• No results found

Verslagen met duurzaamheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslagen met duurzaamheid"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthesis Martina Sarris

Verslagen met duurzaamheid

(2)

Titel: Verslagen met duurzaamheid

Ondertitel: Een studie naar de leesbaarheid van CO2-paragraaf in

duurzaamheidsverslagen

Deze masterthesis is geschreven door:

Student: Martina Sarris

Studentnummer: 2038579

E-mailadres: M.M.Sarris @ student.rug.nl

Plaats: Almelo

Datum: 20 november 2013

Universiteit: Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit: Economics and Business

Opleiding: MSc Accountancy and Controlling

Begeleider: Prof. Dr. D.A. De Waard RA MA

(3)

Voorwoord

In een college van het vak Auditing sprak prof. dr. De Waard RA MA (verder: De Waard) over duurzaamheidsverslagen van ondernemingen. Ondernemingen stellen deze verslagen vrijwillig op. Vanuit de ondernemingen is er veel vraag naar advies van accountants omtrent de inhoud van het verslag. Daarnaast willen ondernemingen graag een assurance rapport bij de

duurzaamheidsverslagen. Ik vond en vind het opmerkelijk dat ondernemingen vrijwillig een accountantscontrole laten uitvoeren op een vrijwillig gepubliceerd verslag.

Na dit college ben ik mijzelf gaan verdiepen in duurzaamheidsverslagen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Na het lezen van diverse verslagen wist ik nog niet, wat een duurzaamheidsverslag is, wat het inhoudt, waarom het vrijwillig opgesteld wordt, wat de kwaliteit van de verslagen is en ook niet, hoe betrouwbaar het verslag is. Dit, terwijl het doel van

duurzaamheidsverslagen is de transparantie tussen de onderneming en de stakeholder te bevorderen. Wel raakte ik hierdoor geïnteresseerd in duurzaamheidsverslagen, met name het feit dat

ondernemingen vrijwillig bedrijfsinformatie publiceren, vond ik opmerkelijk.

Een paar maanden later moest ik een onderwerp voor mijn masterthesis aandragen. Ik heb ervoor gekozen om mijn thesis te richten op de leesbaarheid van de CO2-paragaaf in

duurzaamheidsverslagen. Door mijn onderzoek heb ik veel geleerd van

duurzaamheidsverslaggeving. Door mijn literatuuronderzoek heb ik mijn kennis van het vakgebied van accountancy verbreed.

Als begeleider bij mijn masterthesis kreeg ik De Waard toegewezen. Ik wil hem persoonlijk bedanken voor zijn aansturing, vele essentiële tips en de steun tijdens het schrijven van mijn masterthesis. Daarnaast wil ik iedereen bedanken, die mij heeft gesteund en ondersteund bij het schrijven van mijn masterthesis en het afronden van mijn studie.

Martina Sarris

(4)

Samenvatting

Duurzaamheid is een actueel onderwerp, waar veel maatschappelijke interesse voor is. Met name voor het onderwerp broeikasgassen is wereldwijd veel aandacht. Diverse landen, waaronder Nederland, hebben het Kyotoprotocol ondertekend. Dit protocol verplicht ondernemingen om de CO2-uitstoot en de uitstoot van andere broeikasgassen te beperken.

Hierbij zijn diverse verslaggevingsrichtlijnen opgesteld voor ondernemingen, zoals het Global Reporting Initiative en het Greenhouse Gas Protocol Initiative.

Steeds meer ondernemingen publiceren jaarlijks vrijwillig een duurzaamheidsverslag op basis van deze verslaggevingsrichtlijnen. Een deel van deze duurzaamheidsverslagen is voorzien van een assurance rapport. Uit de duurzaamheidsverslagen, maar ook uit de jaarrapporten, blijkt dat de ondernemingen steeds meer investeren in duurzame energie, zoals waterenergie, windenergie en zonne-energie.

Om te onderzoeken wat de kwaliteit van de CO2-paragrafen in de duurzaamheidsverslagen is, is in

deze masterthesis de leesbaarheid van de CO2-paragrafen onderzocht. Dit onderzoek is uitgevoerd

door de invloed van relevante (ondernemings)factoren op de leesbaarheid van de CO2-paragrafen te toetsen. Als populatie zijn alle genoteerde ondernemingen aan de AEx en AMx geselecteerd.

Hieruit zijn de ondernemingen, die een duurzaamheidsverslag met een CO2-paragraaf over het

boekjaar 2012 hebben gepubliceerd, geselecteerd.

Allereerst is op basis van de legitimatietheorie onderzocht, waarom ondernemingen vrijwillig bedrijfsinformatie publiceren. Hierbij is geconcludeerd dat bij vrijwillige publicatie sprake is van isomorfisme, hetgeen kopieergedrag van ondernemingen betekent.

Vervolgens is op basis van zeven (ondernemings)factoren onderzocht of er een significant verschil

te onderkennen is in de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in duurzaamheidsverslagen. Hierbij is

vastgesteld dat het soort verslag, de grootte, de bedrijfssector van de onderneming en het aantal leden van de Raad van Bestuur een significant effect hebben op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf.

Een belangrijke conclusie is hierbij dat de CO2-paragraaf in een duurzaamheidsverslag in de sector

Telecommunicatie significant beter leesbaar is dan de CO2-paragraaf in een duurzaamheidsverslag van andere sectoren.

Een beperking van het onderzoek is de beperkte omvang van de populatie en de afbakening van het onderwerp. Het is dan ook aan te bevelen om het onderzoek verder uit te breiden naar andere onderwerpen van het duurzaamheidsverslag. Daarnaast kan het onderzoek uitgebreid worden door de populatie te vergroten of door het onderzoek over meerdere boekjaren uit te voeren.

(5)

Lijst met gebruikte afkortingen

ANOVA Analysis of variance

CO2 Koolstofdioxide

CSR Corporate Social Responsibility

FreS Reading Ease Formule van Flesch

GHGPI Greenhouse Gas Protocol Initiative

GRI Global Reporting Initiative

ICB Industry Classification Benchmark

IFRS International Financial Reporting Standards

IIRC International Integrated Reporting Council

IR Integrated Reporting

NV COS Nadere Voorschriften Controle en Overige Standaarden

MVO Maatschappelijk verantwoord ondernemen

RJ Richtlijnen Jaarverslaggeving

ROA Return on Assets

RvB Raad van Bestuur

RvC Raad van Commissarissen

SRG Sustainability Reporting Guidelines

Gehanteerde termen

GRI

Indien verwezen wordt naar G3.1, wordt hiermee tevens aan de voorlopers van de G3.1 gerefereerd. Voor een algemeen beeld van de voorlopers van de G3.1 is in paragraaf 3.2 een samenvatting van de geschiedenis van de mvo-verslaggevingsrichtlijnen opgenomen. Deze is bedoeld als

achtergrondinformatie over de GRI.

Duurzaamheidsverslag

Wereldwijd zijn er diverse termen voor verslaggeving op basis van G3.1, zoals sustainability report en corporate social responsibility report. In dit verslag is als vertaling voor deze termen de term “duurzaamheidsverslag” aangehouden.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Wereldwijd zijn er diverse termen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals

maatschappelijk ondernemen en duurzaam ondernemen. In dit verslag is de term “maatschappelijk verantwoord ondernemen” aangehouden.

(6)

Gebruik van artikelen

Naamloze vennootschappen zijn in Nederland wettelijk verplicht om jaarlijks een jaarrapport te publiceren.

De achterliggende wet- en regelgeving omtrent jaarverslaggeving is beschreven in onder andere de International Financial Reporting Standards (verder: IFRS) en de Richtlijnen Jaarverslaggeving (verder: RJ). De IFRS zijn van toepassing op beursgenoteerde ondernemingen in Europa, waaronder Nederland. De RJ zijn louter van toepassing op ondernemingen, die in Nederland gevestigd zijn. Een verplicht onderdeel van een jaarrapport is, naast de jaarrekening, het jaarverslag. De wet- en regelgeving verplicht ondernemingen om in het jaarverslag – indien relevant – een paragraaf over milieuaspecten op te nemen, waardoor het jaarverslag raakvlakken heeft met het

duurzaamheidsverslag.

Er zijn verschillen te onderkennen tussen het jaarverslag en het duurzaamheidsverslag. Een jaarverslag is een verplicht gesteld onderdeel van het jaarrapport, veelal geschreven door de Raad van Bestuur. Een duurzaamheidsverslag kent geen verplicht karakter en is veelal ook geschreven door de Raad van Bestuur (De Waard, 2008). Hoewel er voor de duurzaamheidsverslagen geen publicatieplicht geldt, publiceren ondernemingen jaarlijks “vrijwillig” een duurzaamheidsverslag. Ondernemingen publiceren de duurzaamheidsverslagen als bijlage in het jaarrapport of als

afzonderlijk verslag of geïntegreerd in het jaarverslag.

Zoals uit hoofdstuk 1 “Inleiding” blijkt, zijn in 2011 al 6.000 duurzaamheidsverslagen, verdeeld over ondernemingen uit 34 landen, gepubliceerd. Bij de duurzaamheidsverslagen is, zo is toegelicht in paragraaf 2.2, in veel gevallen een assurance rapport van een accountant afgegeven.

Op basis van bovenstaande analyse en op basis van de beschrijving van de theoretische

uitgangspunten omtrent publicaties is in deze masterthesis aangenomen, dat artikelen die betrekking hebben op jaarverslagen, ook relevant zijn voor duurzaamheidsverslagen.

(7)

Inhoudsopgave

1. Onderzoeksopzet _________________________________________________________________ 8

1.1 Inleiding ______________________________________________________________________ 8 1.2 Probleemstelling _______________________________________________________________ 8 1.3 Relevantie van het onderzoek_____________________________________________________ 10 1.4 Structuur van het verslag ________________________________________________________ 11

2. Theoretisch kader _______________________________________________________________ 13 2.1 Inleiding _____________________________________________________________________ 13 2.2 Duurzaamheid ________________________________________________________________ 13 2.3 Legitimatietheorie _____________________________________________________________ 16 2.4 Institutionele theorie ___________________________________________________________ 18 2.5 Impression management-theorie __________________________________________________ 18 2.6 Samenvatting _________________________________________________________________ 19 3. Methodologie ___________________________________________________________________ 20 3.1 Inleiding _____________________________________________________________________ 20 3.2 Leesbaarheid van de CO2-paragraaf _______________________________________________ 20

3.3 Factoren van invloed op de leesbaarheid ___________________________________________ 20 3.4 Onderzoekspopulatie ___________________________________________________________ 25 3.5 Samenvatting _________________________________________________________________ 25 4. Onderzoeksresultaten ____________________________________________________________ 27 4.1 Inleiding _____________________________________________________________________ 27 4.2 Beschrijvende statistiek _________________________________________________________ 27 4.3 Onderzoeksresultaten hypotheses _________________________________________________ 27 4.4 Meervoudige analyse (ondernemings)factoren _______________________________________ 31 4.5 Beperkingen van het onderzoek ___________________________________________________ 32 4.6 Samenvatting _________________________________________________________________ 32 5. Conclusie ______________________________________________________________________ 33 5.1 Inleiding _____________________________________________________________________ 33 5.2 Conclusie ____________________________________________________________________ 33 6. Literatuurlijst __________________________________________________________________ 35 Bijlagen __________________________________________________________________________ 38

(8)

1. Onderzoeksopzet

1.1 Inleiding

Haagse glazenwasser schrijft glashelder duurzaamheidsverslag

Zelfs de allergrootste concerns hikken aan tegen het maken van een duurzaamheidsverslag. Maar niet de Haagse glazenwasser Rietbroek voor Schoonhouden BV. De twee broers Rob en Peter Rietbroek doen zelfs topconsultants als stadsgenoot Triple Value versteld staan. Hun filosofie is even simpel als doeltreffend. "We dachten: als we ons willen onderscheiden, moeten we onze klanten een extra argument geven om voor ons te kiezen. Dat doen we nu door ook schoolverlaters een kans te geven. Met schonere materialen te werken. Minder kilometers te maken. En dat even in een paar zaterdagen op te schrijven. Voor onze medewerkers staat er trouwens altijd vers fruit in de kantine."

Bron: P-plus.nl http://shop.p-plus.nl/artikel.php?IK=560 )

Een duurzaamheidsverslag is een vrijwillige publicatie. Uit onderzoeken1 blijkt dat het aantal

gepubliceerde duurzaamheidsverslagen is gestegen van 2.800 in 2006 naar 6.000 in 2011. Uit het onderzoek van het KPMG (2012) blijkt dat van de ondernemingen in landen met een opkomende economie een hoog percentage rapporteert over duurzaamheid. Zo is het percentage in Rusland 50% en in China zelfs 60%.

Er zijn verschillende motivaties die de vrijwillige publicaties verklaren. Uit onderzoek van Deegan & Carrol (1993) blijkt dat ondernemingen duurzaamheidsverslagen publiceren om

rapporteringsprijzen te winnen, waardoor hun imago verbetert. Uit het onderzoek van Deegan & Blomquist (2006) blijkt dat ondernemingen duurzaamheidsverslagen publiceren om te voldoen aan de verwachtingen, die het maatschappelijk verkeer heeft van de bedrijfssector.

Uit de transparantiebenchmark (2012) van het Ministerie van Economische Zaken, blijkt dat meer dan de helft van de ondernemingen die verplicht in deze benchmark participeren, het

duurzaamheidsverslag heeft laten voorzien van een assurance rapport. Een assurance rapport is een verklaring van een accountant omtrent de betrouwbaarheid, transparantie en vergelijkbaarheid van het duurzaamheidsverslag. Er zijn geen wettelijke eisen waarop de accountant de

duurzaamheidsverslagen moet beoordelen, dan wel controleren, met dien verstande, dat voor de uitvoering van een assurance opdracht in het algemeen en voor het niet-financiële verslag in het bijzonder, de accountant in Nederland zich dient te conformeren aan de daarvoor opgestelde Nadere Voorschriften Controle en overige Standaarden (NV COS).

Uit het artikel “Haagse glazenwasser schrijft glashelder duurzaamheidsverslag” blijkt dat iedereen een duurzaamheidsverslag kan schrijven. De kwaliteit van het duurzaamheidsverslag van het glazenwassersbedrijf heeft de consultants van Triple Value, een vooraanstaande consultancy onderneming voor duurzaamheidstrategieën, versteld doen staan. Uit het artikel blijkt dat de

schrijvers het duurzaamheidsverslag zonder noemenswaardige kennis van G3.1 hebben geschreven.

1.2 Probleemstelling

Het International Integrated Reporting Council (verder: IIRC) werkt sinds enkele jaren aan een principle-based framework Integrated Reporting (verder: IR). Het IR integreert de financiële, mvo- en governance-verslaggeving in één rapport. Door de invoering van het IR wordt het

duurzaamheidsverslag een onderdeel van het jaarverslag. Het jaarverslag is relevant voor het maatschappelijk verkeer, waaronder de stakeholders. De kwaliteit van het financieel jaarverslag is van belang voor bijvoorbeeld stakeholders, omdat zij op basis van het financieel jaarverslag een beleggingsbeslissing maken. Doordat het duurzaamheidsverslag een onderdeel wordt van het

(9)

jaarverslag, is het aannemelijk dat de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag van hetzelfde belang wordt als de kwaliteit van een jaarverslag. Dit is te verklaren door het feit dat iedereen die nu jaarverslagen gebruikt, na de invoering van IR, automatisch de beschikking heeft over het duurzaamheidsverslag.

Om de betrouwbaarheid, transparantie en vergelijkbaarheid van de duurzaamheidsverslagen te reguleren, heeft het Global Reporting Initiative (verder: GRI) internationale richtlijnen opgesteld. Op 23 maart 2011 heeft het GRI deze richtlijnen geüpdatet naar versie G3.1. Een onderdeel van de G3.1 bevat richtlijnen over de verslaggeving van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Deze richtlijnen zijn opgesteld als duurzaamheidsverslaggevingsrichtlijnen voor ondernemingen. De accountant geeft, indien deze opdracht aan hem wordt verstrekt, jaarlijks een oordeel over de betrouwbaarheid van het duurzaamheidsverslag, tezamen met het oordeel over het financiële jaarrapport.

Hummels & Weyzig (2008) waarschuwen ondernemingen voor een te formele benadering van de G3.1. Uit het onderzoek van Dam (2008) blijkt dat de publicatie van duurzaamheidsverslagen negatieve gevolgen heeft voor de resultaten van ondernemingen in de financiële sector. De conclusie die uit beide onderzoeken getrokken kan worden, is dat ondernemingen door het vrijwillig publiceren van duurzaamheidsverslagen zichzelf benadelen. Het is dan vreemd dat uit onderzoeken, zoals KPMG (2012), zoals hiervoor reeds vermeld, wereldwijd meer dan 6.000 ondernemingen duurzaamheidsverslagen publiceren.

Moroney et al. (2012) bewees dat bij ondernemingen in Australië de kwaliteit van vrijwillig

gepubliceerde duurzaamheidsverslagen, waarbij een assurance rapport is verstrekt, significant hoger is dan bij duurzaamheidsverslagen waarbij geen assurance rapport is verstrekt. Hierbij kan

afgevraagd worden welke (ondernemings)factoren er naast het assurance rapport invloed hebben op de leesbaarheid van duurzaamheidsverslagen.

Courtis (1986) heeft bevonden dat er verschillen zitten in leesbaarheid van de diverse onderdelen van het jaarverslag. Om ruis te voorkomen in het toetsen van de leesbaarheid van het

duurzaamheidsverslag, is één onderdeel uit het duurzaamheidsverslag geselecteerd om te onderzoeken.

Het onderzoek in deze masterthesis richt zich specifiek op de CO2-paragraaf in het

duurzaamheidsverslag. CO2 is een broeikasgas. Dit onderwerp is gekozen, omdat broeikasgassen een zeer actueel en veelbesproken onderwerp van discussie in de samenleving zijn. Dit blijkt uit de aandacht in het maatschappelijk verkeer en in de politiek.

In 2006 heeft de Amerikaanse politicus Al Gore de film “An Inconveniant Truth”2

uitgebracht. In Nederland is veel aandacht voor groene energie, zoals voor milieuvriendelijke auto’s. Politieke partijen in Nederland, zoals GroenLinks, vragen met hun partijprogramma’s aandacht voor het milieu en de uitstoot van broeikasgassen, zoals CO2. Om duurzame initiatieven van burgers onder

de aandacht te brengen van politieke partijen, is het initiatief Duurzame Dinsdag3 geïntroduceerd.

Dit laatste is een initiatief waarbij burgers duurzame ideeën kunnen insturen, waarna op de tweede dinsdag van september de beste ideeën worden voorgedragen aan de Tweede Kamer.

2

An Inconveniant Truth, geproduceerd door Paramount (2006), is een documentairefilm over de opwarming van de aarde.

(10)

Volgens Porter & Reinhardt (2007) moeten ondernemingen zich bewust worden van de toenemende kosten van de CO2-uitstoot. Klimaatveranderingen moeten een belangrijke Key Control zijn van ondernemingen, omdat de invloed van het klimaat op de ondernemingsactiviteiten steeds beter te reguleren is en gereguleerd moet worden.

In deze masterthesis is onderzocht of er (ondernemings)factoren zijn die, naast het assurance

rapport, een significante invloed hebben op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in het

duurzaamheidsverslag. Hierbij is onderzocht of de conclusie van het onderzoek van Moroney et al. (2012) ook van toepassing is voor ondernemingen in Nederland.

Op basis hiervan is de probleemstelling van dit onderzoek:

In welke mate beïnvloeden (ondernemings)factoren de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in

vrijwillig gepubliceerde duurzaamheidsverslagen?

Om de probleemstelling te beantwoorden, zijn de volgende vier deelvragen geformuleerd: 1. Wat is een duurzaamheidsverslag?

2. Waarom stellen ondernemingen vrijwillig een duurzaamheidsverslag op?

3. Op welke wijze kan de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in een duurzaamheidsverslag

getoetst worden?

4. Welke specifieke (ondernemings)factoren hebben invloed op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in een duurzaamheidsverslag?

Voor de afbakening van de onderzoekspopulatie is op 14 juni 2013 gekozen voor een populatie van de ondernemingen, die genoteerd staan aan de AEx en AMx. Alle genoteerde ondernemingen die een Engelstalig duurzaamheidsverslag hebben gepubliceerd over het boekjaar 2012, zijn

geselecteerd. Dit is een relevante populatie, omdat de ondernemingen gevestigd zijn in landen verspreid over de wereld. Daarnaast is het relevant voor Nederlandse ondernemingen, waardoor de masterthesis ook relevant is voor duurzaamheidsverslagen uit Nederland.

Er zijn alleen Engelstalige duurzaamheidsverslagen geselecteerd, om te voorkomen dat ruis ontstaat in het wetenschappelijke onderzoek. Ruis kan ontstaan bij de vergelijking van verslagen in diverse talen, omdat de zinsopbouw van teksten in het Engels anders is dan de zinsopbouw van

bijvoorbeeld Nederlandse teksten.

1.3 Relevantie van het onderzoek

Door Ferrero-Ferrero et al. (2011) is een onderzoek uitgevoerd, waarbij een methodiek is ontwikkeld om duurzaamheidsverslagen te kunnen beoordelen. Uit hun onderzoek blijkt dat belanghebbenden moeite hebben met het evalueren van duurzaamheidsverslagen, waaronder dus

ook de CO2-paragraaf.

Het maatschappelijk verkeer hecht echter wel waarde aan de duurzaamheidsverslagen. Dit blijkt

onder andere uit de reacties naar aanleiding van een olieramp bij BP in juni 20104. Vijf dagen voor

de olieramp had BP het duurzaamheidsverslag, voorzien van een assurance rapport, gepubliceerd. Uit onderzoeken naar de oorzaak van de olieramp bleek dat de oliebron maandenlang olie lekte. Op diverse internetfora, waaronder het forum van accountant.nl, werd de betrouwbaarheid en relevantie van duurzaamheidsverslagen aan de orde gesteld door leden van het vakgebied.

(11)

Ondanks de discussies omtrent de betrouwbaarheid van het duurzaamheidsverslag heeft BP ook in 2011 een duurzaamheidsverslag5, voorzien van een assurance rapport, gepubliceerd. In dat

duurzaamheidsverslag heeft BP een hoofdstuk gewijd aan de olieramp. Uit diverse fora6 blijkt dat de in het maatschappelijk verkeer geldende opvatting is dat BP het duurzaamheidsverslag heeft gepubliceerd om het maatschappelijk vertrouwen terug te winnen. Dit doet BP door open te communiceren over zijn fouten.

Abou Taleb et al. (2011) hebben onderzoek verricht naar de onderwerpen in

duurzaamheidsverslagen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat in de ontwikkeling van de

duurzaamheidsverslagen steeds meer nadruk ligt op de kosten. De inkomsten van de onderneming worden veelal achterwege gelaten, waardoor er geen volledig beeld van de economische aspecten opgenomen wordt in het duurzaamheidsverslag. Uit dit onderzoek blijkt dat de

duurzaamheidsverslagen niet relevant en betrouwbaar zijn. Een combinatie tussen een

duurzaamheidsverslag en jaarrapport kan relevanter en betrouwbaarder zijn, doordat zowel de kosten als opbrengsten toegelicht zijn.

Ondernemingen voelen steeds meer verantwoordelijkheid om een duurzaamheidsverslag uit te brengen. Op deze wijze leggen ze verantwoording af voor hun mvo aan de belanghebbenden. Deze verantwoording wordt in de literatuur vaak aangewezen als legitimatietheorie. Deze theorie

suggereert dat het management van een onderneming alleen legitimiteitskeuzes kan maken als deze keuzes van groot belang zijn voor de onderneming. In paragraaf 3.5.2 is de legitimatietheorie verder beschreven.

Duurzaamheidsverslagen zijn vrijwillige publicaties, maar vanuit het maatschappelijk verkeer, waaronder stakeholders, ligt er een druk op ondernemingen om de duurzaamheidsverslagen te publiceren. Dit is zichtbaar in bijvoorbeeld het jaarlijkse transparantieonderzoek van het Ministerie van Economische Zaken (Transparantiebenchmark, 2012) in Nederland.

Deze masterthesis richt zich op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in het duurzaamheidsverslag. De leesbaarheid van teksten komt terug in de basisprincipes vergelijkbaarheid en begrijpelijkheid. Het onderzoek is daardoor relevant voor het conceptuele kader voor financiële en niet-financiële informatie. Hierdoor heeft dit onderzoek toegevoegde waarde voor de toekomstige verantwoording van financiële en niet-financiële informatie door ondernemingen.

1.4 Structuur van het verslag

Het doel van dit verslag is om verschillen in leesbaarheid van de CO2-paragraaf in

duurzaamheidsverslagen te onderzoeken.

In dit eerste hoofdstuk is het doel en de relevantie van het onderzoek beschreven. In hoofdstuk 2 is een literatuuronderzoek uitgevoerd, waarbij is onderzocht wat duurzaamheidsverslagen zijn en waarom ondernemingen vrijwillig duurzaamheidsverslagen opstellen. Daarnaast is onderzocht op welke wijze de leesbaarheid van de CO2-paragraaf te toetsen is. Hiermee zijn de eerste drie deelvragen uit paragraaf 1.2 beantwoord.

5 Bron: sustainability Review 2010, voorzien van assurance rapport met beperkte mate van zekerheid, verstrekt door

accountantskantoor Ernst & Young

6 Bron: http://www.triplepundit.com/2011/04/look-bps-2010-sustainability-report/ A look at BP’s 2010 Sustainability

(12)

Vervolgens is in hoofdstuk 3 antwoord gegeven op deelvraag 4. Hierbij is onderzocht welke

(ondernemings)factoren invloed kunnen hebben op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf. Hierbij is per (ondernemings)factor een hypothese gesteld. In hoofdstuk 4 zijn hypotheses statistisch getoetst. Op basis van de uitkomst van de statistische toetsen en de uitkomsten van de deelvragen is in hoofdstuk 5 een antwoord op de probleemstelling gegeven.

(13)

2. Theoretisch kader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de eerste drie deelvragen beantwoord: 1. Wat is een duurzaamheidsverslag?

2. Waarom stellen ondernemingen vrijwillig een duurzaamheidsverslag op?

3. Op welke wijze kan de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in een duurzaamheidsverslag getoetst worden?

Als eerste is onderzocht op welke wijze duurzaamheidsverslaggeving is ontstaan en wat een duurzaamheidsverslag is. Hiermee wordt antwoord gegeven op deelvraag 1.

Vervolgens is onderzocht, waarom ondernemingen vrijwillig duurzaamheidsverslagen publiceren. Om dit te onderzoeken zijn diverse theorieën, met als belangrijkste theorie de legitimatietheorie, onderzocht middels een literatuuronderzoek. Hierbij is geanalyseerd op welke wijze de theorieën aanleiding kunnen zijn voor de vrijwillige publicaties van de ondernemingen. Hiermee is deelvraag 2 beantwoord.

Als laatste is deelvraag 3 beantwoord. Hierbij is onderzocht op welke wijze de leesbaarheid van de

CO2-paragraaf beïnvloed kan worden door ondernemingen en op welke wijze de leesbaarheid van

de CO2-paragraaf te meten is.

2.2 Duurzaamheid

Duurzaam ondernemen

Duurzaam ondernemen in brede zin geeft aan dat mvo belangrijk is voor ondernemingen. Duurzaam ondernemen in enge zin geeft aan dat ondernemingen bij hun activiteiten rekening houden met mvo.

Carroll (1979) beschrijft dat ondernemingen verantwoordelijkheden ten aanzien van het maatschappelijk verkeer hebben op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (verder mvo). Carroll (1979) introduceert in zijn artikel een model voor mvo, het Corporate Social Responsibility (verder CSR), waarbij de vier stromingen, bestaande uit economie, wetten, ethiek en filantropie, samenkomen.

Carroll (1991) schrijft dat ondernemingen ondanks zijn beschreven CSR-model vaak de focus op één of twee stromingen leggen, in plaats van op alle vier de stromingen. Dit is te verklaren door het beperkte budget dat ondernemingen hebben voor duurzaamheidsverslaggeving.

Porter & Kramer (2011) schrijven dat ondernemingen zorg moeten dragen dat het maatschappelijk verkeer en de ondernemingen naar elkaar toegroeien. Een wijze om dit de doen is door positieve waarden te creëren voor de samenleving.

Duurzaamheidsverslag

De behoefte bij ondernemingen om te publiceren over duurzaamheid is in de 20e eeuw ontstaan.

Bowen schrijft al in 1953 een boek over duurzaam ondernemen. Hij stelt hierin dat ondernemers naast naar een winstoogmerk ook moeten kijken naar duurzaam ondernemen. Carroll (1991) stelt dat het boek van Bowen (1953) voor wetenschappelijke onderzoeken, van onder andere Davis (1960) en McGuire (1963), als basis voor duurzaam ondernemen is gebruikt. Carroll (1991) stelt daarbij dat deze wetenschappers allen een eigen definitie hebben geformuleerd van duurzaam ondernemen.

(14)

Visser (2011) stelt dat ondernemingen kortetermijnvisies hebben op het gebied van mvo en enkel publiceren over duurzaamheid om zich aan te passen aan de gedragscodes in het bedrijfsleven. Net als Carroll (1991) stelt Visser (2011) dat ondernemingen een beperkt budget hebben voor

duurzaamheidsverslaggeving.

Uit het onderzoek van Deegan & Blomquist (2006) blijkt dat milieuorganisaties, zoals het Wereld Natuur Fonds, invloed hebben op duurzaamheidsverslaggeving.

CO2-uitstoot is een belangrijk onderdeel van duurzaam ondernemen. In 1997 is het verdrag van Kyoto opgesteld. In het verdrag is een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen

afgesproken. Zo geldt voor Nederland dat de uitstoot van broeikasgassen in 2020 6% minder moet zijn dan de uitstoot in 1990.

Greenhouse Gas

Het Greenhouse Gas Protocol Initiative (verder: GHGPI) is een samenwerkingsverband van ondernemingen, overheden en instellingen. Het initiatief wordt geleid door het World Resources Institute en World Business Council for Sustainable Development en is opgericht in 1998. Het GHGPI ontwikkelt verslaggevingsrichtlijnen om onder andere directe en indirecte uitstoot van broeikasgassen, het zogenaamde carbon footprint, inzichtelijk te maken.

De GHG Protocol Initiative is opgericht in 1998 om verslaggevingsrichtlijnen te ontwikkelen voor onder andere broeikasgassen. In 2004 is het GHG Protocol Accounting and Reporting Standard uitgegeven.

Duurzaamheidsnormen

Er is geen wetgeving voor duurzaamheidsverslaggeving. Wel zijn er diverse (internationale) normen, ook wel richtlijnen genoemd. Een norm is geen wettelijke verplichting, maar een vrijwillige afspraak tussen meerdere partijen. Organisaties kunnen op vrijwillige basis de norm volgen. Het GRI heeft met het G3.1 een raamwerk opgesteld voor duurzaamheidsverslaggeving. De G3.1 is wereldwijd door ondernemingen als standaard duurzaamheidsverslaggevingsnorm aanvaard. De G3.1 is een mvo-richtlijn die zich richten op de verslaggeving van mvo. Het onderzoek in deze masterthesis richt zich op duurzaamheidsverslaggeving, waardoor vooral de G3.1 relevant is voor de masterthesis. De G3.1 is opgesteld vanuit sociale, economische en milieuaspecten. De richtlijnen zijn een handreiking voor ondernemingen die een duurzaamheidsverslag willen publiceren en zijn geschikt voor ondernemingen uit alle sectoren.

In 2011 heeft het IIRC, een initiatief van onder andere GRI, doelstellingen gepubliceerd voor een internationaal framework (The IIRC, 2011), waarin zowel financiële, milieu-, sociale en

governance-informatie is vastgelegd.

Het doel van de IR is om duurzaamheidsverslaggeving een verplicht onderdeel te maken van, de reeds verplichte, jaarverslagen. In bijlage 3: De evolutie van duurzaamheidsverslaggeving, is een schematische weergave van de evolutie van jaarverslaggeving opgenomen. Hierin is zichtbaar dat al vanaf 1980 er al een paragraaf over milieu is opgenomen in het jaarverslag. Vanaf 2000 is de term duurzaamheid, in het Engels: sustainability reporting, benoemd.

(15)

Verslaggevingsrichtlijnen

In artikel 2:391 lid 1 BW is vastgelegd dat een jaarverslag een getrouw beeld moet geven van de toestand op de balansdatum, de ontwikkelingen gedurende het boekjaar en de resultaten van de onderneming. In 2005 heeft de Nederlandse overheid een aanvullende bepaling opgenomen in lid 1:

“Indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, omvat de analyse zowel financiële als niet-financiële prestatie-indicatoren, met inbegrip van milieu- en personeelsaangelegenheden.”

RJ-400 is een richtlijn over maatschappelijk ondernemen. De RJ is, zoals eerder beschreven, geen wet, maar een richtlijn. De richtlijn is een handreiking voor rapporteren over jaarverslagen en over mvo.

Met deze toevoeging in artikel 2:391 lid 1 is de RJ-400 en daarmee duurzaamheidsverslaggeving vastgelegd in de Nederlandse wet.

In RJ-400 is in alinea 120 beschreven dat ondernemingen de vrijheid hebben om een afzonderlijk verslag te publiceren over duurzaamheid. Uit de alinea blijkt verder dat het de verwachting is dat de separate verslagen meer gedetailleerde informatie bevatten over mvo.

Er zijn verschillende conceptuele kaders opgesteld voor de verantwoording van financiële en

niet-financiële informatie. Volgens de RJ moet elke publicatie voldoen aan vier basisprincipes7:

 betrouwbaarheid: teksten dienen volledig, nauwkeurig, neutraal en verifieerbaar te zijn;  relevantie: teksten dienen relevant, tijdig en geconcentreerd te zijn;

 vergelijkbaarheid: teksten dienen consistent te zijn, zowel in continuïteit als gelijktijdigheid;  begrijpelijkheid: teksten dienen transparant ingedeeld te worden en duidelijk en

overzichtelijk gepresenteerd te worden.

In het GHG Protocol, zie de vorige paragraaf, zijn de vier bovengenoemde basisprincipes van de RJ ook opgenomen.

De richtlijnen voor een beoordeling van een duurzaamheidsverslag door een accountant zijn vastgelegd in NV COS-3410: Assurance opdrachten inzake maatschappelijke jaarverslagen. Hierin staat dat de accountant de publicatie moet beoordelen op basis van de relevante wet- en regelgeving. In deze masterthesis betreft de publicatie het duurzaamheidsverslag. De relevante wet- en

regelgeving is de GRI.

Ondernemingen willen assurance bij hun publicaties om het vertrouwen te vergroten. Uit

onderzoeken van onder andere KPMG (2012) blijkt dat steeds meer duurzaamheidsverslagen zijn voorzien van een assurance rapport. Vanuit de legitimatietheorie kan de verstrekte assurance wijzen op winststuring en sturing van aandeelprijzen. Voor stakeholders is het van belang om te begrijpen, waarom ondernemingen informatie publiceren, zodat de stakeholders de belangen van de

onderneming mee kunnen wegen in bijvoorbeeld de aandeelprijzen en resultaten. In paragraaf 2.3 wordt verder ingegaan op de legitimatietheorie.

Door de ontwikkeling van de assurance omtrent duurzaamheidsverslagen, implementeren

ondernemingen soft controls inzake duurzaamheidsverslaggeving. Door de implementatie van deze soft controls kan de accountant de duurzaamheidsverslagen beter beoordelen en vergelijken met informatie uit ander organisaties.

(16)

Moroney et al. (2012) hebben bewezen dat bij ondernemingen in Australië de kwaliteit van duurzaamheidsverslagen, waarbij een assurance rapport is verstrekt, significant hoger is dan bij duurzaamheidsverslagen waarbij geen assurance rapport is afgegeven.

Uit het onderzoek van Simnett et al. (2009) blijkt dat duurzaamheidsverslagen, voorzien van een assurance rapport, een betere beoordeling krijgen dan duurzaamheidverslagen zonder een assurance rapport. Deze conclusies liggen in de lijn met andere onderzoeken (onder andere: Deegan et al., 2006 en Kolk & Perego, 2010). Uit deze onderzoeken blijkt dat een assurance rapport een duurzaamheidsverslag zowel duidelijker als betrouwbaarder maakt.

CO2

Als onderdeel van de G3.1 is een Environment Indicator Protocol opgesteld. In dit protocol zijn prestatie-indicatoren verantwoord met betrekking tot CO2-verslaggeving. Het GRI beschrijft hierin directe en indirecte uitstoot. Directe uitstoot is uitstoot van bijvoorbeeld brandstof van het

wagenpark van ondernemingen. Indirecte uitstoot is het verbruik van elektriciteit van de onderneming.

Jaarlijks controleert een landelijke projectgroep de emissierapporten van Nederlandse

ondernemingen op basis van de richtlijnen, die zijn opgesteld door de Europese Commissie8.

Hierbij toetst de projectgroep aan de hand van een protocol, opgesteld door onder andere de

Europese Commissie en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu9, of de emissieverslagen

voldoen aan de gestelde normen. Nadat ondernemingen de emissieverslagen gepubliceerd hebben, controleert de overheid of de gepubliceerde uitstoot in lijn ligt met de gestelde normen. De overheid past vervolgens de normen aan als blijkt dat de normen niet in lijn liggen met de gepubliceerde emissieverslagen. De overheid kan hierbij bijvoorbeeld het nationale emissieplafond verlagen, waardoor de normen voor de uitstoot van CO2 ook verlaagd worden. In de duurzaamheidsverslagen

is in de paragraaf CO2 een deel van het emissierapport opgenomen.

2.3 Legitimatietheorie

Deegan (2000, 2002) toont aan dat de legitimatietheorie invloed heeft op duurzaamheidsverslaggeving.

De legitimatietheorie richt zich op de communicatie van strategieën. De theorie veronderstelt dat ondernemingen moeten voldoen aan de verwachtingen van de maatschappij. Hiermee voorkomt een onderneming problemen met bijvoorbeeld de afzet van goederen en diensten en het aantrekken van kapitaal. Als een onderneming niet aan de verwachtingen van de maatschappij kan voldoen,

bijvoorbeeld doordat de maatschappij verandert en de onderneming hier niet op inspringt, kan er een legitimatiekloof ontstaan.

8 Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds

voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen. De richtlijn geldt vanaf boekjaar 2010 en moet verplicht opgevolgd worden.

9

Tot 14 oktober was de Nederlandse Emissieautoriteit ondergebracht bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Sinds 14 oktober is de Nederlandse Emissieautoriteit ondergebracht bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

(17)

Lindblom (1994) heeft vier strategieën benoemd, die een onderneming kan inzetten, wanneer een legitimatiekloof kan ontstaan:

 belanghebbenden opleiden en informeren inzake het standpunt van de onderneming omtrent legitimiteit;

 trachten de perceptie van de belanghebbenden te beïnvloeden;  het manipuleren van de perceptie van de belanghebbenden;

 de verwachting in het maatschappelijk verkeer proberen te veranderen.

Er zijn twee stromen te herkennen in de legitimatietheorie: de legitimiteitsbenadering en de stakeholdersbenadering (Deegan, 2000 en Cormier & Gordon, 2001).

Cormier & Gordon (2001) hebben vastgesteld dat vanuit de legitimiteitsbenadering een

onderneming sociaal contact zoekt om te corresponderen met haar omgeving. Het sociaal contact bestaat daarbij uit een overeenkomst, die ondernemingen vrijwillig sluiten om maatschappelijke welvaart te bevorderen. Als de onderneming erin slaagt om de overeenkomst na te komen, ontstaat er een overeenstemming tussen de onderneming en het maatschappelijk verkeer.

Deegan (2000) omschrijft stakeholders als “alle identificeerbare groepen of individuen die het behalen van de doelen van de organisatie kunnen beïnvloeden of worden beïnvloed door het behalen van de doelen van de organisatie”.

De stakeholdersbenadering bestaat uit twee stromingen, namelijk een ethische stroming en een

managerial stroming. De ethische stroming neemt aan dat het management altijd moet proberen om

het nut van de onderneming voor het maatschappelijk verkeer te maximaliseren. Hierbij wordt de onderneming gezien als een mechanisme van coördinatie van de belangen van stakeholders. De managerial stroming is gericht op belanghebbenden van de onderneming, die een bijdrage aan de doelen van de onderneming kunnen leveren.

Uit wetenschappelijke artikelen (onder andere van Brignall & Modell, 2000, en DiMaggio & Powell, 1991) blijkt dat er discussie is op welke wijze de legitimatietheorie invloed heeft op het maatschappelijk verkeer. Uit deze artikelen blijken twee veronderstellingen over ondernemingen die legitimiteit zoeken:

1. Op basis van de legitimatietheorie en de ethische variant van de stakeholderstheorie

veronderstellen wetenschappers dat organisaties als onderdeel van hun bestaan, streven naar een aansluiting met mvo;

2. Op basis van de managerial stakeholderstheorie veronderstellen wetenschappers dat ondernemingen streven naar het halen van hun doelen.

Ondernemingen kunnen de legitimatiekloof verkleinen door bijvoorbeeld een assurance rapport bij het duurzaamheidsverslag te laten verstrekken. Ondernemingen proberen hiermee zowel

concurrenten voor te blijven, maar ook kosten te besparen (Deegan, 2002).

Uit het onderzoek van Haniffa & Cooke (2005) blijkt dat er een relatie is tussen de soort industrie, waarin een onderneming zich bevindt en de informatie die de onderneming openbaar maakt. Haniffa & Cooke (2005) en Reverte (2009) betogen daarnaast dat prominente industrieën, waaronder de bedrijfssector Industrials, een grotere invloed hebben op het mvo.

(18)

Deephouse (1996) veronderstelt daarnaast dat ondernemingen bij het zoeken naar legitimiteit ook isomorfisme toepassen. Dit kan een reden zijn, waarom alle ondernemingen vrijwillig een

duurzaamheidsverslag publiceren. Isomorfisme is een onderdeel van de institutionele theorie en is in paragraaf 2.4 beschreven.

Voluntary disclosure-theorie

In het verlengde van de legitimatietheorie ligt de voluntary disclosure-theorie.

De voluntary disclosure-theorie richt zich op kwalitatieve informatie en het verstrekken van informatie op een objectieve wijze over de prestaties en het voortbestaan van de onderneming. De theorie onderbouwt dat, als de onderneming informatie niet publiceert, dit door het

maatschappelijk verkeer kan worden opgevat als een risico. De onderneming dient daarom

voldoende informatie te publiceren op een betrouwbare wijze, zodat een verkeerde indruk van eigen prestaties voorkomen wordt. De theorie is niet verder uitgewerkt in deze thesis, omdat de

legitimatietheorie meer motieven heeft om de vrijwillige publicaties van duurzaamheidsverslaggeving te verklaren.

2.4 Institutionele theorie

De institutionele theorie verdiept zich in de sociale aspecten van de structuur van de processen. De theorie veronderstelt dat de processen die de onderneming structuren bieden, zoals normen, routines en regels, alle gericht zijn op gezaghebbende richtlijnen voor het sociale gedrag in de onderneming. Hierbij maakt de theorie onderscheid tussen drie elementen: regulatieve, normatieve en cognitieve elementen. Samen met de bijbehorende activiteiten en middelen zorgen de elementen voor een stabiel sociaal bestaan van de onderneming. Elke onderneming heeft zijn eigen activiteiten en middelen. Deze zijn bijvoorbeeld afhankelijk van het niveau van de lokale rechtspraak en

gelokaliseerde gebruiken. Door de processen aan te passen aan de veranderingen van de omgeving, kan de onderneming een stabiel beeld weergeven.

De institutionele theorie veronderstelt dat ondernemingen structuur in de processen brengen door sociale aspecten. Hierdoor lijken organisaties en het gedrag van de werknemers op elkaar. Deephouse (1996) verklaart dit sociaal gedrag als isomorfisme.

DiMaggio & Powell (1991) beschrijven dat dit isomorfisme gebaseerd kan zijn op twee types, namelijk coërcief en mimetisch. Coërcief isomorfisme is gebaseerd op dwang, omdat

ondernemingen door regels en prestatiemaatstaven van de overheid gedwongen worden om de informatie te publiceren. Mimetisch isomorfisme is gebaseerd op het kopiëren van het gedrag van concurrenten.

2.5 Impression management-theorie

De impression management-theorie is een wetenschappelijke theorie die ervanuit gaat dat een onderneming informatie op een zodanige wijze presenteert, dat de reacties in het maatschappelijk verkeer voorspelbaar en beheersbaar zijn.

Het management van de onderneming maakt hierbij gebruik van een bepaalde presentatiewijze van de te publiceren tekst, om de waarnemingen, zoals de prestaties van de onderneming, te vervormen (Gibbins et al., 1990).

Eén van deze presentatiewijzen is om de leesbaarheid van de tekst te manipuleren door het gebruik van veel lange en vaktechnische woorden en van lange zinnen.

(19)

Flesch (1948) deed als een van de eerste onderzoekers een wetenschappelijk onderzoek op basis van de impression management-theorie naar de leesbaarheid van geschreven Engelse teksten. Flesch (1948) heeft hierbij de Reading Ease Formule van Flesch (verder: FreS) ontwikkeld. De formule is een berekening, waarbij het aantal letters en het aantal woorden per zin tegen elkaar afgewogen worden. De cijfermatige uitkomst is verdeeld in zeven categorieën, namelijk van zeer moeilijk leesbaar (0 tot en met 29) tot zeer makkelijk leesbaar (90 tot en met 100).

Er zijn diverse onderzoeken gedaan naar de leesbaarheid van jaarverslagen van ondernemingen. Clatworthy & Jones (2001) concluderen dat de leesbaarheid van jaarverslagen afhankelijk is van de opbouw van het verslag. Li (2006) concludeert dat jaarverslagen van grote ondernemingen

complexer zijn dan jaarverslagen van kleine ondernemingen. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd op basis van FreS.

Feenstra (2012) bekritiseert FreS, omdat dit een eenvoudige formule is, die op basis van woord- en zinslengte de leesbaarheid van een tekst beoordeelt. Hierbij houdt FreS geen rekening met andere manipulaties en met de begrijpbaarheid van de teksten. Echter, Feenstra geeft ook aan dat er nog onvoldoende onderzoek is gedaan naar nieuwe leesbaarheidsconcepten.

Gezien FreS wetenschappelijk is bewezen en gezien FreS nog in recente onderzoeken door

wetenschappers gebruikt wordt, onder andere Li (2006), is FreS terecht gehanteerd voor het bepalen van de leesbaarheid van de CO2 -paragraaf in deze masterthesis.

Hoewel Rietbroek van Schoonhouden B.V., zie paragraaf 1.1, niet in de populatie is opgenomen, is

de Fres van de CO2 -paragraaf in het duurzaamheidsverslag van deze onderneming ook bepaald10. In

het verslag is geen CO2 -paragraaf opgenomen, derhalve is de paragraaf ‘milieu’ geselecteerd. Deze

paragraaf heeft een FreS-score van 16. Hiermee valt het verslag in de FreS-categorie ‘zeer moeilijk leesbaar’.

2.6 Samenvatting

Uit het theoretische kader blijkt dat de wereldwijde aandacht voor duurzaamheidsverslaggeving te verklaren is door de legitimatietheorie. De normen en waarden van de ondernemingen worden door middel van duurzaamheidspublicaties van andere ondernemingen beïnvloed.

De leesbaarheid van de CO2-paragraaf kan gemanipuleerd worden door de impression management-theorie.

Het management kan ter manipulatie gebruik maken van een bepaalde presentatiewijze om de te publiceren tekst te vervormen. Eén van deze presentatiewijzen is om de tekst in de CO2-paragraaf te manipuleren door het gebruik van veel lange en vaktechnische woorden en lange zinnen. Deze presentatiewijze is meetbaar met FreS.

10

(20)

3. Methodologie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de (ondernemings)factoren, die invloed kunnen hebben op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in het duurzaamheidsverslag, geïdentificeerd. Dit is uitgevoerd middels een literatuuronderzoek. Hiermee wordt antwoord gegeven op deelvraag 4: “Welke specifieke

(ondernemings)factoren hebben invloed op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in een

duurzaamheidsverslag?”

Per ondernemingsfactor is een hypothese opgesteld. In hoofdstuk 4 zijn de hypotheses getoetst middels regressie- en variantieanalyses. Hierbij zijn de onderzoeksresultaten van de hypotheses beschreven. In paragraaf 4.4 is ook een meervoudige variantieanalyse opgesteld, waarbij alle (ondernemings)factoren tezamen zijn getoetst.

In hoofdstuk 5 is vervolgens een conclusie gevormd op basis van de uitkomsten van de hypotheses en de antwoorden op de eerste drie deelvragen. Hiermee is een empirisch antwoord op de

probleemstelling verkregen.

3.2 Leesbaarheid van de

CO2

-paragraaf

De berekening van de leesbaarheid van de CO2-paragraaf is uitgevoerd op basis van de variabelen die Li (2006) ook heeft toegepast bij zijn onderzoek naar de leesbaarheid van jaarverslagen. Hierbij zijn alle tabellen, titels, subtitels, speciale tekens en enters uit de teksten verwijderd. Daarnaast zijn alleen teksten met meer dan 100 woorden en meer dan vier volzinnen geselecteerd. Vervolgens zijn bij teksten met meer dan 600 woorden enkel de eerste 600 woorden geselecteerd. Deze selecties zijn voorgeschreven door FreS, omdat teksten vanaf deze omvang een betrouwbare sample zijn voor de formule. Door deze aanpassing zijn de teksten beter met elkaar te vergelijken en is zoveel mogelijk ruis verwijderd uit de teksten.

3.3 Factoren van invloed op de leesbaarheid

In deze paragraaf is, op basis van een literatuuronderzoek, geïdentificeerd welke

(ondernemings)factoren invloed kunnen hebben op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf van

duurzaamheidsverslagen.

Op basis van het literatuuronderzoek uit hoofdstuk 2 zijn de volgende drie factoren van invloed: 1. Presentatiewijze van duurzaamheidsverslaggeving;

2. Verstrekte assurance bij duurzaamheidsverslaggeving; 3. Bedrijfssector van de onderneming.

In de onderzoeken van Li (2006) en Courtis (1995) zijn de ondernemingsfactoren onderkend, die invloed hebben op de leesbaarheid van verslagen. Van deze ondernemingsfactoren hebben vier ondernemingsfactoren naar verwachting invloed op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf, namelijk:

1. Grootte van de onderneming; 2. Prestatie van de onderneming; 3. Aantal bestuurders;

(21)

In totaal zijn er hiermee zeven (ondernemings)factoren benoemd, die invloed hebben op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf. In de onderstaande paragrafen is middels een

literatuuronderzoek per (ondernemings)factor beschreven in welke mate de (ondernemings)factor

naar verwachting invloed heeft op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf. Vervolgens is per

(ondernemings)factor een hypothese opgesteld om de verwachting te toetsen. Presentatiewijze van duurzaamheidsverslaggeving

In 2012 zijn er drie gangbare publicatiewijzen van duurzaamheidsverslaggeving, namelijk: 1. Een afzonderlijk duurzaamheidsverslag;

2. Een gecombineerd verslag, waarbij het jaarrapport en het duurzaamheidsverslag zijn gecombineerd;

3. Het Integrated Report (IR)

De IIRC is vanaf 2012 gestart met een pilotprogramma voor het IR. Eén van de ondernemingen uit de populatie, Akzo Nobel, maakt deel uit van dit pilotprogramma en heeft voor boekjaar 2012 een IR gepubliceerd. De IIRC wil met de pilot een framework voor het IR ontwikkelen. Door de invoer van het IR wordt het duurzaamheidsverslag een onderdeel van het jaarrapport.

Zoals blijkt uit paragraaf 2.2, is op basis van RJ-400 alinea 120 de verwachting dat afzonderlijke duurzaamheidsverslagen meer gedetailleerde informatie bevatten over mvo dan de gecombineerde verslagen en het IR. Dit geeft de verwachting dat er verschil is in de leesbaarheid van de drie

publicatiewijzen. Hierbij is aangenomen dat er hierdoor ook verschil in de leesbaarheid van de CO2

-paragraaf zit, doordat bij een duurzaamheidsverslag gedetailleerder informatie is opgenomen omtrent de uitstoot van CO2.

De verwachting is dat de CO2-paragraaf in een gecombineerd duurzaamheidsverslag of het IR

beter leesbaar is dan de CO2-paragraaf in afzonderlijke duurzaamheidsverslagen, omdat de CO2

-paragraaf in de afzonderlijke duurzaamheidsverslagen meer gedetailleerde informatie bevat. De verwachting is gebaseerd op de impression management-theorie, zoals beschreven in paragraaf 2.5. Vanuit de impression management-theorie is de verwachting dat gedetailleerde informatie beter te manipuleren is.

De gestelde hypothese is hiermee:

H1. De CO2-paragraaf in een gecombineerd verslag of in het IR is beter leesbaar dan de CO2

-paragraaf in een afzonderlijk duurzaamheidsverslag.

Voor het toetsen van de hypothese is, op basis van de publicaties over boekjaar 2012, bepaald welke verslaggevingswijze de onderneming heeft gevolgd.

Verstrekte assurance bij duurzaamheidsverslaggeving

Tussen ondernemingen en het maatschappelijk verkeer is een informatiekloof. De agency-theorie veronderstelt dat ondernemingen publicaties laten voorzien van een assurance rapport om extra zekerheid te verstrekken bij de gepubliceerde informatie.

Voor het onderzoek van het ministerie van Economische Zaken, de Transparantiebenchmark (2012), is een populatie van 500 duurzaamheidsverslagen geselecteerd. Enkel hoog scorende

duurzaamheidsverslagen blijken niet te zijn voorzien van een assurance rapport. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat enkele duurzaamheidsverslagen, waar wel een assurance rapport bij zit, juist relatief slecht scoren.

(22)

Het onderzoek van Moroney et al. (2012) bewijst dat, bij ondernemingen in Australië, de kwaliteit van verslagen, waarbij een assurance rapport is verstrekt, significant hoger is dan bij verslagen waarbij geen assurance rapport is verstrekt.

Indien blijkt dat een verstrekt assurance rapport geen toegevoegde waarde heeft op de leesbaarheid

van de CO2-paragraaf in het duurzaamheidsverslag, kan het vrijwillig verstrekken van een

assurance rapport een indicatie zijn voor isomorfisme. Isomorfisme is kopieergedrag. Hierbij kopiëren ondernemingen het gedrag van concurrenten. Isomorfisme is een element van de institutionele theorie, die is beschreven in paragraaf 2.4.

De basis van het onderzoek van Moroney et al. (2012) is de verwachting dat de CO2-paragraaf in duurzaamheidsverslagen, die zijn voorzien van een assurance rapport, beter leesbaar is dan de CO2-paragraaf in duurzaamheidsverslagen, die niet zijn voorzien van een assurance rapport.

De gestelde hypothese is hiermee:

H2. De CO2-paragraaf van het duurzaamheidsverslag is beter leesbaar, als er een assurance

rapport bij is verstrekt.

Voor het toetsen van de hypothese is gebruik gemaakt van de verdeling op basis van verstrekte

verklaringen, namelijk CO2-paragraaf in:

1. Duurzaamheidsverslagen voorzien van een assurance rapport met beperkte mate van zekerheid. In dit assurance rapport is de conclusie negatief geformuleerd “…ons is niet gebleken dat…’; 2. Duurzaamheidsverslagen voorzien van een assurance rapport met een redelijke mate van

zekerheid, In dit assurance rapport is de conclusie positief geformuleerd “…uit onze controle is gebleken dat…’;

3. Duurzaamheidsverslagen in een gecombineerd verslag. Dit betreft verslagen, waarbij het duurzaamheidsverslag onderdeel is van het directieverslag en waarbij in het assurance rapport is opgenomen dat het directieverslag in lijn ligt met de jaarrekening. Er wordt bij dit assurance rapport niet specifiek een oordeel over de CO2-paragraaf gegeven, waardoor deze verslagen in een aparte categorie zijn opgenomen;

4. Duurzaamheidsverslagen met een beoordelingsverklaring. Accountants verstrekken geen beoordelingsverklaringen bij duurzaamheidsverslagen. Een duurzaamheidsverslag kan echter ook beoordeeld worden door een consultant. De consultant kan het duurzaamheidsverslag voorzien van een beoordelingsverklaring.

5. Duurzaamheidsverslagen zonder verklaring. Dit betreffen duurzaamheidsverslagen waarbij geen assurance rapport dan wel beoordelingsverklaring is afgegeven.

Bedrijfssector van de onderneming

De bedrijfssectoren van de populatie voor deze masterthesis zijn zeer divers. De Industry Classification Benchmark (ICB) is een model, waarmee een onderneming in tien industrieën ingedeeld wordt op basis van de primaire gegenereerde bedrijfsactiviteiten. De AEx en AMx delen de genoteerde ondernemingen ook in op basis van de ICB. De bedrijfssector kan derhalve

betrouwbaar bepaald worden op basis van de indeling van de AEx en AMx.

Haniffa & Cooke (2005) schrijven dat de economische activiteiten van een onderneming invloed hebben op de publicaties van de onderneming. Het is aannemelijk dat een organisatie in de

financiële bedrijfssector een andere focus in het duurzaamheidsverslag heeft, dan bijvoorbeeld een organisatie in de olie- en gasindustrie. Dit is te onderbouwen door het feit dat de soorten uitstoot,

zowel indirecte als directe uitstoot en de relevantie van CO2 tussen de bedrijfssectoren, niet te

(23)

Alle ondernemingen rapporteren over CO2. De verwachting is dat er per bedrijfssector een verschil

in de presentatie van de CO2-paragraaf is. Hierbij is de verwachting dat de CO2-paragraaf bij een

onderneming met veel CO2-uitstoot, zoals de olie- en gasindustrie, minder goed leesbaar is dan de CO2-paragraaf bij een onderneming met relatief weinig CO2-uitstoot, zoals de industrie Financials.

Deze verwachting is gebaseerd op het feit dat de informatie omtrent CO2 in bijvoorbeeld de olie- en

gasindustrie van wezenlijke invloed is op de duurzaamheid van de onderneming. Voor deze bedrijfssector is het van belang om de druk en kritiek van de samenleving te minimaliseren. De onderneming kan dit doen door in te spelen op de informatiebehoeften van het maatschappelijk

verkeer (Patten, 1991). Andere industrieën waarbij CO2 van wezenlijk belang is, zijn ‘Basic

material’ en ‘Industrial’.

De bovenstaande verwachting ligt ook in lijn met de bevindingen omtrent de legitimatietheorie en institutionele theorie, zoals beschreven in paragraaf 2.3 respectievelijk paragraaf 2.4. Op basis van deze theorieën, is de verwachting dat ondernemingen, die veel indirecte en/of directe uitstoot

hebben van CO2, meer informatie verstrekken dan ondernemingen, die relatief weinig indirecte

en/of directe uitstoot hebben van CO2. Op basis van de impression theorie, zie paragraaf 2.5, is de

verwachting dat de gedetailleerde informatie uit de CO2-paragraaf van de ondernemingen in sectoren met veel indirecte en/of direct uitstoot van CO2 beter te manipuleren zijn en daardoor

minder goed leesbaar dan de CO2-paragraaf van ondernemingen in de andere sectoren.

Op basis van het literatuuronderzoek is de volgende hypothese bepaald:

H3. De CO2-paragrafen van ondernemingen in de bedrijfssectoren ‘Olie- en gasindustrie’,

‘Basic material’ en ‘Industrial’, waarbij CO2 van wezenlijk belang is, zijn minder goed leesbaar

dan de CO2-paragrafen van ondernemingen in de overige industrieën.

De bedrijfssector is bepaald op basis van de bedrijfssector, waarin de onderneming staat ingeschreven bij de AEx of AMx.

Grootte van de onderneming

Volgens Jones (1988) wordt een onderneming complexer door de groei van de onderneming. Hierdoor is de leesbaarheid van de verslagen van de onderneming ook complexer. Dit blijkt ook uit het onderzoek van Li (2006). Li heeft in zijn onderzoek vastgesteld dat jaarverslagen van grote ondernemingen complexer zijn dan jaarverslagen van kleine ondernemingen.

Courtis (1995) geeft in zijn onderzoek aan dat de grote ondernemingen juist een betere leesbaarheid van hun jaarverslagen hebben, doordat deze ondernemingen middelen hebben om een duidelijker jaarverslag te schrijven.

Uit het onderzoek van Visser (2011), zie paragraaf 2.4, blijkt dat ondernemingen veelal een beperkt budget hebben voor duurzaamheidsverslagen. Hierdoor is de verwachting dat de leesbaarheid van

de CO2-paragraaf in het duurzaamheidsverslag in lijn ligt met de uitkomsten van Jones (1988) en Li

(2006).

Op basis van het literatuuronderzoek is de volgende hypothese bepaald:

H4. Hoe groter de onderneming is, hoe complexer de leesbaarheid van de CO2-paragraaf van het

duurzaamheidsverslag.

De grootte van de onderneming is bepaald op basis van de behaalde bruto-omzet in het boekjaar 2012.

(24)

Prestatie van de onderneming

De presentaties van de onderneming zijn te meten in diverse ratio’s, zoals debt-to-equity, earnings per share en return on assets (ROA).

De ROA, rentabiliteit van het eigen vermogen, is het meest relevant voor een

duurzaamheidsverslag, omdat dit een ratio voor de langere termijn is. De eerste twee ratio’s zijn met name relevant voor gebruikers van het jaarrapport, waaronder stakeholders.

Dam (2008) heeft de ROA betrokken in zijn onderzoek. Hierbij is geconstateerd, dat er een relatie is tussen de ROA en MVO. Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven, staat MVO gelijk aan duurzaam ondernemen. Hierbij is echter als beperking opgenomen dat de relatie tussen beide beïnvloed wordt door externe effecten. De RAO is daarnaast als maatstaf toegepast in studies van onder anderen Perry & Zenner (2001, p.35) en Bertrand & Mullainathan (2001, p.930). Op basis van de genoemde studies is de verwachting dat hoe hoger de ROA van de onderneming is, hoe complexer de

leesbaarheid van de CO2-paragraaf in het duurzaamheidsverslag is. Op basis van het literatuuronderzoek is de volgende hypothese bepaald:

H5. Hoe hoger de ROA van een onderneming is, hoe complexer de leesbaarheid van de CO

2-paragraaf in het duurzaamheidsverslag is.

De ROA van de onderneming is bepaald op basis van de gepubliceerde financiële cijfers in het jaarverslag over het boekjaar 2012.

Aantal bestuurders

In dit onderzoek is aangenomen dat de RvB de duurzaamheidsverslagen opstelt. Deze aanname is gebaseerd op basis van het onderzoek van De Waard (2008). Hieruit blijkt dat een meerderheid van de commissarissen de duurzaamheidsverslaggeving in het algemeen niet bespreekt in de

vergadering. De commissarissen zijn van mening dat de RvB het duurzaamheidsverslag op moet stellen.

Veel ondernemingen in Nederland worden aangestuurd door een two-tier board. Hierbij heeft de onderneming twee besturingsorganen, namelijk de Raad van Commissarissen (verder RvC) als toezichthouder en de Raad van Bestuur (verder RvB) als directie.

Enkele ondernemingen uit de populatie hebben echter een one-tier board. Dit is een besturingsmodel waarbij de directie en de toezichthouders in één bestuur plaatsnemen. Voor de selectie van het aantal bestuursleden bij de one-tier board zijn alleen de uitvoerende bestuurders geselecteerd, aangezien de functies van deze bestuursleden te vergelijken zijn met de leden van de traditionele RvB. De niet-uitvoerende bestuurders worden beschouwd als

toezichthouder.

Uit onderzoek van Abraham & Cox (2007) blijkt er een relatie te bestaan tussen de verslaggeving in het jaarrapport en het aantal leden van de RvB van een onderneming. Het aantal leden had een positief effect op de verslaggeving.

Voor het onderzoek in deze masterthesis is de verwachting dat het aantal leden van de RvB ook invloed heeft op de paragraaf, aangezien de RvB verantwoordelijk is voor beide zowel de CO2-paragraaf van het duurzaamheidsverslag als het jaarrapport. De verwachting is derhalve dat bij een hoger aantal leden van de RvB, de leesbaarheid van de CO2-paragraaf beter is.

(25)

Op basis van het literatuuronderzoek is de volgende hypothese bepaald:

H6. Hoe hoger het aantal leden van de Raad van Bestuur, hoe beter de leesbaarheid van de CO

2-paragraaf van het duurzaamheidsverslag.

Voor het toetsen van de hypothese is het gemiddeld aantal leden van de RvB in 2012 gebruikt. Aantal vrouwen in het bestuur

Volgens het onderzoek van McKinsey (2008) zijn mannen individualistischer dan vrouwen en kijken mannen vooral naar de korte termijn.

Uit onderzoek van Stikker (2000) blijkt dat vrouwen gericht zijn op een langetermijnvisie. Uit

paragraaf 2.2 blijkt dat er een langetermijnvisie is voor CO2, onder andere vastgelegd in het verdrag

van Kyoto.

Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat vrouwen meer gericht zijn op de maatschappij en

samenwerking. Het verschil tussen mannen en vrouwen is te verklaren, doordat mannen een hogere rivaliteitsgedachte kennen. Mannen zijn hierbij vooral gefocust op winstgroei en groei van de activiteiten en nemen hierbij grotere risico’s dan vrouwen.

Uit het onderzoek van Adams & Ferreira (2009) blijkt dat vrouwen een positieve bijdrage kunnen leveren aan de kwaliteit van de RvB.

De verwachting is dat als er vrouwen in de RvB zitten, de organisatie meer gericht is op de langere termijn dan organisaties die volledig aangestuurd worden door mannen. De soort termijnvisie heeft invloed op de CO2-paragraaf van het duurzaamheidsverslag. Dit ligt in lijn met de onderzoeken van Carroll (1991) en Visser (2011), zoals reeds eerder in paragraaf 2.2.

De verwachting is dat de aanwezigheid van vrouwelijke leden in de RvB een positieve invloed heeft

op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in het duurzaamheidsverslag.

Op basis van het literatuuronderzoek is de volgende hypothese bepaald:

H7. Hoe meer vrouwen in de Raad van Bestuur, hoe beter de CO2-paragraaf van het

duurzaamheidsverslag leesbaar is.

Hierbij wordt het gemiddeld aantal vrouwelijke leden van de RvB in 2012 gebruikt.

3.4 Onderzoekspopulatie

Zoals is beschreven in paragraaf 1.4 zijn de Nederlandse ondernemingen met beursnotering aan de AEx en AMx op 14 juni 2013 geselecteerd. Beide beurzen hebben 25 noteringen.

Zoals in de in paragraaf 1.4 beschreven afbakening van het onderzoek, zijn enkel Engelstalige duurzaamheidsverslagen relevant voor het onderzoek in deze thesis.

Voor het onderzoek zijn derhalve alle ondernemingen geselecteerd, die een Engelstalig

duurzaamheidsverslag over het boekjaar 2012 hebben gepubliceerd. Dit levert een populatie van 44 ondernemingen op. De hypotheses, zoals uitgewerkt in hoofdstuk 4, zijn derhalve getoetst op basis van een populatieomvang van 44.

3.5 Samenvatting

In dit hoofdstuk is deelvraag 4: “Welke specifieke (ondernemings)factoren hebben invloed op de

leesbaarheid van de CO2-paragraaf in een duurzaamheidsverslag?” beantwoord.

De drie factoren die invloed hebben op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in het duurzaamheidsverslag, zijn geïdentificeerd op basis van de verschillen in

(26)

presentatiewijze, verschil in verstrekte assurance en de soort bedrijfssector. Vervolgens zijn op basis van een literatuuronderzoek en op basis van de onderzoeken van Li (2006) en Courtis (1995)

vier ondernemingsfactoren onderkend, die invloed hebben op de leesbaarheid van de CO2

-paragraaf, namelijk: grootte en presentatie van de onderneming, aantal bestuurders en aantal vrouwelijke bestuurders.

In totaal zijn zeven (ondernemings)factoren geïdentificeerd. Per (ondernemings)factor is een hypothese opgesteld op basis van wetenschappelijk onderbouwde verwachtingen. In hoofdstuk 5 zijn de hypotheses getoetst.

(27)

4. Onderzoeksresultaten

4.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 zijn (ondernemings)factoren beschreven, die invloed kunnen hebben op de

leesbaarheid van de CO2-paragraaf in duurzaamheidsverslagen. Om de (ondernemings)factoren te toetsen, zijn in paragraaf 3.4 hypotheses opgesteld. In hoofdstuk 4 zijn deze hypotheses statistisch getoetst.

Het empirische onderzoek is uitgevoerd op basis van een regressieanalyse en variantieanalyse. In paragraaf 4.2 is beschreven op welke wijze de analyses van de hypotheses, zoals opgenomen in paragraaf 4.3, zijn uitgevoerd. Naast het toetsen van de hypotheses, is in paragraaf 4.4 een meervoudige hypothese getoetst, waarbij alle (ondernemings)factoren tezamen zijn getoetst. De analyse van de hypotheses is richtinggevend voor het antwoord op de probleemstelling, zoals beschreven in hoofdstuk 5.

4.2 Beschrijvende statistiek

De hypotheses, zoals verwoord in paragraaf 3.4, zijn statistisch getoetst middels een regressieanalyse, t-toets en/of variantieanalyse.

Middels de regressieanalyse en/of t-test is een relatie tussen de leesbaarheid van de CO2-paragraaf

en de (ondernemings)factoren, zoals opgenomen in paragraaf 3.3, onderzocht. Met de

variantieanalyse, ANOVA, is onderzocht of er binnen de populatie, dus per hypothese, verschillen zijn.

Om fouten in de analyses te mitigeren, zijn de hypotheses middels twee verschillende toetsen geanalyseerd. Daarnaast is in paragraaf 4.3 een meervoudige variantieregressie uitgevoerd, waarin alle variabelen samen zijn genomen.

De hypotheses zijn uitgevoerd met een significantieniveau van 0,1. Voor het toetsen van de

hypotheses is gebruik gemaakt van de statistische applicatie SPSS. Een schematische samenvatting van de onderzoeksresultaten is opgenomen in bijlage 2: ‘Uitkomsten statistisch onderzoek’.

4.3 Onderzoeksresultaten hypotheses

Presentatiewijze duurzaamheidsverslaggeving

H1. De CO2-paragraaf in een gecombineerd verslag of in het IR is beter leesbaar dan de CO2

-paragraaf in een afzonderlijk duurzaamheidsverslag.

Voor deze analyse zijn de verslagen onderverdeeld in twee typen: gecombineerde/integrale verslagen en duurzaamheidsverslagen. Om te toetsen of er een significant verschil is tussen de leesbaarheid van de CO2-paragraaf in gecombineerde en integrale verslagen in vergelijking met de

CO2-paragraaf uit afzonderlijke duurzaamheidsverslagen, is een t-test uitgevoerd. De gemiddelde

leesbaarheidsscore lijkt hoger te zijn bij de CO2-paragraaf in afzonderlijke duurzaamheidsverslagen

(29,8), dan bij de CO2-paragraaf in gecombineerde verslagen en IR (21,1).

De t-test wijst uit dat het verschil tussen beide typen verslagen significant is (t(42) = -3,7; p<0,001). De significantie wordt bevestigd door de regressie analyse: (B -8,75; p<0,01).

De paragraaf in afzonderlijke duurzaamheidsverslagen is dus beter leesbaar dan de CO2-paragraaf in gecombineerde verslagen. De alternatieve hypothese is aangenomen.

(28)

Op basis van de impression theorie was de verwachting dat de gedetailleerde informatie uit de CO2-paragraaf in afzonderlijke duurzaamheidsverslagen beter te manipuleren is en daardoor minder goed

leesbaar dan de CO2-paragraaf in de minder gedetailleerde gecombineerde verslagen en IR. Een

verklaring voor deze afwijkende uitkomst kan zijn dat gecombineerde verslagen en IR een zeer recent ontstane vorm van publicatie zijn.

Daarnaast kan het verklaard worden door het feit dat de RvB een ander belang hecht aan het financiële jaarrapport dan aan de duurzaamheidsverslaggeving. Stakeholders bepalen traditioneel gezien namelijk veelal op basis van de financiële jaarstukken hun investeringsmogelijkheden. De RvB heeft hierdoor meer baat bij het manipuleren van de financiële jaarrapporten dan bij de duurzaamheidsverslagen. Hierdoor kan een verschil in leesbaarheid tussen de soorten

publicatievormen ontstaan.

Verstrekte assurance bij duurzaamheidsverslaggeving

H2. De CO2-paragraaf van het duurzaamheidsverslag is beter leesbaar als er een assurance

rapport bij is verstrekt.

Uit de regressieanalyses is een verschil zichtbaar tussen de standaarddeviaties van de categorie beoordelingsverklaring (1,414) en de standaarddeviaties van de andere vier categorieën, namelijk standaarddeviaties > 8.

Er is derhalve een indicatie dat een duurzaamheidsverslag, voorzien van een beoordelingsverklaring en is beoordeeld door een consultant, van een andere kwaliteit is dan de overige

duurzaamheidsverslagen, welke allen zijn gecontroleerd door een accountant. Uit de regressie- en variantie-analyses blijkt echter geen significant verschil tussen de assurance rapporten aanwezig te zijn (F(1,39) = 0,3). De hypothese is dus verworpen.

Deze uitkomst ligt niet in lijn met de verwachtingen, die gebaseerd zijn op het onderzoek van Moroney et al. (2012). Bij hun onderzoek is geconcludeerd dat de verstrekte assurance van een accountant een meerwaarde voor de leesbaarheid van het duurzaamheidsverslag is. Uit het

onderzoek in deze masterthesis blijkt dat de verstrekte assurance bij de CO2-paragraaf in

duurzaamheidsverslagen geen significante invloed heeft op de leesbaarheid van de CO2-paragraaf.

Dit kan verklaard worden door de populatie. Het onderzoek van Moroney et al. (2012) is uitgevoerd bij Australische ondernemingen. Het onderzoek in deze masterthesis is uitgevoerd bij Nederlandse ondernemingen.

Bedrijfssector van de onderneming

H3. De CO2-paragrafen van ondernemingen in de bedrijfssectoren ‘Olie- en gasindustrie’,

‘Basic material’ en ‘Industrial’, waarbij CO2 van wezenlijk belang is, zijn minder goed leesbaar

dan de CO2-paragrafen van ondernemingen in de overige industrieën.

Hierbij is onderscheid gemaakt in bedrijfssectoren op basis van de Industry Classification Benchmark. De gemiddelde scores blijken relatief hoog te liggen bij de sectoren

Telecommunication, Industrial, Consumer Services en Oil & Gas. Er zijn relatief lage scores gevonden bij de bedrijfssectoren Utilities, Technology en Financial.

De ANOVA toont aan, dat er geen significant verschil tussen de industrieën is (F(8,35) = 1,2). Ondanks dat er geen significant verschil tussen de industrieën is, is het gewicht van de sector Telecommunication wel significant (B=20,5; p<0,10). De hypothese is dus verworpen.

De uitkomst is tegenstrijdig met de legitimatietheorie en institutionele theorie, zoals beschreven in paragraaf 2.3 respectievelijk paragraaf 2.4. Op basis van deze theorieën is de verwachting dat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We gebruiken deze meest recente renteberekening ook voor de grondexploitaties die de cijferbasis vormen voor de begroting.. Aan het eind van het jaar maken we een nieuwe

Deze risico’s zijn op dit moment nog niet in te kaderen, daarvoor zou voor de nieuwe omgevingswet eerst een plan van aanpak moeten worden gemaakt.. De actualiseringsplicht

Het COVID-19 (Corona) virus heeft geen financiële gevolgen voor de jaarrekening 2019 en ook niet voor onderstaande risicobepaling, maar wel voor naar verwachting veel

Er zijn verschillende gebouwen in eigendom waar activiteiten plaatsvinden die vallen onder de bedrijfsvoering van de provincie Gelderland en de eigen organisatie:.. • Huis

• Technische stukken zijn beschikbaar (incl. berekening) via de heer Wouter Steenvoorden. Bij aflopen contracten wordt doorlopend gekeken naar mogelijkheden voor verduurzaming.

Deelnemende gemeenten Amsterdam, Blaricum, Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Laren en provincie Noord-Holland.. De instandhouding van het natuurschoon in het Gooi door de

Deze is namelijk in deze begroting ingezet voor de lasten binnen het sociaal domein en daarmee niet meer vrij

werkgelegenheid, armoedebestrijding, schuldhulpverlening en extra capaciteit om mensen weer naar werk te leiden, worden niet meer gezien als specifiek coronarisico, maar deze