• No results found

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer · dbnl"

Copied!
512
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Theodorus Matthijs Looman

bron

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer. H. Höveker, Amsterdam 1854 (2de, verbeterde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/loom002gids03_01/colofon.php

© 2016 dbnl

(2)
(3)

Verstaat gij ook hetgene gij leest?

Hand. 8:30.

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(4)

Voorrede.

Zeide de Heere J

EZUS

eenmaal aangaande het woord dat Hij sprak, zoo nadrukkelijk als veel beteekenend: ‘ziet, wat gij hoort’ (Mark. 4:24) of (volgens Luk. 8:18) ‘ziet dan, hoe gij hoort;’ met niet minder nadruk, mogen wij het, op zijn gezag, den Bijbellezer toeroepen: ‘Ziet dan, wat en hoe gij leest!’ Eene geschikte handleiding bij het lezen van den Bijbel mag alzoo voor menig een wel noodig geacht worden.

Lang reeds wenschten velen met mij, bij het uitreiken en aanprijzen van den Bijbel,

den minkundige een boek te kunnen geven of aanwijzen, dat op eenvoudigen toon in

bevattelijken stijl geschreven, al die wenken en ophelderingen geven kon, die hij in

den weg der middelen volstrekt behoeft en billijk verlangen mag, om Gods Woord

met vrucht te kunnen lezen; - een boek, dat te gelijker tijd de strekking had om den

Bijbel in het oog van den bezitter in waarde te doen stijgen en voor verstand en hart

beide dierbaarder te maken; -

(5)

dat ook niet de plaats van het Boek der boeken scheen te willen innemen, maar integendeel uit dat Boek uitging en tot dat Boek zelf telkens weder heenwees. Er bestaan op dat gebied uitgebreide werken, of ook enkele meer beknopte; doch gene zijn voor vele lezers te hoog, deze niet volledig genoeg en te kostbaar, dus niet verkrijgbaar voor iedereen. Het verheugt mij bij deze een werkje tegen betrekkelijk zeer geringen prijs te kunnen aanbieden, dat voor den minst kundige genoegzaam duidelijk is, en aan beknoptheid tevens een rijkdom van wetenswaardige

bijzonderheden paart, welke het zelfs bij den meer kundige aannemelijk kan maken.

Ware het mijn eigen werk, gewis ik voerde geene taal die eenigermate naar lofspraak zweemde; thans prijs ik dat van een ander aan, en doe het onbewimpeld en sterk, mij gelukkig achtende het op onzen bodem te hebben mogen overbrengen. Hetgeen men hier ontvangt, is de bewerkte vertaling van een Engelsch boek, getiteld: the Companion of the Bible, uitgegeven door het Engelsche Godsdienstige

Traktaatgenootschap. Hoe nu de Vertaler zich van zijne taak gekweten hebbe, daarover oordeele een ander. Iets zij echter gezegd over hetgeen hij deed. Eene slaafsche vertaling levert hij hier niet. Bij de bewerking heeft hij de bijzondere en eigenaardige behoeften van den Nederlandschen Bijbelvriend steeds op het oog gehouden, en daarom telkens datgene gewijzigd, ingelascht of bijgevoegd, wat dienstig, ja noodig geacht werd, of wat ook eigen ervaring hem als behoefte had leeren kennen. - Zoo toch mogt, in het Eerste Gedeelte, Hoofdst. VIII over

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(6)

de Nederduitsche Bijbelvertalingen niet gemist worden. Het Engelsche werk verwijst ten aanzien van de Zeden der Oosterlingen naar een ander in die taal, hetwelk daarover opzettelijk handelt: ik meende er eenige bladzijden aan te moeten wijden.

Dit gewigtige en rijke onderwerp heb ik getracht zoo kort mogelijk in Hoofdst. XIV

te behandelen; doch hoop aan de beknoptheid de duidelijkheid niet te hebben

opgeofferd. Het Gelijktijdig overzigt van de koningen van Juda en Israël, dacht mij,

zou menig Bijbelonderzoeker zeer welkom zijn; even als, in het Tweede Gedeelte, de

in Hoofdst. V voorkomende Overeenstemming der vier Evangelische verhalen over

het lijden, het sterven, de opstanding en de hemelvaart des Heeren. Voorts bij ervaring

het nut der parallelplaatsen kennende, vond ik mij genoopt de lijst daarvan onder

aan de ontleding van ieder Bijbelboek geplaatst, eenigzins uit te breiden, voornamelijk

om redenen in het werk zelf aangevoerd (blz. 76 in de noot). Eindelijk heb ik in het

laatste Hoofdst. de alfabetische lijst der Schriftuurlijke eigennamen aanmerkelijk

vermeerderd, deels om door het plaatsen van toonteekens (zoo als ook doorloopend

is geschied) in het juist uitspreken van dezelve behulpzaam te zijn, ook om van

meerdere de vaak zoo opmerkenswaardige beteekenissen, uit goede bronnen geput,

aan te geven. Hadde het bestek van het werk mij dit niet verboden, ik zou om

genoemde redenen eene volledige lijst gegeven hebben van al de in den Bijbel

voorkomende eigennamen, met aanwijzing van de juiste uitspraak en meest

aangenomen beteekenissen. Welligt doe ik dit later

(7)

afzonderlijk; gaarne, zoo de Heer wil, wanneer het blijken mogt dat men dit verlangde.

De beide kaarten, die dezen Gids niet maar tot sieraad, veelmeer tot meerder deugdelijkheid werden toegevoegd, zijn onder mijn opzigt door mijnen broeder met zorgvuldigheid geteekend; terwijl ik gezorgd heb, dat de keurige lithografische bewerking niet door onnaauwkeurigheden ontsierd werd.

De bede nu waarmede ik dezen Gids mijnen landgenooten aanbied, is, dat de Heere het boek gelieve te zegenen en het tot een middel in zijne hand make, om velen te brengen tot de naauwgezette lezing en het regt begrip van den Bijbel, alsmede tot klimmende waardering van Gods onfeilbaar Woord, tegenover de valschelijk genaamde filosofie der ijdele menschen. Dan toch, door denzelfden Geest door wien de heilige schrijvers gedreven werden, in alle waarheid geleid, zal men bevinden dat alleen de Bijbel, en niets anders dan de Bijbel, te allen tijde waarlijk ‘eene lamp is voor onzen voet en een licht op ons pad.’

A

MSTERDAM

, 14 J u n i j , 1849.

T.M. LOOMAN.

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(8)

Voorberigt voor den tweeden druk.

Gaarne wil ik erkennen dat ik gevoelig ben aangedaan bij het ter nederschrijven van bovenstaande woorden, en den Heer ootmoedig dank, die aan dit werk zijnen zegen heeft willen schenken. Maar ook aan het publiek ben ik dank verschuldigd voor de welwillendheid waarmede het dit boek heeft ontvangen, voor den ijver die het aan den dag heeft gelegd om het te verspreiden. Heeft het iets mogen toebrengen - en dat mogt het door 's Heeren zegen, reeds voor zoover het ter mijner kennisse kwam!

- om dezen tot het lezen, genen tot het bestuderen, anderen tot dieper inzigt of beter verstand en alzoo in elk geval de eenvoudigen, voor wie het eigenlijk ook alleen geschreven is, tot hoogere waardeering van het Boek der boeken, Gods onfeilbaar Woord, te brengen, Hem - en geenszins het zwakke werktuig waarvan Hij zich geliefde te bedienen, en dat Hij strikt genomen toch in geenen deele noodig had - zij daarvan alleen de eer!

Dengenen die reeds lang naar den tweeden druk van dit werk hebben verlangd,

wordt het alsnu bescheidenlijk aangebo-

(9)

den met die verbeteringen hier en daar door het werk verspreid, als welke, ook op welwillende aanwijzing waarvoor ik bij dezen opregten dank betuig, noodzakelijk waren bevonden. Veel nieuws is er niet bijgevoegd; maar de lijst der schriftuurnamen heeft eene belangrijke verbetering ondergaan en op veler dringend verlangen eene aanzienlijke uitbreiding bekomen; zoodat ik nu geloof dat men althans van de meest gewigtige namen zelden te vergeefs de beteekenis zal zoeken. Ik heb die lijst ditmaal met de meeste naauwkeurigheid vergeleken met de Dictionnaire de la Bible van A.

B

OST

.

Bij mijne menigvuldige bezigheden zal ik wel niet behoeven veel verschooning te vragen voor den langen tijd dien de bearbeiding van dezen druk heeft geduurd. Ik mag hopen dat het boek er te gretiger om ontvangen zal worden. De Heere zelf brenge het daar en overal waar Hij het met zijnen zegen zal gelieven te vergezellen, opdat het meer en meer bevestigd en openbaar worde, ‘dat het Woord des Heeren gewis is en den eenvoudigen wijsheid geeft.’

15 October 1854.

T.M. LOOMAN.

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(10)

Gids voor den eenvoudigen bijbellezer.

Eerste gedeelte.

Hoofdst. I. - Titels van den Bijbel.

Het woord B i j b e l is afkomstig van het Grieksche Biblos, dat boek beteekent. Het boek waaraan de Christenen om deszelfs voortreffelijkheid en om het van alle andere boeken te onderscheiden dezen naam geven, wordt de Bijbel geheeten, als zijnde het Boek der boeken, het beste Boek.

De Bijbel wordt ook d e S c h r i f t genoemd, naar het Latijnsche woord Scriptura;

men zegt de Heilige Schrift, of de Heilige Schriften, omdat het de verzameling is van de geschriften van die heilige mannen, welke G

OD

op onderscheidene tijden verwekt en door zijnen Geest bekwaam gemaakt heeft, om zijne bevelen en beloften, als ook zijne ontfermingen en oordeelen, tot onderwijzing en tot geluk van het menschdom bekend te maken en te boek te stellen.

De twee groote deelen van den Bijbel worden genoemd het O u d e en het N i e u w e

T e s t a m e n t (2 Kor. 3:6, 14), of het O u d e en het N i e u w e Ve r b o n d . Zij

worden

(11)

dus geheeten, omdat zij de openbaringen of uiterste-wils-beschikkingen (testamenten) behelzen van G

ODS

genadeverbond, ter verlossing en zaliging van zondige menschen, door de tusschenkomst van den Messias, den Zoon van G

OD

, den Heere J

EZUS

C

HRISTUS

, als de eenige Middelaar G

ODS

en der menschen.

Hoofdst. II. - Oudheid en ongeschondenheid van den Bijbel.

Niemand, of hij moest al zeer dom en onwetend zijn, zal het betwisten dat de Bijbel reeds van eeuwen her bestaat. De bewijzen voor zijne oudheid zijn, buiten kijf, talrijker en overtuigender, dan die men voor eenig bestaand boek zou kunnen leveren.

Het heeft der Heilige Schrift aan verstandige getuigen en ijverige bewaarders nimmer ontbroken; hoewel zelfs eenige van deze de grootste verkrachters van hare

eigenaardige grondbeginselen of de bitterste vijanden van den Christen-naam geweest zijn.

Het oude Testament is door de Joden bewaard, alle eeuwen door, met zulk eene angstvallige bezorgdheid en zulk eene eerbiedige hoogachting voor deszelfs woorden en letters, dat het zelfs aan bijgeloof grensde; doch daardoor bewezen zij dat zij het van Goddelijke herkomst achtten. Nooit hebben de Hebreërs zich aan verwaarloozing, zelfs niet van de woorden hunner heilige boeken schuldig gemaakt; want zij waren gewoon die zóó zorgvuldig af te schrijven en daarna met het oorspronkelijke te vergelijken, dat zij naauwkeurig konden opgeven hoe menigwerf iedere zelfde letter bij het schrijven van elk boek des Ouden Testaments moest gebruikt worden.

Het Oude Testament behelst, behalve de geschiedenis van de eerste eeuwen der wereld, de verzameling beide

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(12)

der burgerlijke en der Godsdienstige Joodsche wetten, de gedenkschriften hunner volksgeschiedenis, gedurende een tijdverloop van meer dan 19 eeuwen van de roeping van A

BRAHAM

af gerekend, benevens de profetiën of voorzeggingen aangaande eene ver af zijnde toekomst, waarvan er zelfs betrekking hebben op tijden die nu nog gewacht worden. De beroemde Romeinsche geschiedschrijver Tá

CITUS

, die in de dagen der Apostelen leefde, spreekt van de Joodsche boeken als van geschriften, welke in zijnen tijd reeds zeer oud waren. Zij werden uit het Hebreeuwsch in het Grieksch vertaald, meer dan tweeduizend jaren geleden. P

TOLEMÉUS

F

ILADÈLFUS

, willende zijne boekerij te Alexandrië vermeerderen, gaf omstreeks 285 jaren vóór C

HRISTUS

, aan 72 Joodsche geleerden bevel om die vertaling te vervaardigen, en sedert is deze bekend onder den naam van O v e r z e t t i n g d e r Z e v e n t i g e n

1)

. Van dien tijd af bezaten de Joden hunne gewijde Schriften in de beide talen, welke toen door hen gesproken werden. - Bij de Joden die onder de Grieken woonden, werd elken sabbat in hunne synagogen de Grieksche vertaling, bij de andere de

Hebreeuwsche oorspronkelijke tekst gelezen; geleerde rabbijnen schreven er verklaringen op; afschriften daarvan werden onder elke natie verspreid, waar zich Joden ophielden; en op die wijze werden de Heilige Schriften zonder tal

vermenigvuldigd.

De vijf boeken van M

OZES

, Génesis, Éxodus, Levíticus, Númeri en Deuteronómium geheeten, werden vóór meer dan 3300 jaren geschreven, dat is ongeveer 1500 jaren vóór het begin van de Christelijke jaartelling. Vele van de andere boeken des Ouden Testaments zijn meer

1) Zie daarover breeder mijne Geschiedenis der Israëliten, van de Babylonische Ballingschap tot op de komst van den Heere JEZUSCHRISTUS, blz. 110 en volg.

(13)

dan 1000, en die der oudste profeten omstreeks 800 jaren vóór de komst van C

HRISTUS

in het licht gegeven.

De boeken der ongewijde schrijvers zijn alle van latere dagteekening dan de Heilige Schriften. De oudste ongewijde geschiedenis, welke men kent, is die van H

ERÓDOTUS

, in het Grieksch; deze nu is niet vroeger geschreven dan in den tijd van M

ALE

à

CHI

, den laatsten der Oud-Testamentische schrijvers (omstreeks 400 vóór C

HR

.). Een weinig ouder zijn de gedichten van H

OMÉRUS

en H

ESÍODUS

. De tijd waarin deze geschreven hebben, kan niet juist bepaald worden; maar zij die hun de hoogste oudheid toekennen, plaatsen H

OMÉRUS

niet vroeger dan in de dagen van den profeet J

ESÁJA

(700 v. C

HR

.), en H

ESÍODUS

in den tijd van E

LÍA

(890 v. C

HR

.). De geleerden zijn het zelfs niet regt eens, of H

ESÍODUS

wel ooit bestaan hebbe. De boeken van deze oude ongewijde schrijvers zijn van eenen geheel anderen aard dan de Heilige Schriften: zij zijn vol laffe en ongerijmde verhalen en fabelen, en behelzen vele onwelvoegelijke dingen; zij spreiden hoegenaamd geen licht over het wezentlijke karakter van den eeniglevenden en waren G

OD

, hoewel zij veel aangaande godsdienst bevatten. De geschiedenis van H

ERÓDOTUS

deelt veel dat louter fabel en enkel leugen is mede; maar zijne berigten omtrent de gebeurtenissen uit zijn eigen leeftijd, zijne beschrijvingen van dingen die hij zelf gekend heeft, en de bijzonderheden welke hij levert van de voorvallen die hij persoonlijk heeft gadegeslagen, bevestigen de getrouwheid en juistheid van hetgeen ons het Heilig en ingegeven Woord van G

OD

berigt.

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(14)

Hoofdst. III. - Voortreffelijkheid van den Bijbel.

Dat de Bijbel het beste en voortreffelijkste boek is, bewijst almede op eene voldoende wijze zijn heiligende en levenwekkende invloed op de harten van allen die hem met aandacht en ernst lezen. Het kan niet anders, dewijl dit boek G

OD

tot auteur heeft;

en dat G

OD

deszelfs auteur is, blijkt wederom klaarlijk dááruit, dat het het eenige boek is, hetwelk ons alles leert, wat onze Schepper van ons eischt dat wij zullen weten, gelooven, en doen, opdat wij zijn regtvaardig verdiend ongenoegen ontgaan, zijne oneindige goedertierenheid verkrijgen, en eeuwiglijk in de gelukzaligheid zijner onmiddelijke tegenwoordigheid leven mogen. Het openbaart ons: 1

e

de verborgenheid der schepping; 2

e

de natuur van G

OD

, der engelen en der menschen; 3

e

de

onsterfelijkheid der ziel; 4

e

het doel van 's menschen wording; 5

e

de intrede van het kwaad in de wereld, en het onscheidbaar verband tusschen zonde en ellende; 6

e

de ijdelheid der tegenwoordige wereld, en de heerlijkheid voor de vrome dienaren G

ODS

in de toekomende voor eeuwig weggelegd. In den Bijbel wordt ons de zuiverste

zedeleer, in volkomen overeenstemming met de gezonde Rede en bevestigd door de

getuigenis van ons geweten, dat G

OD

in ons binnenste geschapen heeft, geleerd. In

dit boek vinden wij al de geheime werkingen van den menschelijken geest beschreven,

op eene wijze als alleen geschieden kan door ingeving van Hem, die de Onderzoeker

is van alle harten. Het geeft ons een omstandig verslag van al de zielekrankten van

den mensch, met al hare onderscheidene verschijnselen, als ook van de wijze waarop

zij genezen worden. Uit die bron vloeijen al de zuivere stroomen van geestelijke en

heiligende kennis, den mensch

(15)

ten zegen, ten einde hem uit zijn gevallen staat in eenen toestand van eeuwige zaligheid te herstellen.

Alhoewel duizende boeken in verschillende eeuwen door geleerde en wijze mannen geschreven zijn, kunnen nogtans de beste daarvan in geene vergelijking komen met den Bijbel, zoowel ten opzigte van Godsdienst, Zedekunde en Geschiedenis, als van zuiverheid en verhevenheid van zamenstel, inkleeding en inhoud. Zie hier wat W

ILLIAM

J

ONES

, een der geleerdste mannen die de wereld ooit heeft opgeleverd, deswege getuigt: - ‘Ik heb (zegt hij) de Heilige Schriften geregeld en aandachtig gelezen, en ben van gevoelen, dat dit boek, onaangemerkt zijnen Goddelijken oorsprong, meer ware verhevenheid, meer onovertrefbare schoonheid, zuiverder zedeleer, gewigtiger geschiedenis en voortreffelijker voortbrengselen van poëzy en welsprekendheid bevat, dan men binnen denzelfden omvang uit alle andere boeken welke ooit op de wereld geschreven zijn, zoude kunnen bijeenbrengen. De oudheid van deze geschriften wordt door niemand betwijfeld, en hunne ongedwongen toepassing op gebeurtenissen welke langen tijd na hunne uitgave hebben plaats gegrepen, levert een krachtig bewijs op, om ze voor ware voorzeggingen, en dien ten gevolge voor schriften van Goddelijke ingeving te houden.’

Ook de volgende getuigenis welke de geleerde bisschop H

ORNE

van den Bijbel heeft afgelegd, wordt door alle opregte Christenen, die trouwens alleen in staat zijn om zijne voortreffelijkheid te erkennen, gestaafd: - ‘Geschreven onder den invloed van Hem, voor wien alle harten open liggen, en wien alle verborgenheden vooruit bekend zijn, zijn de Heilige Schriften voor den mensch in alle omstandigheden van pas; zoet als het manna, dat van boven kwam en voor ieders gehemelte geschikt

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(16)

was. De schoonste voortbrengselen van menschelijke kunst verwelken na kortstondig gebruik, in onze handen, als afgesneden bloemen, en verliezen derzelver aangenamen geur; maar deze onverwelkelijke planten uit het paradijs worden, naarmate wij aan haar zijn gewoon geworden, hoe langer hoe schooner; hare frischheid neemt dagelijks toe; versche geuren spreiden zij om zich heen, en steeds nieuwe genietingen smaakt men er van. Hij die eenmaal hare voortreffelijkheid begrepen heeft, zal ze telkens op nieuw begeeren; en hij die ze het meest proeft, zal er het meeste welgevallen in vinden.’

Hoofdst. IV. - Goddelijke ingeving van den Bijbel.

De boeken van het Oude Testament, ten getale en in de orde waarin wij die thans bezitten, werden door de Joodsche Kerk voor heilig gehouden. Bijzonder ten aanzien van deze verklaart de apostel P

AULUS

: ‘Alle Schrift is van G

OD

ingegeven’ (2 Tim.

3:16); en de apostel P

ETRUS

getuigt: ‘Geene profetie der Schrift is van eigene uitlegging: want de profetie is voortijds niet voortgebragt door den wil eens menschen;

maar de heilige menschen G

ODS

, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze geproken’ (2 Petr. 1:20, 21).

Door Goddelijke ingeving verstaat men den bovennatuurlijken invloed van den Heiligen Geest: door dien invloed hebben de oude profeten gesproken. Deze ingeving bestaat hierin: 1

e

dat zij door den Heiligen Geest opgewekt en aangedreven zijn tot de onderneming van hun werk; 2

e

dat zij door eene bijzondere openbaring van G

OD

met dingen zijn bekend gemaakt, welke zij zonder dat niet zouden hebben kunnen

weten (zoo als, om iets te noemen, de geschiedenis der schepping, de gedachten van

(17)

G

OD

en ook van menschen); 3

e

dat zij bestuurd zijn in de keus van de geschikte woorden om hetgene zij gewaar werden, gevoelden en wisten, juist uit te drukken;

en 4

e

dat zij in alles geleid zijn om overeenkomstig G

ODS

wil te schrijven.

Dat de Heilige Schriften van G

OD

zijn ingegeven, bewijzen ten duidelijkste: 1

e

de Godewaardige begrippen van de Godsdienst, welke zij verkondigen; 2

e

de grootheid en majesteit, welke zij aan den almagtigen God toekennen; 3

e

de zuiverheid en redelijkheid van hare zedeleer; 4

e

de majestueuse eenvoudigheid van haren stijl; 5

e

de wondervolle invloed, welken zij op het gemoed der geloovigen uitoefenen; 6

e

de getrouwheid en onbaatzuchtigheid der schrijvers; 7

e

de wonderen, met welke zij hunne leer bevestigd hebben; 8

e

de wonderbare bewaring van de onderscheidene boeken tot op onzen tijd; en 9

e

de vervulling van de talrijke en onderscheidene voorzeggingen.

Deze ingeving strekt zich uit over al de boeken der Heilige Schriften, over al hunne schrijvers en de hoofdpersonen die daarin sprekende voorkomen; en hoewel al wat daarin vervat is, niet oorspronkelijk van G

OD

of door Hem ingegeven is, als: de aanhalingen uit Heidensche schrijvers, de woorden van den duivel, de uitdrukkingen van booze menschen, en zelfs van vromen, die in sommige dingen niet regt van G

OD

gesproken hebben, - zoo zijn de schrijvers van die boeken waarin die gezegden geschreven staan, nogtans in het te boek stellen van dat alles door G

OD

aangedreven, ingegeven en bestuurd; deels om de waarheid van historische feiten en deels om de boosheid van den duivel en van goddelooze menschen aan te toonen, zoowel als de zwakheid en feilbaarheid van de vromen, en dat alles tot onze waarschuwing en leering.

De Goddelijke ingeving bepaalt zich tot de oorspron-

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(18)

kelijke Schrift; hiervan houdt ieder waar geloovige zich ten volle overtuigd. Maar niemand zal er voor willen strijden, dat ook de overschrijvers in de onderscheidene eeuwen hun werk onder Goddelijke ingeving verrigt hebben. Niettemin hebben wij een genoegzamen waarborg voor de naauwkeurigheid der gemaakte afschriften, in de trouw van de bewaarders der Heilige Schrift, in den naijver der strijdende partijen, zoo van Joden als Christenen, en der velerlei sekten onder hen, die streng op elkander acht gaven en de minste vervalsching, uit onkunde of moedwil voortspruitende, niet zouden gedoogd hebben, gelijk ook in de groote vermenigvuldiging van afschriften en overzettingen in onderscheidene talen, die reeds vroegtijdig gemaakt zijn. De overeenstemming tusschen de oude handschriften, beide van het Oude en van het Nieuwe Testament, is na het striktste onderzoek verwonderlijk naauwkeurig bevonden;

en wel meer bepaaldelijk in alle punten van aanbelang.

Hoofdst. V. - Bestemming van den Bijbel.

Daar de Bijbel G

OD

tot auteur heeft en door de bijzondere ingeving van den Heiligen Geest is geschreven, mogen wij het voor gewis houden, dat hij met de gewigtigste bedoeling is gegeven. De Bijbel is klaarblijkelijk bestemd, om ons naauwkeurige inlichtingen te geven omtrent de schepping van alle dingen door het alvermogend Woord van G

OD

; om ons bekend te maken met den staat van reinheid en

gelukzaligheid onzer eerste ouders in het paradijs, en met hunnen treurigen val uit

dien heilstaat door hunne overtreding van den wille G

ODS

, welke de eerste oorzaak

is van alle zonde en ellende. Daarenboven is de Bijbel ons gegeven om ons de

verpligting te leeren ken-

(19)

nen, welke wij jegens Hem hebben, die onze almagtige Schepper, onze liefderijke Weldoener en onze regtvaardige Regter is; en om ons de wijze te openbaren, waarop wij ons van zijne toegenegenheid voor eeuwig mogen verzekeren en toebereid kunnen worden voor het bezit van een eeuwig verblijf in zijn heerlijk koningrijk. De Schriften zijn vooral bestemd om ons wijs te maken tot zaligheid, door het geloof in den Heere J

EZUS

C

HRISTUS

: 1

e

om ons 's Heeren barmhartigheid te leeren, zoo als Hij die in zijnen Zoon heeft geopenbaard; 2

e

onze harten te herscheppen naar de gelijkenis van G

OD

onzen Zaligmaker; 3

e

onze zielen op te kweeken in wijsheid en geloof, in liefde en heiligheid; 4

e

ons volmaaktelijk toe te rusten tot alle goed werk, en ons bekwaam te maken om G

OD

op aarde te verheerlijken; en 5

e

om ons te leiden tot eene

onverwelkelijke erfenis met de geesten der volmaakte regtvaardigen, en eindelijk met C

HRISTUS

in den hemel verheerlijkt te worden.

Indien dit de bestemming is van den Bijbel, hoe noodzakelijk moet het dan voor iedereen zijn, om alle ernstige en verschuldigde aandacht te wijden aan hetgene daarin is geopenbaard! Het Woord van G

OD

lokt ons tot aandachtig en biddend onderzoek in de dringendste en overtuigendste bewoordingen uit. Het sluit zijne liefelijke uitnoodigingen met den uitroep: ‘Die wil, die kome en neme het water des levens om niet!’ (Openb. 22:17). De taal der heilige schrijvers waarmede zij de menschenkinderen toespreken, vloeit over van de ondoorgrondelijke teederheid van G

ODS

mededoogen jegens zondaren, en de genaderijkste beloften van den Heer der heerlijkheid vergezellen die Goddelijke uitnoodigingen.

Diegenen echter, welke de liefderijke uitnoodigingen des Bijbels verwerpen, zullen op den grooten dag des

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(20)

Heeren geenszins onschuldig gehouden worden. ‘Hoe zullen wij ontvlieden,’ roept een apostel uit, ‘indien wij op zoo groote zaligheid geene acht nemen?’ (Hebr. 2:3).

Den Bijbel te verwerpen, onder de Christelijke bedeeling, is het medelijden en de liefderijke barmhartigheid van God, alsmede de zegeningen van zijn genadeverbond met voeten treden. De apostel spreekt hierover deze geduchte woorden uit: ‘Als iemand de Wet van M

OZES

heeft te niet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid onder twee of drie getuigen; hoe veel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zone G

ODS

vertreden heeft, en het bloed des Nieuwen Testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan?’ (Hebr. 10:28, 29). Onze genadige Heer en Zaligmaker heeft zelf verklaard: ‘Die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden’ (Mark.

16:16).

Hoofdst. VI. - Echtheid van den Bijbel.

Wij hebben de sterkste en voldoendste bewijzen dat de boeken van den Bijbel echt

en onvervalscht zijn. De schriften van het Oude Testament zijn bijeengebragt en

voltooid door de naauwlettende zorg van door G

OD

ingegeven profeten. De bijzondere

voorzienigheid G

ODS

is vooral merkbaar in de vertaling van het Oude Testament in

het Grieksch omstreeks 285 jaren vóór de geboorte van C

HRISTUS

, ten gebruike der

Joden, die in zulke landstreken woonden, alwaar die taal gesproken werd. De

getuigenis, welke onze Zaligmaker van het Oude Testament gaf, zoo als het bij de

Joden in Judéa gebruikt werd, en de aanhalingen welke de schrijvers van het Nieuwe

uit deszelfs onderscheidene boeken gemeenlijk

(21)

naar de Grieksche overzetting gedaan hebben, bevestigen wat wij alreede van de oudheid des Bijbels hebben gezegd, en bewijzen tevens zijne echtheid. Dit zal nog sterker uitkomen, wanneer wij in aanmerking nemen, dat de Joden zelve de bewaarders zijn van dit Oude Testament; dat het hun oud heilig boek was; dat het de duidelijkste voorzeggingen behelst, aangaande de ontrouw van hun volk, alsmede de opkomst, den voortgang, de meerdere voortreffelijkheid en de eindelijke zegepraal van het Christendom; en eindelijk indien men overweegt, dat zij nog de vijanden zijn gebleven van hetgene het eischt en dat ook deze vijandschap daarin is voorspeld geworden.

Voorts is het ten volle bewezen dat de boeken van het Nieuwe Testament geschreven en terstond in het licht gegeven zijn door personen, die in den tijd der daarin vermelde gebeurtenissen geleefd hebben en wier namen hunne geschriften dragen: - 1

e

door eene onafgebrokene reeks van Christenschrijvers van de dagen der apostelen af tot op den tegenwoordigen tijd; 2

e

door het eenstemmig en wel onderrigt geloof der Christenen van iedere belijdenis; 3

e

door de volledige en ondubbelzinnige erkentenis van de geleerdste vijanden des Christendoms.

Geen enkel wel onderwezen en opregt mensch kan er aan twijfelen, of de boeken die wij onder de namen van M

ATTHÉUS

, M

ARKUS

, L

UKAS

en J

OHANNES

bezitten, zijn geschreven door hen naar wie zij genoemd zijn. Van hunne uitgave af is dit nimmer tegengesproken. Ook hebben wij de onwankelbaarste gronden om te gelooven, dat al de gebeurtenissen in dezelve vervat, en al de verhalen die daarin aangaande de daden en gezegden onzes Verlossers voorkomen, stiptelijk waar zijn.

M

ATTHÉUS

en J

OHANNES

waren twee van 's Heeren apostelen; zijne trouwe gezellen gedurende geheel den

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(22)

tijd zijner bediening; ooggetuigen van de gebeurtenissen en oorgetuigen van de gesprekken, die zij mededeelen. M

ARKUS

en L

UKAS

, hoewel zij niet tot de twaalf apostelen behoord hebben, waren evenwel hunne tijd- en lotgenooten; zij leefden in vriendschap en naauwen omgang met dezulken die bij de gebeurtenissen welke zij verhalen, tegenwoordig waren geweest. Algemeen onderstelt men dat L

UKAS

een der zeventig discipelen geweest zij, die door den Heer zelven geroepen werden om zijn Evangelie te verkondigen; en indien dit zoo is, dan heeft hij den Heere even goed in persoon gekend als de apostelen. En al is hij niet een der zeventig discipelen geweest, zeker is het dat hij jaren lang de trouwe reisgezel van P

AULUS

en goed onderrigt was van hetgeen hij heeft geschreven. Bij den aanhef van zijn Evangelie legt L

UKAS

zijne goede en grondige bekendheid met zijn onderwerp aldus bloot:

‘Naardemaal velen ter hand genomen hebben, om in orde te stellen een verhaal van de dingen die onder ons volkomene zekerheid hebben; gelijk ons overgeleverd hebben die van den beginne zelve aanschouwers en dienaars des Woords geweest zijn, - zoo heeft het ook mij goedgedacht, hebbende alles van voren aan (van den aanvang af) naarstiglijk onderzocht, vervolgens (naar orde) aan u te schrijven, voortreffelijke T

HEÓFILUS

! opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen, waarvan gij onderwezen zijt’ (Luk. 1:1-4).

Daar L

UKAS

ook de schrijver is van de Handelingen der Apostelen, hebben wij

tot schrijvers van de vijf eerste boeken des Nieuwen Testaments, mannen die de

naauwkeurigste kennis droegen van hetgeen zij verhalen, hetzij door eigen opmerking,

hetzij door onmiddellijke mededeeling van de zoodanigen die al het verhaalde gehoord

en gezien hebben. Zij konden derhalve noch zelve bedrogen

(23)

zijn, noch hadden er eenige reden of aanleiding toe om anderen te bedriegen. Zij waren eerlijke, eenvoudige, zeer opregte en rondborstige lieden; dit blijkt klaarlijk uit hunne schriften, en hunne grootste vijanden zelve hebben nimmer de zuiverheid van hun karakter aangerand. Met valsche berigten trouwens zouden zij niets hebben kunnen gewinnen, en de leerstellingen die zij verkondigden, verzegelden zij zelfs ten laatste met hun eigen bloed.

Dan, behalve dit alles, werden zij tot het zamenstellen van die schriften welke de blijde boodschap onzer verlossing behelzen, niet slechts door eene opregte liefde voor de zielen der menschen aangedreven, neen maar door den almagtigen invloed van den Heiligen Geest; en zijne genadige en onfeilbare leidingen waarborgden hen voor elke mogelijke dwaling en misvatting, in het schrijven van boeken, die bestemd waren tot stichting en heiliging van alle volken en navolgende geslachten.

Dezelfde krachtdadige ingeving van den Heiligen Geest bestuurde de apostelen in het schrijven van Zendbrieven aan de nieuw gestichte gemeenten, overeenkomstig de beloften van hunnen Meester. (Joh. 14:26; 16:13; Hand. 1:8). Omstreeks het begin der tweede eeuw werden de afschriften van meest al de boeken des Nieuwen Testaments tot één boekdeel zamengevoegd. In het eerst, het is waar, bij gebrek aan volkomen goed narigt, toen de Evangeliën en Zendbrieven door verschillende en ver van elkander verwijderde kerken bewaard werden, en verscheidene boeken, valschelijk aan de apostelen toegeschreven, uitgegeven en wijd en zijd verspreid waren, aarzelden eenige gemeenten om den Zendbrief aan de Hebreërs, den Tweeden Brief van P

ETRUS

, den Tweeden en Derden van J

OHANNES

en het boek der Openbaring voor Goddelijke schriften aan te nemen. Men onderzocht op het naauw-

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(24)

gezetst derzelver echtheid, en kwam toen tot de volle overtuiging, dat zij inderdaad ingegeven schriften waren van C

HRISTUS

' apostelen. Dien ten gevolge werden zij met goedkeuring van al de kerken aangenomen, als zijnde van gelijk gezag en van gelijke waardigheid met de andere schriften des Nieuwen Testaments.

Wat voorts de bewaring der heilige boeken tot op onzen tijd betreft: het is zeker, dat alhoewel de oorspronkelijke geschriften verloren zijn geraakt, de boeken van het Nieuwe Testament zonder eenige wezentlijke verandering, veel minder vervalsching, tot ons gekomen zijn, en dat zij in alle zaken van aanbelang nog evenzoo zijn, als toen zij uit de handen hunner schrijvers kwamen. Door het maken van afschriften, dat van tijd tot tijd vóór de uitvinding der boekdrukkunst veelvuldig plaats had, mogen eenige letters en lettergrepen, zelfe enkele woorden in sommige handschriften zijn uitgelaten of veranderd, - geene gewigtige leerstelling, geen voorschrift, geene geschiedkundige bijzonderheid is in dezelve, moedwillig of bedriegelijk, vervalscht.

Dat zou, trouwens, onmogelijk geweest zijn: omdat, zoodra de oorspronkelijke handschriften in het licht gegeven waren, er onmiddelijk zeer vele afschriften van gemaakt werden, welke de Evangelische zendelingen, allerwege waar zij zich naartoe begaven, heen bragten en naar de onderscheidene gemeenten zonden. Daarbij werden zij al ras in vreemde talen overgezet en de afgelegenste kerken van deze vertalingen voorzien. Geregeld werden zij in de Christelijke bijeenkomsten gelezen, door menigeen met vlijt gebruikt, en door velen bij geheele boeken van buiten geleerd.

Zij werden door vele schrijvers aangehaald. Onderscheidene sekten, die van elkander

verschilden, soms in gewigtige leerpunten, beriepen zich alle op die zelfde boeken,

als op den van

(25)

G

OD

gegeven onfeilbaren standaard der leer, en waren bijgevolg naijverig op hunne hoede tegen de minste poging om het Woord der Goddelijke openbaring te vervalschen of te veranderen.

Wie zou kunnen denken dat G

OD

, die zijnen Zoon gezonden heeft om deze leer te verkondigen, en zijne apostelen om haar door de hulp des Heiligen Geestes te boek te stellen en te prediken, en die haar door zoo vele wonderen voor het oog der wereld heeft bekrachtigd, het gedoogd zou hebben, dat eenige booze lieden iets aan die uitdrukkingen bedierven of veranderden, waaraan het geluk des menschdoms hangt!

Ongerijmd is het, te denken dat G

OD

de goddeloozen zou toestaan iets te verdonkeren van zijnen goeden wil, dien Hij jegens den mensch heeft aan den dag gelegd.

Dat er verschil gevonden wordt in de handschriften des Bijbels, kan niemand verwonderen, die bedenkt dat vóór de uitvinding der boekdrukkunst in 1423, alle boeken moesten worden afgeschreven, en zulks somwijlen door onwetende,

zorgelooze en loszinnige menschen geschiedde, hoewel zij in de schrijfkunst overigens bedreven waren. Deze afschrijvers stonden niet onder eenen bovennatuurlijken invloed die hen tegen de mogelijkheid van dwalen behoedde; en eene fout in ééne kopij, moest noodzakelijk weder in al de van deze kopij gemaakte afschriften gevonden worden; ieder dezer afschriften kon weder zijne eigene fouten hebben;

zoodat de onderscheidene of verschillende lezingen (varianten) vermeerderden naar evenredigheid van de gemaakte afschriften. Behalve doordat de schrijvers het een of ander kunnen hebben overgeslagen, hebben zij nog andere lezingen kunnen veroorzaken, door of uit onwetendheid de eene letter of zelfs het eene woord voor het andere in de plaats te stellen, of ook door uit

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(26)

onoplettendheid een geheelen regel of volzin uit te laten. Langs deze onderscheidene wegen is het zeer natuurlijk te verwachten, dat er, zoo men al de kleine

verscheidenheden van enkele woorden, lettergrepen en letters mederekent, talrijke verschillende lezingen (varianten) ontdekt kunnen worden, wanneer men eenige honderde handschriften van al de Bijbelboeken met elkander vergelijkt.

Deze handschriften der Heilige Schriften bevinden zich in bijna al de oude boekerijen der Christelijke wereld, en klimmen tot eenige duizenden op. Vijfhonderd zijn er reeds door geleerde mannen met ongemeene zorg onderzocht en met elkander vergeleken. Vele derzelve zijn uit de achtste, zevende, zesde, en zelfs uit de vierde eeuw; dus uit tijden, niet verre van de dagen der Apostelen en van de eerste verspreiding der Goddelijke Schriften. Het groote aantal handschriften, de vroege eeuwen waaruit zij verzameld zijn, en de overeenkomst van derzelver inhoud met de aanhalingen door de oude kerkvaders in de verschillende eeuwen gemaakt, bewijzen de echtheid van het Nieuwe Testament. Wat meer is, de geleerden verzekeren, dat, indien het Nieuwe Testament ware verloren geraakt, men zijnen geheelen inhoud weder zou hebben kunnen zamenstellen uit de aanhalingen die men van dit boek in de geschriften van de kerkvaders der vier eerste eeuwen vindt.

Hoofdst. VII. - Overzettingen des Bijbels.

De echtheid van den Bijbel zal nog meer bevestigd worden, indien wij op eenige van die vertalingen het oog vestigen

1)

.

1) Vergelijk omtrent dit onderwerp het belangrijke werkje: De Bijbel en de

Bijbelgenootschappen, te Amsterdam, bij J. BRANDT ENZOON, 1839; waaruit hier eenige bijzonderheden zijn overgenomen.

(27)

Van de vroegste tijden af heeft men den Bijbel in alle mogelijke talen overgebragt.

Het Oude Testament werd, zoo als wij reeds hebben aangemerkt, omstreeks 285 jaren vóór C

HRISTUS

geboorte in het Grieksch vertaald. Kort na de uitgave der apostolische schriften, werd de Bijbel in het Latijn overgezet, ten gebruike van die Christenen welke deze taal spraken. Deze werd de o u d e of I t a l i a a n s c h e V u l g a t a genaamd. Door het afschrijven verbasterd geworden, gaf H

I

ë

RONYMUS

, die in het jaar 420 (ná C

HR

.) gestorven is, eene herziene vertaling uit, de N i e u w e V u l g a t a geheeten, welke tot heden nog de eenige door de Roomsche kerk geldig gekeurde Bijbel is. Alle Bijbels door die kerk in de landtalen gebruikt, moeten naar die vertaling bewerkt zijn.

Naar het getuigenis van A

UGUSTINUS

, die in 430 stierf, moeten reeds te zijner tijd, dus in de vijfde eeuw talrijke vertalingen der Heilige Schrift hebben bestaan.

T

HEODORÉTUS

, een kerkelijk geschiedschrijver in de vijfde eeuw, bevestigde deze verklaring van den bisschop van Hippo, met de volgende belangrijke woorden: ‘De gansche aarde onder de zon is vervuld geworden met de Goddelijke redenen; niet alleen zijn zij in de taal der Grieken overgebragt, maar in al de talen waarvan de volkeren zich tot op dezen dag bediend hebben.’

In Engeland, werden in de achtste en volgende eeuwen gedeelten van den Bijbel in de toen gebruikelijke Saksische taal vertaald, vooral door B

EDA

, een geleerden en vromen monnik, die in 785 stierf, en door koning A

LFRED

, die in 900 is gestorven.

De eerste voltooide Engelsche Bijbelvertaling kwam van W

IKLEFF

, omstreeks 1380;

terwijl de eerste gedrukte Engelsche Bijbel eene vertaling was van W

ILLEM

T

INDAL

en M

ILES

C

OVERDALE

. Deze verscheen van 1526 tot 1535, te Antwerpen, werwaarts de

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(28)

eerste gevlugt was om zijnen arbeid in zekerheid voort te zetten. Hij werd in 1536 te Vilvoorden levend verbrand. De tegenwoordige kerkelijk goedgekeurde Engelsche Bijbel is op last van J

AKOBUS

I door 47 geleerden van 1607 tot 1611 vervaardigd, en de geleerdste en vroomste Engelsche Godgeleerden hebben van deze vertaling de gunstigste getuigenissen afgelegd.

In Frankrijk bezaten de Waldenzen reeds in 1160 eene vertaling van den Bijbel door P

ETRUS

W

ALDUS

vervaardigd; eene meer bekende kwam in 1385 in het licht, en in 1525 verscheen de Fransche Bijbel voor het eerst in druk; later verschenen er nog andere vertalingen en uitgaven van.

Ook in ons land werd de Bijbel reeds vroeg in de landtaal vertolkt. In 1270 had J

AKOB VAN

M

AERLANDT

zijn Rijmbijbel voltooid. Het is een der oudste ons bekende geschriften in onze taal, en bevat de meeste boeken van het Oude Testament, doch van het Nieuwe alleen de vier Evangeliën. In een afzonderlijk Hoofdstuk zullen wij over de eigentlijke Bijbelvertalingen in het Nederduitsch breedvoeriger spreken.

In Spanje liet koning A

LFONSUS

van Kastilië in 1280 de Heilige Schrift in het Kastiliaansch overzetten.

De meeste vertalingen die vóór de uitvinding der boekdrukkunst gemaakt zijn, zijn verloren geraakt. Eerst na die gewigtige gebeurtenis die eene der grootste omwentelingen in het Christendom, ja over de geheele wereld heeft te weeg gebragt, zijn van lieverlede vertalingen in de meest bekende talen, eerst van Europa, daarna ook van andere werelddeelen vervaardigd, gedrukt en verspreid geworden. Het was, zoo als de dichter zingt:

- De Schrift,

Het eerste, ging van toen vertienmaalduizendvuldigd Naar 's aardrijks hoeken uit! -

(29)

Sedert de oprigting der Bijbelgenootschappen, waarvan het Engelsche en

Buitenlandsche dat van 1804 dagteekent, het eerste was, zijn er Bijbels of gedeelten der Heilige Schrift in 106 talen vertaald en gedrukt, waarin de Schrift nog nooit te voren was vertaald; zoodat G

ODS

Woord nu reeds in bijna 160 verschillende talen en tongvallen door bijna alle volken der aarde gelezen wordt. En zouden wij dan in dat alles niet de leiding van G

ODS

genadige voorzienigheid erkennen?

Hoofdst. VIII. - Nederduitsche Bijbelvertalingen en de Staten-Bijbel.

De eerste gedrukte Nederduitsche Bijbel verscheen in 1477 te Delft naar de Vulgata.

Deze werd in 1548 vervangen door eene andere vertaling van N

IKOLAAS VAN

W

INGHE

, die in 1599, door de Leuvensche Doctoren herzien, te Antwerpen herdrukt werd, en heden ten dage nog door de Roomschen in ons land gebezigd wordt.

In 1524 gaf de geleerde E

RASMUS

eene Nederduitsche vertaling van het Nieuwe Testament te Delft in het licht; doch deze werd weldra door de Luthersche

overzettingen verdrongen: want toen L

UTHER

in het jaar 1523 de boeken van het Nieuwe Testament in het Hoogduitsch vertaald had uitgegeven, werd daarvan dadelijk eene vertaling in het Nederduitsch gemaakt, nog hetzelfde jaar te Antwerpen, en kort daarop ook te Amsterdam gedrukt. Het Oude Testament werd in 1534, mede terstond na de Hoogduitsche uitgave, er bijgevoegd. In 1526 zag eene vertaling van het Nieuwe Testament het licht, de eerste in ons land die van den geheelen Bijbel uitkwam, welke onder den naam van Liesveldschen Bijbel het meest gebezigd, en weder van een aantal overzettingen gevolgd

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(30)

werd, totdat te Emden in 1556 en in 1562 nog eene nieuwe vertaling van den Bijbel, door eenige Nederlandsche Godgeleerden naar den in 1525 door Z

WINGLIUS

en anderen vertaalden en te Zurich in het Hoogduitsch uitgegeven Bijbel bewerkt, onder den naam van Emdenschen Gereformeerden Bijbel werd uitgegeven.

Deze vertalingen lieten echter veel te wenschen over. Daarom begonnen de Nederlanders vertolkingen uit de oorspronkelijke talen te leveren, waarmede ook de beroemde en Godvruchtige F

ILIPS VAN

M

ARNIX

, Heer van St. Aldegonde, zich eenigen tijd onledig hield, en hieruit ontstond de zoogenoemde O u d e Ve r t a l i n g , van welke men zich voorts bediende, totdat de nu nog gebruikte S t a t e n -B i j b e l verscheen.

Reeds op de eerste Nationale Synode te Dordrecht in het jaar 1578 gehouden, besloot men eenige mannen te benoemen tot het daarstellen eener verbeterde Protestantsche Bijbelvertaling. Dit had echter toen geen voortgang. Op de vermaarde Dordrechtsche Synode, in de jaren 1618 en 1619 gehouden

1)

, begon men, reeds in hare zesde zitting over eene nieuwe en betere overzetting des Bijbels uit de grondtalen te raadplegen en besteedde daaraan onderscheidene zittingen. In de dertiende zitting ging men over tot het verkiezen der vertalers, aan welke eenige overzieners werden toegevoegd tot beproeving van hunnen arbeid. De vertalers waren J

OHANNES

B

OGERMAN

, W

ILLEM

B

AUDARTIUS

, G

ERSON

B

UCERUS

voor het oude,

1) Deze Synode was zamengesteld uit 58 Nederlandsche Hoogleeraren, Predikanten en Ouderlingen, en 28 Godgeleerden, door verschillende uitheemsche Vorsten en Staten op uitnoodiging der Staten-Generaal, afgezonden. De Vriesche Predikant BOGERMANwerd tot Voorzitter benoemd. Na 180 zittingen werd deze Synode den 29enMei 1619 gesloten.

(31)

en J

AKOBUS

R

OLANDUS

, H

ERMAN

F

AUKELIUS

en P

ETRUS

C

ORNELII

voor het nieuwe Testament en de Apokryfe boeken. Onder den arbeid die in 1620 aangevangen werd en in 1636 voltooid was, overleed B

UCERUS

in 1631, wiens werk door B

OGERMAN

en B

AUDART

voortgezet werd, C

ORNELII

in 1622, F

AUKELIUS

in 1625 en R

OLANDUS

in 1631, die door F

ESTUS

H

OMMIUS

en A

NTONIUS

W

ALAEUS

werden opgevolgd. De overzieners waren uit de onderscheidene provinciën gekozen. De vertalers waren kundige en bekwame mannen, welke hunnen arbeid in geloof en betrouwen op G

ODS

genadige leiding in alles verrigtten. De Voorzitter der Synode smeekte over hunnen arbeid onder anderen dus den zegen des Allerhoogsten af: ‘O Heere! ofschoon wij in ons zelve tot alle deze dingen enkel duisternis zijn, ja, de volslagenste

onbekwaamheid zelve, om iets goeds of heilzaams te denken, te willen, te volbrengen, zoo wijs Gij ons, o Heere! in dezen moeijelijken, maar hemelschen arbeid, den weg, dien wij veilig mogen intreden, waarop wij regt mogen voortgaan, langs welken wij het werk gelukkig, en met eene zuivere consciëntie mogen uit voeren. Geef ons, die in den Naam uws Zoons zijn vergaderd, uwen Geest, naar uwe beloftenis, den Geest der waarheid, der wijsheid, der voorzigtigheid, der bescheidenheid, des vredes en der liefde, als Leidsman en Leeraar. Open de oogen onzes verstands, ontsteek in ons gemoed den fakkel uwer zaligmakende kennis, en leid ons in uwe waarheid, opdat wij mogen aanschouwen de wonderen uwer Wet.’

Met ijver en met een geloovig vertrouwen op den almagtigen G

OD

, zetteden de vertalers hunnen arbeid voort. Te Leiden, waar zij zich met het werk der

Bijbelvertaling bezig hielden, brak eene pestziekte uit, welke in

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(32)

korten tijd 20,000 menschen ten grave sleepte. Nu ontstond er bedenking of het voor de elders dienende leeraren en hoogleeraren al of niet pligtmatig was om met levensgevaar in deze stad te blijven. Om tot een bepaald besluit te komen, ving men de beraadslaging aan met een vurig gebed tot G

OD

, en toen nu hieraan onder allen slechts één gevoelen was, om namelijk te blijven dáár en aan het werk waartoe zij geroepen waren, zagen zij hierin eene merkbare aanwijzing van G

OD

, en gingen met gemoedigd vertrouwen voort. Geen wonder dat zij aan het einde van hun werk uitriepen: ‘Tusschen duizend en duizend beelden en geruchten des doods, hebben wij, gezond in de nabijheid van zulk eene grafplaats, waar wij dikwijls op éénen dag honderd lijken zagen wegvoeren, met eene heilige opgeruimdheid des gemoeds, dat gedenkstuk mogen volbrengen.’

Deze vertaling onderscheidt zich behalve door hare groote naauwkeurigheid, nog door de daarbij gevoegde, in vele opzigten uitmuntende kantteekeningen, in welke gedurig het Oude Verbond door het Nieuwe en het Nieuwe door het Oude verklaard wordt, veel malen de letterlijke woorden van het oorspronkelijke worden opgegeven, en waarvan een bevoegd beoordeelaar heeft gezegd: ‘dat men naauwelijks bij eenig Christen-volk eene verklaring zal vinden die zoo kort de regte en diepe beteekenis van het Oude Testament, (en zeker niet minder van het Nieuwe) ook voor onze dagen handhaaft.’

Bij een besluit van 29 Julij 1637, werd de uitgave van deze vertaling door de

vergadering der Staten-Generaal goedgekeurd en bevolen; van daar de naam van

S t a t e n -B i j b e l . In dat besluit wordt onder anderen gezegd: ‘dat in deze vertaling

alles was bijgebragt, wat de waarheid, de eigenschap van de woorden, en de zin

derzelve

(33)

konden vereischen, en dat zij daarom in de kerken en openbare scholen der Vereenigde Nederlanden moest worden aangenomen en gebruikt.’

Van dezen S t a t e n - B i j b e l maken alle Protestantsche kerkgenootschappen, de Lutherschen alleen uitgenomen, die hunne eigene overzettingen naar die van L

UTHER

hebben, gebruik, en geven, bij hun verschil van inzigten over sommige leerpunten, alzoo eene aangename en treffende getuigenis aan de zuiverheid en naauwkeurigheid van onze vertaling. Niettemin moet men niet vergeten dat zij, hoe voortreffelijk ook, menschenwerk is; en het zou derhalve dwaas zijn te willen beweren, dat zij volmaakt, en hier en daar niet voor verbetering hoegenaamd vatbaar ware.

Altijd is dit kostelijk gedenkstuk van het geloof, de wijsheid en Godsvrucht onzer vaderen in groote waarde gehouden. Zoo lang de Republiek der Vereenigde

Nederlanden bestaan heeft, ging jaarlijks eene bezending van Predikanten naar Leiden, om naar den toestand van het oorspronkelijke handschrift, hetwelk aldaar met groote zorg bewaard werd, plegtig onderzoek te doen. Maar hetgeen nog meer zegt, deze Nederlandsche Bijbel was tot stichting, versterking en vertroosting onzer

Nederlandsche vaderen. ‘Geen huis waar het Boek der boeken niet gevonden werd;

geene opofferingen te groot om het zich te verschaffen; geen hooger roem voor de kunst, dan het in waardigen dos te doen verschijnen; geene heiliger bewaarplaats voor de gedachtenis van huiselijke zegeningen en beproevingen. In prachtigen band prijkte de Bijbel op het sierlijkste huisraad, als het sieraad aller sieraden! Dat Boek ging als een kerkelijk erfgoed van het eene geslacht tot het andere over, en de vader wist zijn kind geen getrouwer gids op den weg des levens mede te geven; de eenvoudige werd van deszelfs gebruik niet af-

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(34)

getrokken door een overvloed van nuttelooze of ijdele geschriften; en de wijze en geleerde boog zich in ootmoed voor de hemelsche taal, die het hem deed hooren, en liet zich als een kind in stilheid onderwijzen tot zaligheid. Neêrlands helden putteden ook daaruit de sterkte hunner ziel.’

‘Geen wonder, dat terwijl de Staatsinrigting aan de verbreiding van G

ODS

Woord voordeelig was, hetzelve in de scholen gebezigd, op de armenscholen als prijs uitgereikt, in openbare instellingen van weldadigheid vlijtiglijk gebruikt werd, en geen wees eenig Godshuis zonder een Bijbel bij den uitzet verliet, bijkans ook geen enkel huisgezin de Heilige Schrift miste, en alzoo in ons vaderland in nadruk werd bevestigd, dat, wanneer eerst het koningrijke G

ODS

en zijne geregtigheid gezocht wordt, ook alle andere dingen toegeworpen worden.’

Hoofdst. IX. - Over de gemoedsgesteldheid, waarin de Bijbel behoort gelezen te worden.

De oppermagtige goedheid G

ODS

blinkt op eene bijzondere wijze uit in de wijsheid en bekwaamheid, waarmede Hij zijne dienstknechten, die Hij met het onderwijs van zijn Woord heeft belast, begiftigd heeft. Door zijne genadige voorzienigheid zijn de Heilige Schriften niet alleen tot op onze tijden bewaard gebleven, maar zij zijn daarenboven door vrome en getrouwe mannen in onze taal overgebragt, en door dezelfde voorzienigheid is de drukkunst uitgevonden, waardoor zij voor iedereen verkrijgbaar geworden zijn; zoodat de Bijbel nu het gemeenzaamste van alle boeken is geworden, terwijl hij voor zes- en vierhonderd jaren veel gelds kostte en moeijelijk te verkrijgen was

*)

.

*) Slechts ééne proeve! In 1274 kostte een Bijbel met uitlegging f 360, een Psalmboek f 90;

ongehoorde sommen, voorwaar! in een tijd toen het dagloon eens arbeiders nog geen stuiver van onze geldswaarde bedroeg, en twee wipbruggen te Londen op f 300 te staan kwamen.

(35)

Iedereen gevoelt echter dat het gansch niet onverschillig is, hoe men den Bijbel leest.

Eenigen lezen den Bijbel als een boek van uitspanning; anderen gebruiken dien als de oudste, echtste en geloofwaardigste bron der geschiedenis; nog anderen, b.v.

letterkundigen, alleen om zijne verhevene klassieke taal en om de schoonheden van zijnen stijl en zamenhang. Daar zijn echter maar weinigen, die den Bijbel

overeenkomstig zijn hoofddoel, met heilige aandacht en eerbied lezen, en met de opregte bede, om de Goddelijke verlichting en den heiligenden invloed des Heiligen Geestes.

Om het Woord van G

OD

met vrucht te lezen tot zaligheid, moet het hart vooraf met de vereischte gezindheden toegerust zijn.

1

e

. De Bijbel moet met eerbied gelezen worden. - Men bedenke toch dat de Bijbel de van den almagtigen G

OD

. ingegeven Openbaring is. Dit schijnt, helaas! al te veel uit het oog verloren te worden, zelfs vaak door opregte menschen. Wij zijn zoo gewoon geraakt aan het gezigt van den Bijbel, dat wij gevaar loopen dien als een gewoon boek aan te zien; maar iederen keer dat wij het oog slaan op het heilige Boek, behooren wij eenen levendigen indruk te hebben van deszelfs natuur, en te bedenken dat het een wonder is van Goddelijke barmhartigheid. ‘Mijn hart heeft gevreesd voor uw Woord,’ zegt de koninklijke Psalmdichter, Ps. 119:161

b

. Dit wondervol boek draagt in zijne woorden blijkbaar het Goddelijke zegel; het brengt Goddelijk gezag mede; het is de eenige regel van onzen pligt in dit le-

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(36)

ven, en de wet waarnaar allen op den jongsten dag zullen geoordeeld worden. ‘Alzoo spreekt de Heere: op dezen zal Ik zien: op den arme en verslagene van geest en dien die voor mijn Woord beeft!’ (Jes. 66:2). Er kan voorwaar, niets onbetamelijker zijn, dan het Woord van den almagtigen G

OD

met een oneerbiedig, onaandachtig en ligtzinnig gemoed te lezen; en kan er ook wel iets gevaarlijker zijn?

2

e

. Leergierigheid en leerzaamheid is onmisbaar om de Heilige Schriften met vrucht te lezen. - Zij zijn ‘de woorden G

ODS

,’ en hij die haar tot stichting en zaligheid wil lezen, moet hare onfeilbare onderwijzingen als de lessen der oneindige Wijsheid aannemen. ‘Hij zal de zachtmoedigen leiden in het regt; en Hij zal den zachtmoedigen zijnen weg leeren. De verborgenheid des Heeren is voor degenen die Hem vreezen;

en zijn verbond om hun die bekend te maken’ (Ps. 25:9, 14). Vooroordeel, vooraf opgevatte begrippen, en eigengemaakte, geliefkoosde denkbeelden moeten geheel ter zijde gelegd worden, en het gemoed dient even vatbaar te zijn voor de Goddelijke waarheid, als het was voor het signet. Iedere gekoesterde lust moet verloochend, elke troetelzonde opgeofferd worden. De Apostel J

AKOBUS

geeft deze wijze besturing:

‘Legt af alle vuiligheid en overvloed van boosheid, en ontvangt met zachtmoedige wijsheid het Woord dat in u geplant wordt, hetwelk uwe zielen kan zalig maken’

(Jak. 1:21). De wijze waarop de eerste Christenen de Schriften beschouwden, toont

te gelijk eerbied en nederigheid: ‘Als gij het Woord der prediking G

ODS

ontvangen

hebt, zoo hebt gij dit aangenomen, niet als der menschen woord, maar (gelijk het

waarlijk is) als G

ODS

Woord’ (1 Thess. 2:13).

(37)

3

e

. Geloovige overgave aan den invloed van den Heiligen Geest is almede noodzakelijk om den Bijbel met vrucht te lezen. - ‘De natuurlijke mensch,’ hoe beschaafd hij ook van manieren zij, hoe voorzien ook van velerlei kunde, ‘begrijpt niet de dingen die des Geestes G

ODS

zijn: want zij zijn hem dwaasheid; en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden’ (1 Kor. 2:14). Om onze zinnelijke harten bekwaam te maken om de Heilige Schriften tot onze behoudenis te onderzoeken en te eerbiedigen, heeft G

OD

, onze hemelsche Vader, genadiglijk zijnen Heiligen Geest beloofd aan degenen welke om diens verlichtenden en heiligenden invloed bidden.

‘Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat Hij ze van G

OD

begeere, die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden’ (Jak. 1:5). ‘Indien dan gij die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoe veel te meer zal de hemelsche Vader den Heiligen Geest geven dengenen die Hem bidden!’ (Luk.

11:13). - Vele der Goddelijke dingen in de Schrift zijn zeer diep, zoodat zij niet ontdekt, niet regt begrepen, niet regt gevoeld kunnen worden, dan door de hulp van G

ODS

Geest. Dit is de groote en voorname les, die men hun geven moet welke de bedoelingen van G

OD

in de Schrift willen uitvorschen. Mogten zij dan ernstig, ijverig, getrouw en vurig zijn in hunne smeekingen en gebeden, dat G

OD

, overeenkomstig zijne belofte, genadiglijk zijnen Heiligen Geest zende, om hen te besturen, te leiden, te leeren en te onderwijzen, om hun verstand teopenen, opdat zij de Schriften mogen verstaan, zoo als onze Heer zijne discipelen het verstand opende. Zoo wij niet door Hem geleid worden, zullen wij hierin met weinig vrucht arbeiden. Ja, wee hem, die hierin op zijn eigen verstand leunt!

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(38)

4

e

. De Bijbel moet gelezen worden met eene brandende begeerte om zijne

vertroostingen te genieten en zijne voorschriften te gehoorzamen. - Is de Bijbel ons door Goddelijke ingeving geschonken, is hij ons gegeven met het doel om zondaren zalig te maken, door het geloof in J

EZUS

C

HRISTUS

, kan de Bijbel ons opheffen tot geloof en heiligheid, leiden tot gemeenschapsoefening op aarde met G

OD

, en ons eene erfenis geven onder de geheiligden door het geloof in C

HRISTUS

J

EZUS

, - zoo moet hij ook gelezen en bestudeerd, onderzocht en doorzocht worden met een nederig, geloovig en biddend gemoed; zullen toch zijne zielvernieuwende leeringen verstaan en geliefd, en zijne heilige voorschriften van harte en algemeen opgevolgd worden.

Op die wijze onderzocht de vrome Psalmist het Woord van G

OD

en ondervond deszelfs Goddelijken invloed. De 19

e

en 119

e

Psalmen zijn zeer schoone en stichtelijke proeven van eene vruchtbare wijze van Bijbelonderzoek. O! dat ieder onzer lezers den Geest bezittende, zich de taal van den Psalmdichter eigen make: ‘Ontdek mijne oogen; dat ik aanschouwe de wonderen uwer Wet. De Wet uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver. Laat mijn hart opregt zijn tot uwe inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde. Ik heb uwe getuigenissen genomen tot eene eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid’ (Ps. 119:18, 72, 80, 111). ‘Zoo iemand wil des Vaders wille doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit G

OD

is’ (Joh.

7:17). De geheele Schrift is van G

OD

ingegeven en is nuttig, zijnde door den Heiligen

Geest geschreven, opdat alle menschen in haar het geneesmiddel zouden zoeken tot

genezing van hunne eigene kwalen. Zij doorzoekt hunne harten, ontdekt hunne

gedachten, sticht beginselen in hunne gewe-

(39)

tens, oordeelt hunne daden, verheft hunnen geest, troost hunne zielen, verlicht hun verstand, schenkt hun hoop, vertrouwen en liefde tot G

OD

: zij voert hen tot eene innige gemeenschap met Hem, leidt hen tot kinderlijke gehoorzaamheid, en tot eene eeuwige genieting van Hem. En dit werk van den Heiligen Geest in en door de Schrift verzegelt en bevestigt haar Goddelijk gezag; zoodat zij in haar vrede, geestelijken troost en groote gerustheid vinden. Wanneer zij eenmaal deze ondervinding van hare Goddelijke kracht hebben mogen smaken, kunnen geene menschen of duivelen hun de Heilige Schrift, door iets hoegenaamd, door kerkelijk gezag zoo min als door de spitsvindigste redeneringen, doen verwerpen.

Hoofdst. X. - Eenige regelen, ter bevordering van het vruchtbaar Bijbellezen.

Behalve de vereischte gemoedsgezindheid om den Bijbel met nut te kunnen lezen, zijn er nog andere min of meer belangrijke regelen in acht te nemen, om al het gewenschte voordeel uit die heilige verrigting te trekken. De volgende hebben de proef doorgestaan en zijn allezins nuttig bevonden.

1

e

. Lees dagelijks in den Bijbel. - Iedereen kan niet even veel lezen. T

HOMAS

C

OUGE

, een uitstekend leeraar, las iederen dag vijftien hoofdstukken. C

HRYSÒSTOMUS

, een bisschop die in de vierde eeuw leefde, las, behalve andere gedeelten des Bijbels, den geheelen Zendbrief aan de Romeinen twee malen in de week door. Doch dit kan iedereen niet doen. Er zijn evenwel weinige menschen, die niet elken ochtend en elken avond een kapittel zouden kunnen lezen. Maar al was het maar, dat men iederen dag één enkel vers las, en des zondags

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(40)

wat meer, de nadenkende en opregte geloovige zon er reeds een groot voordeel uit trekken: immers ‘zijn lust is in des Heeren Wet; en hij overdenkt zijne Wet dag en nacht’ (Ps. 1:2). ‘Welgelukzalig is de mensch die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan mijne poort, waarnemende de posten mijner deuren’ (Spr. 8:34). Den geloovige is het dagelijksche voedsel uit G

ODS

Woord voor zijne ziel even onontbeerlijk, als het dagelijksche brood voor zijn ligchaam.

2

e

. Lees elk boek van den Bijbel achtereen en in zijn geheel. - Het verraadt een wuft gemoed, wanneer men een belangrijk boek alleen bij brokstukken, en ongeregeld leest; en toch is dit een vrij algemeen gebrek. Is zulks nu berispelijk ten opzigte van een gewoon boek, hoe veel te onverstandiger en misdadiger is zulk eene handelwijze ten opzigte van het Woord van G

OD

! In een boek, bijzonder van den Bijbel,

gewoonlijk alleen datgene te lezen wat zoo maar het eerst voor de hand komt, of het enkel te doorbladeren, dit is geenszins de weg om de meening van den schrijver goed te verstaan. Verscheidene boeken der Schrift staan grootendeels met andere in een zeer naauw en tot een goed begrip onafscheidelijk verband. Zoo kan men b.v. Génesis, de Evangeliën, de Handelingen der Apostelen, den Brief aan de Romeinen en dien aan de Hebreërs, niet begrepen, wanneer men die afzonderlijk en bij gedeelten leest.

Elk boek behoort ook achtereen uitgelezen te worden, alvorens men aan een ander beginne, opdat men de geheele bedoeling en het volle oogmerk van den schrijver kunne vatten.

Hoewel al de boeken des Bijbels nuttig en noodig, ja ook tot onze onderwijzing

gegeven zijn, zijn evenwel alle niet even onontbeerlijk, vooral voor den meer

eenvoudigen Christen. De geschiedkundige boeken in het alge-

(41)

meen, de Psalmen, die allen op zich zelve staan, de Evangeliën en Zendbrieven, boeijen de geloovigen gemeenlijk het meest; omdat zij meer geschikt schijnen om hen te stichten, te heiligen en te vertroosten op hunne aardsche pelgrimsreize; maar het volle oogmerk, de kracht, de geheele inhoud en het nut dat zij aanbrengen, kunnen niet goed gevat, niet op regten prijs gesteld worden, dan door ze allen en ieder in zijn geheel te lezen.

3

e

. Let op de bedoeling en den zamenhang van ieder boek. - Losse, uit haar verband genomen plaatsen uit de Schrift worden dikwerf verkeerd verstaan en onjuist toegepast, zelfs door menschen, die het anders wel meenen, doordien zij niet op de bedoeling en den zamenhang van het gewijde boek letten. De goddeloozen verdraaijen vaak het Woord van G

OD

; zoo als de duivel deed, toen hij den Zaligmaker verzocht (Matth. 4:6). P

ETRUS

, die zijne broeders voor zulk een gevaar waarschuwt, bijzonder ten opzigte van de moeijelijke plaatsen in P

AULUS

' brieven, merkt het volgende aan:

‘dat de ongeleerde en onvaste menschen die verdraaijen, gelijk ook de andere Schriften tot hun eigen verderf’ (2 Petr. 3:16). Om de waarheid van hetgeen wij hier betoogen, te bevestigen, verwijzen wij u naar de Brieven van P

AULUS

aan de Romeinen en aan de Hebreërs. Beiden behelzen dezelfde zaligmakende waarheden; maar de wijzen waarop hij ze voordraagt verschillen veel. Den Brief aan de Romeinen schreef hij tot onderwijs voor de geloovigen in het algemeen, terwijl hij dien aan de Hebreërs tot het Joodsche volk in het bijzonder rigtte, en daarmede bepaaldelijk wilde aantoonen, dat de instellingen der ceremoniële of kerkplegtige wet van M

OZES

alleen maar voor een tijd gegeven waren geworden, terwijl de onderscheidene diensten der priesterschap, met de

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

(42)

offeranden en de reinigingen, de bedieningen en het offer, alsmede de alles overtreffende priesterschap en verzoening van C

HRISTUS

als van onzen Borg voorafbeeldden tot onze zaliging en tot heiliging der kerk door de zegeningen zijner genade.

4

e

. Beschouw den Bijbel als een volkomen overeenstemmend geheel. - De schrijvers laten het duidelijk blijken dat zij niet uit zich zelve schreven, maar als gedreven zijnde door den Heiligen Geest. Want hoewel zij menschen waren, die in onderscheidene tijdperken leefden, en in onderscheidene streken der wereld, en hoewel zij onderscheiden in rang en bekwaamheden waren, zoo hebben zij nogtans slechts één zelfde doel gehad; zij spreken en schrijven van dezelfde dingen, brengen dezelfde leeringen en waarheden voort, leeren dezelfde zedelijke Godsdienstpligten en dezelfde stellige voorschriften, overeenkomstig de onderscheidene bedoelingen onder welke zij schreven, en verhalen dezelfde historische daadzaken. Daar bestaan geene tegenstrijdigheden tusschen hen; alles luidt eenstemmig; en welke schijnbare tegenstrijdigheden men ook moge opmerken, zijn zij door een weinig onderderzoek en aandacht ligtelijk uit den weg te ruimen.

5

e

. Let op het getuigenis, dat de oude Profeten aangaande den Christus hebben afgelegd. - De strekking van den ganschen Bijbel is om zijne lezers tot J

EZUS

C

HRISTUS

te leiden. Een der verheerlijkte ouderlingen verklaarde aan J

OHANNES

:

‘dat het getuigenis van J

EZUS

de geest der profetie is’ (Openb. 19:10). Zoo zeide de Heer zelf: ‘Onderzoekt de Schriften; want deze zijn het die van Mij getuigen’ (Joh.

5:39). Hij sprak over dit onderwerp na zijne opstanding met twee van zijne discipelen:

‘En begonnen hebbende van M

OZES

en al de profeten, leide Hij hun uit, in al de

Schriften, hetgene

(43)

van Hem geschreven was. En Hij zeide tot hen: “Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was, namelijk: dat het alles moest vervuld worden, wat van Mij geschreven is in de Wet van M

OZES

, en de Profeten, en Psalmen”’ (Luk. 24:27, 44). ‘Dezen J

EZUS

,’ zegt P

ETRUS

, ‘geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door zijnen Naam’ (Hand. 10:43).

Hiermede wordt niet bedoeld, dat ieder gedeelte of iedere afzonderlijke tekst van den Heere J

EZUS

spreekt, maar dat de leer van geheel den Bijbel de noodzakelijkheid, de algenoegzaamheid en de zegeningen aantoont van eenen Middelaar tusschen G

OD

en den mensch; terwijl vele plaatsen de heerlijkheid, de bedieningen en de genade van J

EZUS

C

HRISTUS

, als den eenigen Zaligmaker van zondaren, beschrijven. Daar nu de Zaligmaker en de door Hem aangebragte verlossing den hoofdinhoud der Schriften uitmaken, zoo verdienen zij allezins dat wij ze met ijver en belangstelling onderzoeken.

6

e

. Maak den Bijbel tot zijnen eigenen uitlegger. - Onberekenbaar is het nut dat men uit het gebruik en het raadplegen van gelijkluidende plaatsen, door middel van eenen Bijbel met kantteekeningen of van eene concordantie trekken kan. Terwijl wij geroepen worden om ‘de Schriften te onderzoeken,’ wordt ons daarbij ook de besturing gegeven, ‘om geestelijke dingen met geestelijke te zamen te voegen’ en te vergelijken (1 Kor. 2:13). Ik aarzel niet te verklaren, dat de minstgeletterde Christen, indien hij zijnen Bijbel maar lezen kan, en de moeite wil nemen dien op genoemde wijze te onderzoeken, niet alleen al die praktikale kennis daaruit putten zal, welke noodig is tot zaligheid, maar, door G

ODS

zegen zelfs geleerd zal worden in alles wat zijne Godsdienst betreft, en wel in die mate,

Theodorus Matthijs Looman, Gids voor den eenvoudigen bijbellezer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toen zij aan het einde van den weg tot bij de woningen van het dienstvolk naderden, liepen de oude mannen en vrouwen hen jammerend tegemoet, vielen voor Ermonne neder met lachen

Het is hare taak om alle krachten en vermogens, die bij het volk sluimeren en anders nutteloos zouden blijven, op te wekken, te ontwikkelen, op eene verstandige wijze naar een goed

Wederom werd van Hardens aandacht door het ringetje getrokken, dat Clara nog steeds heen en weer bewoog en nu viel hem ook de dunheid van haar vingers in het oog. Hij zag haar in

Ons hoofdoogmerk is voor het oogenblik op de ontwaking van het Christelijk leven gerigt, waarvan wij de sporen ontwaren in het vernieuwde leven, dat zich in het

De verhouding van geneesheer en regter moet men zich hierbij niet aldus voorstellen, alsof deze de tolk ware, die eene oorkonde, welke in eene taal, den regter vreemd, geschreven,

Op de Latijnsche school heeft Robert Fruin latijn geleerd, methodisch langzaam naar de gewoonte van die dagen. Dat raakte den geest niet diep. Geen persoon onder zijn leeraars droeg

Wij vertrouwen den Lezer reeds voldoende overtuigd te hebben, dat de weg, door den Schrijver ingeslagen, voorzeker niet de doelmatigste was; hij had vooraf het verschijnsel van

KOTTERMAN noemt, en de schout van Haarlem, FOPPENS (niet TOPPENS ), komen slechts even voor. Wij hadden den eerste gaarne meer in aanmerking gezien, wegens zijne bekende