• No results found

Het doel van het onderzoek was om te kijken of walging effectief is om mensen minder vlees te laten eten. Ook is gekeken welke soort walging het meest effectief is om de houding, het gedrag en de zelfeffectiviteit te beïnvloeden. Zo is het dialoogsysteem gebruikt dat al eerder effectief is gebleken bij het veranderen van gedrag met betrekking tot vlees consumptie. Ook is een walgelijke stimulus gebruikt om de emotie walging op te roepen. Op basis van eerder onderzoek wordt voorspeld dat mensen dan minder vlees willen consumeren. Verwacht werd dat deze twee technieken samen zullen zorgen voor een verschil in gedragsverandering.

Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat er significante aanwijzingen zijn dat walging in combinatie met het Motivational Interviewing systeem ervoor zorgt dat mensen minder vlees en meer plantaardig willen eten. Dit betekent dat de alternatieve hypothese mag worden aangenomen en de H0 wordt verworpen. Dit houdt in dat er verschil zit tussen het daadwerkelijke eetpatroon en het geplande eetpatroon; de gedragsintentie tot het eten van vlees is bij de mensen gedaald na het onderzoek. Echter, de tweede alternatieve hypothese mag ook verworpen worden omdat hier geen significante effecten zijn gevonden. H0 wordt aangenomen. Dit betekent dat er geen verschil is gevonden tussen de verschillende soorten walging. In de volgende paragrafen worden deze bevindingen verder uitgewerkt.

4.1. Emoties en gedragsverandering

Bij alle groepen zijn de emoties schuld, schaamte en walging opgeroepen. Bij dierenleed kan dit veroorzaakt worden doordat mensen eraan herinnerd worden dat zij zelf kwetsbaar zijn (Kunst & Hohle, 2016). Pus kan mensen herinneren aan ziektekiemen (Rozin et al., 2008) en bloed wordt geassocieerd met dieren die dicht bij de mens staan en zou de stimuli zijn die walging oproept (Fessler et al., 2003). Dierenleed roept van alle groepen de significant de meeste emoties op. Dat dierenleed behalve walging ook schaamte en schuld oproept is in lijn met eerder onderzoek van Leroy & Praet (2017). Omdat uit de studie van Leroy & Praet (2017) is gebleken dat deze emoties effect zouden hebben op de gedragsintentie, werd verwacht dat de groep die is blootgesteld aan dierenleed meer wilde veranderen dan de andere groepen. Echter, in dit onderzoek is niet gebleken dat de groep waarbij de meeste emoties zijn opgeroepen, ook de meeste intentie hebben om het gedrag te veranderen. Zo is er geen verschil tussen de soorten walging en gedragsverandering gevonden.

Een verklaring hiervoor kan zijn dat Motivational Interviewing op zich al zorgt voor een vermindering in de intentie om vlees te eten. Zo blijkt uit eerdere onderzoeken (Zaal et al., 2017; Siemerink, 2018) dat Motivational Interviewing als systeem positieve effecten heeft op gedragsverandering. Het is te verwachten dat het gebruik van MI zorgt voor het minder eten van vlees. Dit effect had dus ook kunnen optreden zonder het gebruik van walging in de interventie. Door het ontbreken van een controlegroep kan deze verklaring niet gevalideerd worden. Ondanks deze mogelijke verklaring geeft het wel aan dat walging in combinatie met een MI systeem in ieder geval niet zorgt voor negatieve effecten. Zo is een onderdeel van de MI spirit dat de persoon het gevoel moet krijgen dat hij geaccepteerd wordt. Omdat bij de walgelijke afbeeldingen de emotie schuld is opgeroepen, zou het voor kunnen komen dat de persoon zich schuldig voelt over het huidige gedrag en dit gaat compenseren door het eigen gedrag goed te praten, met als gevolg te blokkeren voor verandering. Dit is echter in het huidige onderzoek niet gebeurd, waardoor geconcludeerd kan worden dat het oproepen van negatieve emoties in combinatie met Motivational Interviewing alsnog zorgt voor positieve effecten met betrekking tot gedragsverandering. Vervolgonderzoek met controlegroep zou uit moeten wijzen of walging of MI heeft gezorgd voor de intentie in gedragsverandering.

Verder blijkt uit theorie dat juist bloed ervoor kan zorgen dat mensen minder vlees eten (Fessler et al., 2003). Onder andere omdat relatief veel mensen een angst voor bloed hebben. Omdat in het onderzoek van Fessler et al. (2003) bloed de stimuli was om walging op te wekken, zou verwacht worden dat bloed

31 relatief hoog scoort op walging. Dat dit effect niet in het huidige onderzoek is opgetreden kan verklaard worden door het ontbreken van de juiste stimuli. Om de drie walgelijke stimuli zo gelijk mogelijk te houden (afgezien van de soort walging) is de afbeelding van het bloed en vlees gebruikt in plaats van de wasbak vol bloed. De wasbak met bloed scoorde in de pre-test iets hoger op walging dan de bloederige vleesbak, maar omdat de andere twee stimuli ook betrekking hadden op vlees is ervoor gekozen om ook de bloederige vleesbak te gebruiken. Zo zouden de stimuli op minimale paren verschillen. De volle bak met bloed en stukken vlees bleek echter niet goed genoeg om meer walging op te roepen met betrekking tot vlees in vergelijking met de andere stimuli.

Een andere verklaring kan zijn dat het niet uitmaakt in welke mate walging, schuld of angst wordt opgeroepen om het gedrag te beïnvloeden. Als een emotie bijvoorbeeld een minimumniveau heeft bereikt, zou het al effectief kunnen zijn. Dit zou dan niet afhangen van het werkelijke niveau van walging. Dit zou ook verklaren waarom dierenleed niet meer intentie tot gedragsverandering teweeg brengt, ondanks het niveau van walging het hoogste was.

Om meer effect te vinden zouden de walgelijke stimuli gecombineerd kunnen worden in een vervolgonderzoek. Zo zou gekeken kunnen worden of het combineren van bijvoorbeeld bloed en dierenleed meer effect heeft dan een enkele stimulus. Dit omdat dierenleed de meeste walging heeft opgeroepen in het huidige onderzoek, en uit eerder onderzoek blijkt dat bloed een walgelijke stimulus kan zijn (Fessler et al., 2003). Het zou interessant zijn om dit af te zetten tegen dierenleed-pus en pus-bloed afbeeldingen. Dit omdat pus in de pre-test walgelijker is gevonden dan dierenleed en pus-bloed. Ook is er in dit onderzoek alleen gekeken naar gedragsverandering tot het eten van minder vlees. Het zou dus ook interessant zijn te onderzoeken of walging effect heeft op andere dierlijke producten, zoals melk en vis en of soortgelijke resultaten opleveren. Het zou hierbij ook interessant zijn om te kijken of walging met betrekking tot het ene product ook effect heeft op het andere product (bijvoorbeeld: heeft walgelijke stimuli met betrekking tot vlees invloed op melk?). En hoe zouden mensen reageren als ze een hele andere soort walging zien, zoals een dampende composthoop of insecten? Dit zijn erg onderwerpen voor vervolgonderzoek. Ook hier wordt geadviseerd een controlegroep in te schakelen. Samengevat zou een replicatie van dit onderzoek met controlegroep kunnen uitwijzen waar de effecten vandaan komen. Een controlegroep zonder Motivational Interviewing, maar wel walgelijke stimuli zou kunnen uitwijzen of de aanwezigheid van een walgelijke stimulus een voorspeller is van gedragsverandering. Tot slot is het aan te bevelen om te kijken wat de effecten op langere termijn zijn, aangezien emoties vaak van korte duur zijn. Een longitudinaal onderzoek waarbij eerst walgelijke stimuli wordt afgebeeld en een tijdseenheid later de vraag wordt gesteld of mensen vlees willen consumeren en in welke mate, zou kunnen uitwijzen of effecten op langere termijn haalbaar zijn.

4.2. Eetlust en gedragsverandering

In het onderzoek is tevens gekeken of mensen minder eetlust hadden na het zien van de walgelijke afbeelding en of dit effect heeft gehad op de gedragsverandering. De twee vleesproducten (rookworst en hamburger) waren meetbaar minder lekker na de interventie. Omdat sla en tofu niet minder lekker wordt gevonden na de interventie kan geconcludeerd worden dat mensen hun eetlust niet kwijt zijn geraakt door het zien van de walgelijke afbeelding. Daarbij vinden mensen tofu lekkerder na de interventie dan voor de interventie. Echter, door het ontbreken van een controlegroep in dit onderzoek is het niet duidelijk geworden of het effect veroorzaakt is door het Motivational Interviewing systeem of de walgelijke afbeelding. Wel lijken er aanwijzingen te zijn uit eerder onderzoek (Palomo-Vélez et al., 2014) dat walging ervoor kan zorgen dat mensen meer de intentie hebben om plantaardig te eten dan voor het zien van een walgelijke afbeelding. De conclusie met betrekking tot eetlust is in overeenstemming met het onderzoek van Palomo-Vélez et al., (2014), waaruit aangenomen kan worden dat walging effectief is om mensen meer geïnteresseerd te maken voor plantaardig voedsel.

32 Vervolgonderzoek met controlegroep zou moeten uitwijzen of het Motivational Interviewing systeem of de walging verantwoordelijk is voor dit effect.

4.3. Motivational Interviewing

Het Motivational Interviewing systeem is qua manier van ondervraging positief ontvangen door de doelgroep. Zo werd de manier van onderzoeken door kennissen en familie als positief en ‘leuk’ ervaren. Ze kregen écht het idee alsof ze met iemand in gesprek waren. Daarbij dachten sommige mensen écht dat ze met Laura in gesprek gingen, niet wetende dat een andere onderzoeker achter het systeem zat. Relatief weinig mensen hebben geweigerd toestemming te geven voor het onderzoek. Enerzijds komt dit omdat het voor sommigen niet duidelijk was waarom Laura in gesprek wil gaan (het doel van het onderzoek). Om dit te voorkomen zou er over nagedacht kunnen worden om het doel van het onderzoek wel te vertellen aan de participant. Ook werd het lastig gevonden dat Laura wilde praten over mogelijke

veranderingen in een eetpatroon. Mensen zijn al tevreden over hun eigen eetpatroon en willen daarin

niet veranderen. Om deze groep aan te spreken zou het woord ‘veranderingen’ weggelaten kunnen worden, zodat Laura alleen wil praten over, bijvoorbeeld, een gezond eetpatroon en niet over de mogelijke veranderingen van iemands eigen eetpatroon.

Verder is de interventie is op het gebied van gedragsverandering geslaagd. De doelgroep voelt zich redelijk ondersteund door het systeem en lieten dit blijken door gemiddeld een voldoende te geven. Wel zijn er aanpassingen nodig om de doelgroep nog meer het idee te krijgen dat ze ondersteund worden in he gesprek. Zo wordt Laura wel gezien als gelijke van een persoon, wat een belangrijk onderdeel is van de MI-spirit. Echter, Laura is nog meer aan het woord dan de geïnterviewde, wat er voor kan zorgen dat die persoon zich minder ondersteund voelt door het systeem. Het zou kunnen zijn dat de gedragsintentie om geen vlees te eten hoger is als de participant zich beter ondersteund voelt door het systeem. Ook zijn bijvoorbeeld opmerkingen gegeven in de vorm van een vraag. Om het systeem te verbeteren zou iets gedaan kunnen worden met het beantwoorden van deze vragen. Momenteel is het nog niet mogelijk om het systeem zo in te richten dat er een gesprek met beurtwisseling plaats kan vinden en het systeem op iedere uiting van de geïnterviewde kan reageren.

4.4. Algemene conclusie

Motivational Interviewing in combinatie met walging heeft positieve effecten op de gedragsverandering ten opzichte van het eten van vlees. Ondanks dat het niet duidelijk wordt of het effect is af te leiden van het Motivational Interviewing systeem of walging, zou het systeem met walging succesvol ingezet kunnen worden om een grotere groep mensen te overtuigen van een plantaardige levensstijl. Dit ligt in lijn met het doel van het Co-Co project. Er zijn verbeteringen gewenst voor het Motivational Interviewing systeem om het beter aan te sluiten bij MI. De manier van ondervragen wordt als positief ervaren, waardoor wordt geadviseerd om deze manier van vraagstelling ook te hanteren bij andere onderzoeken waar met een enquête wordt gewerkt, omdat dit natuurlijker overkomt dan de ‘standaard’ vragenlijst.

Ook wordt duidelijk dat walging gepaard gaat met emoties zoals schuld en schaamte. Ondanks dat er geen verschillen zijn gevonden tussen de soorten walging zijn er aanwijzingen uit eerdere literatuur dat deze emotie effectief is om gedrag te veranderen. Door gebrek aan controlegroep kan getwijfeld worden of deze resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar een populatie. Echter, zie dit onderzoek als het rimpeleffect; denk aan een steen die in het water wordt gegooid en er rimpels ontstaan. De eerste rimpelingen zullen klein en van korte duur zijn, maar uiteindelijk lijken de rimpels het hele water te bevatten. En er zal gemerkt worden dat dit effect heeft op andere mensen. Zij gaan hun eigen stenen gooien en creëren nieuwe rimpels. Met dit onderzoek wil ik dan ook bereiken dat mensen hun eigen stenen gaan gooien met als grote doel dat iedereen een klein stukje van zichzelf veranderd.

33

Referenties

Ammann, J., Hartmann, C., & Siegrist, M. (2018). Development and validation of the Food Disgust Picture Scale. Appetite, 125, 367-379.

Arkowitz, H., Miller, W. R., & Rollnick, S. (Eds.). (2015). Motivational interviewing in the treatment

of psychological problems. Guilford Publications.

Bagozzi, R. P., Gopinath, M., & Nyer, P. U. (1999). The role of emotions in marketing. Journal of the

academy of marketing science, 27(2), 184-206.

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: toward a unifying theory of behavioral change. Psychological

review, 84(2), 191.

Berndsen, M., & Van der Pligt, J. (2004). Ambivalence towards meat. Appetite, 42(1), 71-78.

Coleman, L. J., Bahnan, N., Kelkar, M., & Curry, N. (2011). Walking the walk: how the theory of reasoned action explains adult and student intentions to go green. Journal of Applied Business

Research, 27(3), 107-116.

Dr. A.A. Vendrig (2016) Fobie. Geraadpleegd op 15 januari 2019

https://www.dokterdokter.nl/aandoening/fobie/item1481

Fessler, D. M. T., Arguello, A. P., Mekdara, J. M., Macias, R. (2003) Disgust sensivity and meat consumption: a test of an emotivist account of moral vegetarism. Appetite, 41, 31-41.

Godfray, H. C. J., Aveyard, P., Garnett, T., Hall, J. W., Key, T. J., Lorimer, J., ... & Jebb, S. A. (2018). Meat consumption, health, and the environment. Science, 361(6399), eaam5324.

Hausenblas, H. A., Carron, A. V., & Mack, D. E. (1997). Application of the theories of reasoned action and planned behavior to exercise behavior: A meta-analysis. Journal of Sport and Exercise

Psychology, 19(1), 36-51.

Hess, U., & Thibault, P. (2009). Darwin and emotion expression. American Psychologist, 64(2), 120. Ingram, R. (2015). Understanding Emotions in Social Work: Theory, Practice and Reflection.

Kunst, J. R., & Hohle, S. M. (2016). Meat eaters by dissociation: How we present, prepare and talk about meat increases willingness to eat meat by reducing empathy and disgust. Appetite, 105, 758-774. Leroy, F., & Praet, I. (2017). Animal killing and postdomestic meat production. Journal of Agricultural

and Environmental Ethics, 30(1), 67-86.

Lundahl, B. W., Kunz, C., Brownell, C., Tollefson, D., & Burke, B. L. (2010). A meta-analysis of motivational interviewing: Twenty-five years of empirical studies. Research on social work

practice, 20(2), 137-160.

McEachan, R., Taylor, N., Harrison, R., Lawton, R., Gardner, P., & Conner, M. (2016). Meta-analysis of the reasoned action approach (RAA) to understanding health behaviors. Annals of Behavioral

Medicine, 50(4), 592-612.

Miller, W. R., & Rollnick, S. (2013). Motivational interviewing: Helping people change. Guilford press. Nabi, R. L. (2015). Emotional flow in persuasive health messages. Health communication, 30(2), 114-124.

34 Palomo-Vélez, G., Tybur, J. M., & van Vugt, M. (2018). Unsustainable, unhealthy, or disgusting? Comparing different persuasive messages against meat consumption. Journal of Environmental

Psychology, 58, 63-71.

Podila, S. P. (2019). Hemophobia In High School Students, Guntur, Andhra Pradesh, India.

Resnicow, K., & McMaster, F. (2012). Motivational Interviewing: moving from why to how with autonomy support. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 9(1), 19. Rousset, S., Deiss, V., Juillard, E., Schlich, P., & Droit-Volet, S. (2005). Emotions generated by meat and other food products in women. British Journal of Nutrition, 94(4), 609-619.

Rozin, P., & Fallon, A. E. (1987). A perspective on disgust. Psychological review, 94(1), 23.

Rozin, P., Haidt, J., & McCauley, C. R. (2008). Disgust: The body and soul emotion in the 21st century. In D. McKay & O. Olatunji (eds.), Disgust and its disorders. Washington DC: American Psychological Association. 9-29.

Rubak, S., Sandbæk, A., Lauritzen, T., & Christensen, B. (2005). Motivational interviewing: a systematic review and meta-analysis. Br J Gen Pract, 55(513), 305-312.

Ruby, M. B., & Heine, S. J. (2012). Too close to home. Factors predicting meat avoidance. Appetite, 59(1), 47-52.

Satija, A., & Hu, F. B. (2018). Plant-based diets and cardiovascular health. Trends in cardiovascular

medicine.

Secretariat, U. N. F. C. C. C. (2015). Report on the structured expert dialogue on the 2013–2015 review. United Nations Office at Geneva.

Shimp, T. A., & Stuart, E. W. (2004). The role of disgust as an emotional mediator of advertising effects. Journal of advertising, 33(1), 43-53.

Shingleton, R. M. & Palfai, T. B. (2016) Technology-delivered adaptions of motivational interviewing for health-related behaviors: A systematic review of the current research. Patient Education and

Counseling, 99(1), 17-35.

Siemerink, M.L. (2018). Motivational Interviewing in een digitaal dialoogsysteem. Ongepubliceerd manuscript, Rijksuniversiteit Groningen.

Stiff, J. B., & Mongeau, P. A. (2016). Persuasive communication. Guilford Publications.

Sutton (1998). Predicting and Explaining Intentions and Behavior: How Well Are We Doing? Journal

of Applied Social Psychology, 28(15), 1317-1338.

Voedingscentrum (r.d.) Groente. Van https://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/groente.aspx, geraadpleegd op 18-12-18.

35