• No results found

De kredietcrisis, een ideaal moment om verlies te nemen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kredietcrisis, een ideaal moment om verlies te nemen?"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De kredietcrisis, een ideaal moment om verlies te nemen?

Een onderzoek naar earnings management bij banken.

Auteur: Emiel Heijting

s1607863

(2)

De kredietcrisis, een ideaal moment

om verlies te nemen?

Een onderzoek naar earnings management bij banken

Masterscriptie Accoutancy Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Opleiding: Msc. Accountancy

Auteur: Emiel Heijting Studentnummer: 1607863

Eerste begeleider: drs. J. Westra- de Jong Tweede begeleider: dr. C.A. Huijgen

Begeleider PricewaterhouseCoopers: Leo Ensing MSc EMA RA Groningen, 26 juli 2010

(3)

Voorwoord

Nu mijn scriptie vrijwel af is rest mij nog het schrijven van een voorwoord. De scriptie die u hebt besloten in te kijken heeft als hoofdthema earnings management. Ik heb dit altijd een interessant onderwerp gevonden. Het impliceert namelijk dat de weergegeven winst niet een betrouwbare weergave hoeft te geven van de prestaties van de onderneming in het betreffende boekjaar. Daarnaast de motivatie van de managers. Wordt earnings management gebruikt voor het egaliseren van uitschieters in de winst, waardoor een stabielere koers ontstaat? Hiervoor zou earnings management mijns inziens gebruikt moeten worden aangezien deze motivatie redeneert vanuit de belangen van de aandeelhouders. Dit is anders wanneer de drijfveer maximalisatie van het bonuscontract van de manager is. Enfin, earnings management zal nog genoeg aan bod komen in deze scriptie.

Ik wil ook nog van dit voorwoord gebruik maken om een aantal mensen te bedanken. Ten eerste Leo Ensing, mijn begeleider vanuit PwC, die mij steeds van zeer bruikbare repliek heeft voorzien. Daarnaast de rest van mijn collega’s die erg behulpzaam zijn geweest en een goede sfeer creëerden om mijn scriptie te schrijven. Ook mijn begeleidster vanuit de universiteit, Coby Westra- de Jong, wil ik hierbij bedanken. Zij had vaak een frisse blik op mijn verhaal. Tenslotte was natuurlijk de steun van vrienden en familie van grote waarde.

Veel plezier bij het lezen van mijn scriptie, ik heb hem in ieder geval met veel plezier geschreven.

Emiel Heijting, Juli 2010

(4)

Samenvatting

Dit is een onderzoek naar earnings management bij banken vlak voor en tijdens de kredietcrisis. Er zal worden onderzocht of er voor de kredietcrisis (2004-2006) door managers van banken gebruik werd gemaakt van income smoothing. Tijdens de kredietcrisis (2007-2009) wordt verwacht dat managers van verliesgevende banken big bath accounting gebruiken om in de toekomst weer gemakkelijker winst te kunnen presenteren. Tenslotte wordt er onderzocht of banken die staatssteun nodig hadden in het jaar voor dat zij deze steun ontvingen de resultaten extra pessimistisch weergaven, om zo voor deze steun in aanmerking te komen.

Als steekproef zijn de grootste West-Europese bank holding companies gebruikt. Voor het meten van earnings management wordt gekeken naar de hoogte van de opboeking van de loan loss provision. Deze voorziening is in de literatuur de meest gebruikte maatstaf voor onderzoek naar earnings management bij banken, aangezien de hoogte voor een groot deel wordt bepaald door zachte normen en schattingen.

Er wordt inderdaad bewijs gevonden voor income smoothing in de periode voor de kredietcrisis, dit is in lijn met eerder onderzoek. Ook waren er significante resultaten bij het onderzoek naar de banken die staatssteun ontvingen. Deze bank holding companies hadden een significant hogere opboeking van de loan loss provision, waardoor het erop lijkt dat ze de winst bewust drukten, om zo in aanmerking te komen voor staatssteun. Ook lijkt het erop dat verliesgevende banken big bath accounting toepasten tijdens de kredietcrisis, alleen waren de resultaten hierin niet consistent. Waar de regressie-analyse wel significante resultaten liet zien was dit niet het geval bij de t-toets. Er is op dit gebied derhalve meer onderzoek nodig om dit te bewijzen.

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 H1 Inleiding ... 7 1.1 Aanleiding en relevantie ... 7 1.2 Probleemstelling ... 8 H2 Earnings management ... 9 2.1 Introductie ... 9 2.2 Earnings management ... 9 2.3 Legaal of fraude? ... 11 2.4 Accrual accounting ... 12

2.5 Doelen van earnings management ... 13

2.5.1 Kapitaalmarktmotieven ... 13

2.5.2 Contractmotieven ... 14

2.5.3 Motieven met betrekking tot regelgeving... 14

2.5.4 De positive accounting theory ... 15

2.6 Earnings management technieken ... 16

2.7 Earnings management modellen ... 17

2.8 Earnings management bij banken ... 18

2.9 Samenvatting ... 20 H3 De bancaire sector ... 22 3.1 Introductie ... 22 3.2 Kredietcrisis ... 22 3.2.1 Hypotheekmarkt ... 22 3.2.2 Interbancaire geldmarkt ... 23 3.2.3 Complexe producten ... 24 3.3 Regelgeving ... 24 3.3.1 IFRS ... 25 3.3.2 Basel akkoorden ... 27 3.3.2.1 Basel l ... 27 3.3.2.2 Basel ll ... 28 3.4 Samenvatting ... 30 H4 Onderzoeksmethoden ... 31 4.1 Introductie... 31 4.2 Hypotheses ... 31 4.3 Data hypotheses ... 34

4.4 Model earnings management bij banken ... 35

4.5 Model hypothese 1 ... 37 4.6 Model hypothese 2 ... 37 4.7 Model hypothese 3 ... 38 4.8 Samenvatting ... 39 H5 Resultaten ... 40 5.1 Introductie... 40 5.2 Hypothese 1 ... 40

5.2.1 Beschrijvende statistiek hypothese 1 ... 40

5.2.2 Model hypothese 1 ... 40

(6)

5.3 Hypothese 2 ... 43

5.3.1 Beschrijvende statistiek hypothese 2 ... 43

5.3.2 Model hypothese 2 ... 45

5.3.3 Resultaten hypothese 2 ... 45

5.4 Hypothese 3 ... 47

5.4.1 Beschrijvende statistiek hypothese 3 ... 47

5.4.2 Model hypothese 3 ... 49

5.4.3 Resultaten hypothese 3 ... 49

5.5 Samenvatting ... 51

H6 Conclusie ... 52

6.1 Introductie... 52

6.2 Samenvatting vraagstelling en methodiek ... 52

6.3 Samenvatting conclusies eigen onderzoek ... 53

6.4 Beperkingen en vervolgonderzoek ... 55

Literatuur ... 56

Gebruikte artikelen ... 56

(7)

H1 Inleiding

1.1 Aanleiding en relevantie

Over banken is veel te doen geweest in de huidige economische crisis. Door het verstrekken van subprime hypotheken kwamen sommige banken in de problemen, deze hypotheken werden in 2007 snel minder waard. Welke banken precies in de problemen waren gekomen was onduidelijk, waardoor banken elkaar geen geld meer leenden en de interbancaire geldmarkt opdroogde. Bear Stearns en Freddy Mac & Fanny Mae kwamen als eerste in de problemen door de verslechterende hypotheekmarkt, maar zij werden nog gered door de Amerikaanse overheid. Lehman Brothers kreeg geen hulp en was de eerste bank die failliet ging. De slechte situatie op de Amerikaanse hypotheekmarkt wordt gezien als een aanleiding tot de kredietcrisis.

Er werden al snel na het begin van de kredietcrisis verwijten gemaakt richting de banken. Deze verwijten gingen vaak over de bonuscultuur die er binnen deze banken heerste en overigens vaak nog steeds heerst. De bonussen die vaak binnen de banken aan de managers worden uitgekeerd, worden door het maatschappelijk verkeer als excessief beschouwd, waardoor de integriteit van deze bestuurders in twijfel wordt getrokken. Wanneer er sprake is van zulke hoge bonussen is de vraag relevant of deze hun doel niet voorbij schieten. Dienen deze bonussen dan nog wel als gezonde motivatie voor de managers om de gestelde doelen te behalen, die ten grondslag liggen aan deze bonus, of werken de managers naar deze doelen toe en zijn ze bereid cijfers te manipuleren om deze te halen? Het motief van managers om earnings management toe te passen in een organisatie met een dergelijke bonuscultuur is dus duidelijk. Door de bonuscultuur die heerst bij banken en andere financiële instellingen, zijn deze uitermate geschikt voor onderzoek over earnings management.

Cortnett, McNutt & Tehranian (2008) hebben al een onderzoek verricht naar earnings management bij banken, en zij ontdekten dat er inderdaad earnings management plaats vindt bij banken. Dit onderzoek was echter in 2008 al afgerond, terwijl toen de kredietcrisis pas echt is losgebarsten. Hierdoor zegt het niets over earnings management bij banken in

(8)

een economische crisis. Bovendien zijn alleen banken uit de Verenigde Staten onderzocht. De toegevoegde waarde van mijn onderzoek is dat het zich niet alleen focust op banken uit de Verenigde Staten, maar op de grote banken (gesorteerd op totale activa) over de hele wereld. Ook kijkt dit onderzoek naar banken in crisistijd, daar waar het onderzoek van Cortnett, McNutt & Tehranian (2008) banken onderzoekt in stabieleeconomische tijden. De bankensector is bij uitstek geschikt voor onderzoek naar earnings management in de kredietcrisis, aangezien deze sector wordt gezien als de aanleiding tot de crisis.

Banken uit voornamelijk westerse landen hadden het erg zwaar tijdens de kredietcrisis. Veel banken dreigden in acute liquiditeitsproblemen te komen, doordat de interbancaire geldmarkt was opgedroogd. Om de banken tegen de liquiditeitsproblemen te beschermen gingen veel overheden over tot het verlenen van staatssteun. In dit onderzoek wordt ook nog een relatie tussen staatssteun en earnings management onderzocht.

1.2 Probleemstelling

Met dit onderzoek hoop ik een bijdrage te leveren aan de discussie omtrent earnings management bij banken. Ik hoop met name iets toe te voegen aan de beschikbare kennis over earnings management bij banken tijdens een economische crisis. De data die ik zal onderzoeken is afkomstig uit Bankscope. De jaren 2004-2006 zullen gebruikt worden om earnings management in stabiele economische tijden te meten. Het jaar 2007 is door mij als startpunt gesteld voor de kredietcrisis, aangezien in dat jaar de bankensector al reeds grote gevolgen ondervond van deze crisis. De hoofdvraag van dit onderzoek zal zijn:

Wordt earnings management door managers van banken tijdens de kredietcrisis voor andere doeleinden gebruikt dan wanneer de bank in stabiele economische tijden verkeert?

Deelvragen:

1. Wat is er tot nu toe bekend over earnings management bij banken? 2. Aan welke regelgeving moeten Europese banken voldoen?

3. In hoeverre is er sprake van earnings management bij de onderzochte banken? 4. Heeft de kredietcrisis een versterkend effect op earnings management bij banken? 5. Heeft het verkrijgen van staatssteun invloed op earnings management?

(9)

H2 Earnings management

2.1 Introductie

In dit hoofdstuk zal aan de orde komen wat earnings management inhoudt (paragraaf 2). In paragraaf 3 zal dit verder worden uitgewerkt door in te gaan op het verschil tussen earnings management en fraude. Paragraaf 4 legt de relatie met accrual accounting. Vervolgens worden de doelen (paragraaf 5) besproken die managers met earnings managent willen behalen en de technieken (paragraaf 6) waarmee deze doelen bereikt kunnen worden. Paragraaf 7 bespreekt de modellen die worden gebruikt om earnings management te meten en paragraaf 8 gaat in op de situatie bij banken, waarbij earnings management anders gemeten moet worden dan bij normale ondernemingen.

2.2 Earnings management

Er zijn verschillende definities voor earnings management. Bij sommige wordt de nadruk gelegd op het misleiden van aandeelhouders en andere partijen, terwijl andere onderzoeken een positievere lading geven aan het begrip earnings management, door meer nadruk te leggen op het doel van earnings management. Wel is duidelijk dat managers om diverse redenen earnings management toepassen om de winst, of een andere maatstaf, te laten stijgen of dalen. Naast de winst worden bijvoorbeeld ratio’s, waar financierders de leningsvoorwaarden op baseren, gebruikt voor earnings management.

Een van de eerste en meest toonaangevende onderzoeken naar earnings management is het onderzoek van Healy (1985). In dit onderzoek wordt de income smoothing hypothese onderzocht, waarbij verondersteld wordt dat managers de winst manipuleren om hun bonus te maximaliseren. Healy (1985) concludeerde dat managers de winst laten dalen wanneer de ondergrens van het bonuscontract niet meer gehaald kan worden. Door in dit soort jaren vroegtijdig kosten te nemen zal het gemakkelijker worden om in de toekomst hogere resultaten te behalen waarmee de variabele beloning zal stijgen. Zo wordt de toekomstige kans op een variabele beloning hoger, aangezien de winst in de toekomst kan worden genomen. Ook laten managers de winst dalen wanneer de maximale variabele beloning is bereikt. De maximale financiële beloning voor de manager is dan immers al gehaald en hij

(10)

wil behalen. Managers laten de winst stijgen wanneer deze uit zal komen tussen de drempel en het plafond, waartussen de managers een variabele beloning ontvangen. In deze situatie kunnen de managers namelijk door earnings management een stijging van de variabele beloning realiseren.

Het motief voor earnings management is in het onderzoek van Healy (1985) dus het bonuscontract van de manager. Burgstahler & Dichev (1997) benaderen earnings management vanuit een ander perspectief. Zij vinden bewijs dat er earnings management wordt toegepast om winstdalingen en verliezen te voorkomen. Deze bevindingen verklaren de auteurs door twee theorieën, de transactiekosten theorie en de prospect theorie.

De transactiekosten theorie veronderstelt dat de winst invloed heeft op voorwaarden van de transactie tussen een onderneming en haar stakeholders. Stakeholders zijn interne en externe belanghebbenden, die invloed ondervinden van, of kunnen uitoefenen op de organisatie. De rentekosten op een lening zouden voor een onderneming die al geruime tijd winststijgingen presenteert bijvoorbeeld lager kunnen zijn dan voor een onderneming waarbij de winst sterk fluctueert. Het risico dat de onderneming niet aan de leningsvoorwaarden kan voldoen wordt bij een onderneming met constante winststijgingen namelijk lager geschat. Daarnaast veronderstelt deze theorie dat de kosten van het verwerken van informatie over een onderneming dusdanig hoog zijn, waardoor sommige stakeholders de transactievoorwaarden baseren op makkelijk te bepalen kenmerken, zoals winststijgingen en de presentatie van winst of verlies. Ondernemingen die aan de goede kant van deze maatstaven zitten, zouden volgens deze theorie daarom lagere transactiekosten hebben dan ondernemingen die verlies of winstdalingen presenteren. Door earnings management toe te passen kunnen managers de winst laten stijgen en lagere transactiekosten bedingen.

De prospect theorie van Kahneman en Tversky (1997) veronderstelt dat stakeholders meer waarde hechten aan referentiepunten dan aan absolute waarden. Het is voor ondernemingen dan ook belangrijk om winst te presenteren en geen verlies, of een winststijging en geen winstdaling. Deze twee aspecten worden door de gebruikers van de financiële gegevens namelijk gezien als referentiepunten. Daarnaast zijn de waardefuncties

(11)

het steilst rond deze referentiepunten. Waardefuncties zijn bijvoorbeeld concaaf bij winst en convex bij verlies (figuur 2.1), waardoor een winststijging rond het nulpunt voor veel meer impact zorgt dan wanneer er al een grote winst of een groot verlies wordt gemaakt. De prospect theorie geeft dus een verklaring voor earnings management rond referentiepunten zoals winst of verlies en een winststijging of een winstdaling, omdat deze punten belangrijk zijn voor stakeholders.

Figuur 2.1: Denkbeeldige waardefunctie

Bron: Kahneman & Tversky, 1979. Prospect theory: An analysis of decision under risk, p. 18

2.3 Legaal of fraude?

SAS 69 stelt dat jaarrekeningen de werkelijke en reële waarde van de financiële positie van een onderneming zouden moeten weergeven. Daardoor zouden er geen grote afwijkingen in deze informatie mogen zitten. Dat de jaarrekeningen ook daadwerkelijk een goed beeld geven van de financiële positie wordt gewaarborgd door de verklaring van een onafhankelijke accountant. Als de onderneming binnen het raamwerk van de GAAP (generally accepted accounting principles) blijft, kan er earnings management toegepast worden zonder dat dit verdere consequenties heeft (Dechow & Skinner, 2000). De onafhankelijke accountant communiceert via de accountantsverklaring of de cijfers van de onderneming een getrouw beeld van de werkelijkheid weergeven en dus geen materiële

(12)

afwijkingen bevatten als gevolg van onder andere earnings management. Dechow & Skinner (2000) maken onderscheid tussen vier groepen, waarin earnings management onder te verdelen is. In deze classificatie zijn er drie groepen die methoden voor earnings management bevatten die binnen de GAAP vallen en dus legaal zijn. De vierde groep bevat accounting methoden voor earnings management waarmee de GAAP worden overtreden en dus frauduleus zijn. Iets wordt gedefinieerd als fraude, wanneer dit duidelijk de intentie heeft om te misleiden. De grens is soms echter moeilijk te trekken, omdat objectief bewijs voor misleiding moeilijk te vinden kan zijn. De methoden zijn weergegeven in figuur 22.

Figuur 2.2: het verschil tussen fraude en earnings management

Bron: Dechow & Skinner, 2000. Earnings management: Reconciling the views of accounting academics, practitioners, and regulators, p.25

2.4 Accrual accounting

Bij het kasstelsel is de winst gelijk aan het verschil tussen de inkomende en uitgaande kasstromen. Dit stelsel mag echter niet meer toegepast worden, omdat het geen goede

(13)

weergave van de werkelijke situatie kan weergeven. Ter vervanging van dit stelsel wordt de winst berekend op basis van accrual accounting. Het grote verschil met het kasstelsel is de timing van de kosten en de opbrengsten. Bij het kasstelsel vallen deze samen met de uitgaven en de ontvangsten, terwijl bij accrual accounting het moment waarop de transactie plaatsvindt centraal staat.

Een voorbeeld van accruals zijn dus kosten die ten laste komen van het huidige boekjaar, maar die pas in het volgende boekjaar betaald worden. Accruals zijn in de financiële verslaggeving van ondernemingen de componenten die het meest vatbaar zijn voor earnings management, omdat er vaak relatief zachtere normen aan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt de hoogte ervan vaak bepaald door veronderstellingen en schattingen. De accruals kunnen worden onderverdeeld naar discretionary en non-discretionary accruals. Discretionary accruals zijn de accruals waarop het management invloed uit kan oefenen, terwijl dit bij non-discretionary accruals niet mogelijk is. Discretionary accruals zijn dus bij uitstek geschikt voor earnings management (Teoh et al., 1997).

Of er sprake is van earnings management en in welke mate kan berekend worden aan de hand van de abnormale accruals. Dit is het verschil tussen de werkelijke accruals en de normale accruals. Earnings management kan dan berekend worden aan de hand van het discretionary accrual gedeelte van de abnormale accruals (Jones, 1991).

2.5 Doelen van earnings management

Managers kunnen verschillende motieven hebben om earnings management toe te passen. Dit kunnen zij zoals eerder gezegd doen om hun bonuscontract te maximaliseren of om verliezen of winstdalingen te voorkomen. Healy & Wahlen (1999) verdelen de motieven van de managers in drie categorieën. Ze onderscheiden kapitaalmarktmotieven, contractmotieven en motieven met betrekking tot regelgeving. Tenslotte komt de positive accounting theory nog aan bod.

2.5.1 Kapitaalmarktmotieven

(14)

verwachtingen van aandeelhouders en beursanalisten voldoet, kan het management er door earnings management voor zorgen dat er wel aan deze verwachtingen voldaan kan worden. Zodoende kan het management voorkomen dat de koers daalt. Een ander kapitaalmarkt gerelateerd motief voor earnings management is om de winst te laten stijgen, vlak voor een aandelenuitgifte, om zodoende de gegenereerde opbrengst te verhogen. Managers kunnen door earnings management ook signalen naar aandeelhouders afgeven. Door deze signalen kan het management dan informatie aan de aandeelhouders communiceren waarvan ze anders niet op de hoogte zouden zijn. De signalling theory gaat er namelijk vanuit dat niet alle informatie over ondernemingen voor iedereen beschikbaar is. Er is dus sprake van informatieasymmetrie, bijvoorbeeld tussen managers en aandeelhouders. Door beslissingen die het management anders niet zou nemen kan het er voor zorgen dat de informatieasymmetrie vermindert. Een voorbeeld van een dergelijk signaal is het overstappen naar een van de vier grote accountantskantoren om het vertrouwen in de financiële verslaggeving te laten toenemen.

2.5.2 Contractmotieven

De contractmotieven omvatten meer dan de eerder genoemde maximalisatie van de bonuscontracten van de managers. Een andere veelvuldig onderzochte vorm is de toepassing van earnings management om de voorwaarden van leningen niet te overtreden. Het doorbreken van deze zogenaamde convenanten zorgt vaak voor sancties vanuit de bank en extra kosten voor de onderneming. Middels earnings management kan dit voorkomen worden. Dit sluit aan bij de transactiekosten theorie, die veronderstelt dat ondernemingen de meest geschikte vorm aannemen om optimale transactievoorwaarden te bedingen. Ook zouden managers volgens deze theorie opportunistisch gedrag kunnen vertonen om deze voorwaarden te behalen (Williamson, 1979).

2.5.3 Motieven met betrekking tot regelgeving

Het managen van earnings kan volgens Healy & Wahlen (1999) ook als doel hebben om aan bepaalde wet- en regelgeving te voldoen. Het betreft hierbij industriespecifieke regelgeving en antitrust-wetgeving. Earnings management om aan industriespecifieke regelgeving te voldoen komt vooral voor bij industrieën waarbij er veel wetgeving bestaat die zich baseert op accountingvariabelen. Industrieën waarbij dit aan de orde is zijn de bankensector en de

(15)

verzekeringssector. In deze sectoren moeten de ondernemingen aan diverse ratio’s voldoen, om te laten zien dat ze financieel gezond zijn. Antitrust-wetgeving komt vooral veel in de Verenigde Staten voor. Deze wetgeving heeft als doel om monopolie en kartelvorming tegen te gaan. Wanneer dit wordt vermoed kan een onderzoek worden gestart, op basis waarvan boetes kunnen volgen. Onderzoek wijst uit dat ondernemingen in het jaar dat er een onderzoek loopt abnormale accruals presenteren, die de winst doen dalen (Cahan, 1992).

Jones (1991) ontdekte dat er sprake is van winstdalende managementinterventies, wanneer er wordt onderzocht of er importbeperkingen moeten worden ingesteld voor producten die ook door binnenlandse producenten worden vervaardigd. Managers laten dit motief zwaarder wegen dan de eventuele nadelige gevolgen die deze interventies kunnen hebben op de transactiekosten. Het management laat door deze vorm van earnings management zien dat de onderneming leidt onder de import van de desbetreffende producten. Wanneer een importbeperking wordt ingevoerd kunnen de producten op de binnenlandse markt bijvoorbeeld tegen een hogere prijs worden afgezet, waardoor de onderneming winstgevender wordt. Dat resulteert weer in hogere toekomstige bonussen voor het management. Iets dat zich ook in deze situatie kan voordoen staat bekend als het free-rider probleem. Het management van ondernemingen die dezelfde producten produceren als waarvoor mogelijk een importbeperking voor wordt ingesteld kunnen ervoor kiezen om geen winstdalende interventies toe te passen. Wanneer zij er zeker van zijn dat de importbeperking er zal komen ondervinden deze ondernemingen zo dubbel voordeel. Deze ondernemingen zullen in de toekomst profiteren van de importbeperking en presenteren nu hogere winsten, zodat de transactiekosten lager kunnen zijn en er hogere bonussen kunnen worden uitgekeerd aan het management.

2.5.4 De positive accounting theory

Uit het voorgaande blijkt dat earnings management onder meer te gebruiken is voor bonuscontracten, leningsvoorwaarden en politieke doeleinden. Deze drie motieven zijn door Watts & Zimmerman (1990) gebruikt voor de drie hypotheses die samen de positive accounting theory vormen.

(16)

De bonusplan hypothese stelt dat het management accounting keuzes gebruikt om bonuscontracten te maximaliseren. Dit kan door toekomstige winsten naar voren te halen, wanneer er nog niet aan de voorwaarden in de bonuscontracten wordt voldaan en door huidige winsten naar toekomstige periodes te verschuiven, wanneer er ruimschoots aan de voorwaarden wordt voldaan.

2. De leningsvoorwaarden hypothese

De leningsvoorwaarden hypothese stelt dat het management toekomstige winsten naar voren haalt, om te voorkomen dat leningsvoorwaarden worden geschonden. Managers doen dit om de financieringskosten te reduceren of om te voorkomen dat de onderneming te maken krijgt met kosten die voortvloeien uit het overtreden van de leningsvoorwaarden.

3. De politieke kosten hypothese

De politieke kosten hypothese stelt dat wanneer de politieke kosten waar een onderneming mee te maken heeft hoog zijn, de onderneming huidige winsten naar toekomstige periodes verschuift, om deze kosten te reduceren. Hoge winsten brengen bijvoorbeeld meer aandacht van media met zich mee en deze kunnen maatschappelijk niet geaccepteerd worden. Bij politieke kosten kan gedacht worden aan belastingverhoging, prijsdalingen van de producten en loonsverhogingen voor werknemers.

2.6 Earnings management technieken

Earnings management is dus vooral het managen van de accruals, om op voor de managers zo gunstig mogelijke winst en andere cijfers uit te komen. Naast de eerder genoemde income smoothing methode, bestaat ook de big bath methode. Bij de big bath methode wordt er zoveel mogelijk verlies geleden. De kostenaccruals kunnen dan worden verhoogd, en de opbrengstenaccruals verlaagd, om de winst te laten dalen. Deze methode wordt veelal gehanteerd wanneer een verlies onvermijdelijk is en de gestelde doelstellingen niet meer kunnen worden gehaald. Om het halen van deze doelstellingen in de toekomst te vergemakkelijken wordt daarom in de huidige periode extra veel verlies genomen.

De winst wordt veelal beïnvloed door middel van zachte posten, waar veel inschattingen voor noodzakelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn bijzondere waardeverminderingen op (im)materiële vaste activa, afschrijvingstermijnen verlagen en de voortgang van projecten pessimistischer inschatten. Schattingsposten zijn echter niet de enige manier om de winsten

(17)

te beïnvloeden. Dit kan ook bereikt worden door de timing van de invoering van nieuwe GAAP (generally accepted accounting principles), of met bepaalde transacties. Voorbeelden van zulke transacties zijn de timing van de verkoop van een verliesgevende dochter en de terugkoop van eigen aandelen.

2.7 Earnings management modellen

Er zijn verschillende modellen ontwikkeld om earnings management te meten. Dechow et al. (1995) bespraken in hun onderzoek de belangrijkste modellen. Deze modellen worden in dit onderzoek echter niet gebruikt. Banken zijn namelijk anders ingericht als ‘normale’ ondernemingen en de benodigde variabelen zijn daardoor vaak niet beschikbaar. Desalniettemin worden de belangrijkste kenmerken van deze modellen genoemd om earnings management, het hoofdthema van dit onderzoek, te verduidelijken.

Het Healy-model

Healy (1985) veronderstelt dat managers geen earnings management toepassen wanneer de variabele beloning afhangt van winst voor belasting en de winst voor buitengewone items. De fiscale winst voor belastingen kan dan namelijk niet gedrukt worden, zodat er minder belasting wordt betaald en de winst na belastingen hoger is. De variabele beloning wel van deze maatstaven laten afhangen heeft volgens Healy (1985) een positieve invloed op earnings management. Hij meet earnings management aan de hand van de gemiddelde totale accruals en veronderstelt dat deze constant zijn. Deze gemiddelde totale accruals zijn een schatting voor de abnormale accruals.

Het DeAngelo-model

Het DeAngelo model kan gezien worden als een speciale vorm van het Healy model. Het model van DeAngelo (1986) neemt de accruals van de laatste periode als maatstaf voor de abnormale accruals. Wanneer de abnormale accruals redelijk constant blijven, is het Healy model een betrouwbaardere maatstaf. Fluctueren deze accruals, dan is het beter om het model van DeAngelo te hanteren.

(18)

Volgens het model van Jones (1991) hoeven de abnormale accruals niet constant te zijn. Bij dit model worden de economische omstandigheden meegenomen waarin de onderneming verkeert. Daarnaast worden de accruals verdeeld in normale en abnormale accruals. De abnormale accruals zijn een restant, dat niet verklaard kan worden door de het model. Een beperking van het Jones model is dat de opbrengsten niet zitten verwerkt in de discretionary accruals, waardoor dit model geen earnings management kan ontdekken die door manipulatie van opbrengsten tot stand is gekomen. Jones ontwikkelde later een aangepast model, met als grootste aanpassing dat in de verandering van de opbrengsten nu ook de verandering van de post debiteuren is opgenomen.

Het bedrijfstakmodel

Net als het model van Jones veronderstelt het bedrijfstakmodel van Dechow & Sloan (1991) dat de abnormale accruals niet constant hoeven te zijn. Het grootste verschil met het model van Jones is dat het bedrijfstakmodel discretionary en non-discretionary accruals filtert die in een bepaalde bedrijfstak normaal zijn.

2.8 Earnings management bij banken

Over earnings management is er al veel literatuur verschenen. Dit geldt met name voor niet financiële instellingen, waardoor de beschikbare literatuur met betrekking tot banken beperkt is. Daarnaast zijn er verschillende redenen waardoor deze literatuur juist niet van toepassing is voor banken. Ten opzichte van ‘normale ondernemingen’ bevinden banken zich namelijk in een veel sterker gereguleerd klimaat. Dit blijkt zijn weerslag te hebben op de corporate governance bij banken die op veel gebieden sterk verschilt met de governance bij ondernemingen uit minder gereguleerde sectoren (Adams & Mehran, 2003). Zo is de raad van commissarissen bij bank holding companies groter dan bij productieondernemingen en zitten er meer outside directors in dan bij productieondernemingen. Ook zou de CEO van een bank holding company een procentueel lagere resultaatafhankelijke beloning krijgen dan de CEO (chief executive officer) van een productieonderneming. Bank holding companies hebben de controle over één of meerdere banken. Deze ondernemingsvorm heeft een aantal voordelen ten opzichte van traditionele banken.

(19)

Toch zijn er enkele onderzoeken naar earnings management bij banken verricht. Greenawalt & Sinckey (1988) vonden dat de income smoothing hypothese ook voor bank holding companies opgaat. Een mogelijke verklaring voor het egaliseren van de winst, naast de verklaring die Healy (1985) aandraagt over het maximaliseren van bonuscontracten, is dat managers op deze manier het risicoprofiel van de bank kunnen verlagen, aangezien het risico vaak een factor is van onder andere de winst. Een andere verklaring komt voor uit de agency theorie. Principalen kunnen er baat bij hebben om de agenten een beloningscontract te geven dat earnings management bevordert. Een constant stijgend winstpatroon maximaliseert namelijk ook het nut van de principaal.

Cornett, McNutt & Tehranian (2008) richtten zich op de invloed van corporate governance op earnings management bij beursgenoteerde bank holding companies. De winst kan geëgaliseerd worden door in een periode van lage winst de loan losses provisions te vertragen en de realisatie van securities gains te verhogen, zodat de winst minder fluctueert. Deze twee items in de winst- en verliesrekening zijn grotendeels beïnvloedbaar door het management van de bankholdings. De managers zouden in theorie met deze mechanismen een constante opwaartse druk op de winst kunnen uitoefenen, waardoor ze hun resultaatgerelateerde beloningscomponent kunnen maximaliseren. Er wordt geconcludeerd dat banken met hoge winsten loan losses provisions (voorziening voor verstrekte leningen die niet terugbetaald zouden kunnen worden) versnellen en securities gains (gerealiseerde resultaten op beleggingen) verlagen (en vice versa). Managers prefereren kleinere winststijgingen, zodat het restant van de winst doorgeschoven kan worden naar een volgende periode. Hiermee is er dus bewijs geleverd voor earnings management waarbij geconcludeerd kan worden dat earnings management de winst verlaagt, wanneer deze erg hoog is. Daarnaast presteren banken, waarbij de CEO betaald krijgt op basis van de prestaties van de bank, significant beter. Dit geldt ook voor banken met sterk toezicht (door de raad van commissarissen) en banken met veel kapitaal. Tenslotte blijken CEO pay-for-performance en raad van commissarissen onafhankelijkheid positief met elkaar verbonden te zijn.

(20)

ervaren, omdat een toename impliceert dat de bank constructief omgaat met het risico dat schulden aan de bank niet terug kunnen worden betaald (Elliot et al., 1991).

Er wordt voornamelijk earnings management toegepast door public banks (banken met veel aandeelhouders en partners) en minder door private banks (banken met slechts enkele partners) (Beatty et al., 2002). Bij public banks wordt verondersteld dat aandeelhouders zich eerder baseren op winstcijfers van bijvoorbeeld het huidige jaar ten opzichte van voorgaande jaren. Daarom verwachten Beatty et al. (2002)dat bij publieke banken vanuit de aandeelhouders meer druk is om constant stijgende winstcijfers te presenteren. Earnings management zou daarom vaker toegepast worden bij publieke banken omdat daar meer druk achter de winstcijfers zit. Een logische vervolg assumptie is dan ook dat publieke banken langere reeksen van achtereenvolgende stijgende winstcijfers zouden moeten hebben. Er wordt inderdaad gevonden dat publieke banken minder kleine winstdalingen en meer kleine winststijgingen rapporteren. Private banken rapporteren meer kleine winstdalingen dan verwacht. Publieke banken doen dit dan ook significant minder vaak dan private banken. Er wordt dus door de auteurs geconcludeerd dat earnings management gebruikt wordt om een kleine winstdaling om te zetten in een kleine winststijging. Er wordt überhaupt geen bewijs gevonden dat private banken securities gains and losses gebruiken om kleine winstdalingen te voorkomen. De hypothese dat publieke banken langere aaneengesloten winststijgingreeksen hebben wordt wel bevestigd.

2.9 Samenvatting

In dit hoofdstuk is de bestaande literatuur omtrent earnings management behandeld. Er zijn veel onderzoeken die bewijs vinden voor earnings management, waarvan de meest toonaangevende en voor mij relevante onderzoeken zijn opgenomen in mijn scriptie. De onderzoeken over earnings management in het algemeen, zijn samengevat in tabel 2.1. .

(21)

Tabel 2.1: Samenvatting theorieën earnings management.

Dit onderzoek gaat over earnings management bij banken. Dit wordt in de literatuur hoofdzakelijk gemeten door te kijken naar de Loan Loss Provision. Bij earnings management bij banken is er vooral bewijs gevonden voor income smoothing. Tevens zou de Loan Loss Provision gebruikt worden om signalen naar aandeelhouders te communiceren. De verschillende onderzoeken die aan bod zijn gekomen over earnings management bij banken, zijn samengevat in tabel 2.2.

(22)

H3 De bancaire sector

3.1 Introductie

Dit hoofdstuk gaat specifiek in op de situatie in de bancaire sector. Paragraaf 2 bespreekt de rol van banken in het ontstaan van de kredietcrisis. Vervolgens besteedt paragraaf 3 aandacht aan de regelgeving die geldt voor Europese banken. Hierin wordt ook de link tussen regelgeving en earnings management besproken en de technieken die managers van banken gebruiken voor earnings management.

3.2 Kredietcrisis

De slechte situatie op de Amerikaanse hypotheekmarkt wordt als de directe aanleiding tot de kredietcrisis gezien. De huidige financiële crisis wordt als een zeer complexe crisis gezien. Dit komt door de ingewikkelde inrichting van de hypotheekmarkt en de waardering van complexe financiële producten. In deze paragraaf wordt de rol van banken in het ontstaan van de kredietcrisis beschreven.

3.2.1 Hypotheekmarkt

Sinds het begin van deze eeuw zijn Amerikaanse banken ook hypotheken gaan verstrekken aan mensen met een lagere kredietwaardigheid dan gebruikelijk, of met een geschiedenis met betalingsproblemen (het subprime segment). Banken verkochten de hypotheken vaak meteen weer door als asset backed securities aan investeerders. Dit proces heet securitisatie. De subprime hypotheken werden bovendien verstrekt tegen een lage rente die voor een korte termijn vast was. Later zou deze rente marktconform worden. Het betreft dus hypotheken met een hoog risico profiel aangezien het onduidelijk is in hoeverre de hypotheeknemers de toekomstige lasten zouden kunnen opbrengen. Achteraf gezien was er te weinig regelgeving waardoor dit soort hypotheken te gemakkelijk versterkt werden. Hypotheekgevers konden bijvoorbeeld een te hoge hypotheek krijgen omdat de bank hen een inkomen op liet geven dat niet gecontroleerd werd. Keys et al. (2008) concludeerden dat consumenten hoofdzakelijk werden getoetst op kredietwaardigheid wanneer zij een laag inkomen opgaven. Als deze consumenten daarentegen een hoger inkomen opgaven, werden ze verder niet gescreend en werd de hypotheek verstrekt.

(23)

Zolang de huizenprijzen bleven stijgen bleef het allemaal goed gaan. De gegenereerde overwaarden op de huizen fungeerden hierbij als buffer indien hypotheekgevers financiële problemen kregen. In 2006 veranderde de situatie echter. Doordat de huizenprijzen sterk gestegen waren werd het voor veel mensen moeilijk om een woning te kopen. Daarnaast werd de rente op veel van de subprime hypotheken rond 2006 variabel, waardoor deze fors steeg. Het gevolg hiervan was dat er betalingsachterstanden ontstonden en de stijging van de huizenprijzen begon af te zwakken. Door de betalingsachterstanden groeide het aantal gedwongen huizenverkopen aanzienlijk. Enkele kleinere hypotheekbanken moesten door de betalingsachterstanden en de gedwongen verkopen eind 2006 de deuren al sluiten. Het vertrouwen in een goed werkende Amerikaanse hypotheekmarkt daalde en investeerders bleken niet meer bereid te investeren in de asset backed securities. Zodoende stopte het securitisatieproces en kwamen in 2007 ook grotere hypotheekbanken in de problemen. Lehman Brothers was de eerste grote bank die omviel, toen er geen staatssteun werd verleend. Freddie Mac en Fannie Mae werden door de overheid overgenomen, waardoor zij wel konden blijven bestaan. De crisis sloeg al snel over naar West-Europa, waar ook vele miljarden in de financiële sector moesten worden gepompt om deze overeind te houden. The Royal Bank of Scotland, Northern Rock, ING en Fortis zijn voorbeelden van Europese banken die dankzij staatssteun overeind zijn gebleven.

3.2.2 Interbancaire geldmarkt

De interbancaire geldmarkt maakt het voor financiële instellingen mogelijk om aan kortlopende kredieten te komen of om overtollige kredieten voor een korte periode weg te zetten bij banken die deze wel nodig hebben. Zoals vaak het geval is bij financiële instellingen is ook in deze markt vertrouwen erg belangrijk. De interbancaire rente is een belangrijke graadmeter voor dit vertrouwen. Deze rente nam in 2007 behoorlijk toe, doordat banken er niet zeker van waren of de andere partij wel aan de verplichtingen kon voldoen. Het verhandelde volume op de interbancaire geldmarkt nam daardoor drastisch af en banken wilden elkaar alleen nog geld uitlenen tegen een aanmerkelijk hogere risicovergoeding. Uit de onderstaande passage blijkt hoe overheden tijdens de crisis ingrepen en hoe de situatie op de interbancaire geldmarkt was.

(24)

DEN HAAG - De Nederlandse staat koopt voor 16,8 miljard euro alle Nederlandse activiteiten van Fortis Bank Nederland, Fortis Verzekeringen en het Fortis-deel van ABN Amro. Deze deal vervangt het akkoord van 4 miljard euro van afgelopen weekend, toen Fortis Nederland voor 49 procent eigendom werd van de Nederlandse staat.

De activiteiten die nu voor 100 procent door de Nederlandse staat zijn overgenomen, tellen samen ongeveer 45.000 medewerkers. Daarvan werken er 5.000 in het verzekeringsbedrijf, 30.000 bij ABN Amro en nog eens 10.000 bij Fortis Nederland. Samen gaat het om 720 kantoren. Dat hebben premier Balkenende en minister Bos (Financiën) vrijdag bekend gemaakt. Samen met president Wellink, toezichthouder van De Nederlandsche Bank (DNB), hebben ze deze deal in Brussel gesloten. ‘Het zijn turbulente tijden’, aldus premier Balkenende. ‘Dit was geen gebruikelijke stap.’

Spannende week

Het is een buitengewoon spannende en zorgwekkende week voor Fortis geweest’, aldus minister Bos. Fortis deed het deze week beter op de beurs na de interventie van de Benelux-landen, maar het was volgens Bos toch niet genoeg om spaarders gerust te stellen. Ook werd het voor de bank steeds moeilijk leningen te krijgen van andere financiële instellingen. Hij wilde niet zeggen welk probleem het meest nijpend was. Volgens ingewijden zouden spaarders de afgelopen week meer dan 11 miljard euro hebben opgenomen van Fortis. Dat was meer dan het bedrag dat Nederland, België en Luxemburg zondag samen in diverse Fortis-onderdelen hadden gestoken. (…)

Nederlandse staat koopt ABN Amro en Fortis Nederland De Volkskrant, 5 oktober 2008

3.2.3 Complexe producten

De financiële crisis van 2007 is veel complexer dan eerdere crises. Dit komt doordat er door financiële innovatie veel complexere producten werden verhandeld, waar moeilijk een prijs aan te hangen is en waarbij nagenoeg niemand inzicht had in de bijbehorende risico’s. Dit zag je ook in de hypotheekmarkt waar nieuwe soorten hypotheken werden verstrekt aan mensen met lagere kredietratings. De als nieuw soort activa doorverkochte hypotheken werden als veilige belegging gezien, door de constant stijgende huizenprijzen. Daarnaast genereerden ze aantrekkelijke rendementen, in vergelijking met andere beleggingscategorieën met eenzelfde risico. Het risico op deze beleggingen werd daardoor dan ook te laag ingeschat, omdat de waarde sterk afhankelijk was van de huizenprijs. Toen de huizenprijzen echter begonnen te dalen bleek het risico van deze beleggingen een stuk hoger. Bovendien werden veel van de verliezen van beleggers vermeerderd, omdat de aankoop werd gefinancierd met leverage (schuldfinanciering). Nadat de daling van de huizenprijzen was ingezet, stortte de markt voor deze producten snel in. De bancaire sector kwam hierdoor in de problemen (Mizen, 2008).

(25)

Regelgeving voor banken wordt meestal geschreven naar aanleiding van recent markt falen. Wanneer het vertrouwen bij de spaarders weg is ontstaat een paniekscenario, waarbij de spaarders massaal de tegoeden van de rekening halen en de bank in acute betalingsproblemen kan komen. Fortis is hiervan een heel goed voorbeeld. Het is voor de overheden dus zaak om de regelgeving dusdanig in te richten dat dit risico minimaal is. Een bankrun kan bijvoorbeeld voorkomen worden door een garantiestelsel, waarbij de overheid tot een bepaalde limiet garant staat voor de tegoeden van spaarders. Een garantiestelsel kan echter leiden tot excessief risicogedrag door managers van banken. Dergelijke stelsels gaan daarom vaak hand in hand met minimum kapitaaleisen (Santos, 2001).

3.3.1 IFRS

De International Financial Reporting Standards (IFRS) zijn ontwikkeld door de IASB, een internationaal orgaan dat verantwoordelijk is voor standaarden voor de opzet van jaarverslagen en jaarrekeningen. deze standaarden werden in 2005 verplicht voor alle geconsolideerde jaarrekeningen van Europese beursgenoteerde ondernemingen. De aanleiding voor IFRS waren de boekhoudschandalen aan het begin van de eenentwintigste eeuw die ook de aanleiding vormden voor onder andere de code Tabaksblat in Nederland en Sarbanes Oxley in de Verenigde Staten. De invoering van IFRS had drie hoofddoelen (Hoogendoorn et al., 2004):

• Het harmoniseren van internationale accounting standaarden; • De vergelijkbaarheid van financiële verslagen verbeteren;

• De betrouwbaarheid en transparantie van financiële informatie verhogen.

Jeanjean & Stolowy (2008) vonden dat earnings management na de introductie van IFRS in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië niet is afgenomen. Ze vonden verder dat earnings management in Frankrijk zelfs is toegenomen na de invoering van IFRS. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de invoering van IFRS aan de ene kant heeft gezorgd voor strengere regelgeving, waardoor de mogelijkheid tot earnings management zou moeten afnemen. Aan de andere kant moeten er bij de toepassing van IFRS veel subjectieve schattingen gemaakt worden, wat weer een stimulerend effect op earnings management zou kunnen hebben.

(26)

Zoals uit de literatuur wel is gebleken wordt earnings management bij banken meestal gemeten aan de hand van security gains en

gebruik maken van de loan loss provision.

die IFRS hanteren onder IAS 39 (financiële instrumenten). Hier wordt gesteld (in

de voorziening alleen getroffen kan worden als er objectief bewijs is voor impairment. Voorbeelden hiervan zijn een verslechtering van de kredietwaardigheid van de klant, een grote kans op faillissement en de impact van een gebeurtenis waarvan

betrouwbaar kunnen worden gemeten. Dit betekent dat de voorziening niet gelijk getroffen kan worden bij het ontstaan van de lening. De hoogte van de loan loss provision wordt berekend aan de hand van de formule, weergegeven in onderstaande f

functie van de hoogte van de lening (EAD), de kans op wanbetaling (PD) en het verlies gegeven wanbetaling (LGD).

Figuur 3.1: Berekening loan loss provision.

IAS 39 zal worden vervangen door IFRS 9.

onder IAS 39 vallen in twee groepen. Een groep die gewaardeerd moet worden

geamortiseerde kosten, en een groep die gewaardeerd moet worden tegen fair value. De financiële activa worden onder IAS 39 nog in vier categorieën verdeeld:

• Held for trading; • Available for sale;

• Originated loans and receivables; • Held to maturity.

Zoals uit de literatuur wel is gebleken wordt earnings management bij banken meestal n de hand van security gains en de loan loss provision. In dit onderzoek zal ik ook gebruik maken van de loan loss provision. De loan loss provision valt voor de ondernemingen die IFRS hanteren onder IAS 39 (financiële instrumenten). Hier wordt gesteld (in

de voorziening alleen getroffen kan worden als er objectief bewijs is voor impairment. Voorbeelden hiervan zijn een verslechtering van de kredietwaardigheid van de klant, een grote kans op faillissement en de impact van een gebeurtenis waarvan

betrouwbaar kunnen worden gemeten. Dit betekent dat de voorziening niet gelijk getroffen kan worden bij het ontstaan van de lening. De hoogte van de loan loss provision wordt berekend aan de hand van de formule, weergegeven in onderstaande figuur. Het is dus een functie van de hoogte van de lening (EAD), de kans op wanbetaling (PD) en het verlies

Figuur 3.1: Berekening loan loss provision.

IAS 39 zal worden vervangen door IFRS 9. IFRS 9 verdeelt alle financiële

onder IAS 39 vallen in twee groepen. Een groep die gewaardeerd moet worden

geamortiseerde kosten, en een groep die gewaardeerd moet worden tegen fair value. De financiële activa worden onder IAS 39 nog in vier categorieën verdeeld:

Originated loans and receivables;

Zoals uit de literatuur wel is gebleken wordt earnings management bij banken meestal . In dit onderzoek zal ik ook De loan loss provision valt voor de ondernemingen die IFRS hanteren onder IAS 39 (financiële instrumenten). Hier wordt gesteld (in IAS 39) dat de voorziening alleen getroffen kan worden als er objectief bewijs is voor impairment. Voorbeelden hiervan zijn een verslechtering van de kredietwaardigheid van de klant, een grote kans op faillissement en de impact van een gebeurtenis waarvan de kasstromen betrouwbaar kunnen worden gemeten. Dit betekent dat de voorziening niet gelijk getroffen kan worden bij het ontstaan van de lening. De hoogte van de loan loss provision wordt iguur. Het is dus een functie van de hoogte van de lening (EAD), de kans op wanbetaling (PD) en het verlies

IFRS 9 verdeelt alle financiële activa die nu nog onder IAS 39 vallen in twee groepen. Een groep die gewaardeerd moet worden tegen geamortiseerde kosten, en een groep die gewaardeerd moet worden tegen fair value. De

(27)

De overgang naar IFRS 9 zou ook gevolgen kunnen hebben voor de waardering van de loan loss provision. Het is echter voor dit onderzoek niet relevant omdat IAS 39 pas eind 2010 volledig vervangen zal worden door IFRS 9 en de door mij gebruikte data nog niet onder deze regelgeving valt.

3.3.2 Basel akkoorden

Basel l is een minimale set van kapitaalseisen die in 1988 door centrale bankiers uit verschillende landen zijn overeengekomen. Basel l focust voornamelijk op kredietrisico, maar is nu vervangen door Basel ll.

3.3.2.1 Basel l

Voor de invoering van Basel l, werden de loan loss provisions van banken volledig meegenomen in de formule, gebruikt door de regelgevende instanties, die de capital adequacy ratio (CAR) berekende. De CAR geeft de verhouding weer tussen het kapitaal en het risico van de desbetreffende bank. Dit maakte het minder aantrekkelijk om loan loss provisions te gebruiken voor earnings management. Wanneer de bank bijvoorbeeld de winst zou laten toenemen door de loan loss provisions te laten dalen, dan zou onder de oude regelgeving de capital adequacy dalen. Andersom gold dat als de winst daalde, door manipulatie van de loan loss provisions, de capital adequacy ratio zou stijgen. Daardoor kon earnings management alleen worden bereikt ten koste van risk management, en vice versa. Door de invoering van Basel l spelen de loan losses in de formule een minder belangrijke rol en kan er dus earnings management toegepast worden, zonder dat dit ten koste gaat van het risk management (Ahmed et al., 1999).’

De CAR is geïntroduceerd ten behoeve van de stabiliteit in het financiële systeem. Door banden te leggen aan de schuld-eigen vermogen ratio wordt het risicovolle schuldfinanciering tot op zekere hoogte beperkt. Een ander argument voor invoering van de CAR is dat het mogelijk moral hazard verlaagd, die ontstaat doordat rekeninghouders geen invloed kunnen uitoefenen op het investeringsbeleid van de bank. Managers zijn nu verplicht een bepaalde hoeveelheid eigen vermogen aan te houden en kunnen dit gedeelte niet met schuld financieren (Blum & Hellwig, 1995). Een hogere CAR verschaft de rekeninghouders

(28)

dus meer zekerheid. Een CAR van 100% zou voor een bank niet mogelijk zijn, er is dan namelijk geen geld afkomstig is van rekeninghouders, zoals blijkt uit de figuur 3.2.

Figuur 3.2: Balans van een bank.

Banken moeten minimaal 8% van hun risico gewogen kapitaal aan eigen vermogen aanhouden. Van deze 8% moet minimaal 4% van hoge kwaliteit zijn (tier 1 kapitaal). Tier 1 kapitaal bestaat uit aandelenkapitaal, reserves, algemene voorzieningen en waardepapier met een onbepaalde looptijd. De overige 4% mag bestaan uit tier 2 kapitaal, dat ondermeer bestaat uit algemene verlies reserves en preferente aandelen.

Basel l verdeelt de bancaire activa in vijf risicocategorieën (0%, 20%, 50% en 100%). Activa met een bijzonder laag risico zoals liquide middelen en schuldpapieren van overheden worden voor het risico gewogen kapitaal tegen 0% meegenomen. Zeer risicovolle activa, zoals vast goed en schuldpapieren van de private sector worden tegen 100% meegenomen. Debiteuren en hypotheken worden respectievelijk tegen 20% en 50% meegenomen. Met de voorgaande gegevens is de CAR te berekenen. Deze moet dus minimaal 8% bedragen en de formule staat weergegeven in figuur 3.3.

Figuur 3.3: Berekening CAR

(29)

Basel ll stamt uit 2004. Het heeft als doel de stabiliteit te bevorderen in het financiële systeem. Dit framework stelt eisen ten aanzien van risico en kapitaal management en moet uiterlijk in 2015 volledig zijn ingevoerd. Deze eisen moeten ervoor zorgen dat de bank genoeg kapitaal aanhoudt in verhouding tot de risico’s die de bank loopt. Het doel van deze maatregelen is om het financiële systeem te beschermen tegen de problemen die het omvallen van één of enkele banken met zich meebrengt. Het framework bestaat uit drie pijlers, die zijn samengevat in figuur 3.4.

Figuur 3.4: De pijlers van Basel II.

Bron: Bank for International Settlements (BIS).

Pijler 1 (minimum kapitaalseisen) bevat de minimum kapitaalseisen voor het risico. Dit risico is opgesplitst in marktrisico, kredietrisico en operationeel risico. De bank kan kiezen tussen een basisvariant en een geavanceerde methode om het kredietrisico te bepalen. Het is vooral bij de basisvariant mogelijk om zelf inschattingen te maken over het in gebreke blijven van debiteuren. Ook onder Basel II bedraagt de minimale CAR 8%. Voor banken die ook verzekeringsactiviteiten aanbieden bedraagt de CAR echter 10% en voor kleine lokale banken 15%. In de praktijk blijkt echter dat normale banken een hogere CAR hanteren, om een extra buffer op te bouwen.

(30)

Pijler 2 (supervisory review) bevat eisen over het systeem van de bank, dat de kapitaalseisen berekent gegeven het risicoprofiel. Deze pijler vult de eerste pijler aan door enkele nieuwe risico’s te identificeren, zoals het renterisico. Ook beoogt deze pijler eerlijke concurrentie tussen banken uit verschillende landen te waarborgen, door internationaal overleg tussen toezichthouders.

De derde pijler (marktdiscipline) stelt eisen aan de rapportage over de eerste twee pijlers. Dit beoogt de werking van de marktdiscipline te bevorderen, door banken met een hoog risico op te zadelen met hogere financieringskosten.

3.4 Samenvatting

Europese banken vallen onder IFRS en de Basel regelgeving. De bancaire sector is hard geraakt tijdens de kredietcrisis. Deze crisis vond zijn oorsprong in de Amerikaanse hypotheekmarkt, maar heeft inmiddels voor de hele wereld gevolgen. Het lijkt erop dat Noord-Amerika en West-Europa het hardst zijn getroffen. Door de crisis hebben veel overheden staatssteun moeten verlenen aan banken en zijn er zelfs banken omgevallen. Dit terwijl de Basel regelgeving voor banken er op gericht is, door middel van minimum kapitaalseisen, stabiliteit te creëren in het financiële systeem.

(31)

H4 Onderzoeksmethoden

4.1 Introductie

In hoofdstuk 4 wordt het model ontwikkeld waarmee in hoofdstuk 5 de resultaten mee worden gegenereerd. In paragraaf 2 worden daartoe de hypotheses ontwikkeld. Vervolgens wordt de data besproken die wordt gebruikt om de hypotheses te testen (paragraaf 3). In paragraaf 4 komt een model aan de orde aan de hand waarvan earnings management bij banken in een recent onderzoek werd gemeten. Vervolgens worden in paragraaf 5,6 en 7 de modellen ontwikkeld die in dit onderzoek worden gebruikt.

4.2 Hypotheses

Voor investeerders is de winst een belangrijke maatstaf om beslissingen op te baseren. Managers denken dat investeerders bereid zijn een hogere prijs te betalen voor een aandeel van een onderneming met een constante winststroom. Daarnaast kunnen managers door income smoothing de volatiliteit van de winst laten dalen. Dit kan als gevolg hebben dat de onderneming gunstigere leningsvoorwaarden kan bedingen. Uit onderzoek blijkt zoals eerder vermeld dat managers van banken income smoothing kunnen gebruiken om het risicoprofiel van de onderneming te verlagen (Greenawalt & Sinckey, 1988). Een laatste verklaring voor income smoothing is het maximaliseren van de bonuscontracten van managers (Healy, 1985). Ik verwacht daarom dat managers van banken in de jaren voor de kredietcrisis de loan loss provisions gebruiken om income smoothing toe te passen.

H1: In stabiele economische tijden (2004-2006) gebruiken managers van banken earnings management voor income smoothing doeleinden.

In tijden van economische crisis of verhoogde overheidsinterventie, kan het zo zijn dat het niet mogelijk is om income smoothing toe te passen, omdat er bijvoorbeeld überhaupt geen winst behaald kan worden. Investeerders kunnen er tijdens crisistijd begrip voor hebben dat een onderneming een verlies presenteert. Deze verliezen worden dan gezien als tijdelijk en acceptabel, mits het management van de onderneming aangeeft dat er betere tijden in het verschiet liggen. Dit gegeven kan het voor het management aantrekkelijk maken om de big bath methode te hanteren. Door in een moeilijk jaar een hoger verlies te nemen, neemt de

(32)

kans op positievere resultaten in aankomende jaren toe. Chia et al. (2007) vonden bewijs voor winstdalende managementinterventies bij ondernemingen uit Singapore, ten tijde van de Aziatische financiële crisis halverwege de jaren negentig. Dit verband werd echter alleen gevonden bij ondernemingen die werden gecontroleerd door een big-6 (tegenwoordig big-4) accountantsorganisatie. Dit benadrukt nogmaals het legale karakter van earnings management, aangezien de grote accountantsorganisaties controles van een hogere kwaliteit worden geacht te leveren dan kleinere accountantsorganisaties. Wanneer het niet legaal zou zijn, is big bath accounting eerder bij ondernemingen met een niet big-4 accountant te verwachten. In dit onderzoek zal getest worden of managers van banken de loan loss provision tijdens de kredietcrisis gebruiken om de winst te laten dalen.

Omdat ik verwacht dat de loan loss provision stijgt, naarmate de winst hoger (om de winst te egaliseren) is verwacht ik een positieve relatie tussen beide variabelen. Dit is anders bij het al dan niet hebben van een big 4 accountant, dat als controlevariabele wordt gebruikt. Een groot accountantskantoor wordt in verband gebracht met controles van hogere kwaliteit (DeAngelo, 1981). Grote accountantskantoren hebben namelijk meer te verliezen, wanneer achteraf blijkt dat er materiële fouten in de goedgekeurde jaarrekening zitten. Voor deze kantoren is het van groot belang om hun reputatie hoog te houden, waardoor ze een kwalitatief goede controle willen uitvoeren zodat de kans op schandalen zo klein mogelijk is. Hier streven natuurlijk alle accountantskantoren naar, maar voor de grote kantoren kan dit veel grotere maatschappelijke gevolgen hebben. In het meest extreme geval kan een heel accountantskantoor omvallen, door reputatieschade die het kantoor bij een controle heeft opgelopen. Dit was het geval bij Arthur Andersen, na het Enron schandaal. Big 4 kantoren hebben over het algemeen ook meer industrie specifieke kennis in huis, waardoor zij beter in staat zijn om de verantwoording van een onderneming te relateren aan de trend in de sector. Krishnan (2003) vindt bovendien dat klanten van grote accountantskantoren een lagere beïnvloedbare component van de accruals hebben en dus minder gebruik maken van earnings management. Het is daarom te verwachten dat de grote kantoren strenger toezien op de hoogte van de opboeking van de loan loss provision. ik verwacht daarom een negatieve relatie tussen de loan loss provision en het hebben van een big 4 accountant.

(33)

H2: Tijdens de kredietcrisis (2007-2009) gebruiken managers van verliesgevende banken earnings management om de winst te laten dalen (big bath accounting).

De kredietcrisis heeft grote veranderingen teweeggebracht in de bancaire sector. Overheden hebben miljarden euro’s in banken moeten steken om deze overeind te houden. Om de stabiliteit in het financiële systeem te bevorderen is onder Basel l de CAR ingevoerd, waardoor banken aan bepaalde kapitaalseisen moesten voldoen. Met deze kapitaalseisen werd beoogd de financiële positie van de banken te verbeteren en het maatschappelijk vertrouwen in de bancaire sector te verhogen, zodat de kans op het omvallen van banken kleiner werd. In de kredietcrisis zijn er ondanks de kapitaalseisen banken omgevallen en zijn er veel banken dankzij verkregen staatssteun overeind gebleven. De financiële sector bleek niet sterk genoeg om een crisis van dat niveau te overleven. Het valt op dat vooral banken in Noord-Amerika en West-Europa staatssteun nodig hadden.

Ook zal de relatie tussen het al dan niet hebben ontvangen van staatssteun en de hoogte van de loan loss provision worden onderzocht. Daarbij veronderstel ik dat managers de staatssteun hebben zien aankomen. In eerdere gevallen waarbij er financiële instellingen in de problemen kwamen werd er ook vaak ingegrepen door de overheid, of een consortium van banken. Tijdens de savings and loan crisis eind jaren tachtig waren het de spaarbanken die in de problemen kwamen. Tijdens deze crisis kocht de Amerikaanse overheid voor meer dan 100 miljard dollar aan risicovolle investeringen over van de banken die in de problemen waren gekomen. Het bijna omvallen van Long Term Capital Management (LTCM) veroorzaakte bijna de kredietcrisis van de jaren negentig. In dit geval organiseerde de FED een bailout van 3,625 miljard dollar, omdat gevreesd werd dat het omvallen van LTCM vergaande gevolgen zou hebben voor het financiële systeem. Het consortium van banken, dat de bailout betaalde, maakte achteraf gezien nog een kleine winst.

Ik onderzoek of managers van banken, voor het verkrijgen van staatssteun de toevoeging aan de loan loss provision verhoogden, om zodoende in aanmerking te komen voor staatssteun. Om de mogelijke invloed van de staatssteun te filteren neem ik voor deze hypothese de gegevens uit het jaar voor dat de bank staatssteun ontving. Voor de meeste

(34)

banken zal het hier gaan om het boekjaar 2007. Om dit te onderzoeken zijn de banken in de steekproef opgedeeld in twee groepen:

• Banken die zonder staatssteun door de kredietcrisis zijn gekomen. • Banken die staatssteun hebben ontvangen tijdens de kredietcrisis.

H3: Banken die zonder staatssteun de kredietcrisis zijn doorgekomen hadden voor de kredietcrisis een lagere opboeking van de loan loss provision, dan banken die wel staatssteun nodig hadden.

4.3 Data hypotheses

Er wordt voor dit onderzoek data gebruikt van West-Europese banken holding companies. Er wordt dus met de geconsolideerde gegevens gewerkt. De holdingmaatschappijen van de commerciële banken worden gebruikt, omdat dit in lijn is met eerder onderzoek (Cornett et al., 2008; Beatty et al., 2002). De data is afkomstig uit Bankscope, dit is een database met historische financiële informatie over banken. Binnen Bankscope zijn enkele selecties gemaakt om de selectie te specificeren, het gaat hier om de volgende criteria:

• Alleen grote banken holding companies (geordend op totale activa) • Geografisch gebied: Europa, met uitzondering van Oost-Europa. • Specialisatie: Bank holding companies.

• Alleen banken waarvan informatie beschikbaar is over de Loan Loss Provision (deze informatie was voor de grotere banken altijd beschikbaar).

• Jaarselectie: 2004, 2005, 2006, 2007, 2008, 2009.

Van de gefilterde data zijn de 76 grootste bank holding companies geselecteerd. De banken waarbij veel data ontbreekt zijn weggelaten. Hoewel er is geselecteerd op alleen grote banken zijn de gefilterde banken veel kleiner dan grootste banken in de selectie. Bij banken die wel in de selectie zijn opgenomen, maar waarvan ook data ontbrak, is de data aangevuld uit jaarverslagen. Omdat er banken uit verschillende landen zijn gebruikt, die niet allemaal de Euro hanteren, zijn alle bedragen door Bankscope omgerekend naar US Dollars, tegen de koers per jaareinde.

(35)

De gebruikte selectie is voor hypothese 1 en 2 gelijk. Voor hypothese 1 wordt echter de data uit 2004-2006 gebruikt en voor hypothese 2 de data uit 2007-2009. Voor hypothese 3 is data gebruikt uit het jaar voordat een bank staatssteun ontving. Voor de banken die geen staatssteun hebben gekregen zijn de cijfers uit 2007 gebruikt, aangezien de meeste banken in het jaar 2008 staatssteun hebben gekregen. Voor hypothese 3 is de selectie onderverdeeld in twee groepen:

• Banken die zonder staatssteun door de kredietcrisis zijn gekomen. • Banken die staatssteun hebben ontvangen tijdens de kredietcrisis.

Informatie over het al dan niet ontvangen van staatssteun is niet uit Bankscope te halen. Deze informatie is daarom per bank nagegaan, door middel van digitale nieuwsberichten. Voor hypothese drie gebruik ik de data uit het jaar voordat de desbetreffende bank staatssteun heeft gekregen. Dit zal vaak het jaar 2007 zijn, aangezien de meeste Europese banken in 2008 staatssteun ontvingen. Voor de banken die geen staatssteun ontvingen zal ik de data uit 2007 gebruiken.

4.4 Model earnings management bij banken

Onderzoek naar earnings management bij banken gebeurt op een andere manier dan bij andere ondernemingen. Dit komt doordat de balans van een bank er anders uitziet dan die van een ‘normale’ onderneming. Het is daardoor niet mogelijk om de gebruikelijke earnings management modellen die zijn besproken in paragraaf 2.7 te gebruiken voor het onderzoeken van earnings management bij banken, hiervoor zijn andere modellen ontwikkeld. Cornett et al. (2008) vonden een relatie waarbij de winst na belastingen invloed had op de opboeking van de loan loss provision en de gerealiseerde security gains and losses. In dit onderzoek wordt de data van Amerikaanse bank holding companies gebruikt. Het gebruikte model zal ik hierna samenvatten.

Door middel van de volgende vergelijking wordt de foutmarge gefilterd. Deze is niet te verklaren door de andere variabelen die zeker in de loan loss provision zitten. De foutmarge vormt de beïnvloedbare component van de loan loss prvision.

(36)

it it it it it it it it it it tr it F LOA LOAI A LOA LOAD LOAC LOAR LLR PL LASSET LOSS

ε

β

β

β

β

β

β

β

β

β

α

+ + + + + + + + + + = 9 8 7 6 5 4 3 2 1

Waarbij: i = bank holding company identifier; t = jaar (1994-2002);

r = region index;

LOSS = loan loss provision als percentage van de totale activa; LASSET = de natuurlijk logaritme van de totale activa;

NPL = leningen die dubieus zijn geworden (non performing loans) als percentage van de totale leningen; LLR = loan loss allowance als percentage van de totale leningen;

LOANR = vastgoed leningen als percentage van de totale leningen;

LOANC = commerciële en industriële lonen als percentage van de totale leningen; LOAND = leningen aan andere banken als percentage van de totale leningen; LOANA = leningen aan agrarische bedrijven als percentage van de totale leningen; LOANI = leningen aan consumenten als percentage van de totale leningen;

LOANF = leningen aan buitenlandse overheden als percentage van de totale leningen; ε = de foutwaarde.

De uiteindelijke maatstaf voor de discretionary loan loss provision (DLLP) wordt met behulp van de foutmarge en de volgende formule berekend.

it it

it

it LOAS ASSETS

DLLP =(

ε

× )/ Waarbij: LOANS = Totaal uitstaande leningen;

ASSETS = Totale activa.

In het model van Cornett et al. (2008) worden de gerealiseerde baten en lasten op securities ook meegenomen. De beïnvloedbare component hiervan (RSGL) wordt als volgt berekend.

it it it t it LASSET URSGL RSGL =

α

+

β

1 +

β

2 +

ε

Waarbij: i = bank holding company identifier; t = jaar (1994-2002);

RSGL = gerealiseerde security baten en lasten als percentage van de totale activa; LASSET = de natuurlijk logaritme van de totale activa;

URLSGL = ongerealiseerde security baten en lasten als percentage van de totale activa; ε = de foutwaarde.

De uiteindelijke maatstaf voor earnings management (EM) is het verschil tussen de beïnvloedbare baten en lasten van securities en beïnvloedbare loan loss provision.

it it

it DRSGL DLLP

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De inkoopprijs (of kostprijs) van een lap ribbetjes is gemiddeld 1,50 euro, van een kippenbil 0,90 euro en van een kotelet 1,25 euro.. De organisatoren vragen 8 euro

Ook De Staat van het Onderwijs 2021, die de Inspectie van het Onderwijs op 14 april presenteerde, geeft een duidelijk signaal dat de basiscondities op orde moeten worden gebracht.

Wat betreft het tijdpad hinkt men op twee gedachten: zowel het antwoord Deels te doen als Onmogelijk en onhaalbaar om alles voor de zomer te doen wordt vaak gekozen (beide >

Het model maakt een onderscheidt tussen normale politiek, onder een gevestigde constitutie, en revolutionaire poli- tiek, waarin (als totale vernietiging door

Andere vormen zoals strokenteelt of gewoon oude boomgaarden kunnen wel een deel van dat voedsel leveren, maar zijn dan bijvoorbeeld onderdeel van natuurinclusieve

Uitval van plantmateriaal beperken, daarvoor hanteert boombeheerder Martin Tijdgat van de middelkleine gemeente Wijdemeren een beleid van direct contact met kwekerijmateriaal,

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

[r]