• No results found

KANTELING: DE JAREN 1630-1633

Het jaar 1629 werd hiervoor apart behandeld, niet zozeer omdat het inhoudelijk een afzonderlijke periode in Roomans loopbaan vormde, maar omdat het zich onderscheidde door een explosie van koortsachtige activiteit, die ervoor en erna niet in die mate voorkwam, zelfs niet benaderd werd. In de nu te behandelen jaren schommelt het aantal publicaties rond de 11, nog altijd

respectabel vergeleken met de vroege jaren, maar slechts ongeveer de helft van de drukken uit 1629.

Inhoudelijk zijn dit echter jaren van grote verandering. Minstens vier punten springen eruit. In het voorjaar van 1630 verhuisde Rooman voor de zoveelste keer zijn bedrijf. Na het derde kwartaal van 1630 beëindigde hij docentschap aan de Latijnse school. In de loop van 1631 verschenen Hugo de Groot en Rombout Hogerbeets in zijn fonds en in de zomer van 1632 stierf Samuel Ampzing. In dit tijdvak kantelde het karakter van Roomans

boekenbedrijf.

8a. Alweer een verhuizing: naar het hart van de stad

De sporen van Roomans eerdere verhuizingen werden in zijn impressa, maar veel uitgebreider in de Haarlemse transportregisters teruggevonden. De paleografische moeilijkheden, waarover in de inleiding werd gesproken, konden daarbij enigszins omzeild worden door de beschikbaarheid van indices op de zogenaamde Belastboecken, waarin hypotheken werden geregistreerd.

Bovendien bevatten de transportregisters marginale adresaanduidingen, die het zoeken vergemakkelijken.

Voor Roomans verhuizing kon ik in deze bronnen echter alleen iets vinden over de verkoop van het huis in Jacobijnestraat. Op 2 februari

transporteert Rooman het pand aan Jacob van den Bosch voor 1025 guldens. De koper nam daarnaast een hypotheek van 600 guldens van hem over, waaruit kan worden afgeleid dat de waarde van het pand nog ongeveer dezelfde was als toen Rooman het gekocht had. De aanvaarding van het huis zal plaats vinden in mei 1630, zoals de acte vermeldt.380

Zoals gezegd, van de aankoop van een nieuwe woning vond ik geen spoor in de transportregisters. Wanneer ik de gegevens niet over het hoofd gezien heb, is een plausibele hypothese dat Roomans volgende huis een huurpand was. Gelukkig zijn op een andere wijze gegevens over de verhuizing te verkrijgen. Uit de impressa blijkt dat de uitgeverij in de loop van 1630 naar de Grote Markt is verplaatst. Van de overgeleverde drukken zijn er drie nog uit de

Jacobijnestraat afkomstig, de overige hebben al het nieuwe adres, dat meestal als

380

137

aen ’t Sand by ’t Stad-huys wordt aangeduid, waarnaast soms ook de andere gangbare naam voor de Grote Markt, ’t Marct-velt, wordt gebruikt.

Het is de vraag waar precies het nieuwe huis gezocht moet worden. In elk geval aan de westzijde, waar zich het stadhuis bevindt. Waarschijnlijk niet op één van beide hoeken, want meestal wordt een dergelijke situering expliciet aangegeven. Bovendien beschrijft Rooman zelf de ligging als niet verde vant Stadthuys, wat net iets anders is dan naast het stadhuis.381

Misschien komt de zuidwestzijde van de Grote Markt het meest in

aanmerking: de stad had daar meerdere huizen in bezit, waarvan het huis op de hoek van de Koningstraat in 1627 verkocht was.382 Een verleidelijke hypothese is, dat de stad zelf als verhuurder optrad van één van de drie panden tussen dit hoekhuis en het Suykerhuys op de hoek van de Grote Houtstraat waar sinds 1618 Vincent I Casteleyn gevestigd was.383

Dezelfde bron waarin Rooman de ligging van zijn nieuwe huis beschrijft, levert ook nog een nauwkeurige datering van de verhuizing op. Het betreft een brief van 23 april 1630 van de uitgever aan Scriverius, waarop nog wordt teruggekomen in verband met het standbeeld en de gravure van Coster, die Rooman heeft laten maken. Rooman deelt zijn geleerde vriend mee, dat hij toekomstighe May gaat verhuizen en iets verderop dat Meydaghe vlakbij was en dat hij het daarom te druk had om de volgende dagen Scriverius in Amsterdam op te zoeken. Op grond van deze mededelingen staat wel nagenoeg vast, dat op 1 mei of vlak daarna de verhuizing haar beslag heeft gekregen.

Met zijn nieuwe huis kreeg Rooman een adres niet alleen in het hart van de stad, aan één van de mooiste pleinen van de Nederlanden, zijn winkel lag nu ook op het meest gunstig denkbare punt, tussen verscheidene andere

boekhandels en vlak bij het wereldlijk en kerkelijk centrum van de stad. Haarlemmer of vreemdeling: er zal niemand geweest zijn, die de winkel van Rooman met het manshoge standbeeld van Coster voor de deur niet kende.

8b. Doorgetrokken lijnen: stadspublicaties

Alvorens in te gaan op de nieuwe koers, die Rooman in zijn jaren aan de Grote Markt heeft ingeslagen, behandel ik eerst enkele lijnen die gewoon doorliepen. De minste complicaties leveren de publicaties die Rooman als

stadsdrukker maakte. De grilligheid van de overlevering levert er tot nu toe 3 op voor 1630, 6 voor 1631 en 8 voor 1632 en 4 voor 1633. De meeste daarvan zijn plano’s die uit de archieven boven water zijn gekomen. Eens te meer wordt ook duidelijk hoe veel verloren is gegaan, als de gedeclareerde bedragen worden vergeleken met de resterende drukken. In 1630 dient Rooman een rekening in 381 S. Langereis (2011), p. 79. 382 NHA 3993, 4306. 383

G. Verhoeven en S. van der Veen (2011), p.21 en 28 met een afbeelding door Gerrit Berckheyde uit 1671 van de situatie ter plekke.

138

voor 297 gulden en daar staan drie overgeleverde plano’s tegenover. In 1632 vraagt hij 281 gulden, maar daarvoor maakte hij minstens 6 plano’s en twee kwartoboekjes van twee vellen. Steeds rekening houdend met de onweegbare factor van papierleveranties, die in de declaraties zijn inbegrepen, kan het haast niet anders, of er was in 1630 veel meer door hem gedrukt, dan de drie

ordonnanties die toevallig zijn bewaard en ook tamelijk toevallig door mij teruggevonden.

De stukken zelf behoeven weinig speciale aandacht, hoe interessant de inhoud vaak ook is. Een voorbeeld is een ordonnantie tegen Straet-schenders die twee jonge lindenboompjes op de stadssingel moedwillig hadden afgebroken boven de beschermende kokers waarin deze waren geplant. Behalve de

strafmaat voor dergelijk vandalisme, werd in de ordonnantie ook een beloning van 100 gulden (meer dan een kwart jaarloon van een arbeider) uitgeloofd voor degene die de schuldigen kon aanwijzen.384 Het openbaar groen werd in de zeventiende eeuw kennelijk beter beschermd dan tegenwoordig!

Een ander voorbeeld is een ordonnantie uit eind 1631 waarin een enorme boete van 2000 ponden werd gesteld op enig contact met de ambassadeur van de Grootvorst van Moscovië, die de Hollandse steden afging om graan op te

kopen.385 Het stuk illustreert de voedselschaarste van de jaren 1630-1631. Vrij bekend is een groep ordonnanties rond de aanleg van de trekvaart en wagenweg, een nieuwe verbinding tussen Haarlem en Amsterdam, die in 1631- 1632 aangelegd werd en het begin van een heel netwerk van vaarten ging vormen, die met trekschuiten bediend werden, het beste en modernste vervoerssysteem van heel Europa.386

Soms ging het om complete boekjes, bijvoorbeeld bij de Ordonnantie op het Waeghen-Veer, Tusschen de Steden Haerlem ende Leyden uit 1633, die 16 gedrukte bladzijden in beslag nam.387 Of de Nieuwe Ordonnantie van de

Schutterije uit hetzelfde jaar, die zelfs 24 pagina’s telde.388 Dit soort publicaties werd door Rooman in het algemeen verzorgd uitgegeven, met zijn geliefde lettervariaties op de titelpagina of klein romein voor marginale notities in een gotisch gezette tekst. Voor de ordonnantie op het Leidse wagenveer haalde hij bijvoorbeeld ook zijn prestigieuze band 2 uit de kast.

Des te moeilijker te interpreteren is, dat hij juist voor dergelijke boekjes bleef vasthouden aan zijn versleten stadsvignet 2 op de titelpagina. Misschien gaf het oude, beschadigde houtblok in zijn eigen gevoel, dat van de

uitvaardigende instantie en dat van de lezers een authentiek karakter aan dergelijke overheidsstukken. Als men zich realiseert dat tientallen, misschien honderden, vergelijkbare stukken hebben bestaan, dan zou het zo kunnen zijn 384 Bijlage 1, 1630-11. 385 Bijlage 1, 1631-10. 386

Bijlage 1, 1631-8, 1631-11, 1632-9. W. v. d. Ham, Tot gerief van de reiziger. Den Haag 1989, p. 13-25.

387

Bijlage 1, 1633-2.

388

139

geweest dat door de gebruikers dit vignet als een herkenningsteken en waarmerk werd beschouwd. Meer dan een hypoyhese is deze verklaring natuurlijk niet. Gemakzucht en zuinigheid vormen mogelijk een plausibeler verklaring.

De typografie van de stukken is, zoals steeds bij Rooman, tamelijk

willekeurig. Op de grote en soms zeer grote plano’s gebruikt hij af en toe de A, de D en de E van zijn nieuwe serie 32 met reuzenletters, maar ook vaak niet. De vertrouwde series 1 en 2 blijven domineren. In een ordonnantie voor de

lijnwaadmakers verschijnt plotseling een 37: D.389 Het moet een loden letter zijn, want bij Broer Jansz, Abraham Biestkens en Abraham van der Rade komt dezelfde D voor, maar dan afgedrukt van veel gavere indiviuduen. Rooman grijpt tien jaar later nog een keer naar zijn exemplaar, maar laat de letter verder in de kast. Deze lijkt tweedehands te zijn geweest, want al in 1631 zijn er stukken vanaf gebroken. Maar het valt niet uit te sluiten dat Roomans individu eerder op zijn eigen persen beschadigd is bij het drukken van één van de vele verloren ordonnanties en keuren. De 31: A, waarvan bleek dat die nog van zijn vader geweest was, komt in 1630 nog één keer tevoorschijn, nu voor het

laatst.390

Het stadsvignet 5, dat aan het begin van Roomans nieuwe fase in 1627 was aangeschaft, wordt twee maal afgedrukt, maar het kapotte vignet 2 blijft domineren.

8c. Doorgetrokken lijnen: gereformeerde vroomheid

Tot de meest geliefde lectuur van Nederlandse gereformeerde gelovigen behoorden vertalingen van Engelse puriteinse predikanten. Bijna twintig jaar eerder had Rooman al voor Cloppenburgh werken van de immens populaire Perkins gedrukt en hoewel de in 1614 gestorven Daniel Dyke een wat

bescheidener plaats onder de puriteinse auteurs innam en Rooman zich niet in puriteinen en piëtisten gespecialiseerd had, zag hij kennelijk brood in een lang exegetisch en moraliserend tractaat van Dyke, dat in 1633 als Ses Evangelische Historien bij hem verscheen.391 Het was overigens al het vierde werk van Dyke, dat in het Nederlands was vertaald.

Die taxatie bleek juist, want al een jaar later kwam een tweede verbeterde druk van zijn persen.392 Het is jammer, dat niet na te gaan valt, op welke wijze dergelijke boeken hun publiek bereikten. Roomans talrijke polemische

pamfletten zullen vooral in Haarlem zelf en in Amsterdam zijn verkocht, maar de oplagen van deze twee opeenvolgende drukken van een quarto-boek van 48

389 Bijlage 1, 1631-9. 390 Bijlage 1, 1630-13. 391 Bijlage 1, 1633-3. 392 Bijlage 1, 1634-2.

140

vellen zonder actualiteitswaarde moeten een bredere verspreiding hebben gekend in het netwerk van de orthodoxe boekhandels in de Republiek.

Een vraag, die misschien wel te beantwoorden valt, is die waarom dit boek nu uitgerekend bij Rooman beland is. Dat zal namelijk eerder dan aan de auteur moeten worden toegeschreven aan de vertaler. Dat was Gillis van Breen (1584-1662), sinds 1610 de zeer gerespecteerde predikant van Beverwijk, die eerder in Hasselt en Jisp had gestaan en die één van de coryfeeën was van de Haarlemse classis. Van Breen zou zijn Beverwijkse gemeente 45 jaar blijven dienen en in 1633 had hij zich in de hele omgeving al een positie verworven op het niveau van de Haarlemse stadsdominees.

Vertalingen uit het Engels en later ook uit het Frans van vrome teksten verzorgde hij al twintig jaar en tot zijn dood bleven die nog aan de lopende band verschijnen. Dat hij het bij Rooman uitgegeven boek opdroeg aan het Hasseltse stadsbestuur, dat hem 29 jaar geleden had aangesteld, typeert de man, die ideologisch tot dezelfde hoofdstroom van de orthodoxie behoorde als een Ampzing, maar wat karakter betreft hemelsbreed van deze verschilde. Zo veel vijanden als Ampzing had, zo veel vrienden Van Breen.

8d. Doorgetrokken lijnen: anti-roomse drukte

Voor anti-katholieke strijdschriften bleef de Vergulde Parsze ook in deze jaren een bruikbaar adres. Om te beginnen was daar in de eerste helft van 1632 Ampzing weer. Deze keer met een boekje waarin hij met grimmig genoegen beschreef hoe de roomse duivelsknechten als wolven elkander verscheurden: Suppressie vande vermeynde Vergaderinge der Iesuwyteszen door Urbanus VIII.393 In dit geval ging het om het verbod dat de Anti-christ te Romen had afgekondigd tegen een door de Engelse Mary Ward opgerichte congregatie van Jezus, vrome vrouwen, die de claustrale afzondering verwierpen, en, net als de jezuieten, hun vrome werken in de wereld wilden verrichten. Jezuitessen was overigens een scheldnaam, die de vele tegenstanders binnen en buiten de katholieke kerk aan de vrouwen gaven. Zelf hanteerden ze onder meer ook de aanduiding zusters van Loreto, waaronder ze nog steeds bekend zijn.

Het onderwerp had voor Ampzing een bijzondere attractie. Behalve zijn gebruikelijke, ongeremde en zeer grove scheldpartijen tegen de paus en de kloosterlingen, kon hij ook zijn diepe weerzin tegen de Haarlemse klopjes en begijnen, die hij, op grond van zekere overeenkomsten in levensstijl met de Engelse zusters in verband bracht, voluit ventileren.

Ampzing vertelt hoe hij al enige tijd van de pauselijke bul gehoord had, maar pas eind van het jaar ervoor de tekst te pakken had gekregen. Die was in 1631 in Brussel gedrukt door Jan Mommaert, nadat de bul van januari 1630 in

393

141

mei 1631 formeel geregistreerd was. Een exemplaar van deze thans zeer zeldzame druk heeft hij kennelijk naar Haarlem weten te laten sturen.394

Zijn eigen scheld- en spotgedichten naar aanleiding van de zaak zouden wel eens zijn zwanenzangen kunnen hebben gevormd. Ampzings andere publicaties uit 1632 lijken van vroeger in het jaar te dateren en hij sterft die zomer. In dat geval was het een passend einde voor een polemicus, die van geen ophouden wist en terugkijkend op zijn eigen strijdschriften dicht:

Hier over hebben my de Papen ende Leken,

Al ’t Antichrists-gedrocht, gehaet, gesmaed, gesteken […]

Een wel bewust gemoed en onbeswaerd geweten Belacht de leugen-smaed en swarte guyten-beten: Ja, hoe de lastermuyl ’t vroom herte meer bekrijgd, Hoe ’t meer in yver brand, en daer in hoger stijgd.395

Hij was overigens in de laatste jaren voor zijn dood inmiddels wel zo hoog gestegen, dat de Haarlemse magistraat, die met beide benen op de grond was blijven staan, het tijd vond om het vroom herte aan een wat korter touw te binden.

In hetzelfde jaar 1632 gaf Rooman nog een anti-rooms werk uit. De auteur van de oorspronkelijk Latijnse tekst is een anonymus en de vertaler een zekere Mr. Herman Ursinus, van wie verder niets bekend is. Wellicht was het een verwant, misschien een zoon, van Johannes Ursinus, één van de Amsterdamse predikanten, wiens dochter in 1619 trouwde met Carel Leenaertsen, die we hiervoor tegenkwamen als een radicale aanvoerder van de Amsterdamse orthodoxe rebellen. Had Ampzing het vuur op de de vrouwelijke pseudo- jezuieten gericht, deze Ursinus mikt op de echte orde.

Rooman drukte een simpel boekje in octavo van het soort, dat hij al in het begin van zijn loopbaan maakte: vrijwel alleen gotische broodletters, slechts één sierinitiaal, geen ornamenten, behalve het oude sierstukje 1, dat hij van Gillis had overgenomen en dat hij zelf van 1611 tot 1641 te pas en te onpas gebruikte.

Ook de papenvreter Ursinus zaagde van dik hout planken. De titel luidde Verborgentheden der Iesuwyten, ghenomen uyt haere Schriften en de tekst was geconstrueerd als een vraag-en-antwoord-dialoog tussen een jezuitische pater en een novice. De veronderstelde verborgentheden behelsden bijvoorbeeld dat de doop in loogh, in vleyschsop of vischsop mocht plaats vinden. Of so een

droncken mensch, niet by sijn sinnen sijnde, hoererije bedreef, hy sou niet sondighen. Of nog een graad erger: Ten is geen doodtlijcke sonde, dat men de

394

Onsen alderheyligsten vaders ende heeren Urbani […] des VIII. paus, suppressie vande vermeynde vergaderinghe der jesuiterssen. Brussel 1631. Jan Mommaert. (Het enige exemplaar in de STCV vermeld, is K 123724 [ds 2693] in de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience te Antwerpen.)

395

142

schandelycke leeden der beesten vryft, om dat daer uijt maer middelmaetighe begheerlyckheydt verweckt wordt.396

Ampzing kon ook geen monnik of non noemen, zonder zich te verlustigen in hun sexuele uitspattingen, maar de associatie met bestialiteit kwam,

voorzover ik weet, niet voor in zijn anti-katholieke repertoire. Wat dat betreft was Ursinus baas boven baas. Zijn werkje was opgedragen aan alle zes

Haarlemse predikanten en men kan zich afvragen hoe verheugd de meer

gematigde collegae van Ampzing met een dergelijke opdracht waren. Men kan zich trouwens ook afvragen, hoeveel eer de stadsdrukker Rooman met deze publicatie bij de magistraat inlegde, zelfs in een stad waarvan de bestuurders de orthodoxe vleugel in de Hollandse Staten aanvoerden. Ook die vraag komt zo dadelijk opnieuw aan de orde.

8e. Doorgetrokken lijnen: pleidooien tegen de vrede en nieuwe triomfen in de oorlog.

Haarlem was in deze jaren één van de belangrijkste Hollandse steden van de oorlogspartij, die verder vooral steunde op de orthodoxe predikanten,

sommige landgewesten, de adel, de WIC en het stadhouderlijk hof. De uitgeverij van Rooman bleef voortdurend de Haarlemse spreekbuis van deze richting. Met publicaties die de oorlog ondersteunden en de vrede of een nieuw bestand met de Spaanse vijand bestreden, zat hij ongetwijfeld meer op één lijn met de

Haarlemse burgemeesters, dan met de aanstootgevende anti-roomse pamfletten uit de vorige paragraaf.

Het anonieme pamflet tegen bestand en vrede, dat in 1629 al zo een succes bleek, kreeg in 1630 een grotendeels ongewijzigde heruitgave.397 In het impressum wordt de Jacobijnestraat nog als adres genoemd, zodat het boekje zeer waarschijnlijk vroeg in het jaar, voorafgaand aan verhuizing naar de Grote Markt is verschenen. De tekst is opnieuw gezet, maar niet ingrijpend gewijzigd, op de toevoeging van een vurig Orangistisch gedicht na, dat ondertekend is met Constantia et Alacritate, een motto dat ook voorkomt op portretprenten van deWinterkoningin Elisabeth van Bohemen uit dezelfde tijd.398 Misschien wijst dat erop dat de schrijver van het gedicht en wellicht ook van het pamflet in de omgeving van Frederik van de Palts moet worden gezocht, waar de voortzetting van de oorlog tegen de Habsburgse vijanden werd nagestreefd in de hoop op herovering van de verloren Duitse landen.

Dat zou een verrassend contact van Rooman binnen het gereformeerde kamp opleveren, maar het is ook mogelijk dat het motto is overgenomen door één van zijn Haarlems-Amsterdamse orthodoxe relaties, want de droom van de 396 Bijlage 1, 1632-5, p. 74-75. 397 Bijlage 1, 1630-3. 398

Cf. prenten van Willem Delff HD V, p. 145, nr. 9, Willem Hondius HD IX, p. 108, nr. 34-1(2) en François van den Hoeye, British Museum 1868, 0808-1528.

143

herovering van de Palts en de terugkeer van de van daar verdreven calvinisten werd door de radicale dominees gekoesterd, op dezelfde wijze als ze Brabant en Vlaanderen hoopten te reprotestantiseren.

In deze tijd volgden de Haarlemse stadsbestuurders nog deze

oorlogsgezinde politieke koers. Dat blijkt uit een opmerkelijk pamflet van 18 bladzijden, waartoe Rooman op enig moment na zijn verhuizing de opdracht kreeg om het te drukken. Het betrof eigenlijk stukken uit januari 1630, namelijk een missive van de Staten aan Haarlem met het verzoek om het verzet tegen een bestand op te geven en de negatieve reactie daarop van de Haarlemse

burgemeesters. Het stadbestuur liet in een inleiding weten dat men tot de ongebruikelijke uitgave was overgegaan, omdat allerlei niet geauthoriseerde pamfletten circuleerden met de weergave van de brief van de Staten en van het