• No results found

Het effect van walging op de intentie tot vleesconsumptie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van walging op de intentie tot vleesconsumptie"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Masterscriptie

Het effect van walging op de

intentie tot vleesconsumptie

Hoe de intentie tot vleesconsumptie beïnvloed wordt door

visuele walgelijke prikkels

Nothing will benefit health and increase the chances for survival of

life on Earth as the evolution to a vegetarian diet.”

- Albert Einstein

Eva Sikkema (3395219) University of Groningen, 28-06-2019

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 5

1.1. The Reasoned Action Approach ... 5

1.2. Motivational Interviewing ... 6

1.2.1. MI Spirit ... 7

1.3. Het online dialoogsysteem ... 9

1.3.1. Implementatie online dialoogsysteem ... 9

1.4. Emoties ... 10 1.4.1. Walging ... 10 1.4.2. Dierenleed ... 11 1.5. Onderzoeksvraag ... 11 2. Methode ... 12 2.1. Proefpersonen ... 12 2.2. Materiaal ... 12 2.3. Meetinstrumenten ... 13 2.4. Design en procedure ... 16 2.4. CETO-toestemming ... 17 3. Resultaten ... 18 3.1. Gedragsintentie ... 18 3.2. Eetlust ... 19 3.3. Emoties ... 20 3.3.1. Schaamte ... 20 3.3.2. Walging ... 21 3.3.3. Schuld ... 21 3.4. Motivational Interviewing ... 22 3.4.1. Toestemming onderzoek ... 22 3.4.2. Agendabepaling ... 22

3.4.3. Voor- en nadelen vlees eten ... 24

3.4.4. Change-talk ... 24

3.4.5. Advies van Laura ... 28

3.4.6. Treatment Fidelity ... 28 4. Discussie ... 30 4.1. Emoties en gedragsverandering ... 30 4.2. Eetlust en gedragsverandering ... 31 4.3. Motivational Interviewing ... 32 4.4. Algemene conclusie ... 32

(3)

3

Referenties ... 33

Bijlage I – Powerberekening steekproef... 35

Bijlage II – Demografische gegevens proefpersonen per soort walging ... 36

Bijlage III – Resultaten pre-test ... 37

Bijlage IV – Flyer Bloed ... 41

Bijlage V – Flyer Pus ... 42

Bijlage VI – Flyer Dierenleed ... 43

Bijlage VII – CETO formulier ... 44

Bijlage VIII – Geen toestemming onderzoek ... 50

Bijlage IX – Agendabepaling ... 51

Bijlage X – Voor- en nadelen vlees eten ... 56

Bijlage XI – Change talk ... 58

(4)

4

Samenvatting

De veeteelt heeft negatieve gevolgen voor het milieu, mens en dier. De vleesindustrie wordt steeds groter, en niet alleen in Nederland, maar wereldwijd groeit de vraag naar vlees. Om schadelijke gevolgen voor natuur en mens te beperken is het noodzakelijk om mensen te beïnvloeden minder vlees te consumeren. Hoe mensen beïnvloed kunnen worden minder vlees te eten is in deze studie onderzocht. Een vlees gerelateerde stimulus die walging oproept zou een sterke voorspeller zijn van gedragsverandering. Er is onderzocht welke vorm van walging het meest effectief is om mensen minder vlees te laten eten. Het effect van walgingopwekkende stimuli is onderzocht in de context van een bestaand dialoogsysteem. Dit dialoogsysteem is voortgekomen uit principes van Motivational Interviewing, waarbij iemands intrinsieke motivatie tot veranderen wordt versterkt. In deze studie wordt het dialoogsysteem dat voortkomt uit het Convincing Conversations project gebruikt, wat als doel heeft mensen te overtuigen van een plantaardig voedingspatroon. Dit dialoogsysteem blijkt positieve effecten te hebben op veranderingen in het eetpatroon van de participanten. Het systeem, in combinatie met en visuele stimuli, wordt gebruikt om een maximaal overtuigend systeem te krijgen. Drie soorten walging in de vorm van visuele stimuli zijn gebruikt om walging op te roepen bij de doelgroep, namelijk bloed, pus en dierenleed. Het dialoogsysteem is verwerkt in een enquête die tegelijkertijd de intentie en houding meet. Uit de resultaten van 92 respondenten blijkt dat het MI dialoogsysteem in combinatie met walging ervoor zorgde dat mensen minder interesse hebben om in de toekomst vlees te eten. Ook hebben ze meer interesse in een plantaardige voeding. Er zijn geen verschillen gevonden tussen de soorten walging. Aangenomen wordt dat het voor het effect in gedragsverandering niet uitmaakt welke soort walging mensen te zien krijgen, als het maar walgelijk is. Door het ontbreken van een controlegroep blijft de vraag bestaan of de effecten af te leiden zijn aan het dialoogsysteem of de walgelijke stimuli. Ondanks het ontbreken van deze groep zijn er aanwijzingen dat walging in combinatie met een MI dialoogsysteem een gewenste gedragsverandering teweeg kan brengen. Vervolgonderzoek met controlegroep moet dit uitwijzen.

(5)

5

1. Inleiding

De opwarming van de aarde gaat in een snel tempo. Het akkoord van Parijs heeft de eis om deze temperatuurstijging niet hoger dan anderhalve graad te laten komen. Als de wereldwijde temperatuurstijging boven de twee graden komt, brengt dit negatieve veranderingen met zich mee voor de aarde, zoals een stijgende zeespiegel en afname van biodiversiteit (UNFCCC, 2014). Een van de grootste veroorzakers van deze klimaatverandering is de consumptie van vlees: 14,5% van de uitgestoten broeikasgassen komen uit de veehouderij en 70% van de landbouwgrond wordt gebruikt voor veeteelt, veelal ontstaan door ontbossing (Ritchie, 2018). Ondanks dat het consumeren van dierlijke producten gezondheidsvoordelen heeft (essentiële bron van vitamine B12) is de overconsumptie van vlees schadelijk (Ritchie et al. 2018). Een typisch Westers dieet bevat te veel dierlijke producten. Dit resulteert niet alleen in negatieve gevolgen voor het milieu, maar ook voor dieren en de gezondheid van de mens (Goldfray et al., 2018). Niet alleen in de Westerse delen van de wereld is er vraag naar dierlijke producten, wereldwijd wordt verwacht dat tegen het jaar 2050 de consumptie van vlees met 70 tot 80% stijgt (Wellesley et al., 2015 in Ritchie et al., 2018). Het gevolg is het klimaatakkoord van Parijs waarschijnlijk niet wordt gehaald en de temperatuur met (meer dan) twee graden stijgt. Er moet voorkomen worden dat de consumptie van vlees in deze mate stijgt. Mensen moeten overtuigd worden om minder dierlijke producten te consumeren, en dan voornamelijk om minder vlees te eten. Met betrekking tot vlees zijn drie voedingspatronen die positieve effecten hebben op het milieu (Voedingscentrum, 2018):

Flexitariërs: personen die wel dierlijke producten (inclusief vlees) consumeren, maar af en toe een dag geen vlees consumeren. 55% van de flexitariers eet drie dagen of meer geen vlees bij de hoofdmaaltijd. Vegetariërs: personen die geen vleesproducten consumeren, maar wel andere dierlijke producten zoals kaas en eieren. Momenteel is ongeveer 5% van de Nederlandse bevolking vegetarisch.

Veganisten: een levensstijl waarbij personen helemaal geen dierlijke producten consumeren of gebruiken. Dit dieet wordt ook wel een plantaardig dieet genoemd.

Volgens Hallström et al., (2015) heeft een veganistisch voedingspatroon de meeste positieve gevolgen voor het milieu, omdat broeikasgassen dan kunnen afnemen tot 20%. Bij een vegetarisch voedingspatroon zullen de broeikasgassen teruggebracht kunnen worden met 12% (Hallström et al., 2015). Ook blijkt dat als mensen een plantaardig dieet volgen, ze minder kans hebben op hart- en vaatziekten, kanker en verschillende andere ziekten (Satija & HU, 2018).

Samengevat is het verschuiven van een dierlijk dieet naar een plantaardig dieet beter voor mens, milieu en dier. Om mensen te bewegen meer plantaardig te eten is het van belang de houding te beïnvloeden en het gedrag te veranderen. Er zijn verschillende manieren om het gedrag te veranderen, dit wordt in de volgende paragrafen toegelicht.

1.1. The Reasoned Action Approach

Een van de meest gebruikte theorieën om gedrag te voorspellen is The Reasoned Action Approach (TRA) van Ajzen & Fishbein (2010). Deze theorie probeert de relatie te verklaren tussen de houding en het uiteindelijke gedrag van mensen. TRA is in eerdere studies succesvol gebruikt om gedrag met betrekking tot gezondheid te voorspellen en verklaren. The Reasoned Action Approach zou bruikbaar kunnen zijn om duurzaam gedrag, bijvoorbeeld meer plantaardig te eten, te kunnen voorspellen (Coleman et al., 2011).

Ajzen & Fishbein (2010) veronderstellen dat gedrag voortkomt uit spontane reacties op informatie of overtuigingen die een mens heeft over een toekomstige gedragsverandering. Deze informatie of overtuigingen komen voort uit interacties met familie en vrienden, de media of persoonlijke ervaringen en kunnen functioneren als leidraad om bepaald gedrag wel of niet uit te voeren. Ajzen & Fisbein (2010) onderscheiden drie overtuigingen die het gedrag beïnvloeden:

(6)

6 Behavioral beliefs zijn overtuigingen over positieve of negatieve consequenties van het gedrag. Deze overtuigingen bepalen iemands houding tegenover de gedragsverandering. Hoe positiever de overtuigingen over het gedrag, hoe positiever de houding tegenover de

gedragsverandering.

Perceived norms zijn overtuigingen uit sociale invloeden om bepaald gedrag wel of niet uit te voeren. Deze overtuigingen zijn gevormd door voor een persoon belangrijke mensen of groepen. Als voor een persoon belangrijke mensen het gedrag goedkeuren (injunctive norm) of het gedrag zelf uitvoeren (descriptive norm), is het gemakkelijker zijn dat gedrag aan te nemen. Uit een meta-analyse van McEachan et al., (2016) blijkt dat de injunctive norm een sterke voorspeller was van de intentie en de descriptieve norm een sterkere voorspeller voor het gedrag. Perceived behavioral control: De overtuigingen van een persoon of zij het toekomstige gedrag wel of niet kunnen uitvoeren, oftewel self-efficacy: Bandura (1977) omschrijft self-efficacy als het inschatten van een persoons eigen vaardigheden om een bepaald gedrag uit te voeren. De verwachtingen over de zelfeffectiviteit bepaalt hoeveel moeite iemand wil doen om het gedrag uit te voeren. Daarnaast blijkt hieruit of mensen weerstand willen bieden tegen het gedrag. Hoe sterker de ingeschatte zelfeffectiviteit, hoe meer pogingen men onderneemt om het gedrag uit te voeren.

Deze overtuigingen bepalen samen de gedragsintentie (zie Afbeelding 1), die volgens Ajzen & Fishbein (2010) omschreven wordt als “paraatheid om bepaald gedrag te vertonen.” (Ajzen & Fisbein, 2010, p.21). De intentie kan, volgens de auteurs, het uiteindelijke gedrag bepalen. Hoewel intenties van mensen niet het daadwerkelijke gedrag meten, is het een belangrijke voorspeller van gedrag. Zo stelt Sutton (1998) dat ongeveer 40 tot 50% van de intentie en 19 tot 38% van het gedrag verklaard kan worden door deze drie overtuigingen. Echter, bij gebrek aan vaardigheden of positieve omgevingsfactoren kan een persoon ervan weerhouden worden om het gedrag uit te voeren.

Afbeelding 1 The Reasoned Action Approach model (Ajzen & Fishbein, 2010, p.22)

De Reasoned Action Approach kan veranderingen in gedrag voorspellen. Er zijn echter ook manieren om veranderingen in het gedrag te beïnvloeden. Een van de manieren is met een bepaalde motiverende gesprekstechniek, ook wel Motivational Interviewing genoemd. In de volgende paragraaf wordt dit uitgelegd.

1.2. Motivational Interviewing

Motivational Interviewing (MI) is een gesprekstechniek waarbij iemands eigen intrinsieke motivatie versterkt wordt om te veranderen. Een systematische review van Rubak et al. (2005) laten zien dat het

(7)

7 gebruik van Motivational Interviewing het gedrag effectiever kan veranderen dan het traditioneel geven van advies. MI blijkt daarbij niet alleen effectief voor mensen waarbij de nood hoog is om te veranderen, maar ook bij mensen waarbij verandering niet per definitie noodzakelijk is (Ludahl et al., 2010). Het principe van Motivational Interviewing is dat mensen zichzelf tot verandering praten, gebaseerd op hun eigen waarden en interesses (Miller & Rollnick, 2013).

Miller en Rollnick (2013) presenteren principes waar Motivational Interviewing aan moet voldoen om effectief te zijn. Allereerst is het belangrijk de juiste gespreksstijl te hanteren. Ze benoemen drie verschillende gespreksstijlen: directing, guiding en following. Bij directing stijl vertelt de helper wat mensen moeten doen en hoe ze dit moeten doen. Belangrijk is hierbij op te passen voor het righting

reflex, waarbij helpers te veel gebruik maken van de directing stijl en denken dat ze iemand moeten

overtuigen om het gedrag te veranderen. De following stijl kenmerkt zich door als helper goed te luisteren, proberen te begrijpen en niet te vertellen wat mensen moeten doen. De guiding stijl zit tussen

directing en following in. Deze stijl houdt in dat de helper een samenwerkende zoektocht aanbiedt,

waarbij hij zijn expertise in schakelt waar nodig. Een goede MI zou de guiding stijl moeten hanteren. Bij de benadering van Miller en Rollnick (2013) worden richtlijnen gebruikt om iemands ambivalentie met betrekking tot een bepaald gedrag uit te zoeken en op te lossen (Ludahl et al. 2010). Bij ambivalentie hebben mensen gemengde gevoelens over het gedrag, ze kennen zowel de positieve als negatieve gevolgen (Thompson, Zanna & Griffin, 1995 in Berndsen & Pligt, 2004). De mensen willen hun gedrag wel veranderen, maar ook weer niet. Echter, als iemand ambivalent is, is de eerste stap richting verandering al gemaakt (Miller en Rollnick, 2013). Op gebied van vlees blijkt uit een onderzoek dat 69% van de vleeseters ambivalent is tegenover het eten van vlees (Berndsen & Pligt, 2004). Ambivalentie wordt vaak bestudeerd in de context van houding en gedrag. Het onderzoek van Berndsen & Pligt (2004) stelt dat ambivalentie een direct effect heeft op de vleesconsumptie; mensen die ambivalent waren hadden meer de intentie om in de toekomst minder vlees te eten.

1.2.1. MI Spirit

Miller en Rollnick (2013) beschrijven dat Motivational Interviewing een ‘MI-spirit’ moet hebben. Zij beschrijven de volgende principes van de MI-spirit:

1. Het eerste element van de MI Spirit wordt omschreven als Partnership. Bij Motivational Interviewing zijn beide gesprekspartners expert, en niet alleen de helper (de Motivational Interviewer). Een persoon moet dus niet het idee krijgen dat hij iets moet leren van de helper. Dit kan worden gedaan door minder aan het woord en meer explorerend richting die persoon te zijn.

2. Het tweede element van de MI-spirit is Acceptance (acceptatie) en bestaat uit vier aspecten: het eerste aspect van acceptatie is Absolute Worth, wat inhoudt dat de interviewer de persoon respecteert zoals hij is en de keuzes die hij maakt. Belangrijk hierbij is de persoon niet te veroordelen want dan kunnen mensen het gevoel krijgen dat ze niet geaccepteerd worden. Hierdoor blokkeren ze om te veranderen (Rogers, 1980b in Rollnick & Miller, 2013). Het tweede aspect is Accurate Empathy, wat een erg belangrijk aspect is voor verandering. Bij MI zou de ander zijn overtuigingen moeten begrijpen en kunnen zien alsof het zijn eigen perspectief is (Rogers, 1989, pp 92-93 in Miller & Rollnick, 2013). Als derde wordt Autonomy Support genoemd, waarbij MI de geïnterviewde als persoon moet accepteren en eervol moet behandelen. Het is hierbij zaak dat mensen zich vrij voelen om te zichzelf te zijn (Rogers, 1962 in Miller & Rollnick, 2013). Het is niet de bedoeling dat mensen zich verplicht voelen om bepaald gedrag uit te voeren door Motivational Interviewing (Miller & Rollnick, 2013). Het laatste aspect van acceptatie is Affirmation. Als een persoon al wat gedaan heeft richting de gewenste gedragsverandering, moet de helper dit erkennen.

3. Het derde element van de MI-spirit is Compassion, wat betekent dat de helper het beste voor moet hebben met de geïnterviewde. Het doel is hierbij is om vertrouwen te winnen.

(8)

8 4. Het laatste element van de MI-spirit is Evocation, waarbij een persoon zijn eigen wijsheid, waarden, ideeën en plannen oproept. Het is niet de bedoeling dat de helper kant en klaar advies geeft, maar eerder bereiken dat de persoon inziet dat hij zelf de vaardigheden heeft om te veranderen, en dit samen met de helper kan doen (Arkowitz et al., 2015). Evocation past bij het concept ambivalentie omdat het belangrijk is iemands eigen argumenten om te veranderen te benaderen. Bij ambivalentie zijn er al argumenten voor het gedrag aanwezig in iemands hoofd. De taak van MI is om deze argumenten op te roepen en versterker.

De bedoeling bij Motivational Interviewing is om change-talk uit te lokken waarbij de mogelijkheid van verandering wordt besproken (Miller & Rollnick, 2013). Mensen worden hierbij gestimuleerd om hun eigen redenen en plannen voor verandering te uiten. Dit zou een sterke voorspeller kunnen zijn voor toekomstige verandering (Resnicow & McMaster, 2012). Bij change-talk is het belangrijk om empathie te tonen, contrast te ontwikkelen, mee te gaan met weerstand en self-efficacy te ondersteunen. Door deze technieken te gebruiken wordt MI een samenwerkende en empathische omgeving voor de geïnterviewde. Het is hierdoor voor de helper mogelijk om vanuit een geïnterviewde zijn perspectief te werken aan positieve eigenbelangen (Shingleton & Palfai, 2016). Miller & Rollnick (2013) beschrijven verschillende typen change-talk die wat zeggen over een persoons motivatie om te veranderen:

Desire: argumenten die iets zeggen over de wens om te veranderen. Ability: argumenten over de capaciteiten van iemand om te veranderen. Reasons: specifieke argumenten om te veranderen.

Need: argumenten over het voelen van een bepaalde verplichting van binnenuit om te veranderen.

Deze vier typen kunnen een persoon in de richting van gedragsverandering leiden. Echter, ze zetten geen gedragsverandering teweeg. De laatste twee vormen van change-talk zijn:

Commitment: argumenten die weergeven hoe waarschijnlijk het is dat deze persoon wil veranderen.

Taking steps: argumenten die aanduiden welke stappen een persoon al richting gedragsverandering heeft gezet.

Het tegenovergestelde van change-talk is sustain-talk, wat inhoudt dat er wordt gepraat over een persoons argumenten om niet te veranderen (Miller & Rollnick, 2013).

Naast het bovenstaande zijn vier vaardigheden belangrijk bij Motivational Interviewing (Arkowitz et al., 2015):

1. Stel open vragen (open-ended): door het stellen van gesloten vragen kan de machtsverhouding veranderen: de Motivational Interviewer wil informatie en de betreffende persoon moet het geven. Een persoon heeft bij open vragen zelf de vrijheid om een eigen antwoord te geven. Hierdoor verandert de machtsverhouding en heeft deze persoon het idee zelf ‘de macht’ in het gesprek te hebben.

2. Bevestigen (affirmation): iedere stap die een persoon in de juiste richting van het gewenste gedrag wil zetten, moet geaccepteerd en bevestigd worden. Het vragen naar een persoons eigen krachten kan ervoor zorgen dat zijn iemand minder defensief wordt tegenover het gedrag. Voorbeelden van affirmation zijn: “Het heeft vast moed gekost om dat te doen” en “Dat is echt

een goed idee”.

3. Reflecteren (reflection): het geven van een reflectie laat de persoon zien dat MI empathie toont tijdens de interventie. Arkowitz et al. (2015) geven aan dat het beter is als Motivational

(9)

9 Interviewer zegt wat de persoon denkt, in plaats van het herhalen van wat de persoon heeft gezegd.

4. Samenvatten (summarize): het samenvatten van wat een persoon gezegd heeft laat zien dat de Motivational Interviewer luistert en kan helpen bepaalde punten in het gesprek te vergroten. Ook zijn vier processen belangrijk voor Motivational Interviewing (Miller en Rollnick, 2013). Allereerst is het belangrijk dat beide partijen een connectie en werkrelatie vormen (Engaging). Het tweede belangrijke proces is Focusing. Hierbij zoekt de Motivational Interviewer een manier om het gesprek over verandering te laten gaan. Het proces van Evoking is als derde belangrijk: het oproepen van iemands eigen motivatie om te veranderen. Het laatste proces is het proces van Plannen.

Samengevat is Motivational Interviewing een gespreksvoering om iemand intrinsiek te motiveren om tot gedragsverandering te komen. Hier wordt mee bereikt dat een persoon zijn eigen motivatie oproept om te veranderen, en dat dit niet van buitenaf wordt opgelegd. MI heeft niet de taak om een persoon te overtuigen of enkel advies te geven (bijvoorbeeld: “vlees eten is slecht, dus je moet stoppen”), maar eerder om informatie uit te lokken om een persoon zijn ambivalentie op te lossen. Hierbij is de guiding-gespreksstijl en zou het een MI-spirit moeten hebben om het grootste effect te hebben. Om dit in de praktijk te brengen is een online dialoogsysteem ontwikkeld waar in het volgende hoofdstuk meer over wordt verteld.

1.3. Het online dialoogsysteem

Er is met behulp van bovenstaande theorie een online Motivational Interviewing systeem gemaakt. Dit systeem is onderdeel van het Co-Co (Convincing Conversations) project en heeft als doel om een groot publiek te overtuigen van een plantaardig dieet. Het dialoogsysteem is allereerst ontwikkeld door Zaal et al. (2017), vervolgens is het verder getest door studenten van de Rijksuniversiteit Groningen en Siemerink in 2018. Dit dialoogsysteem blijkt positieve effecten te hebben op veranderingen in het eetpatroon van de participanten (Siemerink, 2018).

1.3.1. Implementatie online dialoogsysteem

Niet alle principes die Miller & Rollnick (2013) beschrijven kunnen worden geïmplementeerd in het online dialoogsysteem. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om een gesprek te voeren met de participanten omdat het een voorgeprogrammeerd systeem is. Zo zijn de reacties op mogelijke antwoorden al ingesteld, bijvoorbeeld als iemand aangeeft weinig vlees te eten kan het systeem zeggen: “Wat goed dat je momenteel weinig vlees eet.”. Maar als een open vraag wordt gesteld en iemand geeft antwoord kan het systeem hier geen authentieke reactie op vormen.

Om het gesprek toch zo echt mogelijk te maken heeft Siemerink (2018) ervoor gekozen om een afbeelding van een vrouw genaamd Laura af te beelden. Zij leidt de participanten door de vragenlijst heen. Ook de manier van vragen stellen zou ervoor moeten zorgen dat participanten het idee hebben dat ze in gesprek zijn met Laura. Zo begint Laura met “Hallo, ik ben Laura en ik zou graag met je willen

praten over je eetpatroon”. Daarbij wordt bij elke vraag een inleidende tekst gebruikt, waarbij Laura

vraagt of ze bepaalde gegevens mag weten: “Ik ben benieuwd naar je huidige eetpatroon”.

Verder zijn onderwerpen toegevoegd die functioneren als agendabepaling, waarbij de participant zelf kan kiezen waar hij of zij het over wil hebben. Ook is de MI-Spirit verwerkt in het online dialoogsysteem. Enerzijds wordt geprobeerd om mensen in hun waarde te laten en hun keuzes te respecteren en accepteren, door bijvoorbeeld als reactie te geven: “Je ziet het als een groot voordeel dat

vlees lekker is” of “Interessant om te horen, dat klinkt positief”.

Er wordt gebruik gemaakt van change-talk door vragen te stellen met betrekking tot de vijf verschillende typen change-talk. De guiding stijl van Motivational Interviewing wordt gehanteerd door enerzijds participanten vrij te laten om zelf keuzes te maken (following), en anderzijds professioneel advies aan te bieden indien nodig (directing).

(10)

10 Tot slot is rekening gehouden met de vier vaardigheden van Motivational Interviewing. Het is niet altijd mogelijk om open vragen te stellen, maar aangezien Miller & Rollnick (2013) aangeven dat dit belangrijk in MI is, zijn enkele open vragen toegevoegd. Ook worden antwoorden van participanten bevestigd door Laura. Het samenvatten in het dialoogsysteem wordt gedaan door te herhalen wat de participant als antwoord heeft gegeven, zoals: “Op dit moment vind je het nog niet erg belangrijk om

plantaardig te eten”. Het is momenteel nog niet mogelijk om het dialoogsysteem zo vorm te geven dat

spontane antwoorden gegeneerd kunnen worden en daarom wordt het moeilijk te reflecteren op de antwoorden van de participant op de open vragen. De gedetailleerde invulling van het dialoogsysteem is te vinden in het hoofdstuk twee ‘Methode’.

Een andere manier om mensen te overtuigen is het gebruik van emoties. Emoties hebben als doel om ons te helpen overleven. Zo kan angst er voor zorgen dat mensen een gevaarlijke situatie uit de weg gaan. Hoe emoties kunnen helpen om gedrag te veranderen wordt in het volgende hoofdstuk uitgelegd.

1.4. Emoties

Het oproepen van emoties is een van de technieken om mensen te overtuigen. Emoties worden veel gebruikt in marketing en hebben invloed op het verwerken van informatie en op de reactie van persuasieve boodschappen (Bagozzi et al.1999).

Emoties worden gezien als innerlijke, mentale reacties en kunnen het menselijk gedrag sturen (Stiff & Mongeau, 2016). Ze zijn vaak van korte duur, intens en gericht op externe stimuli (Nabi, 2015). Er worden tien fundamentele emoties gedefinieerd (Izard & Buechler, 1980:168 in Wierzbicka, 1986): (1) geïnteresseerd, (2) blijheid, (3) verast, (4) verdrietig, (5) woede, (6) walging, (7) minachting, (8) angst, (9) schaamte en (10) schuld. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt tussen universele en culturele emoties. Izard (1969) beschrijft dat emoties als angst, schaamte en walging universele emoties zijn. Deze universele emoties kenmerken zich doordat ze bij ieder mens, ongeacht de cultuur, even herkenbaar zijn. (Wierzbicka, 1986).

1.4.1. Walging

Walging is een van de menselijke basisemoties die al in 1872 is beschreven door Charles Darwin (Rozin & Fallon, 1987, p. 23). Volgens Rozin et al. (2008) is walging een emotie die zowel voortkomt uit onze evolutie, maar ook wordt gevormd door onze cultuur. Zij maken onderscheid tussen twee soorten walging. Allereerst disgust towards primary objects; deze soort komt voort uit onze evolutie en houdt in dat mensen vrijwel altijd walging ervaren bij objecten als ontlasting, pus of bloed. Aanraking met deze objecten kan ervoor zorgen dat mensen besmet worden met ziektekiemen. Walging zorgt ervoor dat mensen geen contact met deze objecten willen maken omdat deze objecten mogelijk voor ziekte kunnen zorgen. De tweede soort is projective disgust en is gerelateerd aan sociale of culturele normen (Rozin et al., 2008). Een voorbeeld van projective disgust is het eten van paardenvlees: toen in 2013 bekend werd dat er paardenvlees in gehakt zat, had dit een nadelig effect op de verkoop van gehakt. Het eten van paardenvlees is theoretisch gezien niet nadelig voor de gezondheid, maar werd wel door de mensen als walgelijk ervaren (Palomo-Vélez et al., 2018).

Walging wordt voornamelijk gerelateerd aan voedsel. Als mensen denken dat bepaalde voeding in contact is gekomen met ziektekiemen, zullen ze zich ervan weerhouden om deze voeding tot zich te nemen (Rozin et al., 2008). Mensen ervaren deze emotionele walging als zij zintuigelijke aanwijzingen krijgen dat textuur, kleur of uiterlijk geassocieerd wordt met ziektekiemen (Palomo-Vélez et al., 2014). Dit object hoeft niet per se aanwezig te zijn, de emotie kan al worden opgeroepen door eraan te denken (Ingram, 2015). Daarnaast blijkt uit onderzoek van Palomo-Vélez et al., (2014) dat wanneer mensen zijn blootgesteld aan walging, zij meer interesse hebben in plantaardig eten en minder in dierlijke producten. Omdat walging ervoor kan zorgen dat bepaald gedrag niet wordt uitgevoerd en sterk in verband wordt gebracht met eten, zou het oproepen van deze emotie gebruikt kunnen worden om mensen te beïnvloeden minder vlees te gaan eten. Onderzoeken laten zien dat dit inderdaad het geval is; uit een

(11)

11 studie van Shimp & Stuart (2004) bleek dat mensen die walging ervaarden bij een advertentie, minder positief waren tegenover dat product. Daarbij blijkt dat als mensen deze negatieve emoties ervaren bij vlees, de vleesconsumptie zal dalen (Rousset et al., 2003). Ook Cooney (2014) beschrijft de functie van walging als het gaat om mensen te overtuigen om minder tot geen vlees te eten. Zo zou walging een grote rol spelen om vegetarisch te worden.

Vlees is er echter in verschillende soorten en niet iedere soort wordt als even walgelijk ervaren. Uit een studie van Rousset et al. (2005) bleek dat rauw, rood vlees meer walgelijk is dan wit vlees, zoals kipfilet. Ook Fessler et al. (2003) beschrijven soortgelijke bevindingen. Zij voegen daaraan toe dat bloed hierin de stimulus is die walging oproept. Een angst voor bloed is een veelvoorkomende angst. Zo ervaart ongeveer 80% van de mensen enig gevoel van duizeling bij het zien van bloed (Podila, 2019). In extreme gevallen kunnen mensen hierdoor flauwvallen of overgeven (Vendrig et al., 2015). Een andere studie die heeft gevonden dat rood vlees geassocieerd wordt met bloed, merkt op dat dit komt omdat mensen rood vlees associëren met het eten van ‘intelligent’ leven (Fessler et al. (2003); Rousset et al. (2005); Palomo-Vélez et al. (2014)).

1.4.2. Dierenleed

Een andere manier om mensen minder vlees te laten eten is het laten zien van dierenleed, zoals blijkt uit een studie van Palomo-Vélez et al. (2018). In deze studie hebben participanten een tekst gelezen over dierenleed wat als gevolg had dat participanten een verminderde intentie hadden om vlees te consumeren. Het gebruik van dierenleed als informatiebron is dus effectief om mensen minder vlees te laten eten.

Dit onderzoek vermeldt echter niet waarom het afbeelden van dierenleed ervoor heeft gezorgd dat mensen minder vlees willen eten. Kunst & Hohle (2016) proberen dit te verklaren. Zij benoemen in hun studie dat mensen een walgelijk gevoel kunnen ervaren als ze de link leggen tussen de oorsprong van het vlees (een geslacht dier) en het daadwerkelijke product. Zelfs vleeseters beseffen vaak dat het eten van dieren eigenlijk niet goed is, maar vlees wordt zo gepresenteerd in de supermarkt dat mensen daar geen enkele link meer mee leggen (Rachels, 2004 in Kunst & Hohle, 2016). Hoe meer het vlees is bewerkt, hoe minder mensen de associatie leggen met het oorspronkelijke dier wat resulteert in een minder walgelijk gevoel tegenover dit vlees (Kunst & Hohle, 2016). Hieruit kan geconcludeerd worden dat als er wel een link wordt gemaakt met de oorsprong van het dier, vleeseters wel walging kunnen voelen en wellicht minder de intentie hebben om vlees te eten.

Naast walging blijkt uit het artikel van Leroy & Praet (2017) dat als mensen worden blootgesteld aan het slachten van dieren, mensen ook schaamte en schuld kunnen ervaren. Dit zou komen omdat mensen worden herinnerd aan hun eigen kwetsbaarheid en dierlijke oorsprong (Rothgerber & Mican, 2014 in Leroy & Praet, 2017). Dit is echter afhankelijk van de cultuur: in Westerse landen zullen mensen niet gauw andere primaten consumeren, terwijl dit in Afrika geen probleem is (Fiddes, 1991 in Leroy & Praet, 2017).

1.5. Onderzoeksvraag

Uit bovenstaande literatuur kan worden geconcludeerd dat walging met betrekking tot het eten van vlees verschillende vormen aan kan nemen, die kunnen zorgen dat mensen minder vlees willen eten. Er is echter in studies (1) geen onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten walging en (2) niet getest of walging op gebied van bloed of pus effectief is om mensen minder vlees te laten eten. Er is wel onderzocht in hoeverre dierenleed bijdraagt aan het eten van minder vlees, maar hierbij wordt dierenleed niet gezien als stimulus om walging op te roepen.

In het huidige onderzoek wordt daarom gekeken welke soort walging het meest effectief is om mensen minder vlees te laten eten. Om het gedrag te kunnen voorspellen wordt gebruik gemaakt van Motivational Interviewing via een dialoogsysteem uitgewerkt door Siemerink (2018). Het onderstaande conceptueel model laat zien in hoeverre de theorieën met elkaar samenhangen.

(12)

12 Figuur 1: Conceptueel model onderzoek

Motivatie: Motivational Interviewing en walging (de soort is afhankelijk van soort walging) worden gebruikt om de gedragsintentie van mensen te beïnvloeden richting een plantaardig dieet. Of Motivational Interviewing is geslaagd is afhankelijk van Treatment fidelity. Of de soort walging is geslaagd is afhankelijk van de emoties (o.a. walging) die worden opgeroepen, maar ook de eetlust heeft hier een invloed. Als blijkt dat mensen hun eetlust verliezen door de walgelijke afbeelding, kan blijken dat de interventie met betrekking tot plantaardig eten geen effect heeft. Gewenst is dat proefpersonen de emotie walging voelen, en nog wel trek hebben in andere producten als groenten en plantaardige producten. Indien dit gebeurt is de gedragsintentie afhankelijk van de Houding en Zelfeffectiviteit.

Dit leidt tot de vraag: Is walging effectief als middel om de consumptie van vlees te beïnvloeden en is er

verschil tussen verschillende vormen in hun effect op houding, zelfeffectiviteit en intentie?

2. Methode

2.1. Proefpersonen

De minimale hoeveelheid proefpersonen is berekend in een Power-berekening (zie Bijlage I). Hierbij is uitgegaan van een medium effectgrootte van 0.5 en een gewenste power van 0.8. Hieruit blijkt dat in totaal minstens 90 proefpersonen nodig zijn, ongeveer 30 per groep.

Tweeënnegentig mensen hebben meegewerkt aan het onderzoek. De proefpersonen zijn gekozen via convenience en snowball sampling. Van de proefpersonen was 55.4% vrouw (n=51) en 44.5% man (n=41). De gemiddelde leeftijd is 37 jaar en varieerde van 16 tot 73 jaar. Hiervan heeft 37% een lagere (beroeps)opleiding en 58% heeft een hogere (beroeps)opleiding gevolgd.

De participanten krijgen in het onderzoek een walgelijke stimulus te zien. Hierbij zijn drie soorten stimuli genomen waardoor de participanten random verdeeld zijn over drie groepen. Zie Bijlage II voor een volledig overzicht van demografische gegevens per groep.

2.2. Materiaal

De vragenlijst is ontworpen in enquête programma Qualtrics. Dit online dialoogsysteem is door Siemerink in 2018 opgesteld en wordt in dit onderzoek gebruikt. Het dialoogsysteem focust zich op een plantaardig dieet (geen zuivel, eieren en vlees). Om te kijken of walging invloed heeft op verandering richting een plantaardig dieet zouden alle dierlijke voedselcategorieën benoemd worden. Echter, omwille van de tijd voor het onderzoek is ervoor gekozen om het oproepen van walging op één dierlijk product te richten. Hierbij wordt gekozen voor vlees omdat het verminderen van de vleesconsumptie alleen al grote positieve effecten heeft voor het milieu.

Om walging op te roepen bij de participanten is een flyer opgesteld waarop een afbeelding en korte tekst staat. Er is een pre-test uitgevoerd om te kijken welk materiaal hiervoor het gewenste effect oproept. Allereerst werd hierbij gekeken welke afbeeldingen op gebied van bloed, pus en dierenleed de meest walging opriepen. Daarna werden stellingen gegeven die walging zouden moeten opwekken. Hierbij

(13)

13 werd gekeken welke stellingen het meest walgelijk waren. De afbeeldingen en stellingen zijn ingevuld op een 7-punts Likertschaal, waarbij 1=heel erg walgelijk en 7=heel erg smakelijk.

De pre-test is in het online enquête programma Qualtrics opgesteld en via WhatsApp verstuurd naar familie en kennissen van de onderzoeker waarvan bekend is dat ze vlees consumeren. Acht personen hebben de pre-test ingevuld. De stellingen zijn tot slot aangepast aan de lengte, zodat de ene stelling niet beduidend langer is dan de ander. De volgende materialen zijn gekozen uit de pre-test (zie Bijlage III voor het volledige overzicht van de pre-test).

Op gebied van bloed vonden de proefpersonen de bloederige bak het meest walgelijk. Deze afbeelding scoorde gemiddeld een 2.28. De stelling die het meest vies is gevonden is (M=2.71): “Bloed is het bijproduct van slachten en wordt ook

wel vloeibaar vlees genoemd.”.

Op gebied van pus vonden de proefpersonen het plaatje met het etterige abces het vieste (M=2.14). De stelling die het meest walgelijk is ervaren is (M=2.14): “Abcessen (een zakje vol met pus) in vlees worden vaker gevonden bij slachterijen.

Aan de buitenkant is het vlees in orde, pas na het opensnijden komt het abces tevoorschijn.”

Op gebied van dierenleed vonden de proefpersonen de afbeelding met dode varkens het meest walgelijk (M=2.00). Twee stellingen hadden hetzelfde gemiddelde (M=1.71) en worden daarom beide gebruikt: “Dieren worden routinematig bewerkt

met een elektrische veedrijver: op het hoofd - zelfs richting de ogen, het lichaam en tegen de anus. Dieren worden natgespoten om de intensiteit van de schok te vergroten.”

De flyers hebben verder dezelfde stijl, waarbij de achtergrond een krijtbord is. Het eindresultaat (de flyer) is te zien in Bijlage IV- VI.

2.3. Meetinstrumenten

Gedragsintentie De gedragsintentie wordt gemeten door te vragen in hoeverre de participant vlees

consumeert. Dit wordt in dit onderzoek ‘daadwerkelijk eetpatroon’ genoemd. Voorgaand de interventie is het huidige eetpatroon van de participant onderzocht aan de hand van de volgende vraag:

1. Hoeveel dagen in de week eet je gemiddeld vlees of vleeswaren bij de volgende maaltijden? Deze vraag zijn ingevuld op een 8-punts schaal waarbij 0=nooit en 7=zeven dagen in de week is. De vragenlijst is voor mensen die vlees eten. Als participanten aangeven geen vlees te consumeren worden zij doorverwezen naar de tekst “Volgens de antwoorden die jij hebt gegeven lijkt het erop dat je

al een volledig vegetarisch of veganistisch eetpatroon hebt. Helaas kom jij daarom niet in aanmerking voor verdere deelname aan dit gesprek. Ik wil je toch bedanken voor je bereidheid mee te doen”. Hierna

wordt deze participant uitgesloten van het onderzoek.

Aan het einde van de vragenlijst is gevraagd naar het toekomstige eetpatroon van de participant, wat ingevuld is op een 8-punts Likertschaal (0=nooit, 7=zeven dagen in de week). In het onderzoek wordt dit het ‘geplande eetpatroon’ genoemd. Ook hier is gevraagd naar de drie hoofdmaaltijden.

1. Als het gaat om de volgende drie maanden, hoeveel dagen in de week denk je dan gemiddeld vlees of vleeswaren te eten bij de volgende maaltijden?

Het verschil tussen het geplande en het daadwerkelijke eetpatroon geeft de gedragsintentie tot het eten van vlees weer.

(14)

14

Attitude is gemeten door te kijken in hoeverre de participant positieve of negatieve consequenties aan

de vleesconsumptie bindt. De voor- en nadelen die opgesteld zijn door Siemerink (2018) worden gebruikt in het onderzoek. Het huidige onderzoek heeft wel een pre-test uitgevoerd om te kijken of de voor- en nadelen overeenkwamen met Siemerink (2018). Na het stellen van de vraag wat voor- en nadelen zijn van het eten van vlees aan vijf personen, bleek dat de resultaten overeenkwamen. De voor- en nadelen uit de studie van Siemerink (2018) worden daarom ook in het huidige onderzoek gebruikt. Er is naar de voordelen gevraagd door de volgende vraag te stellen: “Wat vind je het meest prettig aan

het eten van vlees?”, met de volgende antwoordopties: (a) het is lekker, (b) het voegt smaak toe aan het

gerecht, c) het is gezond, (d) het geeft een voldaan gevoel, (e) het zorgt voor variatie in het gerecht, (f) ik vind niets prettig aan het eten van vlees, (g) deze vraag is niet op mij van toepassing want ik ben vegetariër, (h) iets anders, namelijk.

De nadelen van het eten van vlees zijn geïdentificeerd met de volgende vraag: “En wat vind je het minst

prettig aan het eten van vlees?”, met de antwoordopties: (a) dat de dieren daarvoor moeten lijden, (b)

dat het milieu daardoor wordt vervuild, (c) dat ik een verhoogde kans heb op diverse ziekten, (d) dat het duur is, (e) dat het bijdraagt aan een ongelijke verdeling van voedsel in de wereld, (f) ik vind niets minder prettig aan het eten van vlees, (g) iets anders, namelijk.

Perceived behavioral control De zelfeffectiviteit is gemeten door te vragen hoe groot het vertrouwen

van de participant is om meer plantaardig te kunnen eten. Dit is ingevuld op een schaal van 1 tot 10, waarbij 1=weinig vertrouwen en 10=veel vertrouwen.

Treatment fidelity meting Volgens Shingleton & Palfai (2016) is Treatment Fidelity een maatstaaf

waaruit blijkt of de interventie heeft gewerkt aan de hand van ervaringen van de participant. In dit onderzoek is dat gedaan door (1) te kijken of de gedragsintentie tot het volgen van een plantaardig dieet hoger is dan voor de interventie en (2) of de participant zich ondersteund heeft gevoeld door het systeem. Of de participant zich ondersteund heeft gevoeld door het systeem is achterhaald door acht vragen te stellen over het gesprek met Laura. Deze vragen worden ingevuld op een 5-punts semantisch differentiaalschaal.

1. We hebben het vooral gehad over de … van een meer plantaardig eetpatroon.

Nadelen 1 2 3 4 5 Voordelen

2. In het gesprek was … vooral aan het woord.

Laura 1 2 3 4 5 Ikzelf

3. We hebben het vooral gehad over … om eventueel vaker plantaardig te eten.

Laura’s redenen 1 2 3 4 5 Mijn eigen redenen

4. We hebben het vooral gehad over … om eventueel vaker plantaardig te eten.

Laura’s aanpak 1 2 3 4 5 Mijn eigen aanpak

5. Laura was … naar mijn eigen ideeën over een meer plantaardig eetpatroon.

Niet nieuwsgierig 1 2 3 4 5 Wel nieuwsgierig

6. Laura behandelde mij

Niet als een gelijke 1 2 3 4 5 Wel als een gelijke

7. Laura begrijpt mijn eigen motivaties om mijn eetpatroon eventueel te veranderen.

Wel 1 2 3 4 5 Niet

8. De nadruk van het gesprek lag op

Laura’s opvattingen over een plantaardig eetpatroon 1 2 3 4 5 Mijn eigen opvattingen over een plantaardig eetpatroon.

Change-talk Hieruit zal blijken wat de motivatie van een persoon is om te veranderen richting een plantaardig dieet. Dit wordt gedaan aan de hand van de verschillende types:

(15)

15 1. Desire wordt gemeten aan de hand van de vraag: “Het vaker kiezen voor een plantaardig

eetpatroon heeft een positief effect op je gezondheid, het dierenwelzijn en het milieu. Waar zou jij je graag voor willen inzetten?” Met de volgende antwoordopties: (a) Ik zou graag een

gezonder lichaam willen, (b) Ik zou graag een grotere bijdrage willen leveren aan de verbetering van het dierenwelzijn, (c) Ik zou graag een grotere bijdrage willen leveren aan het milieu en (d) Iets anders, namelijk.

2. Ability wordt achterhaald met de vraag: “En stel je voor dat je de eerste (of volgende) stap gaat

zetten om vaker plantaardig te eten. Tot welke aanpak zou jij in staat zijn?” Met de

antwoordopties: (a) Ik zou een paar dagen in de week plantaardig kunnen ontbijten, (b) Ik zou een paar dagen per week plantaardig kunnen lunchen, (c) Ik zou een paar dagen per week plantaardig kunnen dineren, (d) Ik zou een paar dagen per week voor een plantaardig tussendoortje kunnen gaan, (d) Ik heb mijn twijfels bij volledig plantaardige maaltijden, maar zou wel een paar maaltijden in de week vegetarisch kunnen eten.

3. Reason blijkt uit de volgende vraag: “En om welke reden(en) zou jij vaker plantaardig eten?”, met de antwoordopties: (a) Ik zou het doen voor mijn gezondheid, (b) ik zou het doen voor het welzijn van dieren, (c) ik zou het doen om het milieu minder te belasten (d) ik zou het doen voor een meer eerlijke voedselverdeling (e) ik zou het doen om minder geld uit te geven en (f) iets anders, namelijk... (meerdere antwoorden mogelijk bij deze vraag).

4. Taking steps wordt gemeten door: “Heb je in het afgelopen jaar misschien al stappen

ondernomen om meer plantaardig te gaan eten?” met de opties: (a) Ja, (b) Nee.

5. Commitment wordt gemeten door te vragen naar het toekomstige eetgedrag (zie

gedragsintentie p.10).

Emoties In dit onderzoek wordt gekeken welke soort walging het meest effectief is om mensen minder

vlees te laten eten. Er worden drie soorten walging gebruikt: (1) walging door bloed, (2) walging door pus en (3) walging door dierenleed. Er wordt gevraagd of de participanten walging voelen na het zien van de afbeelding om te testen of de emotie walging inderdaad is opgeroepen. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van emoties die in eerder onderzoek zijn gevonden met betrekking tot walging en dierenleed. De participanten krijgen de vraag welke emotie ze voelen na het zien van de afbeelding en tekst. De vraag wordt gesteld op een 7-punts Likertschaal (1=helemaal niet mee eens, 7=helemaal mee eens). De vraag luidt: “Hoe voel je je naar aanleiding van de afbeelding”, met de antwoord opties: (a) Ik voel schaamte, (b) ik voel walging, (c) ik voel me schuldig.

Eetlust In het onderzoek worden walgelijke afbeeldingen getoond, wat ervoor kan zorgen dat mensen

hun eetlust op dat moment verliezen en geen trek hebben in eten op dat moment. De intentie tot eten zou dan lager kunnen zijn, ook bij producten die geen betrekking hebben op vlees. Dit zou onjuiste resultaten kunnen opleveren met betrekking tot de intentie tot het eten van vlees. Om dit te testen wordt gekeken of participanten hun eetlust zijn verloren tijdens het onderzoek (Palomo-Vélez et al., 2018). De eetlust van de participant wordt voor en na de interventie gevraagd. Voor de interventie wordt gevraagd: “Zou

je me kunnen vertellen wat je van deze producten vindt?”. De producten waarnaar gevraagd wordt zijn:

rookworst, sla, tofu en hamburger. Na de interventie wordt gevraagd: “Na het zien van de flyer, wat vind

je van de volgende producten?”. Ook bij de tweede meting worden dezelfde producten als in de eerst

meting gebruikt. Beide vragen worden gevraagd met een schuifregelaar op een 7-punts schaal.

Enerzijds is het interessant te kijken of participanten plantaardige alternatieven willen consumeren na de interventie, maar ook om te kijken of de participanten vleeswaren (zoals rookworst en hamburgers) verbinden met de afbeelding die ze eerder hebben gezien. Verwacht wordt dat participanten minder interesse in deze producten hebben. Er wordt naar de volgende producten gevraagd: rookworst, sla, hamburger, tofu.

(16)

16

2.4. Design en procedure

Een experimenteel design is gebruikt in dit onderzoek, wat resulteerde in drie condities (zie Tabel 1). De variabelen gedragsintentie, houding, zelfeffectiviteit, emoties en eetlust worden in het onderzoek tussen-proefpersonen getest. Daarbij wordt Treatment Fidelity getest om te kijken of de MI-interventie succesvol is geweest. Omdat MI in elke conditie aanwezig is zal er geen uitspraak worden gedaan over de algemene effectiviteit van MI. De vragenlijst wordt via onlinekanalen verspreid (Facebook, WhatsApp, Instagram, Snapchat, Email). Via Qualtrics worden participanten random toegewezen aan een conditie (zie Tabel 1).

Tabel 1: Condities experiment

Bloed Pus Dierenleed

Walging Ja Ja Ja

Soort Bloed Pus Dierenleed

MI Ja Ja Ja

De participant krijgt eerst een introductie over Laura bij het openen van de vragenlijst. Hierin wordt een foto van Laura afgebeeld en vraagt ze of de participant in gesprek wil gaan over het eetpatroon van de participant. Hierbij wordt vermeld dat het gesprek anoniem is en ongeveer 10 minuten duurt. Hierna wordt de participant gewaarschuwd voor mogelijk onaangename beelden met de volgende tekst: “De

beelden die ik laat zien kunnen mogelijk als onaangenaam worden ervaren.”. Ook wordt hier vermeld

dat de participant kans kan maken op een van de twee cadeaubonnen. Door naar de volgende pagina te gaan geeft de participant toestemming voor het onderzoek.

Na de introductie wordt gevraagd naar demografische gegevens (leeftijd, geslacht en opleidingsniveau). Vervolgens wordt gevraagd naar het huidige eetpatroon van de participant. De proefpersonen die aangeven geen vlees of dierlijke producten te eten (vegetariërs en veganisten) worden hier uitgesloten van de verdere vragenlijst. Daarna wordt gevraagd of de participant momenteel bepaalde producten consumeert (voormeting eetlust). Hierna wordt toestemming gevraagd om met de participant in gesprek te gaan over een plantaardig eetpatroon. Wanneer er geen toestemming wordt gegeven, wordt gevraagd waarom de participant niet in gesprek wil gaan en of er verder nog aanbevelingen of opmerkingen zijn. Na het geven van toestemming begint het gesprek met Laura, gebaseerd op Motivational Interviewing. De participant kiest het thema (dieren, milieu of gezondheid) waarover hij/zij wil praten. Er wordt informatie gegeven over het gekozen thema waarna wordt gevraagd hoe de participant daarover denkt. Vervolgens wordt informatie gegeven over een ander, door Laura gekozen, onderwerp. De participant geeft aan of hij wel of niet meer informatie wil over een onderwerp.

Om de behavioral beliefs te achterhalen wordt gevraagd naar de voor- en nadelen van het eten van vlees. Daarna wordt change-talk uitgelokt door te vragen naar de waarden en ambities van de participant om meer plantaardig te gaan eten. Er wordt daarnaast gevraagd hoe belangrijk het is voor de participant om plantaardig te eten (need). Hiermee wordt naar potentiële facilitators en barrières gezocht. Vervolgens wordt self-efficacy gemeten door te vragen hoe groot het vertrouwen is van de participant dat hij/zij meer plantaardig zou kunnen eten. Na self-efficacy wordt gevraagd of de participant ooit al stappen heeft ondernomen om meer plantaardig te gaan eten (taking steps). Hierna wordt getest of de participant ambivalent is tegenover het eten van vlees.

Afhankelijk van de soort walging komt hierna de flyer met walging, waarbij de participant nogmaals wordt gewaarschuwd voor onaangename afbeeldingen. In de eerste conditie wordt walging opgeroepen door bloed. De tweede conditie bevat walging door pus. Bij de derde conditie wordt walging opgeroepen door het zien van dierenleed. Na het zien van de flyer wordt gevraagd welk emotie bij de participant is opgewekt. Omdat het gaat om een walgelijke afbeelding wordt hierna gevraagd of mensen bepaalde voedingsmiddelen nog zouden willen consumeren (nameting eetlust). Na deze eetlustmeting wordt

(17)

17 gevraagd naar het toekomstige gedrag om meer plantaardig te eten (gedragsintentie). Als laatste wordt gevraagd naar de evaluatie met betrekking tot Laura (treatment fidelity). Tot slot wordt de participant bedankt voor deelname aan het onderzoek en krijgt de mogelijkheid om de code (E0709) op te sturen om kans te maken op een vergoeding. Hierbij wordt gezegd dat het gaat om een unieke code, en de gegevens van de participant dus anoniem blijven. Ook wordt gevraagd of de participant nog opmerkingen heeft over het onderzoek. Zie Figuur 2 hieronder voor de schematische weergave van het onderzoeksdesign.

Figuur 2: Schematische weergave onderzoeksdesign

2.4. CETO-toestemming

Dit onderzoek is goedgekeurd door de Commissie Ethische Toetsing Onderzoek (CETO). Het ingevulde formulier is te zien in Bijlage VII – CETO-formulier.

Introductie MI Laura + waarschuwing mogelijk onaangename beelden Vragen demografische kenmerken Vragen huidig eetpatroon (Vegan/vega wordt weggefilterd uit het

onderzoek)

Voormeting eetlust

Begin van het gesprek met Laura (interventie)

Toestemmingsvraag voor gesprek huidig

eetpatroon en veranderingen hierin

Agendabepaling -participant kan kiezen

uit: 1. Dieren, 2. Milieu en 3. Gezondheid

Agendabepaling -meer informatie over

ander onderwerp gekozen door Laura

Vragen voor- en nadelen vlees eten

(houding) Overgang naar change-talk Vragen change-talk: 1. Desire, 2. Ability 3. Reasons Vragen change-talk Need (belang) Reactie op Need:

1. Reactie op laag belang 2. Reactie op gemiddeld

belang 3. Reactie op hoog belang

Vragen zelf-effectiviteit

Reactie op zelf-effectiviteit: 1. Reactie op lage zelf-effectiviteit, 2. Reactie op gemiddelde zelf-effectiviteit, 3.

Reactie op hoge zelf-effectiviteit

Vraag naar taking steps

Laura biedt advies aan met betrekking

tot taking steps

Flyer wordt afgebeeld

Vragen naar emotie naar aanleiding van

de flyer

Vragen naar eetlust naar aanleiding van de flyer (nameting)

Vragen gedragsintentie m.b.t.

het vaker eten van plantaardige voedingsmiddelen

Vragen naar de evaluatie van Laura

(treatment fidelity)

Einde onderzoek: proefpersoon wordt bedankt en er kan een

wincode opgestuurd worden

(18)

18

3. Resultaten

3.1. Gedragsintentie

Om de gedragsintentie te onderzoeken is bij een voormeting het daadwerkelijke eetpatroon en bij een nameting het geplande eetpatroon onderzocht. Het daadwerkelijke eetpatroon is achterhaald door te vragen hoeveel vlees de participant momenteel consumeert bij het ontbijt, de lunch en het avondeten. Bij het geplande eetpatroon is onderzocht hoeveel vlees de participant in de toekomst denkt te consumeren bij de drie maaltijden. Verschillen tussen het daadwerkelijke en geplande eetpatroon zullen de gedragsintentie tot het eten van vlees weergeven. Met een GLM Repeated Measure analyse is gezocht naar significante verschillen tussen het daadwerkelijke eetpatroon, het geplande eetpatroon en de conditie bloed, pus of dierenleed. Er worden alleen resultaten van het meetmoment en het meetmoment x conditie besproken.

Allereerst is gekeken naar de resultaten van het ontbijt. Hier is een significant hoofdeffect gevonden van de factor Interventie op de Gedragsintentie (F(1,89)=5.8; p=.02) met een effectgrootte van .06. Na de interventie is het geplande eetpatroon lager (M=1.75; SE=.15) dan het daadwerkelijke eetpatroon voor de interventie (M=1.93; SE=.18) bij het ontbijt. Er is geen significante interactie (p=.29) gevonden op het daadwerkelijke en geplande eetpatroon versus condities bloed, pus of dierenleed bij het ontbijt. Bij de lunch wijkt het daadwerkelijke eetpatroon af van het geplande eetpatroon. Hier is een significant hoofdeffect gevonden van de factor Interventie op de Gedragsintentie (F(1,89)=29.7; p=.00) met een effectgrootte van 0.25. De intentie om vlees te eten is na de interventie (M=2.81; SE=.19) lager dan het daadwerkelijke eetpatroon (M=3.50; SE=.22) bij de lunch. Er zijn geen significante effecten gevonden tussen het daadwerkelijke en geplande eetpatroon en de condities (p=.62).

Ook bij het avondeten blijkt het daadwerkelijke eetpatroon anders dan het geplande eetpatroon. Hier is een significant hoofdeffect gevonden van de factor Interventie op de Gedragsintentie (F(1,89)=83.2;

p=.00) met een effect grootte van 0.48. De intentie om vlees te eten in de toekomst bij het avondeten is

lager na de interventie (M=4.99; SE=.18) dan het daadwerkelijke eetpatroon voor de interventie (M=5.98; SE=.20). Er is geen significante interactie gevonden (p=.63) tussen het daadwerkelijke en geplande eetpatroon versus conditie.

Zie Tabel 2 voor het volledige overzicht van het daadwerkelijke en geplande eetpatroon op conditie voor en na de interventie. In Tabel 2 worden verder de statistische resultaten getoond van het daadwerkelijke vs. geplande eetpatroon bij de verschillende maaltijden. De dikgedrukte p-waarde geeft het significante effect aan tussen het daadwerkelijke en geplande eetpatroon. De overige p-waarden geven aan hoe significant het effect is tussen de verschillende condities.

Tabel 3: Gemiddelde aantal dagen dat vlees wordt gegeten – daadwerkelijk vs. gepland eetpatroon

Daadwerkelijk vs. gepland eetpatroon voor en na de interventie

(19)

19

Conditie Gemiddelde (SD)

Daadwerkelijk Gepland waarde P-Ontbijt Bloed 1.58 (1.23) 1.52 (1.12) p = .29 Pus 1.87 (1.80) 1.53 (1.41) Dierenleed 2.34 (2.02) 2.21 (1.80) Gemiddelde (SD) 1.93 (1.72) 1.75 (1.48) p = .02 Lunch Bloed 3.77 (2.27) 3.06 (2.01) p=.62 Pus 3.28 (2.20) 2.75 (1.91) Dierenleed 3.45 (1.86) 2.62 (1.69) Gemiddelde (SD) 3.50 (2.11) 2.82 (1.87) p=.00 Avondeten Bloed 5.90 (1.79) 5.06 (1.76) p=.63 Pus 5.66 (2.19) 4.69 (1.82) Dierenleed 6.38 (1.95) 5.24 (1.72) Gemiddelde (SD) 5.97 (1.95) 4.99 (1.77) p=.00 3.2. Eetlust

Eetlust is getest door voor en na de interventie te vragen of de participanten bepaalde producten nog willen consumeren. Met een GML Repeated Measure is gekeken of er verschillen zijn tussen de voor- en nameting en conditie. Hierbij is gevraagd naar de volgende producten: rookworst, sla, hamburger en tofu.

Met betrekking tot rookworst bleek er een significant verschil te zijn gevonden tussen de twee meetmomenten (F(1,89)=13.0; p=.00) met een effectgrootte van .13 (Zie Tabel 5). Zo bleek rookworst iets minder lekker te zijn na de interventie (M=4.23; SE=.20) dan voor de interventie (M=4.59; SE=.18). Er is geen interactie gevonden tussen de condities en de voor en na meting (p=.77).

Bij het product sla zijn geen significante effecten gevonden (alle p-waarden=>.86).

Met betrekking tot de hamburger bleek er een significant effect verschil te zijn gevonden tussen de twee meetmomenten (F(1,89)=23.4; p=.00) met een effectgrootte van .21. Zo blijken hamburgers minder lekker te zijn na de interventie (M=4.86; SE=.18) dan voor de interventie (M=5.41; SE=.14). Er is geen interactie gevonden tussen de voor- en nameting en conditie (p=.28).

Bij tofu bleek een significant effect te zijn gevonden op de verschillen tussen de twee meetmomenten (F(1,89)=6.29; p=.01) met een effectgrootte van .07. Zo blijkt tofu iets lekkerder te zijn na de interventie (M=3.19; SE=.18) dan voor de interventie (M=2.98; SE=.17). Er is geen interactie gevonden tussen de voor- en nameting en conditie (p=.57). Zie Tabel 3 voor het volledige overzicht eetlust-resultaten.

0 1 2 3 4 5 6 7 Bl oe d Pus D ie re nl ee d G em idde ld e Bl oe d Pus D ie re nl ee d G em idde ld e Bl oe d Pus D ie re nl ee d G em idde ld e

Ontbijt Lunch Avondeten

(20)

20

Tabel 3: Gemiddelde eetlust per product

Gemiddelde eetlust

1 = heel erg vies 7 = heel erg lekker

Conditie Daadwerkelijk Gemiddelde (SD) eetlust Gepland Rookworst Bloed 4.74 (1.52) 4.48 (1.76) Pus 4.50 (1.79) 4.09 (1.87) Dierenleed 4.55 (1.86) 4.13 (2.09) Gemiddelde 4.59 (1.71) 4.23 (1.90) Sla Bloed 5.87 (1.40) 5.83 (1.34) Pus 5.71 (0.99) 5.75 (1.13) Dierenleed 5.62 (0.97) 5.58 (1.21) Gemiddelde (SD) 5.73 (1.13) 5.72 (1.22) Hamburger Bloed 5.29 (1.16) 4.77 (1.56) Pus 5.21 (1.62) 4.87 (1.71) Dierenleed 5.72 (1.19) 4.93 (1.83) Gemiddelde (SD) 5.41 (1.35) 4.86 (1.68) Tofu Bloed 2.77 (1.72) 3.06 (1.78) Pus 3.25 (1.45) 3.34 (1.65) Dierenleed 3.93 (1.57) 3.17 (1.71) Gemiddelde (SD) 2.98 (1.58) 3.19 (1.70) 3.3. Emoties 3.3.1. Schaamte

Er is een significant hoofdeffect gevonden van Conditie versus Schaamte (F(2,89)=6.40; p=.00) met een effectgrootte van 0.13.

Uit de LSD-opvolganalyse blijkt dat Dierenleed (M=4.69; SE=.35) meer schaamte opwekt dan Bloed (M=3.29; SE=.34; p=.01). Dierenleed (M=4.69; SE=.35) roept ook significant meer schaamte op dan Pus (M=3.06; SE=.34; p= .00). Uit de opvolganalyse bleek geen significant verschil te zijn tussen Bloed en Pus (p=.63).

De Bonferroni opvolganalyse toont een significant effect tussen Bloed (M=3.29; SE=.34) en Dierenleed (M=4.69; SE=.35), waarbij Dierenleed meer schaamte opwekt dan Bloed (p=.02). Ook roept Dierenleed (M=4.69; SE=.35) meer schaamte op dan Pus (M=3.06; SE=.34) met een p-waarde van .00. Ook hier is geen significant verschil gevonden tussen Bloed en Pus (p=1.00).

Beide analyses geven een significant effect waarbij Dierenleed meer schaamte opwekt dan Bloed en Pus. Ook wordt uit de opvolganalyses duidelijk dat er geen significant verschil is tussen Bloed en Pus.

1 2 3 4 5 6 7 B lo ed Pus D ie re nl ee d G em idde ld e Bl oe d Pus D ie re nl ee d G emi dd el de Bl oe d Pus D ie re nl ee d G em idde ld e Bl oe d Pus D ie re nl ee d G em idde ld e

Rookworst Sla Hamburger Tofu

(21)

21

3.3.2. Walging

Er zijn marginaal significante hoofdeffecten op walging versus conditie gevonden (F(2,89)=2.93; p=.06) met een effectgrootte van .062. Dierenleed (M=5.34; SE=.38) roept meer walging op dan de andere twee condities (M=<5.12; SE<.36).

Opvolganalyse op basis van LSD gaf een significant effect tussen Bloed en Dierenleed, waarbij Dierenleed (M=5.34; SE=.38) meer walging oproept dan Bloed (M=4.16; SE=.36) met een p-waarde van .03. Pus (M=5.12; SE=.36) roept marginaal significant meer walging op dan Bloed (M=4.16; SE=0.36) met p=.06.

De Bonferroni geeft een marginaal significant effect aan tussen Bloed en Dierenleed (p=.08), waarbij Dierenleed (M=5.35; SE=.38) meer walging oproept dan Bloed (M=4.16; SE=.36). De opvolganalyses toonden geen significant effect aan tussen conditie 2 en conditie 3 (p=>0.6).

3.3.3. Schuld

Er zijn significante hoofdeffecten op schuld versus conditie gevonden (F(2,89)=3.18; p=.05) met een effectgrootte van .07. Dierenleed (M=4.27; SE=.36) roept meer schuld op dan de andere twee condities (M=<3.18; SE<.35).

Uit de LSD-opvolganalyse blijkt een significant verschil te zijn op schuld tussen Dierenleed en Bloed (p=.03). Zo roept Dierenleed (M=4.27; SE=.36) meer schuld op dan Bloed (M=3.16; SE=.35). Ook is er een effect gevonden tussen Dierenleed en Pus. Hierbij roept Dierenleed (M=4.27; SE=.36) meer walging op dan Pus (M=3.18; SE=.34) met een p=.03.

Uit de Bonferroni opvolganalyse blijken marginaal significante effecten te zijn gevonden tussen Dierenleed en Pus en Bloed en Dierenleed. Ook hier roept Dierenleed (M=4.27; SE=.36) meer walging op dan Bloed (M=3.16; SE=.35; p=.08) en Pus (M=3.18; SE=.34; p=.09). Er zijn geen significante effecten gevonden tussen Bloed en Pus (p=<0.9).

Omdat het onderzoek een exploratief karakter heeft worden de resultaten van de LSD-opvolganalyse gebruikt in het onderzoek. Zie Tabel 4 voor het volledige overzicht Emoties.

Tabel 4: Gemiddelde emotie opgeroepen bij het zien van walging

Gemiddelde Emotie per soort walging

1 = helemaal oneens, 7 = helemaal mee eens

Emotie Conditie Gemiddelde (SD) van hoeveelheid emotie bij zien afbeelding

1 = helemaal oneens, 7 = helemaal mee eens

1 2 3 4 5 6 7 Bl oe d Pus D ie re nl ee d G em idde ld e Bl oe d Pus D ie re nl ee d G em idde ld e Bl oe d Pus D ie re nl ee d G em idde ld e

(22)

22

3.4. Motivational Interviewing

3.4.1. Toestemming onderzoek

Negen mensen hebben geen toestemming gegeven om een gesprek met Laura aan te gaan over het eetpatroon en eventuele veranderingen daarin. Dit zijn negen mannen. Zo gaven zes participanten aan dat ze hun dieet niet zouden willen veranderen en het dus geen zin heeft om hierover in gesprek te gaan. Een enkeling geeft aan dat hij het voedingspatroon graag privé wil houden en een ander mist het doel om in gesprek te gaan met Laura. In Bijlage VIII staat het volledige overzicht van opmerkingen.

3.4.2. Agendabepaling

Participanten konden in het onderzoek zelf bepalen over welk onderwerp zij informatie kregen. Ze konden kiezen uit drie onderwerpen: gezondheid, milieu en dieren. Uit de Chi-kwadraat toets blijkt dat de condities gelijk verdeeld zijn (zie Tabel 5) De meeste participanten (n=57) hebben voor het thema gezondheid gekozen. 20 participanten hebben voor het thema dieren gekozen en 15 participanten voor het thema milieu. Dit houdt in dat de condities gelijk verdeeld zijn. Zie de Tabel 5 voor de gekozen thema’s. Na het zien van de informatie in het eerste thema is aan de participant gevraagd of het goed is of er nog wat meer over het thema verteld wordt. 79 participanten hebben toestemming gegeven om nog meer informatie te krijgen.

Tabel 5: Agendabepaling per conditie

Thema 1 Thema gezondheid n Thema milieu n Thema dieren n

Conditie 1 (61.3%)19 (12.5%)4 (25.8%)8

Conditie 2 (62.5%)20 (12.5%)4 (25.0%)8

Conditie 3 (62.1%)18 (24.1%)7 (13.3%)4

Totaal (61.9%)57 (16.3%)15 (21.8%)20

Chi-kwadraat X2(2) = .95 X2(2) = .38 X2(2) = .45

Per thema zijn er reacties gevraagd op bepaalde informatie die hieronder is uitgewerkt.Zie Bijlage IX voor het volledig overzicht van reacties per conditie.

Thema Gezondheid

Bij het thema gezondheid is de informatie gegeven dat een vermindering van dierlijke eiwitten kan zorgen voor een verminderde kans op diverse ziekten. Hierbij vertelt Laura dat een vermindering van dierlijke eiwitten kan zorgen voor een verminderde kans op (darm)kanker, diabetes type 2 en hart- en vaat ziekten. Aan de participanten wordt gevraagd wat hun reactie hier op is. Vijftien participanten reageren positief op dit feit: “Mee eens. Ik denk dat het goed is om hier bewuster mee om te gaan”,

Schaamte Bloed 3.29 (1.90) Pus 3.06 (2.07) Dierenleed 4.69 (1.69) Gemiddelde (SD) 3.65 (2.01) Walging Bloed 4.16 (2.28) Pus 5.12 (2.05) Dierenleed 5.34 (1.67) Gemiddelde (SD) 4.86 (2.07) Schuld Bloed 3.16 (1.80) Pus 3.18 (2.11) Dierenleed 4.27 (1.99) Gemiddelde (SD) 3.52 (1.99)

(23)

23 “Positief, goed om te weten” en “Ben ik het helemaal mee eens”. Negen participanten geven aan het deels eens te zijn met de informatie. Zij geven onder andere aan: “Hier ben ik het deels mee eens”, “Ja,

het is zeker spannend. Maar vlees en dierlijke producten bevatten ook veel proteïne en dat is ook weer goed voor je”, “Daar ben ik het deels mee eens. Daarnaast heb je wel de eiwitten en de vitaminen nodig welk zich in vlees en zuivel bevinden. Wanneer je alles stop zet kan het zijn dat je een vitamine D/B/A tekort krijgt waaraan elk lichaam wel moet voldoen”. Vier participanten geven aan twijfels te hebben

over de informatie, zoals: “Ik denk daar dubbel over. Ik heb al jaren suikerziekte en een diabetes diëtiste,

zij schrijft juist kaas en kipfilet voor op brood”. Ook zeggen participanten de informatie niet te kennen

(n=5) of juist al op de hoogte te zijn van de informatie (n=3). Twee participanten geven aan dat de informatie nog niet zal leiden tot verandering in het gedrag om vlees te eten. Andere opmerkingen die gemaakt worden zijn: “Das prima om te weten”, “Neutraal” of “Geen idee”.

Bij meer informatie stelt Laura dat essentiële voedingstoffen ook uit supplementen gehaald kunnen worden. Hier reageren zestien participanten positief op en geven dit aan door bijvoorbeeld: “Goed idee”, “Belangrijk, ik krijg graag voldoende voedingsstoffen binnen”, “Mooi dat dat zo is en goed om dat ook

te gebruiken”. Ook geven participanten (n=11) een opmerking over het gebruik van supplementen: “Ik gebruik liever geen supplementen”, “Is het niet zo dat aan supplementen ook veel onnodige ongezonde stoffen worden toegevoegd?”, “Supplementen vind ik niet altijd een fijne vervanger”. Ook vonden

participanten de informatie interessant (n=3) of waren al op de hoogte van de informatie (n=3). Een participant geeft aan dat het vervangen van dierlijke voedingstoffen op deze manier niet heel aantrekkelijk klinkt. Verder worden er overige reacties gemaakt als: “Prima, mooi”, “Geen idee, ik snap

de vraag niet” en “Zou wel willen weten welke producten”. Thema Milieu

De informatie bij dit thema was dat dierlijke consumptie ervoor kan zorgen dat broeikasgassen worden uitgestoten en er een groot deel van de bossen wordt gekapt voor de vleesindustrie. De participanten konden hierop reageren met een open antwoord. Zestien participanten vonden de informatie moeilijk om te horen: “Maakt me treurig”, “Ongelofelijk, dat zou ik graag anders zien.”, “Nogal jammer, zou

anders moeten.”. Eén participant vond de informatie minder geloofwaardig: “Ik vind het moeilijk om te geloven dat dit waar is eerlijk gezegd. Vooral dat het percentage zo hoog is. + ik weet niet hoe ik dit moet interpreteren, wordt het gekapt zodat er veehouderij kan plaatsvinden in de Amazone of wordt het gekapt zodat bepaalde resources kunnen worden gebruikt op andere plekken? Uiteindelijk is het punt wel dat het belachelijk is dat er zo veel wordt gekapt en dat het ook niet stopt.”. Vier participanten zijn

op de hoogte van de gegeven informatie en voor drie participanten is het nieuwe informatie. Negen participanten geven aan dat het een goed idee is om de uitstoot te verminderen. Twee hiervan zeggen dat het onhaalbaar is om de uitstoot van broeikasgassen met 25 tot 40% te verminderen.

Thema Dieren

Bij het thema dieren is verteld dat kippen qua oppervlakte maar een a4 leefruimte krijgen en de omstandigheden voor dieren niet goed zijn in de vleesindustrie. 36 participanten reageerden onder andere met: “Zielig”, “Verschrikkelijk!”, “Het is onmenselijk om dieren zo te behandelen” te vinden. Ook hier zijn participanten die de informatie minder geloofwaardig vinden. Deze drie participanten geven aan: “Dat verbaast me wat, waarschijnlijk veel export want dat betekent dat we elke 10 dagen 1

dier per inwoner slachten.”, “Dit is complexer. De boer heeft het beste met zijn beesten voor.”, en “Onthoornen zonder verdoving gaat niet. Snavel en staart zou met verdoving moeten. Overigens vrije uitloopvarkens vertonen ook agressief gedrag. Wellicht minder vaak. Dat zou kunnen.”. Vijf

participanten geven aan dat zij naar aanleiding van deze informatie alleen biologisch vlees kopen. Ook zeggen zeven participanten dat er snel verandering moet komen voor de dieren. Twee participanten geven aan de informatie niet te kennen. Vijf participanten zeggen de informatie niet zo erg te vinden, zoals: “We zijn met veel mensen. Vlees is heel lekker.”. Hiermee wordt waarschijnlijk bedoeld dat er veel monden gevuld moeten worden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel het verleidelijk is het bedrijf onzorgvuldig- heid te verwijten, zou ook de conclusie kunnen worden getrokken dat het het bedrijf moeilijk kwalijk te nemen is dat ze, waar er

The UTP Directive raises funda- mental issues of competition law and market regulation, such as exploitative and exclusionary practices in the context of economic dependence,

Hierdie studie poog nie soseer om een spesifieke korrekte metode vir beoor­ deling te demonstreer nie, maar veeleer om kriteria vir die evaluering van die verskillende aspekte van

Given such neo-Gramscian logic, we construct our theoretical argument on the following assumptions: (1) populism is a counter-hegemonic force that promotes national and

On the contrary, the successful cooperation has been largely defined by partner country- specific factors and their willingness of cooperation (Hüllen, 2015). In this

This study extends previous work, by adopting a theoretical model that contributes to the current understanding of calling and its direct and indirect effects on

Maar de arnhemsche neef had nog niet uitgesproken Hij zag Machteld met eerbiedige hoogachting aan, en terwijl hij van de bank opstond, plaatste hij zich naast haar stoel, terwijl