• No results found

Auditcommissies, audit diensten en niet-audit diensten in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Auditcommissies, audit diensten en niet-audit diensten in Nederland"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Auditcommissies, audit diensten en niet-audit diensten

in Nederland

Masterthesis. MSc Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Naam: Romana Dijk

Studentnummer: 1926942

Opleiding: Master Accountancy & Controlling specialisatie Accountancy

Universiteit: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Economie en Bedrijfskunde

Adres: Sledemennerstraat 1-9, 9718 BW Groningen Telefoonnummer: +31 6 383 124 86

E-mail: romanadijk@gmail.com

Eerste begeleider: Prof. dr. J.A. van Manen Tweede begeleider: Prof. mr. dr. J.T. Degenkamp Aantal woorden: 15.392

(excl bijlagen)

(2)

SAMENVATTING

In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de invloed van een effectieve auditcommissie op de audit kwaliteit en de onafhankelijkheid van de externe accountant. Hierbij is de effectiviteit van de auditcommissie bepaald aan de hand van de karakteristieken onafhankelijkheid, grootte, financiële expertise en het aantal bijeenkomsten. De audit kwaliteit en de onafhankelijkheid van de accountant zijn bepaald aan de hand van de accountantshonoraria voor audit diensten en voor niet-audit diensten. Het onderzoek heeft betrekking op Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen die gedurende de jaren 2008 tot en met 2013 achtereenvolgens stonden genoteerd aan de AEX, AMX en de AScX. De resultaten tonen een significante positieve relatie aan tussen de effectiviteit van auditcommissies en de accountantshonoraria audit diensten. Dit impliceert dat een effectieve auditcommissie naar een grotere omvang van de audit vraagt om zeker te zijn van een hogere audit kwaliteit. In tegenstelling tot de verwachting is er tussen de effectiviteit van de auditcommissie en de accountantshonoraria voor niet-audit diensten een significante positieve associatie aangetoond. Dit kan betekenen dat een effectieve auditcommissie zich minder druk maakt om de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen. Een andere verklaring is dat auditcommissies het verlenen van niet-audit diensten niet als een bedreiging voor de onafhankelijkheid van de accountant zien.

(3)

VOORWOORD

Voor u ligt mijn masterscriptie van de masteropleiding Accountancy. Met deze scriptie sluit ik een periode af waarin ik met plezier heb gestudeerd aan de Rijksuniversiteit Groningen. Mijn scriptie gaat in op de veelbesproken combinatie van controle en advies door een externe accountant. Inmiddels bestaat sinds 2013 een scheiding tussen controle en advies om hiermee de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen. Naar aanleiding van deze wetgeving is de interesse ontstaan om mijn masterscriptie over dit onderwerp te gaan schrijven. Door het verbod op de combinatie wordt getracht stakeholders van een onderneming te beschermen door betrouwbare financiële verslaggeving te verschaffen. Dit is van groot belang voor deelnemers van het maatschappelijke verkeer en hun kijk op corporate mechanismen, zoals de auditcommissies, en de externe accountant.

Graag wil ik middels deze weg mijn scriptiebegeleider Jaap van Manen bedanken. De gesprekken tijdens mijn afstudeertraject heb ik als prettig ervaren om zowel inzichten te verkrijgen in het schrijven van mijn scriptie als inzichten voor mijn toekomstige loopbaan. Romana Dijk

(4)

INHOUDSOPGAVE 1.   INTRODUCTIE   6   1.1   AANLEIDING   6   1.2   PROBLEEMSTELLING   8   1.3   WETENSCHAPPELIJKE  BIJDRAGE   8   1.4   STRUCTUUR   9   2.   THEORETISCH KADER   10  

2.1   AGENCY  THEORIE  EN  ACCOUNTANTSHONORARIA  VOOR  AUDIT  DIENSTEN   10   2.1.1AUDIT KWALITEIT EN ACCOUNTANTSHONORARIA   10  

2.1.1.1   Onafhankelijkheid  van  een  accountant   11   2.1.1.2    Mogelijke  gevolgen  afhankelijke  accountant   12   2.1.1.3    Voorgaand  onderzoek  omtrent  niet-­‐audit  diensten   12   2.1.2SAMENVATTING, AANNAMES EN VERVOLG   13  

2.2   AUDITCOMMISSIES   13  

2.2.1CORPORATE GOVERNANCE   13  

2.1.1.2    Corporate  Governance  in  Angelsaksische  landen  vs  Nederland   13   2.1.1.3    Corporate  Governance  en  accountantshonoraria   14  

2.2.2AUDITCOMMISSIES   15  

2.2.2.1  Auditcommissies  in  Angelsaksische  laden  vs  Nederland   15   2.2.2.2  Auditcommissies  en  accountants   15   2.3.3EFFECTIVITEIT VAN AUDITCOMMISSIES EN ACCOUNTANTSHONORARIA   16  

2.3.3.1  Onafhankelijkheid   17   2.3.3.2  Grootte   18   2.3.3.3  Expertise   19   2.3.3.4  Aantal  bijeenkomsten   20   3. METHODE   22   3.1   DATA   22   3.2   VARIABELEN   22   3.2.1AFHANKELIJKE VARIABELEN   22   3.2.2ONAFHANKELIJKE VARIABELEN   22   3.2.3CONTROLE VARIABELEN   23   3.3   MODELLEN   24   4. RESULTATEN   25   4.1   BESCHRIJVENDE  STATISTIEK   25  

4.2   EXTRA  INZICHTEN  IN  DE  ACCOUNTANTSHONORARIA  IN  NEDERLAND   25  

4.3   MULTICOLLINEARITEIT   25  

4.5   RESULTATEN  REGRESSIEANALYSES   26  

4.5.1HYPOTHESE 1:ACEFF EN AF   26  

4.5.2HYPOTHESE 1A-D: DE AFZONDERLIJKE DIMENSIES EN AF   27  

4.5.3HYPOTHESE 2:ACEFF EN NAF   27  

(5)

4.6   ADDITIONELE  ANALYSES:  ONAFHANKELIJKHEID   28   4.6.1ACCOUNTANTSHONORARIA VOOR AUDIT DIENSTEN   28  

4.6.2ACCOUNTANTSHONORARIA VOOR NIET-AUDIT DIENSTEN   28  

5.  DISCUSSIE   29  

5.1   AUDIT  DIENSTEN   29  

5.1.1HYPOTHESE 1: DE EFFECTIVITEIT VAN DE AUDITCOMMISSIE   29  

5.1.1.1  Hypothese  1a-­‐d:  Afzonderlijke  dimensies   30  

5.2   NIET  AUDIT  DIENSTEN   31  

5.2.1HYPOTHESE 2: DE EFFECTIVITEIT VAN DE AUDITCOMMISSIE   31  

5.2.1.1  Hypothese  2a-­‐d:  afzonderlijke  dimensies   32  

6. STERKTEN/ZWAKTEN & AANBEVELINGEN   34  

7. CONCLUSIE   36  

REFERENTIES   38  

Bijlage 1: koersinformatie   43  

Bijlage 2: overzicht variabelen   44  

Bijlage 3: toelichting variabelen   45  

Bijlage 4: beschrijvende statistiek (2008-2013)   48  

Bijlage 5: accountantshonoraria   49  

Bijlage 6: correlatiematrix (hypothese 1 en 2)   50   Bijlage 7: correlatiematrix (hypothese 1a-d en 2a-d)   51   Bijlage 8: audit diensten (hypothese 1 en 1abcd)   52   Bijlage 9: niet audit diensten (hypothese 2 en 2abcd)   53   Bijlage 10: additionele analyse onafhankelijkheid – audit diensten (gehele periode)   54   Bijlage 11: additionele analyse onafhankelijkheid – niet- audit diensten (gehele periode)   55    

(6)

1. INTRODUCTIE

1.1 Aanleiding

Auditcommissies zijn van oudsher een belangrijk onderdeel van Corporate Governance, echter heeft een toename in regelgeving geleidt tot een toename in onderzoek naar deze commissies (Chafran en O’Sullivan, 2013). Boekhoudkundige schandalen zoals WorldCom en Enron waren aanleiding voor de toegenomen regelgeving omtrent bestuur, verantwoordelijkheid en verantwoording (Chan et al, 2013). In Nederland is de regelgeving rond Corporate Governance sinds de boekhoudkundige schandalen duidelijk toegenomen. In 2004 is de Nederlandse Corporate Governance Code (Code Tabaksblat) in werking getreden. Deze code bestaat uit beginselen van ‘deugdelijk ondernemingsbestuur’. Eerder onderzoek geeft inzicht in een mogelijke gevolg van een toename in regelgeving. In de Verenigde Staten geldt sinds 2002 de Sarbanes-Oxley Act. Dit is de Amerikaanse wetgeving op het terrein van ‘deugdelijk ondernemingsbestuur’. Na de invoering van de Sarbanes-Oxley Act zijn de accountantshonoraria toegenomen (Raghunandan en Rama, 2006; Cosgrove en Niederjohn, 2008). Een mogelijke verklaring voor de toegenomen accountantshonoraria is dat door een toename in regelgeving de externe accountant meer werkzaamheden moet uitvoeren om te kunnen stellen of een onderneming aan alle regelgeving voldoet. Voor deze toename in werkzaamheden zou de accountant meer accountantshonoraria kunnen vragen. Francis (2004, p. 352) stelt dat “hogere accountantshonoraria voor audit diensten een hogere audit kwaliteit impliceert”. Echter doen zich in Nederland een aantal verschijnselen voor die vraagtekens doen oproepen of de gewenste audit kwaliteit wel wordt verleend. Accountant.nl1 schreef op 13 mei 2014 dat discussies omtrent de audit kwaliteit hoog zijn opgelaaid. Een aanleiding voor deze discussies is de commercie in de accountancy. Kostenreductie, prijsdruk en concurrentie kunnen leiden tot disfunctioneel gedrag van de accountant. Accountantsorganisaties zijn commerciële organisaties waarbij disfunctionaliteit kan optreden als gevolg van het aanbieden van auditwerkzaamheden voor een te lage prijs. Dit staat bekend als het verschijnsel ‘lowballing’. Op deze wijze probeert de accountant nieuwe klanten te winnen of oude klanten te behouden, om de concurrentie voor te zijn. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft van 2010 tot en met 2013 onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de accountantscontrole en de kwaliteitsbewaking bij zowel OOB als niet-OOB accountantsorganisaties. De bevindingen laten over het algemeen zien dat de kwaliteit van de accountantscontrole tekort schiet.2 Dit tezamen doet de vraag rijzen of de accountant nog wel de gewenste audit kwaliteit kan leveren.

Sinds 2008 zijn Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen verplicht om de accountantshonoraria op te nemen in de toelichting van het jaarverslag (artikel 2: 328a BW). Hierbij bestaat de voorkeur dat ondernemingen de totale honoraria onderscheiden in honoraria voor onderzoek van de jaarrekening, andere controleopdrachten, adviesdiensten op fiscaal terrein en andere niet-controlediensten (NIVRA wijzer 1, 2009, p.3).4 In landen als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk geldt deze verplichting al langer (Schaik, 2003). Doel van deze verplichte openbaarmaking is om belanghebbenden van de jaarrekening inzicht te geven in de onafhankelijkheid van de accountant (Gaynor et al, 2006).3,4 Een scheve verhouding tussen de controle (audit diensten) en advieswerkzaamheden (niet-audit diensten)                                                                                                                

1

http://www.accountant.nl/Accountant/Opinie/Meningen/Commercie+en+disfunctionaliteit.aspx, geraadpleegd op 15 april 2014

2

http://www.afm.nl/nl/jaarverslag/jaarverslagen/jaarverslag-2013/themas-2013/thema-2013/kwaliteit-kapitaalmarkten/governance-verslaggeving-accountantscontrole/accountantsorganisaties.aspx, geraadpleegd op 21 juni 2014.

3http://www.accountant.nl/readfile.aspx?ContentID=54150&ObjectID=522763&Type=1&File=0000026506_Accountantshonoraria_jaarreke

ning.pdf, geraadpleegd op 15 april

(7)

zou de onafhankelijkheid van de accountant in gevaar kunnen brengen5. Auditcommissies hebben de taak om toezicht te houden op de onafhankelijkheid van de accountant en de financiële informatieverschaffing door de vennootschap. Dit staat beschreven in de best practice bepaling III.5.4 van de Nederlandse Corporate Governance Code (2003). Sinds 2008 is iedere Organisatie van Openbaar Belang (OOB) in Nederland verplicht om een auditcommissie in te stellen.6 Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen worden door de

Wet toezicht accountantsorganisaties aangemerkt als een OOB en hierbij dan ook verplicht om een auditcommissie in te stellen (artikel 1 Wta). Aanleiding hiervoor is de implementatie van de Europese Richtlijnen 2006/43/EG inzake wettelijke accountantscontrole.7

De kwaliteit van de audit zou in gevaar kunnen komen indien de onafhankelijkheid van de accountant onvoldoende wordt gewaarborgd (DeAngelo, 1981). De externe accountant kan, met het oog op de accountantshonoraria die hem/haar in de toekomst zal toekomen, afzien van het rapporteren van een fout/overtreding in de financiële verslaggeving doordat hij/zij onderdruk wordt gezet door de cliënt (DeAngelo, 1981). In andere woorden, de accountant kan hiertoe winsturing (earnings management) toe staan. Het management probeert met winststuring (het aanpassen van de winstcijfers) de perceptie van de belanghebbenden van de onderneming te beïnvloeden (Healy en Wahlen, 1998). Het waarborgen van de onafhankelijkheid van de accountant lijkt dan ook van groot belang voor gebruikers van de jaarrekening. Naast het toezicht houden op de onafhankelijkheid van de accountant staat in de in best practice III.5.4 van de Nederlandse Corporate Governance Code (2003) dat auditcommissies toezicht dienen te houden op de financiële informatieverschaffing door de onderneming. De literatuur veronderstelt dat een auditcommissie over een aantal kenmerken dient te beschikken dat bevorderend werkt voor het effectief kunnen uitvoeren van haar taken. Veelvuldig worden de grootte van de auditcommissie, de onafhankelijkheid van de leden, het aantal bijeenkomsten en de expertise van de leden aangemerkt als de variabelen die de effectiviteit van de auditcommissie bepalen (Abbott et al, 2003a; Goodwin-Stewart en Kent, 2006; Zaman et al, 2011; Rustam et al, 2013).

Ondanks dat Corporate Governance mechanismen, zoals auditcommissies en externe accountants, de taak hebben om het financiële verslaggevingsproces te overzien (Cohen et al, 2002) neemt de regelgeving toe. Sinds 1 januari 2013 is in Nederland een verbod op de combinatie van controle en advies bij OOB’s (artikel 24b Wta). 8 Deze wet houdt in dat een accountant niet zowel controle (audit diensten) als overige werkzaamheden (niet-audit diensten) mag verrichten bij eenzelfde OOB-cliënt. In de Verenigde Staten mogen accountants al langer bepaalde overige diensten niet meer verrichten en dienen auditcommissies vooraf een goedkeuring af te geven over de aangeboden diensten door de externe accountant (Markelevich en Rosner, 2013). In Nederland is er een overgangsregeling van twee jaar afgesproken voor lopende contracten (artikel 86a). De Autoriteit Financiële Markten (AFM)9 schreef op 27 maart 2013 dat accountantsorganisaties vlak voor het ingaan van deze regeling contracten voor advieswerkzaamheden hebben gesloten met ondernemingen waarbij ze ook de wettelijke controlewerkzaamheden verrichten. De AFM heeft gekeken of deze contracten niet op gespannen voet staan met de overgangsregeling en zou bij bevindingen waar geen consensus bestaat in gesprek gaan met accountantsorganisaties en auditcommissies. Gedeeltelijk zijn deze contracten teruggedraaid. Dit impliceert een                                                                                                                

5

http://www.accountant.nl/Accountant/Archief/Archief+'de+Accountant'/2009/Oktober+2009/Controle+en+advieskosten+geen+eenduidig+be eld.aspx, geraadpleegd op 15 april 2014

6http://www.accountant.nl/Accountant/Nieuws/OOB+organisaties+moeten+auditcommissie+instellen, geraadpleegd op 3 maart 2014 7http://www.deloitte.com/view/nl_NL/nl/diensten/accountancy/accountantscontrole/a85acf6d88912210VgnVCM100000ba42f00aRCRD.htm

, geraadpleegd op 3 maart 2014

8 http://www.afm.nl/~/media/Files/rapport/2013/overgangsregeling-controle-advies.ashx, geraadpleegd op 4 maart 2014 9 http://www.afm.nl/nl/nieuws/2013/mrt/bedreiging-onafhankelijkheid.aspx, geraadpleegd op 4 maart 2014

(8)

betrokken rol van de auditcommissie bij de scheiding tussen controle en advies. Dit tezamen met het bovenstaande doet de vraag rijzen of een (effectieve) auditcommissie in staat is om haar taken effectief uit te voeren of dat het verbod op de combinatie controle en advies daadwerkelijk nodig is geweest.

1.2 Probleemstelling

Bovenstaande maakt het interessant om te kijken naar de invloed van de effectiviteit van een auditcommissie op de audit kwaliteit ten behoeve van de kwaliteit van de financiële informatieverschaffing. Daarnaast bestaat de vraag of en hoe de effectiviteit van de auditcommissie kan bijdragen aan de onafhankelijkheid van de accountant. Dit onderzoek probeert inzicht te verkrijgen in het belang van de wetgeving omtrent de scheiding tussen controle en advies. Kan een auditcommissie als Corporate Governance mechanisme de audit kwaliteit en de onafhankelijkheid van de accountant waarborgen of is strikte wetgeving daadwerkelijk nodig? Om het onderzoek meetbaar te maken wordt de accountantshonoraria die de externe accountant ontvangt als maatstaaf gebruikt om de auditkwaliteit en de onafhankelijkheid van de accountant te bepalen. Centraal in dit onderzoek staat de vraag: Welke relatie bestaat er tussen de effectiviteit van auditcommissies en de audit kwaliteit en onafhankelijkheid van de externe accountant?

1.3 Wetenschappelijke bijdrage

Dit onderzoek zal op verschillende punten een wetenschappelijke bijdrage leveren. Ten eerste, de huidige literatuur omtrent de auditcommissies is vooral gericht op de Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Australië (Chafran en O’Sullivan, 2013). Dit maakt het lastig om wetenschappelijke resultaten omtrent auditcommissies te generaliseren. Een verklaring hiervoor is dat de regelgeving die in de verschillende landen geldt van elkaar verschilt. Om een bijdrage te leveren aan de huidige literatuur zal dit onderzoek zich richten op Nederland. Zaman et al (2011) benoemt namelijk dat er behoefte is aan onderzoek dat gericht is op landen waar de regelgeving minder strikt is. Een land dat strikte regelgeving kent is de Verenigde Staten. In dit land geldt de Sarbanes-Oxley Act (SOx). Echter in vergelijking tot de Verenigde Staten is Nederland minder sterk gereguleerd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de vereisten van de Sarbanes-Oxley Act (2002) met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van de auditcommissie. In de Verenigde Staten dienen alle leden onafhankelijk zijn (Sectie 301). De Nederlandse Corporate Governance Code (2003) doet de aanbeveling dat maximaal één persoon afhankelijk mag zijn (best practice III. 2.1). Daarbij kent de Nederlandse Corporate Governance Code (2003) het comply-or-explain principe en heeft de Sarbanes-Oxley Act (2002) een dwingend karakter.

Ten tweede, is er in eerder onderzoek voornamelijk gekeken naar de associatie tussen de karakteristieken van de auditcommissie en de accountantshonoraria voor alleen audit diensten of alleen voor niet-audit diensten (e.g. Abbott et al, 2003a; Abott et al, 2003b; Goodwin-Stewart en Kent, 2006; Rustam et al, 2013). Zaman et al (2011) zijn echter geslaagd om zowel de accountantshonoraria voor audit diensten als voor accountantshonoraria voor niet-audit diensten in hun onderzoek te betrekken. In Nederland zijn ondernemingen sinds 2008 verplicht om de accountantshonoraria op te nemen in het jaarverslag. De Verenigde Staten is al langer verplicht om de accountantshonoraria openbaar te maken (Schaik, 2003). Dit maakt het mogelijk om onderzoek te doen in Nederland én naar een recente periode (2008-2013). Bovendien kent de Verenigde Staten sinds de invoering van de Sarbanes-Oxley Act in 2002 een beperking op het verlenen van niet-audit diensten. Nederland kent sinds 1 januari 2013 een verbod op het verlenen van zowel controle- als advieswerkzaamheden. Hiertoe is het interessant om zowel de accountantshonoraria voor audit diensten als voor niet-audit diensten in het onderzoek te betrekken. Hiermee kan een uitspraak worden gedaan over de invloed van

(9)

een Corporate Governance mechanisme, zoals auditcommissies, op controle en advieswerkzaamheden in Nederland voordat de wetgeving omtrent deze combinatie van kracht is gegaan.

Ten derde zijn de karakteristieken onafhankelijkheid, expertise, het aantal bijeenkomsten en de grootte van de auditcommissie voornamelijk onderzocht (Abbott et al, 2003a; Abott et al, 2003b; Goodwin-Stewart en Kent, 2006; Hoitash en Hoitash, 2009; Zaman et al, 2011; Rustam et al, 2013). Resultaten omtrent deze karakteristieken geven geen eenduidige associatie. Krishnan en Visvanathan (2009) tonen namelijk een negatieve relatie aan tussen de expertise van de leden van de auditcommissie en accountantshonoraria voor audit diensten. Goodwin-Stewart en Kent (2006) tonen een positieve associatie aan tussen het aantal bijeenkomsten en de accountantshonoraria voor audit diensten. Voor de variabelen onafhankelijkheid en financiële expertise zijn geen significante resultaten aangetoond. Echter toont een extra analyse aan dat de expertise significant positief geassocieerd is met accountantshonoraria als het aantal bijeenkomsten en de onafhankelijkheid laag is. Dit impliceert dat de karakteristieken met elkaar interacteren en dat er ook naar een gezamenlijk effect dient te worden gekeken. Zaman et al (2011) hebben dit gedaan door de vier bovenstaande karakteristieken tezamen te nemen om de effectiviteit van de auditcommissie te bepalen. De resultaten van het onderzoek van Zaman et al (2011) tonen een positieve relatie tussen de effectiviteit van de auditcommissie voor zowel audit diensten als niet-audit diensten. Voor de niet-audit diensten was een negatieve relatie verwacht. Tegenstrijdige resultaten tussen onderzoeken en binnen onderzoeken tonen de complexiteit van de relatie tussen auditcommissies en accountantshonoraria aan. Dit vergroot de behoefte aan meer onderzoek. Dit zal daaraan bijdragen door te kijken naar de invloed van de effectiviteit van de auditcommissie op zowel accountantshonoraria voor audit diensten als niet-audit diensten in Nederland, om te kijken of deze resultaten in overeenstemming zijn met de resultaten van Zaman et al (2011). Zaman et al (2011) hebben zich tevens op een (minder) gereguleerde omgeving dan de Sarbanes-Oxley Act gericht. De vraag is dan ook de karakteristieken van de auditcommissie in Nederland eenzelfde invloed hebben als in het Verenigd Koninkrijk.

Dit onderzoek repliceert (deels) het onderzoek van Zaman et al (2011). In tegenstelling tot het onderzoek van Zaman et al (2011), dat gericht is op het Verenigd Koninkrijk, is dit onderzoek gericht op Nederland. Zaman et al (2011) stellen dat de relatie tussen effectiviteit van de auditcommissie en accountantshonoraria onvoldoende wordt begrepen. De onbegrepen relatie vraagt om meer onderzoek.

1.4 Structuur

Hoofdstuk 2 omvat de literatuurstudie naar de relatie tussen auditcommissies en accountantshonoraria. Als eerst wordt de agency theorie aangehaald. Deze theorie staat centraal in dit onderzoek en zal het bestaansrecht van de accountant onderbouwen. Vervolgens zal de invloed van de Corporate Governance en interne audit op het auditproces aan de hand van de literatuur worden beschreven. Daarna wordt ingegaan op de audit kwaliteit en de onafhankelijkheid van de accountant. Vervolgens wordt ingezoomd op auditcommissies als Corporate Governance mechanisme. Het hoofdstuk wordt afsloten met het samenkomen van de literatuur om de hypothesen van dit onderzoek te formuleren. Hoofdstuk 3 omschrijft de methode van het onderzoek en in hoofdstuk 4 zijn resultaten uitgewerkt. Na het beschrijven van de resultaten vindt de discussie plaats in hoofdstuk 5. De sterkten/zwakten van dit onderzoek en de aanbevelingen voor vervolgonderzoek komen naar voren in hoofdstuk 6. Tot slot zal hoofdstuk 7 afsluiten met de conclusie van dit onderzoek.

(10)

2. THEORETISCH KADER

2.1 Agency theorie en accountantshonoraria voor audit diensten

De honoraria voor het onderzoek van de jaarrekening (accountantshonoraria voor audit diensten) zijn te beschouwen als een kostenpost voor de onderneming die ontstaat als gevolg van de agent-principaal relatie (Jensen en Meckling, 1976). Jensen en Meckling (1976, p. 308) definiëren deze relatie als volgt: “a contract under which one or more persons (the principal(s)) engage another person (the agent) to perform some service on their behalf which involves delegating some decision making authority to the agent.” Hierdoor kan het agency probleem zich voordoen en dit probleem kenmerkt zich door twee conflicten: informatieasymmetrie en belangentegenstelling. Door de scheiding tussen macht (agent) en eigendom (principaal) ontstaat een informatiekloof. Managers beschikken over meer (interne) informatie dan aandeelhouders. Het tweede conflict ontstaat indien het management haar eigen (persoonlijke) belangen nastreeft en deze belangen niet stroken met de belangen van investeerders (Jensen en Meckling, 1976; Scott, 2009). Een van de oplossingen om deze conflicten tussen management en aandeelhouders te reduceren is het instellen van een onafhankelijk toezichthoudend orgaan, bijvoorbeeld een externe accountant (Jensen & Meckling, 1976; Dalton et al, 2007).

Het geven van zekerheid aan de financiële verslaggeving door een externe accountant vermindert de informatiekloof tussen het management en stakeholders van de onderneming (Becker et al, 1998). Dit brengt kosten met zich mee voor de onderneming, dit zijn monitoring costs (Jensen en Meckling, 1976). Simunic (1980, p.161) definieert accountantshonoraria voor audit diensten als: “the product of unit price and quantity of audit services demanded by the management of the audited company”. Oftewel, de hoogte van de accountantshonoraria voor audit diensten wordt bepaald door ‘de prijs per audit dienst’ en/of ‘de hoeveelheid gevraagde diensten’.

2.1.1 Audit kwaliteit en accountantshonoraria

Becker et al (1998) suggereren dat de audit kwaliteit varieert met de effectiviteit van de controle. DeAngelo (1981, p. 186) heeft audit kwaliteit als volgt gedefinieerd: “joint probability that a given auditor will both (a) discover a breach in the client's accounting system, and (b) report the breach”. Dit wil zeggen dat de audit kwaliteit afhankelijk is van de kans dat de accountant een fout ontdekt én rapporteert. Abott et al (2003a) suggereren dat een grotere inspanning (omvang van het auditproces) geassocieerd is met een toename in de audit kwaliteit. In andere woorden, een grotere audit kwaliteit vraagt om een grotere inspanning. De grotere inspanning zou zich resulteren in toename in de accountantshonoraria voor audit diensten. Dit ligt in lijn met de uitspraak van Francis (2004, p. 352): “hogere accountantshonoraria voor audit diensten impliceert een hogere audit kwaliteit”. Hierbij benoemt Francis (2004, p. 352) een tweetal argumenten: (1) een grotere inspanning (meer uren) resulteert in een toename in de accountantshonoraria of (2) een toename in de expertise van de accountant (hoger factureringstarief) resulteert in een toename in de accountantshonoraria. Bovenstaande verband kan als volgt worden weergeven:

Omvang audit diensten

Accountantshonoraria

(11)

2.1.1.1 Onafhankelijkheid van een accountant

De kans dat een accountant een ontdekte fout rapporteert heeft betrekking op de onafhankelijkheid van de accountant (DeAngelo, 1981). In de Nadere voorschriften onafhankelijkheid van de openbaar accountant staat dat de accountant bij controleopdrachten en overige dienstverlening zowel in ‘wezen’ als in ‘optreden (schijn)’ onafhankelijk dient te zijn (NBA, 2012a)10. In wezen heeft betrekking op de geesteshouding van de accountant en in schijn op hoe de accountant over komt op de maatschappij. De registeraccountants dienen zich te houden aan vijf fundamentele principes, zijnde: (1) integriteit, (2) objectiviteit, (3) deskundigheid en zorgvuldigheid, (4) professioneel gedrag en (5) geheimhouding. Deze principes staan uitgewerkt in de Verordening Gedragscode (NBA, 2012b). De Nadere Voorschriften Onafhankelijkheid (NVO) benoemt belangenverstrengeling als één van de bedreigingen ten aanzien van de fundamentele principes (NBA, 2012a). Alleen ingaande op deze bedreiging kan het volgende aan de hand van de literatuur worden gezegd.

Accountantshonoraria die de externe accountant in de toekomst toekomen zouden een bedreiging kunnen vormen voor de onafhankelijkheid van de accountant (DeAngelo, 1981). Een verklaring hiervoor zijn de toekomstige klant specifieke quasi rentes die de accountant bij een bepaalde klant zal genereren indien de klantrelatie tot stand blijft. Dit zijn opbrengsten die de huidige accountant in de toekomst meer verdient dan dat een nieuwe accountant zou verdienen omdat de huidige accountant niet meer te maken heeft met opstartkosten. Hiertoe wil de accountant de klant graag behouden. Dit duidt op een economisch belang in de klant. Onafhankelijkheidsproblemen kunnen om de hoek komen kijken als het toekomstig economisch belang in één bepaalde klant dermate toeneemt. De accountantsorganisatie zal dan afhankelijker worden van deze klant (DeAngelo, 1981). Naast de controlewerkzaamheden zou de accountant ook nog (extra) opbrengsten kunnen genereren met het verlenen van niet-audit diensten. Het verlenen van deze diensten kan leiden tot een versterkte economische binding tussen de externe accountant en de onderneming (Simunic, 1984; Beck et al, 1988). De accountant kan immers een groter verlies van inkomsten riskeren bij een klant waaraan hij/zij zowel audit diensten als niet-audit diensten verleent (Simunic, 1984). Simunic (1984, p. 680) geeft een tweetal redenen waarom de niet-audit diensten leiden tot een versterkte economische binding: “(1) performance of the services is "tied" together - dismissal as auditor increases the probability of losing consulting opportunities for the client, and (2) the CPA firm is earning economic rents in MAS on specialized resources which could not be transferred to an equally profitable alternative use”. Eerder onderzoek heeft het verlenen van niet-audit diensten als een maatstaf gebruikt voor de onafhankelijkheid van de accountant (e.g. Abott et al, 2003b; Hoitash en Hoitash, 2009; Zaman et al, 2011).

Aanleiding voor het toe staan van fouten is de druk die het management op de accountant kan uitoefenen (DeAngelo, 1981). Deze druk kan zich uitten in het afdwingen van een goedkeurende verklaring ondanks kwesties omtrent het voortbestaan van de onderneming (going concern). Bij weigering van de accountant om een goedkeurende verklaring af te geven kan het management de accountant dreigen met het beëindigen van de opdracht (Knapp, 1985; Carcello en Neal, 2003). Hierdoor komen de toekomstige accountantshonoraria voor de accountant in gevaar en heeft de accountant een beweegreden om toe te geven aan de druk van het management. Echter dient de accountant hierbij wel een afweging te maken tussen de kosten (het voorkomen van rechtszaken) en de baten (klant specifieke quasi rentes) die het niet rapporteren met zich meebrengt (DeAngelo, 1981).

                                                                                                               

10 Inmiddels kent Nederland de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten. Deze zijn vastgesteld op

(12)

2.1.1.2 Mogelijke gevolgen afhankelijke accountant

Het belang van de onafhankelijkheid van de accountant en een goede audit kwaliteit is onder anderen terug te vinden in onderzoek omtrent earnings management (winststuring). Healy en Wahlen (1998, p.6) definiëren winststuring als volgt: “When managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholder about the underlying economic performance of the company, or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers. Het geven van zekerheid aan financiële verslaggeving middels het verlenen van audit diensten vermindert de onjuiste weergave van financiële informatie. Echter als de kwaliteit van deze audit diensten afneemt dan zou de accountant meer winststuring kunnen toestaan (Becker et al, 1998). Dit impliceert, tezamen met het bovenstaande, het volgende verband (Dee et al, 2002):

Hiermee komt de toegevoegde waarde die een audit behoort te leveren in gevaar: “controlling managerial discretion” (Becker et al, 1998, p. 8). Vanuit de agency theorie is dit het dan ook van groot belang dat de accountant zich onafhankelijk opstelt om op deze wijze de informatiekloof tussen manager en stakeholders te verkleinen (Jensen & Meckling, 1976).

2.1.1.3 Voorgaand onderzoek omtrent niet-audit diensten

Omdat de onafhankelijkheid van de accountant niet te observeren is heeft voorgaand onderzoek de accountantshonoraria voor niet-audit diensten als maatstaf gebruikt voor onafhankelijkheid van de accountant (e.g. Becker et al, 1998; Dee et al, 2002; Blay en Geiger, 2013). Blay en Geiger (2013) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van zowel huidige als toekomstige accountantshonoraria voor audit diensten en niet-audit diensten op het type advies (going concern) dat is afgegeven aan een onderneming in financiële problemen. Resultaten tonen een sterke mate aan dat de toekomstige accountantshonoraria voor niet-audit diensten leiden tot een reductie in het afgeven van een modified going concern opinion. Dit doet erop duiden dat accountantshonoraria voor niet-audit diensten resulteren in een economische binding tussen de onderneming en de externe accountant met als gevolg dat de accountant toe geeft aan de druk van het management (Blay en Geiger, 2013).

Dat niet-audit diensten daadwerkelijk invloed hebben op de winstkwaliteit (winststuring veroorzaken) blijkt uit de resultaten van het onderzoek van Dee et al (2002). Dee et al (2002) tonen aan dat ondernemingen met een hoge proportie accountantshonoraria voor niet-audit diensten (ten opzichte van de totale accountantshonoraria) te maken hebben winststuring waarbij de winst wordt verhoogd. Hiermee impliceren ze dat een accountant minder geneigd is om winst verhogende winststuring terug te dringen voor klanten waarvan de accountant een hoge proportie accountantshonoraria voor niet-audit diensten ontvangen.

Becker et al (1998) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen audit kwaliteit en winststuring en veronderstellen een negatieve relatie. De gedachte die zij hierbij plaatsen is dat de kwaliteit van de audit afhankelijk is van de mate waarin de controle effectief is en de mogelijkheid om winststuring te beperken. Daarbij is de veronderstelling geplaatst dat het rapporteren van de ontdekte fouten en het afgeven van een accountantsverklaring met beperking, afhankelijk van de audit kwaliteit die de accountant levert. De resultaten bevestigen deze veronderstelling (Becker et al, 1998). Deze resultaten tezamen bevestigen dat het verlenen van niet-audit diensten leiden tot een vermindering van de onafhankelijkheid van de accountant.

Niet-audit diensten

Onafhankelijkheid

van de accountant Audit kwaliteit

Earnings management

(13)

2.1.2 Samenvatting, aannames en vervolg

Naar aanleiding van het bovenstaande worden twee aannames gedaan. De eerste aanname is dat een grotere omvang van de audit diensten leidt tot een toename in de accountantshonoraria voor audit diensten, resulterend in een toename van de audit kwaliteit. De tweede aanname is dat het verlenen van niet-audit diensten leidt tot een versterkte economische binding tussen de accountant en het management. Deze aannames zijn in figuur 2 en 3 weergeven.

Figuur 2. Aanname 1: Audit diensten

Figuur 3. Aanname 2: Niet-audit diensten

Het vervolg van dit onderzoek zal zich ten aanzien van de tweede aanname alleen richten het verband niet-audit diensten!de onafhankelijkheid van de accountant. Winststuring is slechts aangehaald om met de literatuur de negatieve gevolgen van het afnemen van niet-audit diensten te onderbouwen en zal dan ook niet verder aan bod komen. Het is de taak van de auditcommissie om de (onafhankelijkheid van de) accountant en de kwaliteit van de financiële informatieverslaggeving te overzien (Nederlandse Corporate Governance Code, 2003). Auditcommissies zijn een mechanisme van Corporate Governance (Cohen et al, 2002). Alvorens op auditcommissies in te gaan wordt eerst ingegaan op Corporate Governance in het algemeen.

2.2 Auditcommissies 2.2.1 Corporate Governance

De informatiekloof die het gevolg is van de agent-principaal relatie verklaart niet alleen de vraag naar toezichthouding buiten de onderneming maar ook toezichthouding binnen de onderneming (Rustam et al, 2013). In Nederland staat Corporate Governance bekent als ‘deugdelijk ondernemingsbestuur’ (Nederlandse Corporate Governance Code, 2003). De Nederlandse Beroepsorganisatie van accountants11 zegt het volgende over Corporate Governance: ‘Corporate Governance bestaat uit besturen, beheersen, toezicht houden en verantwoorden’. De literatuur kent verschillende definities van Corporate Governance. Deze definities zijn niet eenduidig en hiertoe zijn een tweetal definities opgenomen. La Porta (2000, p. 4) definieert Corporate Governance als volgt: “a set of mechanisms through which outside investors protect themselves against expropriation by the insiders.” Cohen en Hanno (2000, p. 134) definiëren Corporate Governance als “those oversight activities undertaken by the board of directors and audit committee to ensure the integrity of the financial reporting process”. In deze definities komt naar voren dat het in Corporate Governance draait om het afleggen van verantwoording alsmede de toezichthouding daarover.

2.1.1.2 Corporate Governance in Angelsaksische landen vs Nederland

De wijze waarop toezichthouding zich binnen een onderneming vormgeeft is afhankelijk van het systeem dat binnen een land van toepassing is. Angelsaksische landen (o.a. Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Australië) kennen het one-tier systeem. Dit bestuursmodel                                                                                                                

11 https://www.nba.nl/Vaktechniek/Vaktechnische-themas/Corporate-Governance/, geraadpleegd op 18 mei 2014.  

Niet-audit diensten Onafhankelijkheid van de accountant Earnings management Audit kwaliteit Audit diensten Accountantshonoraria

(14)

bestaat uit één laag waarbij toezichthouders deel uit maken van het bestuur. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitvoerende bestuurders en uitvoerende bestuurders. De niet-uitvoerende bestuurders dienen toezicht te houden. Nederland heeft grotendeels (tot op 1 januari 201312) alleen een two-tier-systeem gekend. Kijkend naar het two-tier systeem bestaat dit model uit een Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen. De Raad van Bestuur is verantwoordelijk voor het dagelijkse beleid en de Raad van Commissarissen is verantwoordelijk voor toezicht op het beleid van de Raad van Bestuur. Het belang van dit systeem is dat het toezichthoudende orgaan, de Raad van Commissarissen, niet de focus legt op de belangen van investeerders of een andere groep belanghebbenden maar het belang van de onderneming in zijn geheel in acht neemt (De Jong et al, 2004). Vanuit het agency perspectief is het van belang dat de Raad van Commissarissen onafhankelijk is van het management om goed toezicht te kunnen houden (Jensen & Meckling, 1976).

Belangrijk om te benoemen is het Nederlandse Corporate Governance Code (2003) het comply-or-explain principe kent. Dit wil zeggen dat beursgenoteerde ondernemingen de code dienen toe te passen, of uit te leggen waarom er van de code is afgeweken (Haxhi en Van Ees, 2010). De UK Corporate Governance Code (1998) kent tevens het comply-or-explain principe. De Sarbanes-Oxley Act (2002) die in de Verenigde Staten geldt dient nageleefd te worden en kent het principe dat er van de code mag worden afgeweken, indien verklaard is waarom, niet.

2.1.1.3 Corporate Governance en accountantshonoraria

De invloed van Corporate Governance op de accountantshonoraria voor audit diensten is vanuit de substitutie ‘visie’ (aanbodzijde) of de ‘complementaire’ visie (vraagzijde) te onderbouwen (Hay et al, 2008; Hoitash en Hoitash, 2009). Één van de onderliggende veronderstellingen van de substitutie visie is dat een betere Corporate Governance leidt tot een betere toezichthouding binnen de onderneming met als gevolg een lager accountantshonoraria voor externe audit diensten (Hay et al, 2008). Als de externe accountant van mening is dat het risico van de Corporate Governance laag is, dan zullen naar verwachting minder controlewerkzaamheden benodigd zijn. De Corporate Governance structuur bepaalt aldus de mate waarin een efficiënte en effectieve controle mogelijk is (Cohen et al, 2002). Dit duidt op het substitutie effect en is vanuit het oogpunt van de accountant (aanbodzijde).

De ‘complementaire’ visie gaat in op de vraagfactoren die de hoogte van de accountantshonoraria voor audit diensten kunnen beïnvloeden (Knechel en Willekens, 2006). Het substitutie effect zou niet opgaan als de behoefte aan controlemechanismen, zoals de externe controle, vanuit het oogpunt van meerdere stakeholders (management, aandeelhouders etc.) wordt bekeken in plaats vanuit één stakeholder. Een stakeholder zal zijn of haar vraag naar controlemechanismen aanpassen op het risico dat hij/zij loopt. Echter zal niet slechts een stakeholder betrokken zijn in het proces rond de vraag naar controlemechanismen om risico’s te mitigeren, maar zullen meerdere stakeholders de vraag beïnvloeden. Het risico en de gewenste beheersingsmaatregelen zullen variëren tussen de verschillende stakeholders. Als de vraag naar externe controlewerkzaamheden vanuit een endogeen oogpunt wordt bekeken dan kan de vraag van alle stakeholders tezamen resulteren (het nettoresultaat) in hogere accountantshonoraria voor audit diensten. Indien deze visie wordt betrokken op de Corporate Governance mechanismen in de onderneming kunnen deze mechanismen dus om een grotere omvang van de audit diensten vragen (vraagzijde) dan benodigd is om hiermee hun eigen reputatie te beschermen. Concluderend, een positieve associatie tussen Corporate Governance en accountantshonoraria voor audit diensten duidt op                                                                                                                

(15)

een complementair effect en is vanuit het oogpunt van bijvoorbeeld de Raad van Commissarissen of auditcommissies (vraagzijde) (Knechel en Willekens, 2006).

2.2.2 Auditcommissies

Deze paragraaf zal inzoomen op de auditcommissie. Dit is een van de mechanismen van Corporate Governance (Cohen et al, 2004). Het bestaansrecht van de auditcommissie is tevens te verklaren aan de hand van het agency probleem dat is aangehaald in paragraaf 2.1. Auditcommissies vormen de connectie tussen het management en de onafhankelijke leden van de Raad van Bestuur en zijn een orgaan dat bescherming biedt aan de stakeholders van de onderneming (Mohiuddin en Karbhari, 2010). De wijze waarop deze connectie vorm is gegeven is afhankelijk van het bestuursvorm dat een land kent.

2.2.2.1 Auditcommissies in Angelsaksische laden vs Nederland

Bij het one-tier systeem, die in Angelsaksische landen (bijv. de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk) over het algemeen wordt gebruikt, wordt de auditcommissie samengesteld uit de leden van de Raad van Bestuur die niet met het uitvoerend bestuur zijn belast. Nederland kent het two-tier systeem. De auditcommissie wordt bij dit model samengesteld uit de Raad van Commissarissen. Practice III.5 van de Nederlandse Corporate Governance Code (2003, p. 24 ) schrijft het volgende voor: “Indien de Raad van Commissarissen meer dan vier leden omvat stelt de Raad van Commissarissen uit zijn midden een auditcommissie”. Het comply-or-explain principe, die de Nederlandse Corporate Governance Code (2003) kent, maakt het instellen van een auditcommissie niet verplicht. Dit principe geldt tevens voor het Verenigd Koninkrijk, waar de UK Corporate Governance Code (1992) geldt. In de Verenigde Staten geldt de Sarbanes-Oxley Act (2002). Bij deze code is het instellen van een auditcommissie verplicht (Mouthaan, 2006).

Enkele taken van de auditcommissie volgens practice III.5.4 Nederlandse Corporate Governance Code (2003, p. 25) zijn:

• Toezicht op de interne risicobeheersing- en controlesystemen (III.5.4.a)

• Toezicht op de financiële informatieverschaffing door de vennootschap. Hierbij is de keuze van de accounting policies, toezicht op het werk van de accountant en inzicht in de behandeling van ‘schattingsposten; in de jaarrekening erg belangrijk (III.5.4.b). • Relatie met de externe accountant. Vooral de onafhankelijkheid, bezoldiging en de

niet-controlewerkzaamheden (III.5.4.f).

• Auditcommissie adviseert de RvC welke accountant door de RvC aan de AVA voor benoeming zal worden voorgedragen (V.2)

Hierin komt naar voren dat de auditcommissie de taak heeft om toezicht te houden op de kwaliteit van de financiële informatieverschaffing (en daarmee de audit kwaliteit) en de onafhankelijkheid van de accountant. De volgende paragraaf gaat in op welke wijze auditcommissies invloed kunnen hebben op het auditproces.

2.2.2.2 Auditcommissies en accountants

De externe accountant dient interactie te hebben met de auditcommissie om zeker te zijn dat de financiële verslaggeving van hoge kwaliteit is om hiermee de belangen van stakeholders te beschermen (Cohen et al, 2002). Auditcommissies zijn het eerste aanspreekpunt van de externe accountant wanneer de externe accountant onregelmatigheden constateert in de inhoud van financiële berichten (Nederlandse Corporate Governance Code, 2003). Deze interactie doet denken dat auditcommissies invloed hebben op het werk van de accountant. Abbott et al (2003a) benoemen een drietal acties waarmee auditcommissies invloed zouden kunnen hebben op het onderhandelingsproces dat de omvang van de audit bepaald. Deze acties zouden kunnen leiden tot een grotere zekerheid van de controle of een grotere omvang

(16)

van de controle. Hiertoe benoemt Abbott et al (2003a, p. 19) de volgende drie acties:

1. “Het management overtuigen voor het selecteren van een accountant met meer kennis en een betere reputatie”.

2. “Een grotere hoeveelheid inspanning van de huidige externe accountant vragen” (Simunic en Stein, 1996).

3. “Indirecte middelen waarmee de auditcommissie het niveau van auditdekking kan beïnvloeden, zoals de bedreiging van het management om de accountant te vervangen te reduceren” (Knapp, 1985).

De resultaten van het onderzoek van Abott et al (2003a) zijn overeenkomstig met de verwachting dat karakteristieken van de auditcommissie de vraag naar een grotere auditdekking beïnvloeden. Cohen et al (2002) hebben accountants ondervraagd naar hun mening over de rol van de auditcommissies in het auditproces. Uit deze ondervraging is gebleken dat accountants van mening zijn dat auditcommissies ineffectief zijn. Dit doet de vraag rijzen wanneer een auditcommissie als effectief wordt beschouwd.

2.3.3 Effectiviteit van auditcommissies en accountantshonoraria

Een auditcommissie dient over een aantal karakteristieken te beschikken dat bevorderend werkt voor het effectief kunnen uitvoeren van haar taken. Veelvuldig wordt de grootte van de auditcommissie, de onafhankelijkheid van de leden, het aantal bijeenkomsten en de expertise van de leden aangemerkt als de karakteristieken die de effectiviteit van de auditcommissie bepalen (Abbott et al, 2003; Goodwin-Stewart en Kent, 2006; Hoitash en Hoitash, 2009; Zaman et al, 2011). Goodwin-Stewart en kent (2006) hebben aangetoond dat karakteristieken met elkaar interacteren en spreken van een mogelijke trade off waardoor karakteristieken elkaar zouden kunnen compenseren. Zaman et al (2011) houden hier rekening mee en hebben de effectiviteit van de auditcommissie bepaald aan de hand van de vier karakteristieken tezamen. De veronderstelling die zij hierbij plaatsen is dat het gezamenlijke effect van deze karakteristieken voornamelijk bepalend zijn voor het waarborgen van de audit kwaliteit. De verwachting voor een positieve associatie of een negatieve associatie tussen de effectiviteit van een auditcommissie en de accountantshonoraria voor audit diensten is afhankelijk van de visie die wordt aangenomen: de ‘substitutie’ visie of de ‘complementaire’ visie. Dit is in paragraaf 2.1.1.3 aangehaald. De literatuur heeft in grote mate aangetoond dat Corporate Governance, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een auditcommissie, positief geassocieerd is met de accountantshonoraria voor audit diensten (Carcello et al, 2002; O’Sullivan, 2000; Knechel en Willekens, 2006; Hay et al, 2008). Daarnaast zouden auditcommissies bereid zijn om zowel meer in interne als externe audit diensten te investeren (Goodwin-Stewart en Kent, 2006). Deze onderzoeken bevestigen de ‘complementaire’ visie. Dit onderzoek zal deze ‘complementaire’ visie (vraagzijde) als uitgangspunt nemen voor het uitspreken van een verwachting omtrent de associatie tussen de effectiviteit van auditcommissies en de accountantshonoraria.

Onderzoeken die een stap verder gaan kijken naar de directe invloed van (karakteristieken van) een auditcommissie op de accountantshonoraria voor audit diensten (e.g. Abott et al, 2003a; Goodwin-Stewart en Kent, 2006; Zaman et al, 2011). Abott et al (2003a) suggereren dat auditcommissies invloed kunnen uitoefenen op onderhandelingsproces tussen het management en de accountant. Zaman et al (2011) tonen aan dat de vier karakteristieken (onafhankelijkheid, expertise, grootte en bijeenkomsten) gezamenlijk een positieve invloed hebben op de hoogte van de accountantshonoraria voor audit diensten. De resultaten impliceren dat de aanwezigheid van een effectieve auditcommissie leidt tot beter toezicht over de audit kwaliteit. Dit uit zich in een toename in de omvang van de audit diensten en aldus de hoogte van de accountantshonoraria voor audit diensten.

(17)

Bovenstaande doet veronderstellen dat effectieve auditcommissies naar een grotere audit kwaliteit vragen ten opzichte van een auditcommissies die niet als effectief worden beschouwd. Hiertoe is de volgende hypothese opgesteld:

H1: Een effectieve auditcommissie leidt tot een toename in de accountantshonoraria voor

audit diensten.

Een auditcommissie heeft de taak om toezicht te houden op de onafhankelijkheid van de accountant (Nederlandse Corporate Governance Code, 2003). Het verlenen van niet-audit diensten wordt in eerder onderzoek gebruikt als maatstaf voor de onafhankelijkheid van de accountant (Abbott et al, 2003b; Hoitash en Hoitash, 2009; Zaman et al, 2011). Hoitash en Hoitash (2009) impliceren dat sterke auditcommissies minder niet-audit diensten autoriseren om op deze wijze de perceptie over de onafhankelijkheid van de accountant in wezen te waarborgen. Dit overeenkomstig met het onderzoek van Abott et al (2003b). Abott et al (2003b) tonen aan dat ondernemingen waarvan een auditcommissie bestaat uit leden die zowel allen onafhankelijk zijn als vaker bijeenkomen (meer dan vier keer) minder niet-audit diensten afnemen. Gaynor et al (2006) concluderen dat auditcommissies terughoudend zijn in het aanbevelen van (toegestane) niet-audit diensten als deze diensten de audit kwaliteit niet doen toenemen. Specifieker, ze impliceren dat openbaarmakingen van accountantshonoraria de auditcommissies gevoeliger maken voor de perceptie over de onafhankelijkheid van accountants en daadwerkelijke kwesties omtrent de onafhankelijkheid van de accountant. Bovenstaande tezamen met de agency theorie doet veronderstellen dat een effectieve auditcommissie handelt in het belang van investeerders en toezicht houdt op de onafhankelijkheid van de accountant. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H2: Een effectieve auditcommissie leidt tot een afname in de accountantshonoraria voor

niet-audit diensten.

Om deze bovenstaande hypothesen beter te beargumenteren wordt in de volgende paragraven ingegaan op de specifieke variabelen die de effectiviteit van auditcommissies bepalen.

2.3.3.1 Onafhankelijkheid

In Nederland mag maximaal één persoon van de auditcommissie afhankelijk zijn. Dit blijkt uit aanbeveling III.5.1 van de Nederlandse Corporate Governance Code (2003, p.21) en luidt: ‘Alle commissarissen, met uitzondering van maximaal één persoon, zijn onafhankelijkheid in de zin van best practice bepaling III.2.2”. Kijkend naar practice III.2.2. is er onder andere sprake van onafhankelijkheid indien het lid in de vijf jaren voorafgaand aan de benoeming werker of bestuurder van de vennootschap is geweest. Of een aandelenpakket van ten minsten tien procent in de vennootschap houdt. In de Verenigde Staten dienen alle leden van de auditcommissie onafhankelijk te zijn (Sarbanes-Oxley Act, 2002). Het Smith Report (2003) in het Verenigd Koninkrijk doet tevens de aanbeveling dat alle leden onafhankelijk dienen te zijn.

Afhankelijke leden zouden zich niet als objectieve toezichthouders kunnen opstellen om het management te overzien. Afhankelijke leden zouden ten opzichte van onafhankelijke leden minder snel de externe accountant bijstaan wanneer de accountant een mening heeft over het management en deze eerlijk wil uiten (Menon en Williams, 1994). De behoefte aan onafhankelijke leden is tevens vanuit de agency theorie onderbouwd (Jensen en Meckling, 1976). De resultaten van Carcello et al (2002) impliceren dat de onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur bijdraagt aan een toename in de audit kwaliteit. Abott et al (2003a) tonen een positieve associatie aan tussen de onafhankelijkheid van de auditcommissie en de

(18)

accountantshonoraria voor audit diensten. Zij suggereren hiertoe dat onafhankelijke leden van de auditcommissie een grotere zekerheid van de controle (audit) willen en hiertoe een grotere auditdekking vragen, resulterend in een toename in de accountantshonoraria voor audit diensten. Zaman et al (2011) en Lee en Mande (2005) tonen tevens een positieve associatie tussen de onafhankelijkheid van leden van een auditcommissie en de hoogte van de accountantshonoraria. Dat de onafhankelijkheid van een auditcommissie complex is blijkt uit het onderzoek van Bruynseels en Cardineals (2014). Vriendschapsverbanden tussen de leden van de auditcommissie en de Chief Executive Officier leiden ertoe dat de onderneming minder audit diensten afnemen (Bruynseels en Cardineals, 2014).

Naar aanleiding van deze bevindingen is de verwachting dat de onafhankelijkheid van de auditcommissie van belang is voor het werven van audit diensten om hiermee een goede audit kwaliteit te garanderen. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H1a: Er is een positieve relatie tussen de onafhankelijkheid van auditcommissies en

accountantshonoraria audit diensten.

Het management kan dreigen met het beëindigen van de opdracht als de externe accountant geen goedkeurende verklaring wil afgeven (DeAngelo, 1981). Carcello en Neal (2003) tonen aan dat auditcommissies met onafhankelijk leden effectiever zijn in het beschermen van accountants tegen het beëindigen van de opdracht nadat de accountant een nieuwe going-concern rapport heeft afgegeven. Het belang hiervan is te onderbouwen met het onderzoek van DeAngelo (1981). De kans dat een accountant een ontdekte fout rapporteert is afhankelijk van de onafhankelijkheid van de accountant. Indien het management de accountant onder druk zet kan de accountant afzien van het rapporteren van de fout met het oog op de toekomstige accountantshonoraria (DeAngelo, 1981). Abbott et al (2003b) tonen aan dat de onafhankelijkheid van de auditcommissie negatief geassocieerd is met de ratio voor niet-audit diensten.

Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen is de verwachting dat onafhankelijke leden minder niet-audit diensten prefereren ten behoeve van de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen. Dit resulteert zich in lagere accountantshonoraria voor deze diensten. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H2a: Er is een negatieve relatie tussen de onafhankelijkheid van auditcommissies en

accountantshonoraria voor niet-audit diensten. 2.3.3.2 Grootte

Waar de Nederlandse Corporate Governance Code (2003) geen aanbevelingen doet omtrent de maximale/minimale aantal toegestane leden voor een auditcommissie is veelal aanbevolen dat de auditcommissie zou moeten bestaan uit drie leden (Smith Report (2003), School Management Comittee, Blue Ribbon Commission Reports, NYSE Listed Company Manual). Dit doet de vraag rijzen of de auditcommissie niet uit een minimale/maximale aantal leden moet bestaan zodat zij samen de audit kwaliteit en de onafhankelijkheid van de accountant effectief kunnen overzien.

Onderzoek dat zich richt op de associatie tussen de grootte van een auditcommissie en de hoogte van de accountantshonoraria voor audit diensten tonen een positieve associatie aan (Hoitash en Hoitash, 2009; Zaman et al, 2011). Rustam et al (2013) tonen echter een negatieve associatie aan. Onderzoek dat zich richt op de relatie tussen de grootte van de auditcommissie en de kwaliteit van financiële verslaggeving toont een positieve associatie aan

(19)

(Felo et al, 2003). De veronderstelling die hierachter zit is dat een grotere auditcommissie meer middelen tot haar beschikking zouden hebben, resulterend in een verhoogde kwaliteit van toezicht. Auditcommissies zouden bovendien veelal niet dermate groot zijn (zelden meer dan 6 personen) waardoor er geen coördinatie problemen zouden ontstaan (Felo et al, 2003). Naar aanleiding van deze bevindingen is de verwachting dat een grotere auditcommissie beter in staat is om haar rol als toezichthoudend mechanisme uit te voeren en naar een grotere audit kwaliteit vraagt, resulterend in een toename in de accountantshonoraria voor audit diensten. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H1b: Er is een positieve relatie tussen de grootte van auditcommissies en

accountantshonoraria audit diensten.

Naar mijn weten heeft weinig onderzoek zich gericht op de associatie tussen de grootte van de auditcommissie en de accountantshonoraria voor niet-audit diensten. Zaman et al (2011) hebben deze associatie wel onderzocht en in tegenstelling tot hun verwachting een positieve associatie aangetoond. Felo et al (2003) stelt dat een grotere auditcommissie beter in staat is om toezicht te houden op de kwaliteit van financiële verslaggeving. Dit is onder andere op basis van de verwachting dat auditcommissies uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de aanwezigheid van een objectieve accountant om de kwaliteit te bevorderen (Felo et al, 2003). De objectiviteit van de accountant doet suggereren dat een accountant onafhankelijk dient te zijn. Hoitash en Hoitash (2009) tonen aan dat het aantal bijeenkomsten van een auditcommissie de hoogte van de accountantshonoraria voor niet-audit diensten (ten opzichte van de totale accountantshonoraria) mitigeert.

Naar aanleiding van deze bevindingen is de verwachting dat naarmate de auditcommissie uit meer leden bestaat de auditcommissie beter in staat is om de onafhankelijkheid van de accountant te overzien. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H2b: Er is een negatieve relatie tussen de grootte van auditcommissies en

accountantshonoraria voor niet-audit diensten. 2.3.3.3 Expertise

De Nederlandse Corporate Governance Code (2003) doet de volgende aanbeveling: ‘Van de auditcommissie maakt ten minste een financieel expert in de zin van best practice bepaling III.3.2 deel uit.’ Deze best practice bepaling III 3.2 luidt als volgt: ‘Minimaal één lid van de raad van commissarissen is een zogenoemde financieel expert, hetgeen inhoudt dat deze persoon relevante kennis en ervaring heeft opgedaan op financieel administratief/accounting gebied bij beursvennootschappen of bij andere grote rechtspersonen.’ Deze definitie is minder concreet en uitgebreid dan de definitie van de Sarbanes Oxley Act (2002) en het Smith Report (2003).

Voorgaand onderzoek stelt dat de expertise van de leden bijdraagt aan de effectiviteit van een auditcommissie (e.g. Abbott et al, 2003; Goodwin-Stuwart en Kent, 2006; Zaman et al, 2011). Hierbij is vooral gekeken naar expertise (kennis en ervaring) op financieel en accounting gebied. Lin et al (2008) benoemen dat auditcommissies de taak hebben om de auditprocessen te overzien en hierbij over voldoende kennis (expertise) behoren te beschikken om te kunnen discussiëren over de gevonden kwesties door de externe accountant. Davindson et al (2004) tonen een positieve associatie tussen de reactie van de aandelenkoers en de aankondiging van nieuwe leden van de auditcommissie die over financiële expertise beschikken. Dit suggereert dat aandeelhouders de financiële expertise van een auditcommissie als iets waardevols zien.

(20)

Abott et al (2003) tonen aan dat de aanwezigheid van ten minste één financieel expert in de auditcommissie resulteert in een toename in de accountantshonoraria voor audit diensten. Onderzoek heeft tevens aangetoond dat ondernemingen met een grotere kans op rechtszaken (aansprakelijkheid) eerder (één of meer) leden met accounting financiële expertise in hun auditcommissies hebben (Krishnan en Lee, 2009).

Naar aanleiding van deze bevindingen is de verwachting dat auditcommissies waarvan de leden over financiële expertise beschikken zijn beter in staan om de externe accountants bij te staan om de audit kwaliteit te waarborgen. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H1c: Er is een positieve relatie tussen expertise van auditcommissies en

accountantshonoraria audit diensten.

DeZoort en Salterino (2001) tonen aan dat leden van de auditcommissie die over meer kennis van de controleverklaring (audit-reporting knowledge) beschikken beter in staat zijn om de externe accountant bij te staan in een geschil tussen het management en de accountant.Het is de taak van de auditcommissie om de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen (Birkett, 1986), ten behoeve van investeerders (Gaynor et al, 2006). Zaman et al (2011) tonen aan dat de aanwezigheid van ten minste één financieel expert in de auditcommissie resulteert in een lagere accountantshonoraria voor niet-audit diensten. De veronderstelling die ze hierbij hebben geplaatst is dat een financieel expert beter in staat zou zijn om toezicht te houden en daarnaast bewuster zou zijn van tekortkomingen in het systeem, waardoor het gemak van het management om niet-audit diensten af te nemen reduceert. De resultaten zijn in overeenstemming met deze veronderstelling.

Naar aanleiding van deze bevindingen veronderstel ik dat auditcommissies met leden met financiële expertise beter in staat zijn om de behoefte en gevolgen van niet-audit diensten in te zien. Dit leidt tot de volgende hypothese:

H2c: Er is een negatieve relatie tussen expertise van auditcommissies en

accountantshonoraria voor niet-audit diensten. 2.3.3.4 Aantal bijeenkomsten

De Nederlandse Corporate Governance Code (2003) doet de volgende aanbeveling: “De auditcommissie overlegt zo vaak als zij dit noodzakelijk acht, doch ten minste eenmaal per jaar, buiten aanwezigheid van het bestuur met de externe accountant” (best practice III 5.9). Het Smith Report (2003), van toepassing op het Verenigd Koninkrijk, doet de aanbeveling dat auditcommissies ten minste drie keer per jaar dienen bijeen te komen. Echter beveelt The Blue Robbin Committee (1999) dat auditcommissies in de Verenigde Staten vier keer per jaar bijeen dienen te komen.

Het aantal keren dat de leden van een auditcommissie bijeenkomen geeft een indicatie van de mate waarin een auditcommissie zich inspant (ijverig is) om haar taken als toezichthoudende orgaan na te komen (Menon en Williams, 1994). Kalbers en Fogarty (1993) impliceren dat de inspanning van een auditcommissie een fundamentele drijfkracht is om effectief te zijn. Collier en Gregory (1999) hebben onderzoek gedaan naar de activiteit van een audit commissie (het aantal uren dat auditcommissies jaarlijks hebben gespendeerd aan vergaderingen) en de agency kosten binnen een onderneming. De resultaten tonen aan dat ondernemingen waarvan een auditcommissie vaker bijeenkomt een accountant hebben die een hogere audit kwaliteit levert. Bewijs omtrent dat het aantal bijeenkomsten daadwerkelijk een positieve werking heeft voor een onderneming is aangetoond in het onderzoek van Abott et al

(21)

(2003c). Zij tonen aan dat ondernemingen waarvan de auditcommissie ten minste viermaal per jaar bijeenkomen minder vaak hun gecontroleerde financiële overzichten hoeven aan te passen. Abott et al (2003c, p. 70) plaatsen hier de volgende veronderstelling bij: ‘het aantal aanpassingen (restatements) kan een ineffectieve accountant impliceren’. Hoitash en Hoitash (2009) tonen een positieve associatie aan tussen het aantal bijeenkomsten van een auditcommissie en de accountantshonoraria. Hiermee stellen ze dat een auditcommissie die vaker bijeenkomt om een hogere audit kwaliteit vragen.

Naar aanleiding van deze bevindingen is de verwachting dan ook dat actieve auditcommissies streven naar een hogere kwaliteit van de audit diensten en hiertoe om een groter inspanning vragen van de externe accountant.Dit tezamen leidt tot de volgende hypothese:

H1d: Er is een positieve relatie tussen aantal bijeenkomsten van auditcommissies en

accountantshonoraria audit diensten.

Naar mijn weten heeft eerder onderzoek niet uitgebreid naar de associatie tussen de aantal bijeenkomsten van een auditcommissie en de hoogte van accountantshonoraria voor niet-audit diensten gekeken. Zaman et al (2011) tonen aan dat het aantal bijeenkomsten van een auditcommissie negatief geassocieerd is met accountantshonoraria voor niet-audit diensten. Hierbij is de veronderstelling geplaatst dat de vraag van de auditcommissie naar een hogere inspanning van de externe accountant zich resulteert in een lagere behoefte van het management aan niet-audit diensten. Hoitash en Hoitash (2009) tonen aan dat een grotere auditcommissie de accountantshonoraria voor proportie niet-audit diensten (ten opzichte van de totale accountantshonoraria) mitigeert.

Deze bevindingen tezamen met de aangehaalde literatuur doet veronderstellen dat het aantal bijeenkomsten een indicatie is van de mate waarin een auditcommissie ijverig in het overzien van de onafhankelijkheid van de accountant en hiertoe minder niet-audit diensten prefereert. Hiertoe is de volgende hypothese opgesteld:

H2d: Er is een negatieve relatie tussen aantal bijeenkomsten van auditcommissies en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Interne audit functie rapporteert aan bestuur, rapporteert kern bevindingen aan auditcommissie en informeert externe accountant..  Vereiste

The guidance contained within the Code represents the final recommendations of the independent Internal Audit Code of Practice Steering Committee, which the Institute has accepted

Dit betekent onder meer dat het bestuur en de raad van commissarissen duurzaam handelen, aandacht hebben voor kansen en risico’s en de belangen van alle stakeholders meewegen..

Dit betekent onder meer dat het bestuur en de raad van commissarissen duurzaam handelen, aan- dacht hebben voor kansen en risico’s en de belangen van alle stakeholders

Maar nu steeds meer werknemers, zoals we in het tweede deel van dit artikel zullen behandelen, deel uitmaken van het kapitaal van de onderneming, zal ook een systeem voor

Aangezien de Code Tabaksblat op deze relatie, ondanks de in brede kring gestelde verwachtingen, niet van invloed lijkt te zijn geweest, doet zich de vraag voor of beloningen

Daartoe zijn in totaal 150 beursgenoteerde vennootschappen onderzocht en is niet alleen vastge- steld in welke mate best practice bepalingen worden nageleefd, maar ook – indien

Een tweede reden om aan te nemen dat de Corporate Governance Code een ruimere invloed kan hebben dan alleen als leidraad voor bestuurders van beursgenoteerde onderne- mingen, is dat