• No results found

H3: Banken die zonder staatssteun de kredietcrisis zijn doorgekomen hadden voor de kredietcrisis een lagere opboeking van de loan loss provision, dan banken die wel staatssteun nodig hadden.

5.4.1 Beschrijvende statistiek hypothese 3

Bij hypothese drie wordt net als bij hypothese twee gemeten of een bepaald deel van de in de steekproef opgenomen bank holding companies aan big bath accounting doet. Hier gaat het niet om de verliesgevende banken, maar om de banken die staatssteun hebben ontvangen. Omdat er alleen data wordt meegenomen uit het jaar voordat er al dan niet staatssteun werd ontvangen, is de steekproef kleiner dan bij de twee voorgaande hypotheses. Van de totaal 76 grote Europese bank holding companies zijn er uiteindelijk 50 geselecteerd, waarvan alle benodigde data beschikbaar was.

Beschrijvende statistiek hypothese 3

N Gemiddelde Standaarddeviatie Minimum Maximum

LLP 50 0,00297 0,00435 0,00006 0,02362

STAATSSTEUN 50 0,42000 0,49900 0 1

BIG4 50 0,86000 0,35100 0 1 LNACTIVA 50 18,34650 1,74941 14,79 22,06

Tabel 5.8: Beschrijvende statistiek hypothese 3.

Zoals uit tabel 5.8 valt op te maken hebben 21 van de 50 banken staatssteun ontvangen (0,42 * 50) Daarnaast werden 43 banken (0,86 * 50) gecontroleerd door een big 4 accountant. In figuur 5.3 staat de gemiddelde opboeking van de loan loss provision. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen banken die staatssteun hebben gekregen en banken die geen staatssteun hebben gekregen.

Figuur 5.3: Gemiddelde opboeking loan loss provision.

De bedragen zijn in duizenden Amerikaanse dollars en zijn nog niet gecorrigeerd voor de totale activa. Wanneer er wel gecorrigeerd wordt voor totale activa, is de loan loss provision voor banken die geen staatssteun hebben gehad gemiddeld 0,25% van de totale activa. Voor

banken die wel staatssteun hebben gehad is dit 0,38%. De verhouding tussen de gemiddelde loan loss provision van banken met en zonder staatssteun verandert dus nauwelijk, wanneer er gecorrigeerd wordt voor totale activa. Er bestaat dus een positieve relatie tussen het verkrijgen van staatssteun en de opboeking van de loan loss provision in het jaar ervoor. Of dit verband significant is wordt onderzocht in paragraaf 5.4.3.

5.4.2 Model hypothese 3

In paragraaf 4.7 is het model uitgewerkt voor hypothese 3(zie pagina 37). Deze wordt getoetst middels een lineaire regressie. De formule voor deze regressie-analyse staat hieronder nog een keer vermeld.

it it it

it ti

it STAATSSTEU BIG LACTIVA LLP =

α

+

β

2 +

β

3 4 +

β

4 +

ε

Waarbij: i = bank holding company identifier; t = jaar (2007, of 2008);

LLP = toevoeging aan de loan loss provision als percentage van de totale activa;

STAATSSTEUN = = Dummy die de waarde 0 aanneemt als de bank geen staatssteun heeft ontvangen en 1 als de bank wel staatssteun heeft ontvangen;

BIG4 = Dummy die de waarde 0 aanneemt als het jaarverslag gecontroleerd wordt door een niet Big 4 accountant en 1 als dit gebeurt door een Big 4 accountant;

LNACTIVA = de natuurlijk logaritme van de totale activa; ε = de foutwaarde.

Voor deze hypothese geldt net als bij hypothese 1 dat er vanuit de literatuur(DeAngelo, 1981; Krishnan, 2003) een negatief verband mag worden verwacht tussen het hebben van een big 4 accountant en de hoogte van de loan loss provision. Het aantal waarnemingen van banken die door een niet big 4 accountant worden gecontroleerd is echter beperkt. Dit betreft slechts 7 banken.

5.4.3 Resultaten hypothese 3

De verwachting is dat managers van banken die staatssteun ontvingen, het jaar ervoor aan big bath accounting deden. De nulhypothese veronderstelt dan ook dat banken die staatssteun ontvingen, het jaar ervoor significant hogere opboekingen van de loan loss provision hadden. Dit wordt onderzocht door middel van een lineaire regressie-analyse met

meegenomen, omdat deze relatie al in hypothese 2 is getoetst. Het model verklaart 6% van de totale verandering in de loan loss provision, zoals blijkt uit tabel 5.9.

Tabel 5.9: Output SPSS hypothese 3

Tabel 5.10 laat zien dat banken die staatssteun hebben ontvangen inderdaad een hogere opboekingen van de loan loss provision hadden, in het jaar voor ontvangst. Deze relatie is bovendien significant (<5%), aangezien er één kant op wordt getoetst en het significantieniveau door 2 mag worden gedeeld. Hypothese 3 is daardoor aangenomen. De kanttekening moet hierbij worden gemaakt dat het slechts 50 waarnemingen betreft, waarvan 21 staatssteun hebben ontvangen. Voor het type accountant worden geen significante resultaten gevonden. Bovendien is deze relatie positief, dit zou kunnen komen doordat maar 7 waarnemingen in de steekproef geen big 4 accountant hebben.

Tabel 5.10: Output SPSS hypothese 3.

Op basis van de resultaten lijkt het er inderdaad op dat managers van banken die staatssteun hebben ontvangen inderdaad big bath accounting toepasten, om voor deze staatssteun in aanmerking te komen. Een mogelijk argument hiervoor is dat de interbancaire geldmarkt in 2007 was opgedroogd (paragraaf 3.2.2), zodat het voor banken lastig was om langs deze weg aan krediet te komen. Een tweede opmerking die bij dit model moet worden gemaakt, naast het geringe aantal waarnemingen, is dat banken waaraan staatssteun is toegekend, waarschijnlijk niet de gezondste banken zijn. Het zou daarom kunnen dat ze om deze reden de loan loss provision al met een hoger bedrag op moeten boeken dan banken die geen staatssteun hebben ontvangen.

5.5 Samenvatting

In hoofdstuk 5 zijn de hypothese getoetst die in hoofdstuk 4 zijn geformuleerd. Er werd gevonden dat Europese bank holding companies in stabiele economische tijden inderdaad aan income smoothing doen. Naast hypothese 1 werd ook hypothese 3 aangenomen. Deze stelde dat banken die staatssteun kregen het jaar voor ontvangst big bath accouting toepasten. Hoewel er ook aanwijzingen waren voor big bath accounting in de kredietcrisis, is hypothese 2 verworpen. De uitkomsten van de twee gebruikte methodes bleken namelijk niet consistent, waardoor niet met zekerheid gezegd kan worden dat verliesgevende bank holding companies aan big bath accounting doen.

H6 Conclusie

6.1 Introductie

In dit hoofdstuk zullen eerst de vraagstelling en de methodiek worden samengevat (paragraaf 2). Vervolgens worden de conclusies geformuleerd, die getrokken kunnen worden uit het empirische gedeelte van het onderzoek (paragraaf 3). Tenslotte worden er in paragraaf 4 enkele beperkingen van dit onderzoek geformuleerd en worden er suggesties gedaan voor vervolgonderzoek.

GERELATEERDE DOCUMENTEN