Vraag nr. 145 van 4 mei 2001
van de heer CHRISTIAN VAN EYKEN
OCMW-voorzitters randgemeenten – Taalkennis Sinds 1 januari 1998 is de beslissingsbevoegdheid inzake het administratief toezicht op de OCMW's overgedragen van de administratie Gezin en Maat-schappelijk Welzijn naar de administratie Binnen-landse Aangelegenheden.
Er zijn echter geen bijkomende voorwaarden op-gelegd wat de uitoefening van dit toezicht betreft, zoals bijvoorbeeld taalvoorwaarden.
Wat is de reële motivering van de brief gericht aan de provinciegouverneur op 5 maart 2001 die aan alle besturen werd overgezonden en die door de minister en zijn collega van Welzijn werd onderte-kend ?
Antwoord
Overeenkomstig artikel 25bis van de organieke O C M W-wet van 8 juli 1976 worden de O C M W-voorzitters in de randgemeenten bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken en in de gemeenten Voeren en Ko m e n-Wa a s t e n , op voorstel van de raad voor maatschappelijk welzijn, benoemd door de bevoeg-de gemeenschapsoverheid.
De benoeming van de OCMW-voorzitters in de vermelde gemeenten gebeurt door de Vlaamse mi-nister bevoegd voor Binnenlandse A a n g e l e g e n h e-den.
Bij de benoeming van de burgemeesters belast de Koning de provinciegouverneurs met het samen-stellen van de benoemingsdossiers, om na te gaan of de kandidaat-burgemeesters voldoen aan alle wettelijke benoemingsvoorwaarden.
Met de brief van 5 maart 2001 werden de provin-ciegouverneurs van de provincies Limburg en V l a a m s-Brabant door de Vlaamse ministers be-voegd voor Binnenlandse Aangelegenheden en Welzijn belast met de samenstelling van de benoe-mingsdossiers van de kandidaat-voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in de randgemeenten en de gemeente Voeren.
Het onderzoek moet mij toelaten na te gaan of de k a n d i d a a t-voorzitter van het OCMW voldoet aan alle benoemingsvoorwaarden.
Het advies van de procureur-generaal over de voorgedragen kandidaat maakt een essentieel on-derdeel uit van het onderzoek (moraliteitsonder-zoek).
Bovendien legt de wet van 8 juli 1976, zoals gewij-zigd bij de wet van 9 augustus 1988, een bijkomen-de voorwaarbijkomen-de op waaraan bijkomen-de voorzitter – en ie-dereen die het ambt van voorzitter waarneemt – in de "randgemeenten" en de gemeenten Vo e r e n en Ko m e n-Waasten moet voldoen. B e t r o k k e n e n moeten namelijk de kennis hebben van de taal van het taalgebied waarin de gemeente gelegen is. D e procedure tot vaststelling van de taalkennis of het vermoeden van taalkennis is vastgelegd in artikel 25ter van de organieke wet van 8 juli 1976. O v e r-eenkomstig § 2 van artikel 25ter bestaat, door het feit van zijn of haar benoeming, het vermoeden van taalkennis ten aanzien van de voorzitter. Dat ver-moeden kan door de Raad van State worden weer-legd op verzoek van een lid van de raad voor maat-schappelijk welzijn.