• No results found

ALLES VERANDERT: DE JAREN 1618-1621

Kort na de omwenteling drukte Rooman twee overeenkomstige, maar niet identieke pamfletten, één voor de Leidse uitgever Niclaes Geelkerck en één op zijn eigen naam, waarin verslag wordt gedaan van de Haarlemse staatsgreep van Maurits en een lijst met de nieuwe magistraatsleden wordt opgenomen, in het eigen pamflet geplaatst tegenover de oude regeerders.217 Alleen enkele

pragmatici , die de ommekeer hadden zien aankomen en zich tijdig van wat later de ‘staatse’ richting zou gaan heten, hadden afgekeerd, overleefden de

zuivering. Zij behielden hun plaats in het machtscentrum naast de orangisten en contra-remonstrantse scherpslijpers die nu de dienst uitmaakten. Rooman drukte hun namen zowel bij de oude als de nieuwe regeerders af.

Op de titelpagina plaatste hij hetzelfde stadsvignet, dat enkele maanden eerder nog het pamflet Iustificatie van de procedueren had gesierd, waarin het oude stadbestuur zijn strafmaatregelen tegen een aantal leden van de Tetrode- partij rechtvaardigde.218

De inhoud van het stuk laat geen twijfel, dat hier de winnaars aan het woord waren. Van machteloze opposanten waren zij in één klap het nieuwe establishment geworden. De onmiddellijk van zijn eeuwige verbanning

teruggekeerde Damius meldde zich nota bene aan voor de schoutsfunctie, die hij weliswaar om formele redenen niet kon bekleden, maar hij zag toch tenminste zijn broer dadelijk opgenomen in de nieuwe vroedschap. Hemzelf zullen we te zijner tijd in Roomans omgeving opnieuw tegenkomen.

Zoals tot voor kort de partij van pensionaris Johan de Haen zich

rechtvaardigde door zich op te werpen als de hoedster van de rust en eenheid binnen de stad tegenover onruststokers van het slag van Tetrode en Damius, zo afficheerden zich nu de triomferende nieuwe machthebbers als de ware

representanten van de gemeenschap, die er zorg voor moesten dragen, dat oproerkraaiers niet de kans kregen de eenheid te verstoren. Vroeg in januari 1619 werden Rooman, Casteleyn en Kranepoel als de drie op dat moment in de stad werkzame drukkers, op het stadhuis ontboden om een verklaring af te leggen dat zij zich zouden voegen naar het plakkaat van de Staten Generaal tegen seditieuse boeken, dat op 22 december 1618 was uitgevaardigd. De boekhandelaars waren eerder aan de beurt gekomen.219

Voor Rooman moet het een tamelijk pijnlijke onderwerping aan het nieuwe gezag zijn geweest. Van wat hij een half jaar eerder had nog gedrukt en uitgegeven had, beloofde hij nu zich verre te houden. Het is mij niet gelukt duidelijkheid te krijgen over Roomans gemoedstoestand in deze periode van politieke omslag en heroriëntatie, maar er moet een reden voor hem zijn geweest

217

Bijlage 1, 1618-3 en 1618-6.

218

Bijlage 2, stadsvignet 3, cf. bijlage 1, 1618-4.

219

78

om ook aan zijn persoonlijk leven een opvallende en ingrijpende wending te geven. Wie de STCN-lijst van Roomans drukken en uitgaven bekijkt, ziet onmiddellijk, dat vanaf de zojuist genoemde publicaties over de

machtsovername zijn productie begint te haperen en na nog twee boeken in 1620 en één in 1621 gedurende bijna acht jaar nagenoeg volledig stil valt. Alleen overheidspublicaties komen nog van zijn persen.

Zonder nadere informatie moeten we veronderstellen, dat de nieuwe

winkel in de Koningstraat in combinatie met het drukken voor de stad voldoende opleverde om van te leven, of dat misschien erfenissen van de Sonnevyles aan Grietgen en daarmee ook aan Adriaen waren toegevallen, zodat hij het wel zonder uitgeverij en particulier drukwerk kon stellen.

Rooman ging het echter helemaal niet rustiger aan doen. Integendeel, hij kreeg het drukker dan ooit. In de loop van 1620 kreeg hij, naast zijn

stadsdrukkerschap, een plaats in het docentencorps van de Latijnse School van Haarlem. En in de aanloop daartoe was hij alweer weg uit de Koningstraat en had hij zijn zaak naar de Jacobijnestraat verplaatst. Alvorens daar nader op in te gaan, bekijken we eerst het druk- en uitgeverswerk uit de jaren tot en met 1621.

4a. Drukwerk voor de stad

Om te beginnen ging het werk voor de stad gewoon door. Als hij al niet eerder met de nieuwe machthebbers onder één hoedje had gespeeld, dan waren de relaties snel weer in orde, ook al ontbrak nu het familiale aspect in de

contacten. Dankzij de stadsrekeningen blijft het mogelijk zijn leveranties van papier en drukwerk te volgen, ook al is er vrijwel niets meer over van de

diversche keuren, ordonnantien en billietten die bijvoorbeeld in 1619 samen met papier voor bijna 200 gulden door hem werden gedeclareerd.220 In 1620 is het met 107 gulden wat aan de bescheiden kant, maar in 1621 betaalt de stad hem alweer 174 gulden uit.

Voor de nog overgeleverde exemplaren van zijn drukwerk moet men vooral in de archieven zijn, want het zijn meestal plano’s. Rooman gebruikt er zijn sierinitialen van de series 1 en 2 voor, afhankelijk van de grootte van de vellen. Uit 1619 heb ik er één gevonden op de wannemaat, een heffing in natura op verhandelde granen ten behoeve van het Oudemannenhuis.221

En uit 1620 bestaat nog een vergelijkbaar groot plano met een ordonnantie op de vaart naar Overveen, die vervuild werd door de boeren, tuinders en

blekers in het gebied langs de duinrand tot schade van de machtige Haarlemse brouwers, die het water voor hun bierproduktie gebruikten.222

Een laatste vondst betreft een ordonnantie van oktober 1621 over het transport van scheyn, zoals in Haarlem dunbier (bier van geringe kwaliteit)

220

NHA 3993, 1674.

221

NHA 2166, 11. Ordonnantie op de wannematen, 1-2-1619. Bijlage 1, 1619-1.

222

79

genoemd werd. Het enige exemplaar van het stuk ligt verscholen in een map met ordonnanties voor biertappers.223

Doken er nog maar meer van dergelijke stukken op! Niet alleen

completeren ze de kennis over Roomans produktie, ze leveren als bijvangst ook adresgegevens op, die anders moeilijk te vinden zouden zijn.

4b. Samenwerking met Simon Moulert

De enige twee boeken, die Rooman in deze periode in opdracht van uitgevers maakte, zijn beide buitenbeentjes, maar in verschillende opzichten. Het eerste is een vierde druk van een Franstalig rekenboek van de Middelburgse rekenmeester Johan Coutereels.224 Nu had Rooman, zoals hiervoor behandeld, eerder rekenboeken gemaakt. Het bijzondere ligt dan ook niet daarin, maar in de uitgever, die hem aan het drukken had gezet. Dat was Simon Moulert de

Drucker-Ordinaris van de Staten van Zeeland. Daarmee komt om te beginnen de zoveelste connectie van de Roomans met Zeeland aan het licht. Het zal ook geen toeval geweest zijn, dat de eerste sporen van Zacharias Rooman in

Middelburg uit precies deze tijd stammen.225

Er is echter meer. Weststrate, die in 2000 bij Verkruysse een scriptie over Moulert heeft geschreven, heeft op twee manieren een relatie tussen de

Roomans en de Moulerts proberen te leggen. Ten eerste trof hij bij Moulert vanaf 1602 typografisch materiaal aan dat voor die tijd gebruikt zou zijn door Gillis Rooman. Vanwege mijn skepsis ten aanzien van redeneringen, gebaseerd op overeenkomstige loden sierinitialen bij verschillende drukkers, ben ik

geneigd daar niet veel waarde aan te hechten, omdat niet naar identieke individuen is gezocht.

Ten tweede suggereert hij naamverwantschap tussen Ketels en Roomans vrouw Harmanna Mulert en de in Zeeland belande immigrantenfmilie Moulert. Anders dan Valkema Blouw meende, zouden volgens Westrate zowel Ketels voorganger ’t Zangers als Ketel zelf eveneens uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig kunnen zijn.226 Hoe verleidelijk die suggestie ook is, zonder nader bewijs lijkt ze mij te speculatief. Bovendien zijn er sterkere aanwijzingen dat Ketels ouders in Meppel en die van Harmanna Mulert in Zwolle gezocht moeten worden.227

Nochtans bestaat de relatie tussen Rooman en Moulert wel degelijk. Weststrate kende de Coutereelseditie van 1620 niet (er schijnen geen

exemplaren van het boek in Nederland of België bewaard te zijn) en evenmin de

223

NHA 3993, 3956. Ordonnantie vant Scheyndraghen, 27-10-1621. Bijlage 1, 1621-2.

224

Bijlage 1, 1620-2. K. Hoogendoorn (2009), p. 120, K. Hoogendoorn (2018), p. 257 COUT01, 4.

225

Zie par. 5d.

226

T. Weststrate, ‘By Symon Moulert, Drucker Ordinaris der Heeren Staten van Zeelandt’. Scriptie UvA 2000, p. 30.

227

80

opeenvolgende betrokkenheid van Rooman en Moulert bij drukken van Kosters Spieghel der Ieught, die hiervoor ter sprake kwam.

Wat Weststrate echter vooral niet wist, was dat beide drukkers

verzwagerd waren! Ongetwijfeld moet de onderlinge relatie daarop gebaseerd worden. Gehinderd door het eerder besproken oorlogsverlies van veel Zeeuwse archieven, die ook de reconstructie van de Rooman-verwantschapsgroep zo moeilijk maakt, lukte het Weststrate slechts in beperkte mate gegevens over de familie van Moulert boven water te krijgen. Maar wel, dat hij getrouwd was, waarschijnlijk al rond 1596, met een Elizabeth d’Assonville, die net als hij zelf uit het Zuiden naar Middelburg was gekomen. Vrijwel tezelfdertijd meldt zich als nieuw lidmaat in Middelburg nog een Pierre Dassonville, dezelfde naam die Roomans schoonvader en zijn schoonbroer droegen. En dan is er nog Pieter, misschien dezelfde, misschien een ander, die als Middelburgse (!) weduwnaar, in 1649 in Haarlem een huwelijk kwam sluiten. En tenslotte is er de door

Weststrate opgespoorde Bonaventura d’Asseville, die boekverkoper in Calais was, rond 1600 met Moulert samenwerkte bij atlasedities, contact onderhield met de Zeeuwse Staten en in 1611 in Vlissingen opdook.228

Met deze gegevens wordt van alles duidelijker. Natuurlijk Roomans druk van het rekenboek van Coutereels voor een uitgever helemaal in Middelburg. Waarschijnlijk ook de gang van Zacharias naar Zeeland in hetzelfde jaar. Maar bovenal met terugwerkende kracht het huwelijk van Grietgen Sonnevyl met de beginnende drukker Rooman. De d’Assonnevilles waren vertrouwd met het milieu van de boekhandel. Sommigen zaten zelf in het vak, anderen waren in drukkersfamilies getrouwd.

4c. Een zuinige editie voor Van Cloppenburgh

Bij het andere boek uit 1620 was de uitgever een oude bekende, maar in dit geval was de inhoud voor Rooman hoogst ongebruikelijk. En ook wel voor Jan Everts Cloppenburgh, voor wie hij het octavoboekje van 22 vellen drukte. Het moet rond het eind van het jaar of kort daarna zijn klaar gekomen, want het impressum heeft 1620 als jaartal, maar het colofon 1621. Het heette Den Vaeck- verdryver en het was een potpourri van ongeveer 1100 vermakelijcke kluchtjens, een kluchtboek, zoals er overigens vele in de zeventiende eeuw verschenen. Het onderscheidde zich positief van de andere doordat de anonieme samensteller zijn zeer talrijke bronnen in de inleidingen op de verschillende delen uitgebreid memoreert.229 De belangrijkste kwaliteit van het werk vormen echter de duizend moraliserende, zorgvuldig vorm gegeven distischa, telkens van twee maal zeven syllaben. En de honderd kunstige kwatrijnen met omarmend rijm en met begin- en eindregels van acht en tussenregels van zeven syllaben. Ze zijn van de hand

228

Weststrate (2000), p. 28.

229

Bijlage 1, 1620-3. P. P. Schmidt, Zeventiende-eeuwse kluchtboeken uit de Nederlanden. Utrecht 1986, p. 126-129.

81

van de onbekende samensteller. Vanwege deze eigen gedichten zou moeten worden opgespoord wie in 1620 het motto Et joca seria ducunt gebruikte.230

Het boek is tamelijk slordig uitgegeven, met veel zetfouten. Schmidt, die een overzicht van de Nederlandse kluchtboeken uit de zeventiende eeuw heeft samengesteld, vond er drie binnen een paar regels. Hij had er nog meer kunnen aanwijzien in hetzelfde stukje.231 Maar misschien nog typerender is de

bladspiegel, waarin de marges smal zijn en de gedichtjes van de auteur weliswaar door de afwisseling tussen gotisch, romein en cursief van de

verhaaltjes onderscheiden worden, maar door het ontbreken van wit-regels er ook ongelukkig tussen gewrongen zijn.

De Waerschouwinghe tot den leser van de auteur werpt een verhelderend licht op de gang van zaken bij de productie van het boek: Ick hebbe het soo kort ghemaeckt als ick immers mocht, want ick hebbe my niet alleen aen seeckeren tijt, maer oock (het is om te lachen) aen seeckeren bladen Pampiers verbonden. 232

Deze ontboezeming maakt duidelijk dat de auteur zich verplicht had tot een bepaald tijdstip om zijn tekst in te leveren en tot een maximaal aantal vellen druks. Uit zijn toon kan worden afgeleid, dat hij dit keurslijf maar matig

waardeerde. Aangenomen moet worden dat Cloppenburgh als uitgever het hem heeft aangemeten.

En evenzeer kan worden verondersteld dat Rooman op vergelijkbare wijze gehouden was zijn drukwerk tijdig voltooid te hebben en het begrote aantal bladen niet te overschrijden. Daarmee kan de verschijningsvorm van het boek verklaard worden. Het draagt met al die zetfouten zowel de sporen van

haastwerk, als met zijn samengeperste bladspiegels de sporen van uitgeverszuinigheid.

Het boekje was Roomans laatste werk voor Jan Evertsz Cloppenburgh. Het was ook nagenoeg zijn laatste werk voor een uitgever, die niet tot zijn familie of naaste vriendenkring behoorde. En het was, op het zo meteen te bespreken gedicht van zijn vriend Ampzing na, eveneens zijn laatste gedrukte boek in vele jaren. De hypothese, dat hij genoeg had van dit soort opdrachten lijkt mij niet al te gewaagd.

4d. Het laatste boek: Ampzings lofdicht uitgebreid.

Het jaar 1621 levert slechts twee titels op. Behalve de tussen

archiefstukken teruggevonden ordonnantie over dunbier alleen het genoemde gedicht van Ampzing.

Dit gedicht was de tweede, sterk uitgebreide, versie van het werk waarmee de jonge Ampzing in 1616 gedebuteerd had. Destijds was Salomon Bogaert nog ingeschakeld als uitgever, inmiddels konden de beide vrienden het

230

Vrij vertaald: Eerst de grappen, dan de ernst.

231

P. P. Schmidt (1986), p. 127.

232

82

wel samen af. Het werd Roomans eerste Nederlandstalige editie, die geheel in romein en cursief was uitgevoerd. De hoofdtekst in romein werd aangevuld met uitgebreide marginale annotatie, waarin zowel bronverwijzingen als nadere uitleg waren ondergebracht. 233 De jeugdige dominee was kennelijk bezig zijn lofdicht steeds meer ook het karakter van een stadsgeschiedenis en

stadsbeschrijving te geven.

Vergeleken met het laatste boekje voor Cloppenburgh heeft Rooman op deze editie veel meer zijn best gedaan. Het is mooier gedrukt, alle ornamenten en sierbanden zijn uit de kast gehaald, op de laatste bladzijde is het stadsvignet 1 afgedrukt, dat nog van zijn vader geweest was en dat het mooiste van de

stedelijke wapenvignetten was. En, wat voor Rooman tot dan toe ongebruikelijk was, hij liet een gegraveerde titelpagina maken met een bladzijde-grote quarto afbeelding van twee engelen die een geraamte vertreden en het stadswapen, geplaatst voor een dorre boom, vasthouden. Lauwertakken omringen het hele tafereel. De engelen houden een kleinere lauwertak boven het wapen. Aan de bovenzijde is de naam van de stad in sierletters op een groot cartouche met rolwerk, uitlopend op dolfijnen, geplaatst. Op de achtergrond is een

duinlandschap te zien. De prent is ongesigneerd, maar dankzij een gelukkige vondst toch toe te schrijven en wel aan niemand minder dan Jan van de Velde II!

Rooman heeft de plaat namelijk opnieuw gebruikt voor de volgende uitgave van Ampzings werk, het grote boek van 1628. Ook daar is deze in de meeste exemplaren ongesigneerd, maar er in enkele komt een wèl gesigneerde staat voor met Van de Velde’s onmiskenbare eigenhandige onderschrift.234

Van de Velde was net als Rooman zelf een Haarlemse Zuidnederlandse immigrant van de tweede generatie, een paar jaar jonger dan de uitgever, maar inmiddels een gevestige naam in de Nederlandse kunstwereld. Zijn prent is een bewijs dat Rooman ook contacten in het Haarlemse kunstenaarsmilieu had.

Het is moeilijk te verklaren, dat met deze fraaie editie abrupt een

voorlopig eind kwam aan Roomans uitgeversactiviteiten. Toch is dat het geval.

4e. Nieuw werk, een nieuw huis en nog een kind

De stap voorwaarts, die Rooman in 1617 had gezet met zijn nieuwe grote huis in de Koningstraat bleek achteraf te groot. Dat is tenminste vooralsnog de meest voor de hand liggende interpretatie van de veranderingen in eind 1619 en begin 1620 zich voordeden in zijn woon- en werkomstandigheden.

Op 4 december 1619 koopt hij een huis in de Jacobijnestraat, de straat van zijn kinderjaren en de straat waarin de Latijnse school vanouds gevestigd was. Het kostte maar 1600 gulden, stukken minder dan zijn huis in de Koningstraat.235 233 Bijlage 1, 1621-1. 234 E.g. KB KW 553 J 3. 235 NHA 3111, 299 (4-12-1619).

83

Dankzij een overgeleverd verpondingsregister uit 1628 is het mogelijk het huis precies te situeren en ook de relatieve waarde ervan nader te bepalen. Het blijkt aan dezelfde zuidkant van de straat te liggen als de Latijnse school en het huis dat het gezin van Gillis Rooman bewoond had, voor de verhuizing in 1600. Maar het lag een paar huizen verder naar het westen, dus meer naar de kant van de Oude Gracht. Het grote hoekhuis op de gracht niet meegeteld, was Adriaens nieuwe woning het zevende huis vanaf de hoek. De geschatte huurwaarde van zestig gulden is gemiddeld voor de straat. De eerste vijf huizen vanaf de gracht waren kleiner, maar de belendende buurman aan de westkant moest het

drievoudige van Rooman betalen en na enkele kleine huisjes stonden dichter bij de Latijnse school nog een paar grotere panden. Het huis van de rectoren

Schrevelius en Middelhovius, weldra zijn collegae, werd op tweeëneenhalf maal de waarde van dat van Rooman getaxeerd.236

De Jacobijnestraat was in alle opzichten van minder allure dan het vorige adres. Zeker geen achterbuurt, maar anders dan de Koningstraat ook geen hoofdstraat in het stedelijk weefsel. Voor winkels minder geschikt. Zijn vader was niet voor niets destijds juist in de andere richting verhuisd. Er moet een reden geweest zijn, dat Adriaen zijn vermoedelijk riante pand aan de

Koningstraat heeft opgegeven.

Een akte van een maand later onthult vermoedelijk de verklaring voor deze op het eerste oog onbegrijpelijke stap terug. Hij verkoopt dan zijn huis aan de oostkant van de Koningstraat aan de koopman Pieter Boursen. De nadere bepalingen zijn veelzeggend. Niet alleen neemt de koper de hypotheek over van 600 gulden bij Barbara vander Eecke, die Adriaen enkele jaren eerder had

afgesloten, hij neemt ook twee rentebrieven ter waarde van 1600 gulden, met het huis als onderpand, op naam van Maria Ruychaver, Adriaens schoonmoeder.

Dat leidt ertoe dat Rooman slechts 1835 gulden in handen krijgt van de 4035 die het huis waard was, net genoeg om de nieuwe aankoop in de

Jacabijnestraat te betalen. Rooman had kennelijk bij Maria Ruychaver voor 1600 in het krijt gestaan en Boursen nam met zijn rentebrieven nu deze schuld van hem over. Het kan bijna niet anders, dan dat de zaken al met al toch niet zo goed waren gegaan.

Dat hij geld geleend had bij zijn schoonmoeder was op zich zelf niet vreemd. Men leende in de zeventiende eeuw voortdurend binnen

familieverband.237 Bovendien zal Rooman misschien gespeculeerd hebben op de toekomstige erfenis van de weduwe, die van de generatie van zijn eigen

overleden ouders was. Maar dat zijn schuld hem min of meer gedwongen heeft zijn behuizing om te wisselen voor een veel bescheidener woning is

opmerkelijk. Het zou kunnen zijn, dat de weduwe er weinig fiducie in had, dat zij haar geld op een andere manier zou terugkrijgen.

236

NHA 3993, 3146.

237

84

Een aanwijzing dat de relaties met de Ruychavers minder plezierig waren dan in de voorgaande jaren vormt misschien ook het trio doopgetuigen bij de geboorte van het vijfde kind van Adriaen en Grietgen, een dochter Maria, die in juni 1620 in de Jacobijnestraat geboren werd. Voor het eerst stond geen

Ruychaver aan het doopvont. Van Grietgens kant waren er haar zuster Trijntgen