• No results found

Adriaen Rooman (1590-1649) - Leven en werk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Adriaen Rooman (1590-1649) - Leven en werk"

Copied!
533
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Inhoudsopgave

VOORWOORD 5

INLEIDING 6

1. HERKOMST EN FAMILIE 11

1a. Een Lokerense tak: Joos Rooman en zijn nazaten 12 1b. De Gentse tak: Joos, Adriaen en Laurens cum suis 15 1c. De eerste generatie in het Noorden 20

2. DE BEGINJAREN 1610-1614 30

2a. De erfenis van Gillis 30

2b. Een bevriende uitgever: Jan Evertsz Cloppenburgh 36 2c. Een bevriende auteur en een bevriende uitgever: Jacob

van der Schuere en Daniel de Keyser 37 2d. Een bevriende uitgever: Passchier van Wesbusch 43

2e. Een bevriende drukker: Gillis van der Rade 44

2f. Concurrenten 46

2g. Contra-remonstrantse drukken 46

2h. Verborgen bijdragen aan collectieve edities 47

2i. Stadsdrukwerk 50

2j. Gelegenheidsdrukwerk 52

2k. Een roofdruk? 53

2l. Huizen, vrouw en kinderen 53

2m. Broers en zusters 56

3. HET BEGIN VAN EEN UITGEVERIJ: DE JAREN

1614-1618 59

3a. Vaste relaties: De Keyser en Cloppenburgh 60 3b. Een nieuw contact: Dirck Pers 61 3c. Een nieuw contact: de stad Beverwijk 62 3d. Een uitgave van Ampzing met Bogaert 62

3e. Het eerste eigen boek: Gael 63

3f. Een dopers raadsel: Jan Gerritsz van Emden 64

3g. De Haarlemse kerktwisten 65

3h. Aan de kant van de gematigden en de magistraat? 67 3i. Pamfletten van de radicaal orthodoxe partij 69

(2)

2

3k. De oprichting van het gilde 73

3l. Meer kinderen en weer een groter huis 75

4. ALLES VERANDERT: DE JAREN 1618-1621 77

4a. Stadsdrukwerk 78 4b. Samenwerking met Simon Moulert 79

4c. Een zuinige editie voor Van Cloppenburgh 80

4d. Het laatste boek: Ampzings lofdicht uitgebreid 81 4e. Nieuw werk, een nieuw huis en nog een kind 82 5. INTERMEZZO: DE JAREN 1622-1627 90 5a. Twee afschrijvingen 90 5b. Schuttersprenten 92

5c. Overheidspublicaties 94 5d. Familie 95 6. EEN NIEUW BEGIN: DE JAREN 1627-1628 99 6a. Een stuk voor Brederode en terug in het gildebestuur 99 6b. Ampzings grote boek over Haarlem 100

6c. Het eerste contra-remonstrantse pamflet 107

6d. Rooman als neolatijns dichter 107

6e. Rooman als drukker van prenten en pamfletten 110

7. HET DRUKSTE JAAR: 1629 113

7a. Ampzings Liedboeken 113

7b. Ampzing en de Zilvervloot 114

7c. Van Hoorenbeeck en Den Bosch 116

7d. Pamfletten tegen oorlog of bestand 117

7e. Een anti-katholiek pamflet 119

7f. Een anti-remonstrants pamflet 120

7g. Amsterdamse partijtwisten 120

7h. Een pamflettenoorlog 121

7i. De Bogaert-pamfletten 126

7j. Routinewerk voor de stad 131

7k. Portretprenten 132

7l. De bedrijfsomvang 134

(3)

3

8a. Alweer een verhuizing: naar het hart van de stad 136

8b. Doorgetrokken lijnen: stadspublicaties 137

8c. Doorgetrokken lijnen: gereformeerde vroomheid 139

8d. Doorgetrokken lijnen: anti-roomse drukte 140

8e. Doorgetrokken lijnen: pleidooien tegen de vrede en nieuwe triomfen in de oorlog 142

8f. Doorgetrokken lijnen: anti-remonstrantse geschriften 146

8g. Rooman en Ampzing: een stap te ver? 150

8h. Draaiende wind? Een economische verhandeling 153

8i. Draaiende wind: politiek toneel 154

8j. Een satire tegen het roken 156

8k. Draaiende wind: een oude tekst boven water 158

8l. Gedraaide wind: de kampioenen van de andere zijde 159

8m. Oude vriendschap en veilige teksten 164

8n. De dood als einde van een oude vriendschap 167

8o. Een nieuw begin: samenwerking met Zacharias 169

8p. Toevallige overblijfselen van een genre? 170

8q. Het Costerportret en het Costerbeeld 172

8r. Verwanten 176

9. DE JAREN 1634-1636 180

9a. Keuren en ordonnanties 180

9b. Nog een carmen en een herdruk 181

9c. Een pamflet met betrekking tot de oorlog 182

9d. Een oud genre: anti-arminiaanse verhandelingen 182

9e. Een nieuw genre in een nieuw formaat: romans 183

9f. Een keurige bestseller: Franciscus Heermans Annotatien 187

9g. Een collectieve onderneming: Flavius Josephus 188

9h. Grotiusvertalingen 190

9i. Samenwerking met Zacharias: de Reygersbergh- kroniek 194

9j. Samenwerking met Zacharias: Van Lansberghe 196

9k. De voorlaatste verhuizing: naar de Grote Houtstraat 198

10. DE LAATSTE JAREN ALS DRUKKER 1637-1642 200

10a. Stadspublicaties en kalligrafische initialen 200

10b. De Groot en Hogerbeets: Rooman bekent nog meer kleur 204

(4)

4

10c. Dominees van de Haarlemse classis 206

10d. Tussen roman en geschiedenis: Tamerlanes 209

10e. Het laatste huwelijksgedicht 210

10f. Een vreemd atavisme 211

10g. Een herdruk met een Amsterdamse ordonnantie 212

10h. Samenwerking met Zacharias: Junius 213

10i. Rooman als auteur en verzamelaar 214

10j. Familie: broers 219

10k. Familie: kinderen 223

11. EPILOOG: DE JAREN 1642-1649 229

11a. Het einde van het bedrijf? 229

11b. Het laatste boek en een onvoorziene dood 235

CONCLUSIE 236

LIJST VAN AFKORTINGEN 243

BIBLIOGRAFIE 245

BIJLAGE 1 LIJST VAN PUBLICATIES 254

BIJLAGE 2 INITIALEN, ORNAMENTEN EN MERKEN 455

BIJLAGE 3 ROOMANS INKOMSTEN 529

(5)

5

VOORWOORD

Deze scriptie is deels geschreven op een geleende MacBook van mijn begeleider Paul Dijstelberge, waardoor het mij mogelijk was om thuis in de database van siermateriaal Ursicula door te dringen. Daarmee werd mij veel tijd bespaard.

Voor deze hulp en talloze aanwijzingen zij hem hartelijk dank gezegd. Mijn vriend en enkele van zijn vrienden en kennissen vertaalden uit de losse pols Latijnse teksten en hielpen met het lezen van ‘onleesbare’ zeventiende- eeuwse handen. Ook kreeg ik van hen informatie over de historische

achtergronden, waartegen mijn hoofdpersoon en degenen met wie hij te maken had, opereerden. Zonder hun kennis had ik veel van de godsdienstige en

politieke verhoudingen, die Roomans leven en de door hem gedrukte boeken bepaalden niet volledig hebben begrepen.

(6)

6

INLEIDING

Deze scriptie beoogt een inleiding te geven op het leven en het fonds van de drukker-uitgever Adriaen Rooman (1590-1649). Het is de voortzetting van een werkstuk dat ik eerder over Rooman gemaakt heb. Destijds waren mij al twee fenomenen opgevallen. Ten eerste, dat zich in de van hem bekende reeks publicaties een onverklaarde en destijds voor mij onverklaarbare onderbreking van circa zeven jaar voordeed. Ten tweede dat zijn fonds zich kenmerkte door de aanwezigheid van de twee uitgesproken vijandige richtingen die de politiek en de godsdienst van zijn tijd bepaalden. Mijn vraagstelling voor deze scriptie is derhalve: hoe zijn deze fenomenen te verklaren?

Daartoe heb ik geprobeerd Roomans leven en fonds te reconstrueren en beide onderling te verbinden. Dat viel niet mee. Van het fonds zal mij nog het één en ander ontsnapt zijn. Het leven, laat staan de persoonlijkheid, bleek nog moeilijker grijpbaar. De verbindingen ertussen zijn vaak hypothetisch gebleven. Nochtans denk ik voor beide kwesties min of meer plausibele verklaringen te hebben gevonden.

Bij de reconstructie van het fonds heb ik in de eerste plaats gesteund op de STCN. De belangrijkste aanvullingen kwamen uit archieven, vooral omdat daar de meeste plano’s worden bewaard, die de STCN niet registeert. Voor een stadsdrukker als Rooman is dat niet zonder belang. Daarnaast bleek het

verstandig afzonderlijke bibliotheekcatalogi te raadplegen en een aantal digitale museale bestanden, waardoor omissies in de STCN aan het licht kwamen.

Zeer terughoudend ben ik geweest in de toeschrijving aan Rooman van anonieme edities. Mijn aanvankelijk optimisme over de mogelijkheden daarvan op basis van intialen en ornamenten werd geleidelijk getemperd. Rooman heeft slechts een beperkt aantal houten typografische elementen gebruikt, die als zodanig als individuen zouden kunnen worden opgevat. Zo viel een gemakkelijk en betrouwbaar identificatiemiddel weg.

De overgrote meerderheid van zijn afgedrukte sierletters bleek middels controle via het databestand Ursicula ook bij talrijke andere drukkers voor te komen en daarnaast uiterlijke kenmerken (sporen van spijkers en verbuigingen van het lood) te hebben die ze tot loden gietletters herleidden. In dat geval zijn pertinente toeschrijvingen mijns inziens alleen mogelijk wanneer

overeenkomstige beschadigingen optreden bij een met zekerheid door een bepaalde drukker gebruikte letter en bij dezelfde letter in het toe te schrijven document.1 Dit nu bleek zich vrijwel nooit voor te doen. Beschadigingen zijn in

1

Zelfs bij deze overeenstemming is nog voorzichtigheid geboden, omdat een beschadiging in de gietvorm tot identiek ogende individuen kan leiden, cf. P. Dijstelberge , De beer is los (2007), p. 38.

(7)

7

overvloed aanwezig, maar hoogst zelden volstrekt identieke. De onderlinge relatie tussen de verschillende individuen valt dan niet vast te stellen.

In paragraaf 3i ga ik in op een reeks concrete gevallen, waarbij ik

aanvankelijk op grond van overeenstemmende initialen Rooman ‘verdacht’ van het drukken van een aantal radicale pamfletten, maar tenslotte op grond van andere overeenkomsten de Amsterdammer Jacob Jacobs als één van de drukkers ervan denk te kunnen aanwijzen.

De loutere aanwezigheid van dezelfde gietletter heeft pas enige

bewijskracht wanneer andere factoren mede daarvoor pleiten. In het geval van Adriaen Rooman is het bijvoorbeeld plausibel, dat de sierletters die zowel zijn vader als hij zelf afdrukten dezelfde individuen waren, ondanks kleine

verschillen in de afdrukken, omdat het voor de hand ligt, dat Adriaen het

typografisch materiaal van Gillis heeft overgenomen, toen hij deze hals over kop in diens drukkerij moest opvolgen.

Mijn skepsis ten aanzien van toeschrijvingen louter op basis van

voorkomen van dezelfde lettervormen kan ik het best illustreren aan de hand van enkele voorbeelden uit de catalogus van toeschrijvingen bij het proefschrift van de boekhistoricus Dijstelberge. Daarin wordt bijvoorbeeld Adolphus Venators Een claer ende doorluchtich vertooch uit 1611 met Rooman in verband

gebracht.2 De enige initiaal in het pamflet, de 1: W heeft echter kleine

beschadigingen, die dezelfde letter in een publicatie uit 1615 niet heeft.3 Daar heeft de 1: W wel allerlei andere en grotere beschadigingen, maar die doen niet ter zake, want die zouden tussen 1611 en 1615 ontstaan kunnen zijn. Andersom is natuurlijk onmogelijk. Nog duidelijker is dit argument tegen een toeschrijving toe te passen op Ralph Winwoods De derde oratie of diepe protestatie, eveneens uit 1611. De daarin aanwezige 1: M is van boven afgesneden en heeft een

verbuiging in een poot van de letter, mankementen die noch in een 1: M van Rooman uit hetzelfde jaar, noch in een overeenkomstige letter uit 1628 voorkomen.4

Ik heb om deze reden de door door Dijstelberge gesuggereerde

toeschrijvingen buiten het fondsbestand in de scriptie gehouden. Dat geldt ook voor sommige andere toeschrijvingen, die ik in de literatuur aantrof. Zo meent de kenner van het Haarlemse boekbedrijf Verhoeven dat Rooman de drukker was van een roofdruk uit 1610 met een vertaling van Hugo de Groots Tractaet vande oudtheyt van de Batavische nu Hollantsche Republique.5 Zeker met het oog op Roomans latere bemoeienis met de Grotiusedities zou dit een pikante vondst zijn, die goed zou passen in de ideologische ontwikkelingsgang van Rooman, die ik hierna probeer te schetsen. De identificatie van de drukker is echter slechts gebaseerd op het voorkomen van fleurons en enkele gotische 2 P. Dijstelberge (2007), p. 192 (nr. V2). 3 Bijlage 1, 1615-3. 4 P. Dijstelberge (2007), p. 195, cf. bijlage 1, 1611-3 en 1628-4. 5

(8)

8

broodletters, die ook tot het bestand van Gillis Rooman hebben behoord. Mijns inziens is dat een veel te zwakke basis.

Ook heel anderssoortige toevoegingen aan Roomans fonds heb ik

geschrapt. Bijvoorbeeld die door Hellinga in zijn bekende Copy and Print. Bij zijn bespreking van drukproeven rekent hij twee pamfletten uit 1629 tot het fonds van Rooman, die op grond van de door de auteur betrokken politieke stellingname mijns inziens daarin niet thuis kunnen horen.6 In dit geval gaat het om niet begrepen impressa, waarin Rooman wel genoemd werd, maar met satirische bedoelingen, zoals verderop uitgelegd zal worden.

De fondslijst, die ik als bijlage 1 heb toegevoegd, is uiteraard niet compleet. In het hierna volgende betoog kom ik terug op verscheidene structurele gebreken. De belangrijkste zijn het verlies van zeer vele

overheidsstukken en van gelegenheidsgedichten. In het laatste geval is helemaal niet te schatten om hoe veel het gaat, in het eerste enigszins, omdat de

betalingen van de stad aan Rooman gelukkig zijn overgeleverd. De logica wil immers dat in een jaar waaruit geen enkel stuk overgeleverd is en door Rooman een bedrag gedeclareerd is, dat min of meer overeenstemt met dat van een ander jaar, waarvan een deel de productie wèl bewaard is, minimaal ooit ongeveer hetzelfde kwantum aan stadpublicaties is gedrukt. Dichter bij de feitelijke hoeveelheden komt men echter niet.

Verder gaan waarschijnlijk verscheidene bijdragen verscholen van Rooman aan werken waarbij meerdere drukkers betrokken waren. Ik heb

daaraan een paragraaf met betrekking tot Jan Evertsz Cloppenburgh gewijd. En er zijn enkele voorbeelden, waar hij als drukker eenvoudig niet herkend is, omdat een colofon met zijn naam ontbreekt. Zo dook min of meer toevallig in het uitgeversfonds van zijn broer Zacharias een cultuurhistorisch belangrijke titel op, waarvan Adriaens aandeel als drukker tot nu toe aan de aandacht ontsnapt is.

In de bijlage1 is de stand van zaken bij het afsluiten van de scriptie vast gelegd. Per jaar zijn nummers gegeven, die uitdrukkelijk niet de volgorde

binnen dat jaar weergeven, maar alleen mijn eigen verwerkingsvolgorde, die van het toeval afhing. De chronologisering blijft dus beperkt tot het niveau van de kalenderjaren.

Per nummer heb ik een beperkt aantal formele gegevens opgenomen, waardoor de betrokken publicatie gemakkelijk teruggevonden kan worden. Verder heb ik enige kenmerken genoteerd, die ik gebruikt heb bij het

kwantificeren en ordenen van het fonds, zoals het aantal bedrukte bladzijden, de aanwezigheid van illustraties, de voorkomende sierinitialen en de plaats van Rooman in de productie: als drukker, als uitgever of als beide.

Terwijl de sierinitialen, merken en ornamenten compleet zijn

geïnventariseerd met codes die naar bijlage 2 verwijzen, geldt dat niet voor de

6

(9)

9

overige letters, waar alleen op het oppervlakkige niveau van lettertype is

geordend. Voor een volledig begrip van het functioneren van de drukkerij, zou een diepgaande analyse vanzelfsprekend wel wenselijk zijn, maar die viel buiten het bestek van deze scriptie. Voor het gemak heb ik de niet in de STCN

opgenomen publicaties in kleur gemarkeerd.

Zoals gezegd, was de reconstructie van Roomans leven nog moeilijker, dan die van zijn fonds. Dat heeft ondermeer te maken met de slechte

toegankelijkheid van veel Haarlemse archieven. Vooral in het notarieel archief, dat beperkt ontsloten is, zijn vermoedelijk nog veel stukken aanwezig, die ik niet gevonden heb. De bronnen, die wel boven water kwamen, laten zien hoe veel waardevolle persoonlijke informatie over Rooman en zijn familie nog

verscholen moet gaan in de honderden folianten van de diverse Haarlemse notarissen die gedurende de relevante jaren in de stad opereerden.

Ook de genealogische bronnen zijn verre van compleet toegankelijk. Gelukkig zijn er verschillende sites die het zoeken vergemakkelijken, maar veel materiaal ontbreekt daarin, omdat het nog niet opgenomen is, of omdat het eenvoudigweg niet meer bestaat. Dat laatste geldt ondermeer voor de in de oorlog jammerlijk verwoeste Middelburgse en andere Zeeuwse genealogische bronnen, die voor de Roomans essentieel zijn, omdat ze bijna allemaal voor kortere of langere tijd na hun vlucht uit Vlaanderen in Zeeland hebben verbleven.

Met al deze beperkingen heb ik toch geprobeerd de eerste aanzetten tot een reconstructie van het verwantschapsnetwerk van de Roomans te geven, zowel het uitgebreide familieverband, waartoe ook talrijke beroemde

kunstenaars behoren, als dat van de kring nauwer om Adriaen heen.

Eveneens heb ik, vooral met behulp van het Haarlems Oud-Rechterlijk archief, Rooman op zijn tocht langs meer dan tien Haarlemse woon- en werkadressen proberen te volgen. Voorts heb ik waar mogelijk de

archiefgegevens van het gilde gebruikt om de positie van zijn bedrijf binnen het geheel van de Haarlemse boekenwereld te plaatsen.

En daarnaast heb ik zijn tot nu vrijwel compleet over het hoofd geziene beroepsactiviteiten buiten het boekenbedrijf met behulp van resoluties en rekeningen in het stadsarchief proberen bloot te leggen. De Rooman als docent Latijn leverde een belangrijke aanvulling op de Rooman als drukker en uitgever.

Tenslotte heb ik natuurlijk elke snipper informatie, waaruit iets over zijn persoonlijkheid viel af te leiden, verzameld. Zijn eigen geschriften, waaronder enkele verrassende vondsten, vormden daarvoor de voornaamste bron.

Na lang wikken en wegen, heb ik voor een chronologische presentatie van het materiaal gekozen. De reden daarvoor was, dat gedurende de bewerking van de bronnen mij steeds duidelijker werd, dat in Roomans loopbaan een aantal perioden met eigen kenmerken valt te onderscheiden. In de conclusie typeer ik nog eens de diverse fasen. Ik onderscheid er acht, die met één, of twee

(10)

10

opeenvolgende hoofdstukken corresponderen. Deze periodisering is overigens zelf deel van de hypothetische integratie van fonds en persoonlijk leven. De overgangen tussen de perioden worden in de meeste gevallen zowel bepaald door veranderingen in de levensomstandigheden en de opvattingen van de drukker, als door veranderingen in de aard van het fonds.

Het nadeel van een periodisering is, dat bepaalde onderwerpen, die daarin niet of minder goed in passen, zoals de stroom publicaties voor de stad of de lotgevallen van zijn naaste familieleden, toch eraan onderworpen worden. Door deze onder te brengen in telkens terugkerende afzonderlijke paragrafen is dat bezwaar enigszins ondervangen.

(11)

11

1. HERKOMST EN FAMILIE

De naam Rooman/Roman/Roomans/Romans is verbonden aan talrijke Zuid- en Noordnederlandse cultuurdragers van de vroege zestiende tot de late achttiende eeuw. Tot nu toe is niet geprobeerd om een verband tussen hen te leggen en een uitgebreide verwantschapsgroep te reconstrueren, waar ze allen deel van

uitmaken. Toch heeft het er alle schijn van dat deze groep werkelijk bestaan heeft, zowel in objectieve zin, als, wat belangrijker is, in het bewustzijn van de leden van de groep.

Dat nooit een poging gewaagd is om de Roomans bijeen te brengen, heeft met verschillende factoren te maken. Allereerst de verstrooiing van de familie tijdens de Opstand. Vanuit haar kerngebied, grofweg het zuidelijke Waasland en Gent, vluchtte het calvinistische deel van de verwanten naar Zeeland en Holland. De overigen kozen voor Spanje, Rome en hun Vlaamse zekerheden.

Een heel andere factor is de beperkte blik van veel onderzoekers. De Vlamingen onder hen interesseerden zich niet meer voor de lotgevallen van hun landgenoten, vanaf het moment dat ze naar het Noorden vertrokken waren en Nederlanders namen zelden de moeite om meer te vermelden dan de

Zuidnederlandse plaats van herkomst van hun onderzoeksobject. Zo kon het gebeuren, dat slechts weinigen zich realiseren, dat de Roman van Willem III en Het Loo en de Roman van Lodewijk XIV en de Pont Royal leden van dezelfde Gentse familie waren.7

Niet alleen leven Belgische en Nederlandse historici in hun eigen wereld, hetzelfde geldt voor veel kunst- en boekhistorici. Dat heeft ertoe geleid, dat in de ene discipline de drukkers en uitgevers van het geslacht Rooman goede bekenden zijn, maar geen notie bestaat van de grote kunstenaars van dezelfde naam. En andersom, dat de meeste kunsthistorici geen idee hebben, dat naast de bouwmeesters en beeldsnijders ook diverse drukkers met de naam Rooman hebben gewerkt.

En dan spreken we maar helemaal niet over het intellectueel isolement van de bierkenners. De oudste Vlaamse familiebrouwerij heet Roman. De huidige eigenaars afficheren zich als de veertiende generatie en voeren de

oorsprong van hun bedrijf terug op de baljuw Joos Rooman die in 1545 in Mater bij Oudenaarde een herberg annex maalderij, mouterij en brouwerij opende. Dat ook deze brouwers waarschijnlijk tot dezelfde verwantschapsgroep behoren, is bij mijn weten nog niemand opgevallen.

Een laatste factor die verantwoordelijk is voor het verlies van het overzicht op de samenhang tussen de Roomans is de catastrofale aanval op

7

In de kunsthistorische en boekhistorische literatuur die ik onder ogen heb gehad, wordt de onderlinge verwantschap van de Ro(o)mans niet genoemd.

(12)

12

Middelburg in de meidagen van 1940. Met één van de mooiste stadscentra van Nederland vernietigde een vuurzee ook grotendeels de zeer belangrijke oude Zeeuwse archieven, in beide gevallen een onvervangbaar verlies. Daarmee gingen de gegevens verloren, zowel over de generatie Roomans die Zeeland als tussenstation had gebruikt alvorens verder naar het Noorden te trekken, als over de grote groep, die er is blijven hangen, ongetwijfeld nog lang in de hoop dat de herovering van Vlaanderen verder zou reiken dan Aardenburg en Hulst.

Zo kon Adriaen Rooman, net als bijvoorbeeld Lieven de Key, in de moderne literatuur nagenoeg gereduceerd worden tot een representant par

excellence van het Haarlems chauvinisme, dat tijdens het glorieus herstel van de stad na de rampzalige jaren van beleg, bezetting en stadsbrand hoogtij vierde. Dat was hij òòk. Maar daarnaast maakte hij deel uit van een netwerk van

Vlamingen, verbonden door bloedverwantschap en een gemeenschappelijk verleden. Lokeren, Gent en sinds de jaren’80 ook Middelburg vormden daarvan de middelpunten. Verder reikte het naar Rotterdam, Den Haag, Leiden,

Haarlem, Amsterdam, Utrecht en zelfs tot Groningen. De Gentse dominicaan Frans Rooman zal het nog uitbreiden naar Maastricht en Parijs.

Het is binnen het bestek van deze scriptie niet mogelijk het weerbarstige en omvangrijke genealogische materiaal volledig bevredigend te ordenen en het geslacht Rooman compleet te reconstrueren. Het is de vraag, of dat überhaupt mogelijk is, niet alleen vanwege de Zeeuwse lacunes in het bronnenbestand, maar ook omdat de geschiedenis van de familie terugreikt tot de late

middeleeuwen en daarmee tot een periode van voor de systematische registratie van doop-, trouw- en begraafgegevens.

Maar enig inzicht in de omvang van het geslacht en in de onderlinge relaties zowel vòòr als na de tijd van Adriaen Rooman is wel te geven.

1a. Een Lokerense tak: Joos Rooman en zijn nazaten

Een tijd- en naamgenoot van de herbergier-molenaar-brouwer Joos Rooman uit Mater, was een Joos Rooman uit Lokeren. Wij kennen hem omdat in 1687 een Rotterdamse nazaat heeft geprobeerd de familie van zijn moeder, Susanna Roman, in kaart te brengen.8 Merkwaardig genoeg onthult hij zijn eigen identiteit niet, maar het ging om één van de drie zonen van deze Susanna en haar man Aelbert Klaessen de Haes, die Klaes, Melchior en Jan heetten. Als de Klaes en Melchior Aelbertsz, die in Rotterdam in 1649 en 1654 begraven werden, de andere zonen waren, dan moet Jan de Haes de schrijver van de genealogische notities zijn geweest.9

Hoe dat ook zij, de auteur was op gevorderde leeftijd, want zijn ouders waren 74 jaar eerder getrouwd en Susanna Rooman was al in 1625 overleden.

8

CBG, Dossier Roman (DOSSNL 032639).

9

(13)

13

Zijn reconstructie van het familieverband moet dan ook met voorzichtigheid worden gehanteerd.

Betrouwbaar zullen wel de gegevens over zijn grootvader Melchior Rooman zijn geweest. De auteur kent diens graf in de Laurenskerk en diens leeftijd bij zijn dood, wat het hem mogelijk maakt voor deze Melchior de levensjaren 1541-1626 vast te leggen. Belangrijk is ook dat de familietraditie bewaard heeft dat Melchior in juni 1584, op de dag van de grote brand van het stadje Lokeren, temidden van de woelingen van de oorlog, Vlaanderen verlaten heeft en naar het Noorden is uitgeweken.

Een eeuw later, in 1686, is De Haes zelf in Lokeren op zoek gegaan naar nadere gegevens en in papieren op het stadhuis aldaar vond hij de naam van zijn overgrootvader (Joos Rooman) en van zijn wellicht nog in Lokeren overleden grootmoeder (Katalijna van Lent). Niet zonder belang is een vermelding in het Lokerse schepenboek op 1579 die hij kennelijk in het voorbijgaan aantrof : Adriaen Roomans 9 kinderen.

De naspeuringen van De Haes hebben nog andere informatie opgeleverd, die voor mijn stelling dat het netwerk bleef functioneren van groot belang is. Van grootvader Melchior (althans dat neemt de genealoog aan) heeft hij ook een zilveren zingnet onder ogen gekregen met het omschrift Melchior Rooman schepen in Loockeren int lant van Waes. Voor De Haes was ongetwijfeld het prestige van het schepenambt het belangrijkst en hij zal alleen om die reden al graag hebben verondersteld, dat deze Melchior zijn grootvader was. Dat is ook zeer goed mogelijk, al kan de zegelring ook aan een andere Lokerse Melchior Rooman hebben toebehoord.

Voor ons is belangrijker, hoe De Haes met de zegelring in contact kwam. Hij zag deze namelijk, zoals hij zegt, op de begrafenis van Steven Vermaet. Dat moet in 1653 geweest zijn, want toen overleed een zekere Steven Stevens

Vermaet, die getrouwd was met Maeijcken Goverts. een nichtje van de auteur en de dochter van Govert Goverts en Margriete Rooman, de zuster van zijn moeder Susanna.10 En wie was daar ook op de begrafenis met het oude Lokerse

familiestuk in zijn bezit? Dat was neeft Pieter Roomans van Schoonhoven. Daarmee valt veel op zijn plaats. Pieter Roomans was namelijk de zoon van ‘onze’ drukker Adriaen. We komen hem veel verderop nog tegen. Het feit dat hij in het bezit was van de zegelring van ‘de’ of van een Lokerse Melchior is natuurlijk al veelzeggend voor de verwantschapsrelaties. Maar meer zegt nog, dat neeft Pieter nog in 1653 de moeite nam om een begrafenis van een

aangetrouwd familielid van de Rotterdamse tak van de Roomans te bezoeken. Niet alleen bewijst de ring de oude Vlaamse bloedverwantschap van de

Haarlemse en de Rotterdamse Roomans, het begrafenisbezoek toont de kracht van die verwantschapsbanden, ook driekwart eeuw nadat de familie door oorlog en godsdiensttwisten uiteengeslagen was.

10

(14)

14

De Rotterdamse genealoog heeft zich verdienstelijk gemaakt door de Lokerse tak nog verder in kaart te brengen. Aangezien hij zijn bronnen telkens noemt, is het mogelijk de meer en de minder zekere delen van zijn

familiereconstructie te onderscheiden.

De oude Joos Rooman had nog meer kinderen dan Susanna’s vader Melchior. Vrij zeker hoorde een Jacob onder hen. De Haes beschikte over brieven uit Lokeren van de hand van de zoon van deze Jacob, die zelf ook weer Joos heette en die in het midden van de zeventiende eeuw in Lokeren notaris was. De scheiding tussen calvinistische vluchtelingen en katholieke blijvers liep dus waarschijnlijk tussen Melchior en Jacob.

Veel minder zeker is de positie van Adriaen, Jan, Adryanika en Pieter, over wie De Haes alleen onduidelijke gegevens uit familiestukken te pakken heeft gekregen.

Adriaen kent hij uit een bijbel, die in 1686 Den Bosch berustte bij een Joos Rooman. De notities daarin maakten een reconstructie mogelijk van de volgende tak: Adriaen → Joos (*1557) →Jan→x (De Haes was diens naam vermoedelijk vergeten)→Joos (bezitter van de bijbel). Adriaen zou een oudere broer van Melchior kunnen zijn, maar ook diens oom, dus een broer van

stamvader Joos. Misschien was het dezelfde, die in 1579 als vader van 9 kinderen in het Lokerse schepenboek werd genoemd.

Over Jan vond hij een notitie in het bekende gereformeerde Huysboeck van Heinrich Bullinger, dat Melchior op zijn vlucht uit Lokeren had

meegenomen. Een niet met name genoemde nog jeugdige zoon van Jan vermeldde daarin dat hij woonde bij zijn oom Melchior in de Nieuwstraat te Lokeren. Jan zal dus aan de calvinistische kant hebben gestaan. Wat er van hem en zijn zoon geworden is in de woelingen van de jaren ’80 is onbekend.

Adryanika, die we verder gewoon Adriaentje zullen noemen, was blijkens een brief uit Lokeren die veertig (!) jaar eerder in Rotterdam door haar

gelijknamige kleindochter was afgegeven, een zuster van de oude Joos, dus een tante van Melchior en een oud-oudtante van De Haes. Aannemelijk is dat haar tak, waaruit de Roomannaam verdwenen was, tot de katholieke achterblijvers moet worden gerekend. De Haes kent hen duidelijk niet.

Pieter en zijn nazaten zijn het meest belangwekkend. Helaas weet De Haes ook van hem zelf vrijwel niets. Hij reconstrueert Piters naam uit het feit dat zijn beide zonen, Joos en Laurens, hun eigen zonen beiden ook Pieter noemden. Verondersteld, dat Pieter een broer van Melchior was, dan zou hij in de migratiegolf van de jaren ’80 kunnen zijn meegespoeld naar het Noorden. Het kan ook, dat pas zijn beide zonen Vlaanderen verlaten hebben. Hoe dan ook, met deze tak van de familie komt voor het eerst de Zeeuwse connectie en de verbinding met de beroemdste Romans in zicht.

De Haes heeft zijn informatie op dit punt in 1687 namelijk gekregen van niemand minder dan de grote architect Jacob Roman zelf. Typerend voor het relatief geringe aanzien van architecten, die vaak werden beschouwd veredelde

(15)

15

timmerlieden, beschrijft hij deze alleen als woonende tot Leyden zonder te

vermelden dat het om de stadsbouwmeester ging.11 Dankzij Jacob heeft De Haes weet van diens vader (de beeldsnijder Pieter), diens grootvader Laurens en van Laurens’ broer Joos, eveneens met een zoon Pieter. Allen zijn naar Middelburg vertrokken en daarmee door het jammerlijk verlies van de archieven in zekere zin in de nevelen verdwenen. Joos en zijn zoon Pieter waarschijnlijk voorgoed. Vermoedelijk zijn beiden in Middelburg gestorven zonder nakomelingen, zoals De Haes van Jacob gehoord heeft. Ook de voorouders van de architect kunnen niet meer in de Zeeuwse bronnen worden opgespoord.

Maar gelukkig biedt het Haagse Gemeentearchief hier enige uitkomst. In het Haagse ondertrouwboek is namelijk Pieter Romans huwelijk met Elizabeth Bloot geregistreerd in 1633. En daar staat dat de bruidegom een jm. van

Middelburg was.12 Uit een andere bron valt af te leiden dat de beeldsnijder

Pieter in 1607 geboren was.13 Daarmee is de informatie van De Haes grotendeels bevestigd.

Een vraagteken moet echter geplaatst worden bij de eerdere generaties. De Haes had uit de naamgeving een Pieter gereconstrueerd, die de vader van

Laurens en Joos en zelf weer een zoon van de oude Joos zou zijn. Jacob Roman, die pas in 1640 uit een tweede huwelijk van zijn vader geboren was, kende deze oudere generaties niet - zijn kennis reikte niet verder terug dan zijn vader en zijn grootvader, waarbij het de vraag is, of hij de laatste nog in levende lijve meeft meegemaakt. In 1687, toen hij De Haes één en ander over de familie vertelde, was zijn vader alweer 17 jaar overleden en het geboortejaar van de grootvader Laurens moet op zijn minst een eeuw, waarschijnlijk veel verder, terug hebben gelegen. De veronderstelde overgrootvader en betovergrootvader onttrokken zich volledig aan zijn blik. Als het anders was geweest, had De Haes in zijn jacht op oude familiegegevens er zeker gewag van gemaakt.

Er is een goed inhoudelijk argument om voor de Middelburgs-Haags-Leidse lijn, die tot een eind in de 18e eeuw zou doorlopen, niet naar de Lokerse tak van de familie te kijken, maar naar een ander deel van het geslacht, waar De Haes geen enkele weet van had. In zekere zin vormde dat deel de hoofdtak. Want met alle respect voor de provinciale notabelen uit Lokeren, zij verbleken bij een vergelijking met de Roomans uit de Vlaamse metropool Gent.

1b. Een Gentse tak: Joos, Adriaen en Laurens cum suis

Ruim een eeuw voordat de bouwmeester van Willem III naam zou maken, schreven Roomans al architectuurgeschiedenis. Vanaf de jaren ’40 van de

11

Een goede monografie over Jacob Roman ontbreekt nog steeds. De meeste gegevens over hem zijn te vinden in J. Terwen-de Loos, Jacobus Roman, architect, 1640-1716, in: Bouw 15 (1960), p. 704-709.

12

GA Den Haag, 0377-01, 0377-01 (Huwelijken, 9-10-1633 en 24-10-1633)

13

Het in noot 8 genoemde CBG-dossier (DOSSNL 032639) bevat een aanvulling uit 1956 van de genealoog M. Thierry de Bye Dolleman, die twee Haagse notariële akten uit 1657 van deze Pieter gevonden heeft, waaruit het geboortejaar 1607 kan worden afgeleid, omdat Pieter als leeftijd ‘50’ opgeeft.

(16)

16

zestiende eeuw speelden drie broers Rooman een vooraanstaande rol in het Gentse bouwbedrijf. Laurens verschijnt in 1548 als smid in de rekeningen van de St.-Baafs, in 1564 maakte hij het nieuwe kruis op de St.-Baafstoren en nog in 1589 ontving hij betalingen van de proosdij. Daarnaast leverde hij werk aan talrijke andere kerken in Gent en was hij tot zijn dood stadssmid.14

Adriaen is vanaf 1551 in de rekeningen van de St.-Baafs terug te vinden. Hij was schrijnwerker-beeldsnijder. In 1568 ontwierp en maakte hij voor de kerk twee monumentale koorafsluitingen, die aansloten bij het beroemde doksaal van Jan de Heere. Ook hem komt men nog tientallen jaren later tegen: in 1589-1590 maakte hij nog een altaartafel voor de St. Jacobskerk.15

De activiteiten van Laurens en Adriaen in de jaren 1589 en 1590 maken duidelijk, dat zij in 1584 niet waren uitgeweken en ook dat ze niet aarzelden katholieke opdrachten aan te nemen. Net als in Lokeren wijst dat op een breuklijn binnen de familie, want het liep heel anders met de derde en meest bekende broer in het Gentse bouwvak. Dat was Joos Rooman, die geldt als de ontwerper van de Proosdijgevel en de Bollaertskamer en die samen met Lieven de Key de Oude de meest prominente rol speelde bij de overgang van de Gentse late gothiek naar de renaissance.16 Behalve voor de kathedraal en de andere kerken, werkte hij ook voor de stad. In elk geval vanaf 1567 was Joos Rooman de stedemets (stadsmetselaar) en daarmee ook formeel de leider van de

stedelijke bouwactiviteiten.

Anders dan zijn broers ging Joos volledig mee in het beleid van de calvinistische stedelijke overheid die de Gentse republiek van 1578 tot 1584 regeerde. In deze tragische en bizarre jaren hielp hij, net als De Key, enerzijds mee aan de sloop van de oude gotische glorie van de stad, anderzijds aan nieuwbouw in de moderne vormentaal van de hervormers.

Toen de roomse restauratie in 1584 toesloeg, werden gereformeerden van zijn slag omgebracht of verdreven. De katholiek georiënteerde Vlaamse

kunstgeschiedenis heeft zich om de lotgevallen van deze beeldenstormers, voorzover ze de machtswisseling overleefden, weinig bekommerd. Zo kon het gebeuren, dat alle sporen van Joos Rooman nog steeds dood lopen in het

dramatische jaar 1584.17 Dat geldt ook voor een deel van zijn verwanten. Goed, zijn broers Adriaen en Laurens, net als Joos inmiddels minstens zestigers, bleven in de stad, zoals we hebben gezien. En Vlaamse architectuurhistorici hebben in de zeventiende eeuw ook kleinkinderen van Joos gevonden, die het Gentse bouwbedrijf van de familie hebben voortgezet. Uit hun midden komt de

14

E. J. Roobaert, Bijdrage tot de Activiteit van een 16de-eeuwse Kunstenaarsfamilie: de Gebroeders Joos, Adriaan en Laureins Rooman te Gent, in : Bulletin. Musées Royaux des Beaux-Arts/Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, 7 (1958), p. 226 en 238.

15

Roobaert (1958), p. 216 en 228.

16

Over het kunsthistorisch belang van de Bollaertskamer: F. van Tyghem, De Bollaertskamer, in: Vlaanderen 25 (1976), p. 218-221. Over de plaats van Lieven de Key en Joos Rooman in de Gentse architectuur: M.C. Laleman, Joos Rooman en Lieven de Key, in Vlaanderen 25 (1976), p. 222-223.

17

(17)

17

volgende grote architect voort, de achterkleinzoon Frans Rooman (1647-1735), de dominicaanse bruggenbouwer van Lodewijk XIV. 18

Maar wat gebeurde met de rest van de familie? Joos was zeker niet de enige die het nieuwe geloof had omhelsd. De rekeningen van de stad en de kathedraal over het boekjaar 1584-1585 leveren tenminste nog een tweede smid op, die Jan Rooman heette en een tweede schrijnwerker, een Pieter Rooman.19 Beiden zijn nadien niet meer terug gevonden. En Joos had in Martinus tenminste één zoon, die in de calvinistische jaren met hem had samengewerkt.20

Bovendien, de familie had recente protestantse martelaren in haar gelederen. Het Gentse Martyrologium vermeldt voor 5 december 1572 de onthoofding van onder andere Joos en Ghileyn Rooman, de zonen van een Joris Rooman omdat se hemlieden metten guesen ghemoyt hadden binnen Audenaerde. De beul had voor sommigen vijf bijlslagen nodig om hen af te maken, omdat hij door de ketters betoverd was.21 Die bloedige slachtpartij zal een deel van de Roomans twaalf jaar later nog niet vergeten zijn of verdrongen hebben. De steun aan de Geuzen in Oudenaarde van de Gentse Roomans versterkt overigens de

veronderstelling dat er relaties waren tussen de gelijknamige, daar woonachtige brouwers en de Gentse familie.

Nader onderzoek in de Vlaamse archieven zou misschien meer duidelijk maken over de gereformeerde Roomans, maar deze archieven zijn niet

gedigitaliseerd en ook anderszins nog nauwelijks ontsloten. Er zit dus voorlopig niets anders op dan toch te proberen tussen de resten van de Zeeuwse

archiefbronnen enig spoor van hen op te pikken.

We zagen dat Joos een verwant (een broer, een neef ?) had die smid was en die Jan heette. Net als Joos verdwijnt hij spoorloos uit Gent in 1584. Maar in 1592 trouwt een Jan Rooman in Middelburg met Jaquemynken van Weymaess, een weduwe uit Nederbrakel (bij Oudenaarde). Wat meer zegt, is dat Jan zelf een weduwnaar uit Gent blijkt te zijn! In 1596 en 1600 is hij ouderling van de Middelburgse gereformeerde gemeente, wat wijst op een zekere leeftijd, een zeker aanzien en een vast verankerde orthodoxie. Het is wel zeer verleidelijk in deze Jan Rooman één van de missende schakels tussen de Gentse familie en het Noorden te zien. En dan ook tussen de Gentenaren en de Haarlemmers! In 1591 wordt in Haarlem Gillis Roomans zoon en Adriaen Roomans jongere broer Johannes geboren. Het kind is naar de eerste doopgetuige vernoemd, die in het register Jann Rooma heet.22 De ongelukkige spelling wijst erop, dat deze geen

18

Laleman (1976), ibid.

19

P. Rogghé, De Gentse Bouwmeesters en Metselaars tijdens de Calvinistische Republiek, in: Appeltjes van het Meetjesland 19 (1968), p. 110. Rogghé t.a.p. noemt twee maal een Jan Rooman zonder duidelijk te maken of het om dezelfde persoon ging. Hij sluit niet uit dat tenminste één Jan Rooman een vierde broer was in de generatie Joos-Adriaen-Laurens.

20

Rogghé (1968), p. 112-113 draagt enkele gegevens aan, die erop wijzen dat deze Martin uiteindelijk, anders dan zijn vader, zich weer aan de roomse zijde schaarde.

21

A.L. Verheyden, Het Gentse Martyrologium. Werken uitgegeven door de Faculteit van de Wijsbegeerte en Letteren. Rijksuniversiteit te Gent 96. Brugge 1945. De Tempel, p. 57.

22

(18)

18

Haarlemmer was, maar vermoedelijk de Gents-Middelburgse weduwnaar, die goed Gillis’ oom kan zijn geweest.

Iets dergelijks geldt ook voor de Pieter Rooman, die in 1599 als

doopgetuige in Arnemuiden voor de migrantenfamilie Pinceel opduikt. Zou het de verdwenen Gentse schrijnwerker kunnen zijn? Interessant is, dat de Roomans van 1593 tot 1599 zes maal doopgetuigen aan deze familie leveren. De

Middelburgse Jan fungeert als zodanig, maar ook een Lievina Rooman, die in Middelburg in 1597 als jongedochter uit Gent trouwt met een Gentse

weduwnaar.23 En ook een Laurens Rooman is in 1603 doopgetuige voor de Pinceels.

De smid Laurens, die de broer van Joos was, verbleef in elk geval nog in 1589 in Gent. Zou hij alsnog de ommezwaai naar het protestantisme hebben gemaakt en nagekomen zijn, of moet eerder aan een Laurens uit de volgende generatie worden gedacht? Hoe dan ook, de gedachten gaan onmiddellijk uit naar de vader van Pieter Roman, de Haagse beeldsnijder. Dankzij diens zoon Jacob weet men, zoals we eerder zagen, dat zijn vader Laurens heette en in Middelburg was beland, waar Pieter in 1607 geboren was. De Rotterdamse genealoog had deze Laurens een min of meer hypothetische plaats gegeven in zijn Lokerse stamboom. Maar De Haes wist niets van de Gentse tak van de familie en Jacob Roman had kennelijk geen weet van Lokerse voorouders.

Het ligt dan ook veel meer voor de hand om de Laurens Rooman, die in 1603 de naar hem vernoemde boreling Pinceel ten doop hield een plaats onder de Gentse vluchtelingen te geven. Het sterkst pleit natuurlijk daarvoor dat de Haagse Pieter Rooman en trouwens ook Jacob, voordat hij zich op de

architectuur richtte, het beeldsnijden en schrijnwerken op het zeer hoge niveau hebben voortgezet, dat in Gent tenminste door Adriaen en een oudere Pieter al werd beoefend. Het kan haast niet anders of ook in dit opzicht heeft Middelburg een scharnierfunctie gehad. Als Pieter in 1633 van daar naar Den Haag verhuist, moet hij zich al op Walcheren overeenkomstig de familietraditie hebben

geschoold in de kunstzinnige houtbewerking. Dat hij weldra doordrong tot het stadhouderlijk hof zal alles te maken hebben met de Gentse kwaliteit, die ook in Middelburg hoog gehouden was.

Misschien levert een gelukkige vondst ooit nog de naam op van de Rooman (of van iemand uit de naaste omgeving van het geslacht), die deze artistieke verbinding gelegd heeft. Pieters vader Laurens is zelf een potentiële gegadigde voor die rol. Dat De Haes niets daarover zegt, is geen argument ertegen, want deze brave Rotterdammer had, zoals eerder bleek, niet veel

23

Zeeuws Archief, 164, 70. Het is verleidelijk om te veronderstellen, dat de naam Lievina in de familie gekomen is via een huwelijk tussen een telgen uit de twee belangrijkste Gentse bouwmeestersgeslachten, de Roomans en de De Key’s. Lieven/Lievina is geen gebruikelijke naam in de eerste familie, maar frequent gegeven aan leden van de tweede.

(19)

19

belangstelling voor artistieke kwaliteiten. De Lokerse schepen Melchior en de Lokerse notaris Joos imponeerden hem veel meer.24

De meest interessante van de doopgetuigen van de Pinceels kwam in 1597 naar Arnemuiden. Dat was Gillis Rooman. Voorzover bekend, liep er in dat jaar maar één Gillis van die naam in het Noorden rond, de drukker uit Haarlem, de vader van Adriaen. Zijn komst naar Walcheren en zijn plaats in de stoet

Rooman-peetvaders en -moeders levert het zoveelste bewijs van de voortgezette contacten tussen de verschillende takken van de familie.25

Er is nog een ander bewijs voor de relatie tussen de Haarlemse drukkers en de overige Gentse Roomans. Laceulle-van de Kerk (1907-1988), die het Haarlemse boekbedrijf van de zestiende eeuw heeft beschreven, heeft in Gent een tweede genealogie uit de zeventiende eeuw opgespoord. Waarschijnlijk was zij enigszins overweldigd door de hoeveelheid Roomans, die zij bij een bezoek aan het Gentse archief aantrof en die destijds net zo min als thans met enkele dagen, misschien zelfs niet met enkele maanden onderzoek bevredigend geïnventariseerd zou kunnen worden. Met begrijpelijke vreugde heeft zij zich vervolgens min of meer verlaten op een poging in 1667 van een zekere

Maximiliaen Reijnax uit Gent om een genealogie te maken van de familie van zijn vrouw en haar moeder om zo zijn verwantschap met de Haarlemse

Roomans te bewijzen. Anders dan De Haes twee decennia later was Reijnax echter niet belangeloos. Het ging hem om het bewijs dat zijn vrouw en daarmee hij zelf het recht hadden om mee te delen in een erfenis, wat meestal niet het beste uitgangspunt is voor zorgvuldig en objectief onderzoek.

Maar ook als men niet alle details van Reijnax’ voorstelling volgt, dan nog is de hoofdlijn van zijn genealogische poging voor ons van belang. Zo goed als de Noordnederlandse Roomans zich minstens nog een eeuw bewust waren van hun onderlinge en van hun Vlaamse relaties, zo goed bleken sommige Vlamingen kennelijk nog tot diep in de 17e eeuw hun verbondenheid met de naar het Noorden vertrokken ketters te onderhouden.

Reijnax construeert de volgende relaties: een zekere Jan Rooman had drie zonen Joos, Adriaen en Laurens. We herkennen daarin de drie broers met hun prominente plaats binnen het Gentse bouwvak van de zestiende eeuw. Van hen zou Joos weer zes kinderen hebben gehad, de zoon Martin en vijf dochters. Eén van deze dochters, Joosyntken geheten, was de moeder van een Maria, met wie Reijnax zelf getrouwd was. Van Laurens worden geen kinderen vermeld, maar wel van Adriaen, namelijk een zoon Gillis. En dat moet de latere Haarlemse drukker zijn geweest. Van Gillis kent Reijnax weer twee kinderen, Zacharias en

24

Het bij het CBG bewaarde handschrift is evident niet geschreven door een hoog geschoolde. Daarvoor bevat het te veel onvastheden in de spelling (e. g. Mellighior naast Melchior, mecieve voor missive, zingnette voor signet etc.) en syntaxis.

25

Het contact met de Pinceels liep ook de Haarlemse richting op. Een Pieter Pincheel verkoopt in 1602 aan Gillis Rooman een huisje in de Achterkamp (nu Essenstraat). Misschien had deze Pinceel zich in de voetsporen van de drukker naar Haarlem begeven. Mogelijk was hij een drukkersknecht. Het huisje lag in een arme buurt tussen de Oude Gracht en de Kampervest. Cf. NHA 3111, 287 (ORA, Transportregisters).

(20)

20

Maria. Deze Maria was degene om wier erfenis het handelde. In Reijnax' constructie waren beide Maria's, zijn vrouw en de overledene achternichten.

Laceulle heeft op meerdere fouten en onvolledigheden in Reijnax' genealogie gewezen en die gecorrigeeerd en aangevuld, maar voor ons is natuurlijk de hoofdzaak dat de drukkers-Rooman door hem worden herleid tot de Gentse tak van Adriaen, waartoe ik geneigd ben ook de Middelburgs-Haagse beeldsnijders en architecten te rekenen.26

1c. De eerste generatie in het Noorden

Als we Gillis opvatten als een uitgeweken zoon van een Gentse

beeldsnijder Adriaen, die zelf in 1584 in Gent bleef wonen, dan verklaart dat ook waarom Adriaens vader in Haarlem aanvankelijk een enigszins geïsoleerde indruk maakt. Het patroniem Adriaensz heeft hij bij mijn weten nooit gebruikt, terwijl dat destijds toch zeer gangbaar was.27 Hoe dan ook was hij in

aanvankelijk de enige Rooman, die niet alleen het inmiddels weer Spaanse Gent achter zich had gelaten, maar ook de eerste die zich dadelijk had verwijderd van de rest van zijn calvinistische verwanten, die zich in Zeeland hergroepeerde. Weldra zouden anderen in zijn spoor volgen.

De details van Gillis' vertrek uit Gent en zijn komst naar Haarlem zijn in nevelen gehuld. Laceulle heeft hem al in 1580 in Londen teruggevonden in het Stationers' Register, waarin iedereen die werkzaam wilde zijn binnen het

boekenbedrijf werd opgenomen. Hij wordt op 3 october geregistreerd bij master Myddleton.28

Zijn vermelding in het register is echter weer doorgestreept en hij komt in geen enkele andere Engelse bron voor, ook niet in de kerkelijke registers.29 Laceulle speculeert, dat hij wellicht meteen naar Haarlem is doorgereisd om bij Antonis Ketel in dienst te treden. Elke aanwijzing van zijn verblijf aldaar

ontbreekt echter tot 1584.

Nu is 1584 geen willekeurig jaar voor Gentenaren, zoals hiervoor overvloedig bleek. Het had voor de grootste stad van Vlaanderen dezelfde

betekenis als 1585 voor de Brabantse metropool Antwerpen. Meer voor de hand ligt dan ook de hypothese, dat Gillis in 1580 slechts kortstondig naar Londen is uitgeweken, maar meteen daarna weer teruggekeerd is. Misschien behoorde hij tot de partijgangers van de calvinistische scherpslijper Jan van Hembyse,

waarvan er wel meer na diens val in dat jaar de stad verlaten hadden.30 Toen de gemoederen weer enigszins bedaard waren, kan hij besloten hebben terug te

26

Laceulle-van de Kerk, bijlage 215

27

Hoewel speculatief, zou dit geïnterpreteerd kunnen worden als een teken van verwijdering tussen vader en zoon.

28

E. Arber (ed.), A Transcript of the Registers of the Company of Stationers of London 1554-1640 A.D. (1875), p. 324.

29

Laceulle, p. 87

30

(21)

21

keren. Om vervolgens in het jaar van de definitieve ommekeer en de grote uittocht, 1584, alsnog en nu voorgoed te vertrekken.

De parallel met Lieven de Key jr. en een deel van diens familie dringt zich op. Ook van hem is verondersteld dat hij al in 1580 Gent verlaten zou hebben. Maar ook hij is toen ofwel slechts korte tijd uitgeweken, ofwel in de stad gebleven, totdat in Gent in 1584 geen plaats meer was voor calvinisten. De lijnen lopen nog verder evenwijdig, want ook De Key vertrok eerst naar Londen, om na zes Engelse jaren Rooman in Haarlem terug te zien.31

Rooman had zich in de tussentijd aan het Spaarne de zekerheden verschaft, waar vluchtelingen veelal naar op zoek zijn: werk, een huis en een vrouw. Ze waren nauw met elkaar verbonden. In alle drie gevallen was hij de opvolger van de sinds 1581 als stadsdrukker werkzame Antonis Ketel. Deze moet niet lang na het laten opmaken van een testament door hem en zijn vrouw Hermanna Mulers op 9 september 1583 zijn overleden. Hij was op die dag al sieckelyck naer den lichame ende te bedde leggende.32

Zoals we zagen, zou Gillis in de voorkeursvisie van Laceulle de

meesterknecht van Ketel geweest zijn. Hij zou dan dadelijk na diens dood het bedrijf hebben voortgezet en misschien ook al in Ketels huis aan de Zuiderstraat hebben gewoond. Deze had van de stad de beschikking gekregen over de

‘keuken’ van het opgeheven Carmelitessenklooster als drukkerij en woonhuis. Hij had het pand omgedoopt tot de Gulden Parsse.33

Net zo min echter, als er sporen van Gillis te vinden zijn in de jaren dat Ketel als stadsdrukker fungeerde, is dat het geval in de periode die onmiddellijk volgde op diens dood. Integendeel, de rekening van de Rentmeester der

Geestelijke goederen over 1583, die afgehoord is in 1584, noemt alleen de weduwe van Ketel als bewoonster van het huis in de Zuiderstraat.34 Hermanna staat ook als enige vermeld bij de afrekening in 1584 door de Thesaurier van drukwerk voor de stad.35 En de vroegste druk, die op naam van Rooman verschenen is, dateert uit 1585.36

Toen was Rooman echter al met de weduwe Ketel getrouwd en had hij van de stad de beschikking over het huis in de Zuiderstraat gekregen. Als Rooman ten tijde van de Spaanse machtsovername uit Gent is gevlucht, is alles in alle haast gebeurd. Plausibel is, dat hij aanvankelijk samen met zijn

verwanten en geestverwanten in Middelburg of elders in Zeeland is beland met als voornaamste bezit zijn vaardigheid als drukker. In dat geval had hij ook weinig tijd om werk te vinden. Het bericht dat in Haarlem een drukkersplaats

31

A. van der Blom, Lieven de Key Haarlems stadsbouwmeester. Een Vlaamse emigrant en zijn rijke nalatenschap. Haarlem 1995. Schuyt & Co, p. 10-11.

32 Laceulle-van de Kerk (1951), p. 343, nr. 211. 33 Laceulle-van de Kerk (1951), p. 73-74 en 88. 34 NHA 3993, 5033. 35 NHA 3993, 1639. 36

Het bestaan van een druk van Taffins Des marques des enfants de Dieu (Laceulle-van de Kerk, p. 203, nr. 36) uit 1584 is twijfelachtig.

(22)

22

vrij was, zal hem in Zeeland bereikt hebben. Ook voor Hermanna Mulers, die twee of drie jonge kinderen had, drong vermoedelijk de tijd, als zij tenminste het bedrijf van haar man wilde voortzetten.

Het huwelijk werd op 2 december 1584 gesloten. En op 2 januari 1585 werd Gillis als lidmaat van de Haarlemse gereformeerde gemeente

geregistreerd.37 Dat is een extra argument om aan te nemen, dat Gillis niet al sinds 1580 in de stad verbleef. Waarom zou hij als overtuigd calvinist al die jaren buiten de avondmaalsviering zijn gebleven?

Waarschijnlijk is hij als kwartiermaker opgetreden voor andere leden van het grote Roomannetwerk. In 1586 is in Haarlem voor het eerst sprake van een Lievina (Lijntgen) Rooman, die getrouwd is met Melchior Sloor uit Lokeren. Het echtpaar houdt in 1591 een dochter, Cathalina, ten doop.38 Laceulle meent in deze Liviena, die ca. 1550 geboren is, een zuster van Gillis te herkennen, wat op grond van de nauwe relaties goed mogelijk is. Het is in elk geval niet dezelfde als de Lievina Rooman, die we eerder in Middelburg tegen kwamen.39 Wel wijst het Haarlemse huwelijk met een Lokerse balling erop, dat de relaties van de Roomans met Lokeren ook in Holland nog stand hielden. Deze Lievina was stellig wèl degene, die aan het sterfbed van Gillis heeft gestaan, waar we weldra ook zelf zullen arriveren. En het was waarschijnlijk ook de Lijntgen Romeynsdr. die Gillis in 1600 een boete van 100 gulden van het Haarlems gerecht bezorgde, door hem een seecker fameus ende injurieus ende scandaleus boexken te laten verkopen (en vermoedelijk ook drukken) dat zij geschreven had tegen de gebroeders De Vogele en tegen een eerder vonnis van de Haarlemse schepenbank.40

Een andere verwante die naar Haarlem kwam, was een Susanna Rooman, die vanaf 1594 te traceren valt. In de zomer van dat jaar wordt ze lid van de Haarlemse gereformeerde gemeente. Vermoedelijk is ze kort daarvoor uit Antwerpen overgekomen.41 Zij draagt dezelfde naam als de moeder van de Rotterdamse genealoog, die in 1625 overleed. Deze Susanna staat vermoedelijk eveneens dicht bij Gillis en de zijnen. Waarschijnlijk is zij ook een zuster. Ze is getrouwd met de Antwerpse letterzetter Maerten van de Vijver, van wie ze in Haarlem tenminste twee dochters krijgt, weer een Susanna in 1594 en een Catharina in het jaar daarop.42 Gillis Rooman is bij de laatste de eerste doopgetuige. En in 1597 noemt hij zijn eigen derde dochter Susanna. Een Machtelt van de Vijver is in 1599 doopgetuige van Gillis' zoon Nathanael.

37

NHA 1551, 98. De datum is niet nauwkeurig en ook niet zeker. De kerkenraad groepeerde telkens een reeks inschrijvingen op dezelfde registratiedatum. De volgorde van deze data is echter enigszins verward. De groep van 2 januari (aanvankelijk geschreven: ii octobris) volgt op die van 9 januari,

38

NHA 2142, 2 (19-6-1591), Laceulle-van de Kerk (1951), p. 95.

39

De ‘Middelburgse’ Lievina Rooman sluit in 1597 als jongedochter een huwelijk met de Gentenaar Joos de Bruijne.

40

Laceulle-van de Kerk, p. 351, nr. 259. De De Vogele’s waren kooplieden uit Gent (!). Het zal om een conflict binnen de Zuidnederlandse gemeenschap zijn gegaan.

41

NHA 1551, 98 (8-6-1594).

42

(23)

23

En tenslotte heeft Laceulle bij haar zorgvuldige inspectie van de

Haarlemse archieven nog een Esaias Rooman opgespoord, die in 1595 voor tien jaar uit Haarlem verbannen werd wegens gewelddadigheden.43

Maar daarmee is zeker nog niet de hele verwantschapsgroep in kaart gebracht. Als Gillis in 1609 ten tweede male trouwt, is zijn getuige een

Haarlemse neef die Guilliaeme Oens heet, op grond van de naam een zoon van een zuster van zijn vader Adriaen. Het kan bijna geen toeval zijn dat deze Oens een metselaar blijkt te zijn, een term die we, net als bij de talrijke Vlaamse metselaars onder de Roomans, niet als de aanduiding van een handarbeider moeten opvatten, maar als iemand die gebouwen maakt en eventueel ook ontwerpt.44

De weduwe Ketel bezorgde haar nieuwe man behalve een huis en een drukkerij ook meteen enkele stiefkinderen. Nog in 1583 had Hermanna een derde zoon van Ketel gebaard, die Abraham was gedoopt, maar die voor 1587 gestorven moet zijn. Ouder waren een Thijs en Gerard, die al vòòr Ketels komst naar Haarlem geboren waren. Laceulle heeft deze twee niet voorbij 1587 met zekerheid kunnen traceren. Van Thijs heb ik evenmin sporen kunnen vinden. Van Gerard echter des te meer.

Via Ledeboer en Oomkens wist Laceulle van het bestaan van een drukker Gerard Ketel die van 1596 tot 1601 in Franeker en daarna tot 1605 in Groningen werkzaam zou zijn geweest, maar navraag in Franeker leverde haar verder geen aanknopingspunten op. Een gegeven over Gerards Haarlemse huwelijk heeft zij niet op waarde geschat.45

Gerard Ketel was echter dezelfde drukker zijn, die de STCN vanaf 1600 in Franeker en vanaf 1602 in Groningen als stadsdrukker signaleert. Laceulle kende nog niet de naam van diens drukkerij, maar de STCN verschaft die wel. Die luidde Sub Praelo Aureo, waarin men uiteraard onmiddellijk de naam van het Haarlemse bedrijf van Ketel en de Roomans herkent.

Zo min als men zich het functioneren van het grote Rooman-netwerk gerealiseerd heeft, zo min is onderkend, hoe nauw de Ketels daarmee

geassocieerd waren. Ik zal er nog op terugkomen. Vooralsnog is van belang dat in de omgeving van Adriaen een oudere halfbroer moet worden gesitueerd, die hem vooraf ging in zijn leerjaren als drukker.

De vruchtbaarheid van Hermanna Mulers was in het huwelijk met Ketel verre van uitgeput. Die van Gillis was evenmin gering, zoals dat bij de meeste Roomans het geval was. Hermanna was 27 toen ze voor de tweede maal

trouwde. Gillis’ leeftijd zal er niet veel van verschild hebben. Nauwelijke negen

43

Laceulle-van de Kerk (1951), p.95.

44

NHA 1617, 81 (fo 160a).

45

Laceulle-van de Kerk (1951), p. 76. Cf. NHA 2142, 47 (7-5/23-5-1600), waar als geboorteplaats van de bruidegom Meppel en als woonadres Jacobijnestraat worden opgegeven, wat geen twijfel laat, dat het om Adriaens halfbroer gaat.

(24)

24

maanden na de huwelijkssluiting werd in november 1585 als eerste kind de dochter Maijken geboren. Twee jaar later volgde een tweede dochter, die Judith werd gedoopt. In maart 1590 was de beurt aan Adriaen zelf. Zijn broer Johannes was de vierde in november 1591. Eind oktober 1593 kwam de volgende broer ter wereld, Elias geheten. In september 1595 werd het zesde kind geboren, Adriaens jongere broer Zacharias. Susanna volgde in juni 1597 en in juni 1599 sloot Nathanael de rij. Hermanna was inmiddels veertig en minstens acht bevallingen verder in haar tweede huwelijk. In totaal had ze elf kinderen gekregen, waarvan er in 1597 nog negen of tien leefden.46

Het werd al spoedig te krap in de Zuiderstraat, maar vooralsnog had de stad voldoende oude kloostergebouwen ter beschikking. In de zomer van 1586 stak het gezin Rooman de Oude Gracht over om aan de oostkant daarvan in de Jacobijnestraat een deel te gaan bewonen van het voormalige

Cellebroedersklooster, dat in 1582 tot Latijnse school was bestemd. Het klooster stond aan de zuidzijde van de straat min of meer tegenover de tuin van het

Prinsenhof. De Roomans werden de naaste buren van de Latijnse school, die door de speling van het lot in de gedaante van het Stedelijk Gymnasium enkele decennia geleden op dezelfde plaats is teruggekeerd. Waarschijnlijk was de kerk van de Broeders als het schoollokaal ingericht. De beroemde rector Cornelius Schonaeus woonde eveneens in het complex en was dus een buurman van de Roomans.47 Het is in dit huis, dat Adriaen in 1590 ter wereld kwam. Een half jaar na zijn geboorte mocht Gillis op kosten van de stad het stuk klooster dat hij bewoonde, verbouwen en uitbreiden. Behalve het uitdijende gezin had ook de drukkerij meer ruimte nodig.48

De vroege kinder- en eerste schooljaren van mijn hoofdpersoon hebben zich in de Jacobijnestraat afgespeeld. De nabijheid van het belangrijkste

onderwijscentrum van de stad, met het intellectuele leven dat erbij hoorde, zou een grote rol in zijn loopbaan gaan spelen. Ik zal er nog meermalen op

terugkomen. Schonaeus stierf in 1611. De kleine Adriaen Rooman moet hem vele malen gezien hebben, ook in de drukkerij van zijn vader, waar een deel van zijn werk van de persen kwam.

Het jaar 1600 was er één van grote veranderingen. Om te beginnen trouwde Adriaens halfbroer Gerard om daarna het huis te verlaten en naar Franeker te vertrekken waar hij een eigen drukkerij begon. Een nieuwe

meesterknecht moet vervolgens zijn intrede hebben gedaan. En in de loop van 1600 verhuisde Gillis opnieuw. Nu naar de Koningstraat, vlak bij de Grote Markt. Aan de zuidzijde van het Stadhuis bevonden zich daar drie grote huizen uit 1556, die hadden behoord tot het uitgebreide complex van het

Predikherenklooster. De stad had deze in 1568 van de toen al weinig florerende

46

De sterfjaren van Thijs en Abraham Ketel zijn onbekend.

47

J. B. Uittenhout, De gebouwen van het Stedelijk Gymnasium, in : W. T. Frijhoff, F. Koorn e.a., Tempel van Hovaardij, zes eeuwen Stedelijk Gymnasium Haarlem. Haarlem 1990. De Vrieseborch, p. 88-90.

48

(25)

25

Dominicanen overgenomen.49 Het middelste werd in 1600 door Gillis gehuurd en op enig moment in de daarop volgende jaren van de stad gekocht. Aangezien hij in de Zuiderstraat en de Jacobijnestraat gratis gewoond had, ging de stad hem voortaan veertig gulden per jaar betalen als bijdrage in zijn woonlasten.50

Het betrekken van dit huis aan een hoofdstraat vlak bij de Grote Markt en vrijwel naast het stadhuis was duidelijk een maatschappelijke stap voorwaarts. In het buurpand woonde een burgemeester. En ook de boekwinkel van Rooman zal baat bij de verhuizing hebben gehad: het hele Haarlemse boekenbedrijf concentreerde zich rond de Markt.

In de Koningstraat zullen we de jaren moeten situeren van Adriaen Rooman op de Latijnse school, die ook ten opzichte van zijn nieuwe ouderlijk huis op niet meer dan een steenworp afstand gevestigd was. Zijn halfbroer

Gerard is vermoedelijk kort voor de verhuizing uit het bedrijf van zijn stiefvader vertrokken. In 1600 drukt deze jonge Ketel zijn eerste publicatie in Franeker. Daarmee werd Adriaen de oudste zoon in huis en naarmate de jaren vorderden, zal naast het schoolwerk ook de drukpers een rol in zijn leven zijn gaan spelen.

Een geleidelijke overname van de drukkerij en de boekwinkel van zijn vader was hem echter niet vergund. Vanaf het voorjaar van 1608 troffen verscheidene onheilen het gezin. In mei van dat jaar stierf Adriaens oudste zuster Maijken, pas tweeëntwintig jaar oud en nog ongehuwd.51 Nog zwaarder zal hem de dood van zijn moeder in januari 1609 geraakt hebben. En wellicht ook het zeer snel gesloten tweede huwelijk van zijn vader in juli van hetzelfde jaar. De kinderen Rooman kregen een Vlaamse als stiefmoeder, namelijk Sara van de Woestijne.

Eens te meer bleek daarmee dat het migrantennetwerk nog volop

functioneerde, want Gillis’ nieuwe bruid kwam net als hij zelf oorspronkelijk uit Gent. Alleen was ze veel langer in Zeeland blijven wonen en had ze pas in 1605 de stap naar Haarlem gezet.52

De weduwnaar verwekte weldra een nieuwe nazaat, die op 5 september 1610 als Maria werd gedoopt, net als Adriaens onlangs gestorven oudste zuster. Als er bij de kinderen Rooman al vreugde over de geboorte van deze halfzuster heeft bestaan, dan was die van korte duur. Op 12 october van hetzelfde jaar stierf namelijk hun vader. Te abrupt om zijn nalatenschap goed te regelen. En te

49

NHA 2123 (Kloosters), Inleiding 1.4, cf. C.W. Royaards e.a., Het stadhuis van Haarlem. Algemeen restaratieplan. Haarlem 1961, p. 145-146, S.P. Wolfs O.P., Middeleeuwse dominicanenkloosters in Nederland. Assen 1984, p. 82, W.G. Cerutti, Het stadhuis van Haarlem. Hart van de stad. Haarlem 2001, p. 169.

Handvesten, privilegien, octroyen, vrij- en gerechtigheden aan de stad Haarlem en haere burgers verleend. Haarlem 1751, 300 e.v. (7-1-1568).

50

NHA 3993, 490 (18-12-1600). De burgemeestersresolutie spreekt in 1600 van subsidie van de huysinge by

hem gehuyert tot dienste van zyn neeringe van bouckvercopen. In 1610 verkopen Gillis’ weduwe en de

weesmeesters echter het onderhavige pand, dat kennelijk inmiddels eigendom van Rooman was geworden. (NHA 3111, 292).

51

NHA 2142, 69 (18-5-1608). Laceulle-van de Kerk (1951), p. 88 identificeert haar met de dan overleden Margriete Roman. Deze identificatie is zeer plausibel, omdat geen Margaretha in de familie bekend is.

52

Laceulle-v.d. Kerk (1951), p.88 en NHA 2142, 48 (12-7-1609).

(26)

26

vroeg voor een soepele bedrijfsoverdracht aan zijn oudste zoon. De zeven resterende kinderen van Hermanna Mulers waren tussen de dertien en de drieëntwintig. Adriaen zelf was twintig. Formeel waren ze daarmee allen

minderjarig, want nog geen vijfentwintig. Daarmee kwamen de Weesmeesters in het spel ten einde de belangen van de kinderen te behartigen, uiteraard vooral tegenover de jonge stiefmoeder, die zelf maar net van het kraambed hersteld was.

Laceulle heeft de omstandigheden rond het sterfbed in de protocollen van notaris Van Triere teruggevonden. De dood moet op 12 october 1610 alle

betrokkenen hebben verrast. Waarschijnlijk heeft Sara van de Woestijne op het laatste moment Gillis’ testament laten opstellen door de notaris Cornelis

Verbeeck.53 Deze had aan het sterfbed ijlings een geminuteerde versie gemaakt en die laten ondertekenen door twee goede bekenden van het echtpaar, de kleermaker Willem Martenss en de garentwijnder Jan Textor, die vlak na de opstelling van het testament in Roomans huis waren aangekomen. Op Verbeecks gezag namen de beide mannen aan dat het inderdaad Gillis’ woorden bevatte, toen die memorie, spraecke ende vijff sinnen nog machtig was.

Dat was echter al niet meer het geval, toen de notaris zijn kladversie aan de stervende voorlas en tot drie maal om bevestiging vroeg. Martenss en Textor, daarin ondersteund door Textors vrouw en Lievina Rooman, die zich ook aan het bed bevonden, stelden vast, dat Gillis door de reutelinge in de keel wel eenich geluyt gemaeckt [had] doch geen antwoorde gegeven off connen geven, doordien hij, alsvooren geen verstant hebbende ende t’gesicht gebroocken zijnde, omtrent een quartyer uuyrs daernae in hun getuygens presentie, die noijt vandaer en waren geweest, in den Heere gerust es. 54

We danken deze details aan Martenss en Textor, die zich achteraf realiseerden, dat zij beter niet hun handtekening onder het testament hadden kunnen zetten, omdat ze niet wisten, of dat wel werkelijk de laatste wil van de dode bevatte, zoals de notaris Verbeeck beweerd had. Om die reden legden ze bij diens collega Van Triere precies een week later de verklaring met alle details van de gang van zaken af. Uit een op dezelfde dag afgelegde getuigenis van een zekere Claertgen Gerritsdr., die binnen gekomen was toen Verbeeck zijn minuut zat te schrijven, blijkt dat de Weesmeesters inmiddels op onderzoek uit waren naar de rechtmatigheid van het testament. Claertgen had hetzelfde gezien als de anderen, alleen had ze waargenomen, dat Gillis Rooman meerder in sijn keel reuytelende als te vooren eenich bewys scheen te willen doen, toen de notaris hem om bevestiging vroeg.

Het moet een drukte van belang zijn geweest gedurende dat laatste kwartier. Want behalve de notaris en deze vijf getuigen moeten we ons

vermoedelijk de aanstaande weduwe en ook Adriaen en enkele van zijn oudere

53

De akten van deze Cornelis Jansz. Verbeeck zijn helaas niet bewaard, gebleven cf. NHA 1617, Inventaris (met lijst van notarissen wier akten bewaard zijn).

54

(27)

27

broers en zusters in de sterfkamer voorstellen. Eventueel verdriet zal bij de laatsten gemengd zij geweest met persoonlijke interessen. Vooral Sara van de Woestijne zal alle belang hebben gehad bij het opstellen van het testament en zij zal ook degene geweest zijn, die Verbeeck in allerijl had opgetrommeld. Dat blijkt uit een een verklaring die op haar verzoek op 3 november wordt afgelegd door de beide getuigen van het huwelijk dat in de zomer van 1609 tussen Gillis en haar was gesloten.

Het ging om de garentwijnder Laurens van de Coutere, een aangetrouwde neef van Sara en om de metselaar Guilliaeme Oens, de volle neef van Gillis, die we eerder onmoetten. De beide getuigen waren ook bij de besprekingen tussen aanstaande partners geweest en ze wisten met zekerheid dat Gillis aan Sara had toegezegd, dat ze bij zijn dood alles wat ze zelf in het huwelijk had ingebracht, mocht meenemen ende datzij uuyte goederen van hem, Gillis Rooman,

bovendien soude hebben een eerlicke vereeringe, dat zij ende haren vrunden (een breed begrip voor alle verwanten, aangetrouwden en zeer nauwe relaties) hem souden bedancken.

Sara had begrijpelijkerwijze die toezegging destijds al graag op papier gehad, maar dat wilde Gillis niet doordien hy seyde sulx secreet te willen

houden. Zijn mondelinge belofte zou evenwel, mede door de aanwezigheid van de beide getuigen soo crachtich wesen alsof sulx voor notario verleden ende in gescrift gestelt waere. 55

De meest intrigerende vraag is natuurlijk, waarom en voor wie Gillis de kwestie geheim wilde houden. Voor de hand ligt dat het ging om zijn eigen kinderen bij Hermanna Mulers, van wie de oudste drie tot vier in 1609 voldoende mondig waren om zeer goed te beseffen dat alles wat hun

stiefmoedere kreeg van hun eigen erfdeel zou worden afgetrokken. Had Gillis in huis de zaken anders voorgesteld dan in zijn belofte aan Sara?

Hoe dat ook zij, nu in november 1610 blijkt de laatste alle baat te hebben gehad bij de getuigenis van Martenss en Oens. Nog geen twee dagen later arrangeren de Weesmeesters een minnelijke schikking tussen haar en haar stiefkinderen, wier belangen door de aan hen toegewezen voogd Van Bosvelt behartigd werden. Sara krijgt inderdaad haar lijfgoederen mee en de 200 gulden terug, die zij het jaar ervoor in het huwelijk had ingebracht. Voor haar pas geboren dochtertje mag ze een (vermoedelijk zilveren) schaal houden die Gillis onlangs nog voor het kind bestemd had. De eerlicke vereeringe die haar in het vooruitzicht gesteld was, wordt vastgesteld op een kindsdeel in de nalatenschap. Uiteraard krijgt haar zuigeling eveneens een kindsdeel, net als de zeven kinderen uit Gillis’ eerste huwelijk. Na verkoop van alle roerende en onroerende goederen wordt de opbrengst dus in negenden verdeeld. Twee negende voor Sara en de kleine Maria, één negende voor elk van de zeven wezen.56

55

NHA 1617, 81 (3-11-1610).

56

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tot slot is de sociale participatie (vrijwilligers werk, politieke betrokken- heid, enzovoort) van werklozen en niet-werkende arbeidsongeschikten constant gebleven tussen 1995

Anneleen For- rier en Luc Sels (KUL, departement TEW) hebben geen probleem met de compensatie door de over- heid van de kosten voor outplacement aan de her- structurerende

Aangezien mensen vandaag deel uitmaken van een samenleving waarin arbeid een centrale rol speelt, is een volwaardige integratie zonder of met minder werk zeker geen voor de

Als zij na intensieve begeleiding en behandeling klaar zijn voor de volgende (woon)fase in hun leven, kunnen ze op een beschutte plek buiten het terrein wonen om te wennen aan

Altijd met de blik naar buiten; dus ook met aandacht voor de klanten van sociale diensten en ook voor politici, wetenschappers en bedrijven.. Altijd met de doelstelling

Eduard in zijn “Gangrena” (=nederwerping van de laatste en sterkste schuilplaats des satans), of “Verhandeling tegen de verdraagzaamheid”! En, om hier niet op

Het Belgische wetsvoorstel werd een top story – er is een reportage, een infografiek en er zijn opiniestukken en een debat – en journaliste Christiane Amanpour spitte het thema uit