20 april 1994 overeengekomen met de representatieve vakorganisaties. Deze data werden vastgesteld om in de mate van het mogelijke aan personeelsleden die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, een kans te geven om opnieuw voor een ambt in het onderwijs te worden aangewezen. Aldus werd beoogd het aantal personeelsleden dat ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van
betrek-king, zonder gereaffecteerd of wedertewerkgesteld te zijn, te reduceren en de financiële weerslag die het gevolg is van deze administratieve stand te drukken. De argumenten die bij de onderhandeling ertoe geleid hebben de data waarop een deeltijdse terbeschikking-stelling wegens persoonlijke aangelegenheden vooraf-gaand aan het rustpensioen kan ingaan, vast te stellen op 1 januari en 1 april blijven ook heden nog bestaan. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal personeelsleden dat tijdens de voorbije schooljaren gebruik heeft gemaakt van een volledige of deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen. De gegevens vervat in deze tabel werden opgesplitst volgens het geslacht van de betrokken personeelsleden. Schooljaar Geslacht Volledig Deeltijds
1992-1993 Man 686 – Vrouw 1.044 – 1993-1994 Man 912 5 Vrouw 1.347 5 1994-1995 Man 1.128 21 Vrouw 1.706 22 1995-1996 Man 1.427 34 Vrouw 2.034 32
Ten slotte deel ik de Vlaamse volksvertegenwoordiger nog mee dat de meerderheid van de personeelsleden die een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke gelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen aan-vragen, werkt in het gewoon secundair onderwijs. Voor het schooljaar 1995-1996 bedraagt het aandeel van deze groep ongeveer 72 % wat het aantal volledige, en 82 % wat het aantal deeltijdse terbeschikkingstellingen betreft.