• No results found

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans · dbnl"

Copied!
117
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Karel Matthijs

bron

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans. Met illustraties van Ed. Muller. Z.n., Maastricht 1955 (2de duizendtal)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/thew001limb02_01/colofon.php

© 2014 dbnl / erven C. Thewissen / Ed. Muller

(2)

Aon Pa en Ma, de winkeldochter Sjaan, 't klein Tineke en de groete Tina, de Doevevrouw zaoliger en aon Perséphoné, de nuij generatie!!

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(3)

Sinteberb

GEEN evangelie wordt onder zo indrukwekkende stilte door de parochie aanhoord als dat van de laatste Zondag van het kerkelijk jaar.

Onder voelbare stilte laten de gelovigen de huiveringwekkende voorspellingen betreffende de jongste dag over zich heen gaan, maar dit afscheid van het oude herinnert mij er toch op de eerste plaats aan, dat het nieuwe kerkelijk jaar staat te beginnen, die aandoenlijke krans van droeve en blijde herinneringen, van geboorte en dood, van Grote Passie, bloedig martelaarschap en verrijzen.

Met de beste wil van de wereld probeer ik me wel het kerkelijk jaar zo voor te stellen, maar kan met geen mogelijkheid mijn jeugdherinneringen terug dringen, waarin het jaar één kring van vreugdevolle belevenissen was, de gang van het ene feest naar het andere, elk met zijn voorafgaande weken van blijde verwachting toen we het woord ‘advent’ nog niet verstonden, en elke hoogdag werd ingeluid met de feestelijke dag-van-te-voren zónder dat we wisten wat een vigiliedag was. Somberheid was er nooit bij, en als grote mens kennis makende met een uitdrukking als ‘de donkere dagen voor Kerstmis’ kan deze

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(4)

aanduiding alleen ontstaan zijn in onze volksvertegenwoordiging, waar, bij de behandeling der begroting, afgevaardigden en persmannen tegenover een lege tribune eendrachtig naar de huiselijke haard zitten te hunkeren. Van weemoedige

herinneringen aan de stralende zomer moeten we als kindern wel nooit last gehad hebben, want zelfs het feit dat 's morgens in de keuken koffie gedronken werd met het licht aan, was mij een verheugenis. Na de donkere trap riepen de lichtstrepen van de keukendeur al een welkom van warmte toe, en hoe genoeglijk scheen het vuur van de grote cuisinière op de blauwe en gele plavuizen als we rond de tafel ons gebakken eitje opsnoepten met een reepje spek, of Tina de grote pan met balkenbrei hanteerde, waarvan de reuk je op de tweede verdieping al uit bed kon halen. Maar er hing meer in de lucht dan de reuk van koffie en spekbraai. Begin December bracht ons een trilogie van de feesten, want Sinterklaas is in Maastricht toch nog iets anders dan de overal gevierde pakjesdag.

Bij het goeie-nacht-kruisje had Ma er ons aan herinnerd: ‘Denk er aan, morgenvroeg op tijd in de kerk, voor Sinteberb!’ Zij opende de heerlijkste feestdagen van het jaar, wier komst wij van dag tot dag aftelden, nog zóveel keer slapen! De H. Barbara is in Limburg en in Maastricht een grote heilige. Zij is de meid van Sinterklaas, de

‘maagd’ zoals we dat bij ons zeggen. Oneerbiedige kinderen zeiden wel eens ‘de vrouw van Sinterklaas’, maar aan dergelijke spotternij deed ik nooit mee. Dat paste niet, en het was ook niet raadzaam de Decemberheiligen tegen je in te nemen.

Trouwens een van de meest karakteristieke eigenschappen, die ik bij mijn opvoeding kreeg ingeprent was een diep respect voor

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(5)

alles wat met altaar of priesterkleed in verband staat niet alleen als iets zeer hoogs, maar ook als iets dat zeer machtig is. Als man van middelbare leeftijd kan ik geen steek of kap passeren zonder te groeten, en zelfs als ik twijfel of het een nonnetje is of misschien maar de niet-clericale portierster neem ik voor alle securigheid toch nog mijn hoed af.

En als wij op 4 December de Mis niet verzuimden dan was dat ook omdat Barbara de patrones van een zalige dood was. De Limburgse mijnwerkers houden die dag Zondag omdat Zij hun speciale beschermster is. Er bestaan tal van treffende legenden, die verhalen van door haar geredde mijnwerkers, die aan de dood ontsnapten omdat zij eerst devoot naar de kerk waren gegaan, maar ook van verongelukte kaolpotters, die alle mogelijke pech hadden omdat ze op Haar feestdag de Mis verzuimden.

*

*

*

Voor ons duurde op Sinteberb de namiddagschool extra lang, en als we eindelijk de groene ijzeren poort van de broedersschool uitrenden, ging het in één vaart de Brusselsestraat af. Geen brandweer of stoomwals en geen gevallen paard kon ons tegenhouden, we moesten vandaag nog voor de meisjes thuis zijn want Sinteberb rijdt tartepomme. Wie zou daarvoor niet in één adem naar huis rennen? Die heerlijke vers gebakken tartepomme, bruingebrand met gebarste suiker er op en appelspijs er in. En ieder jaar speelde Ma met groot talent haar rol van onwetende: ‘Tartepomme?

Dat weit iech neet. Iech dink neet dat Sinteberb get gebrach heet. Gaot mer ins zeuke’.

Dan begon het gedraaf van de kinderbende trap op, trap af, van de zolder tot de kelder. Alleen de winkel, de mooie van licht stralende siga-

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(6)

renwinkel, daar werden we door Sjaan, de puntelike en machtige winkeldochter niet geduld: ‘Heij keump Sinteberb neet!’ Het stond dan trouwens in de winkel zo druk van Sinterklaasklanten, dat de straatdeur bijna niet meer open en dicht kon, en soms wel eens tot grote verontwaardiging van Ma of Sjaan, ongeduldige klanten weg liepen. Een gejuich kondigde weldra aan in welk gedeelte van het huis de verrassing van Sinteberb ontdekt was. Deze heilige had namelijk een ondeugende voorkeur voor een diepe trapkast waar we vanwege de donkerte nooit goed in durfden. Of zij verstopte de schotel met tartepomme in de lavabo op een der slaapkamers, schrok zelfs niet terug voor een lege snuifpot in ‘het keemerke’ of voor de geweldige houten vaten met Semois en Portorico, die de overzijde in beslag namen van de enorme piele (stapels) lege sigarenkistjes en...ja, waar kan die schalkse Sinteberb al niet kruipen in een groot winkelhuis. Gevonden werden de tartepomme in ieder geval, behalve eens toen Sinteberb ze zo goed verborgen had, dat ze eerst met de voorjaars grote poets te voorschijn zijn gekomen, een plagerij die niet op rekening van Sinteberb, maar van een der oudere broers-gymnasiasten moest gesteld worden. Dan werd de vier uren koffie gedronken met stroopboterhammen, die we nu maar ongeduldig naar binnen werkten, omdat onze ogen hingen aan de stapel tartepomme die op de tafel stond. We waren met acht kinderen, dan Pa en Ma, de winkeldochter Sjaan, de grote en de kleine Tina, de eeuwig aanwezige Doevevrow, welk gezin in de oorlogsjaren nog aangevuld was met een Luiks pleegbroertje Valère, later met Mietzi en Peppi uit Wenen, nog later met een Rijnlandse Paula uit Neuss. Wij kibbelden onder elkaar en reserveerden met onze

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(7)

ogen die donkerbruine, of die éne die wat hoger opgegaan was of in onze fantasie beslist méér suiker op had dan de andere, speculaties die toch altijd verstoord werden door Ma's kordate handen als ze de tartepomme zonder aanzien des persoons toewees.

Met voorzichtige tanden werd dan deze tractatie van Sinteberb genoten. Wat een feest voor enkele centen in een gezin, waar de traditie in ere bleef!

*

*

*

En dan werden we de deur uitgebessemd naar het Plechtige Lof in Sintervaaskerk.

Hier is die dag hoogtij voor de broederschap van Sinteberb. De deftigste broederschap van de stad. Kwatongen zeiden wel, de broederschap van de liberalen en

vrijmetselaars, die niet meer naar de kerk gingen maar wijselijk de patrones van een zalige dood toch in ere hielden. Deftig was het in ieder geval wel als de heren ‘in rok met witte das en witte handschoenen’, zoals het op de convocaties stond, plechtig processie hielden door het mystieke winterse kerkgebouw, waar de feestelijke verlichting de schemering onder de hoge gewelven niet kon wegnemen. Wij keken er onze kinderogen op uit, want daar liep de burgemeester bij, en de gouverneur van de provincie, heren met donkere modieuse baard of met sneeuwwitte kolonelssnor, met gouden pince-nez, en enkelen met decoraties op de borst. En de meneer, die helemaal alleen achter het Allerheiligste loopt, in allerdeftigste eenzaamheid, dat is de voor dit jaar gekozen president. Hij betaalt deze hoge eer door de champagne voor zijn rekening te nemen bij het grandioze broederschapsdiner, dat na het lof in de Levrier een aanvang nam, voor welk diner Loontjes, die ook de rouw ophing en de heiligenhuisjes bouwde, ieder jaar

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(8)

de ramen van extra-sluitende gordijnen moest voorzien maar dat toch nooit lekkerder kan geweest zijn dan onze tartepom.

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(9)

Surprise-avond

GISTEREN was het de mei van Sinteberb, vandaag is het de mei van Zwarte Piet, en deze mei's van zijn maagd en zijn knecht vormen de aanloop en inleiding tot de mei van Sinterklaas zelf, welke climax zich weerspiegelt in de tractaties en

geschenken, van de tartepom naar de snoeperij van surprisenavond om te besluiten met de vracht speelgoed van de zesde December. Want Sinterklaas kon dan al elk jaar opnieuw een oog uit hebben volgens de verzekering van tantes en nonke, hij bracht toch altijd weer veel te veel volgens bewering van dezelfden.

Surprisendag in een winkelhuis! Het is er dé dag van het jaar. Ma, de winkeldochter, de oudere broers en zusters - ja op die dag assisteerde zelfs Tina, wier domein in de keuken was, wel eens achter de toonbank, want reeds onder het koffiedrinken stond de winkelbel niet stil... Wij moesten ons tussen de klanten door persen, en gingen vaak door de zijdeur, het ‘peurtsje’, de straat op om de winkel en de kort aangebonden Sjaan te vermijden. Maanden van te voren werpt de surprisendag in een winkel zijn licht vooruit, want reeds in Augustus verschenen de reizigers met de

Sinterklaascollectie, de prachtige assortimentskisten, waarin de sigaren als mozaiëk ingelegd waren. Het waren de gewone Karel I's en Huifkar's maar nu meer aangekleed naar damessmaak in zilverpapier van verschillende kleur met grote gouden en bonte sigarenbanden, de héél fijne zelfs in afzonderlijke glazen buisjes, met middenvakken van héle lange, en hoekvlakken van korte dikke sigaren of sigarillos, soms met aparte kistjes er nog in

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(10)

als in een hors d'oeuvre-schaal. Meestal lieten Pa en Ma zich wel eens door de deftige handelsreizigers - deze heren kwamen uit Den Haag of Rotterdam, wat voor ons kinderen het summum van deftigheid was - verleiden om enkele, soms maar één hele grote assortimentskist aan te schaffen, waarvan de kans op verkoop een aanzienlijk risico betekende. Het lot van deze kist werd dan door het gehele gezin in spanning gevolgd, en naar mate Sinterklaas naderde steeds in verband met een of andere jaarlijkse Sinterklaasklant genoemd. Een hoera ging op als Ma of Sjaan of een van de oudere zusters met opgewonden kleur de kamer kwam binnenstormen met het bericht: ‘Ze is weg!’

Ja, achter de gordijntjes stonden we vaak uit te kijken als een keurende klant de kist in handen nam, in grote spanning zoals een jager het wild beloert; en in de vorm van grote legerberichten werd dan aan de verdere kamer doorgegeven: ‘Heer heet ze vas!’ ‘Heer leg ze weer neer!’ ‘Noe pak heer 'n aander kis. Stèl, stèl, heer keump weer in de buurt!’ Zelfs met uitroepen als ‘werm’ en ‘kaajt’ als bij blinnemenneke spelen, werden de verrichtingen van zo'n klant in eerbiedige opwinding gevolgd. Als de grote assortiment op surprisedag nog niet verkocht was, spoorde Ma ons aan om een Weesgegroetje te bidden dat ‘'ne gooie gek’ de kist zou kopen. Ik geloof dat Pa zelfs wel eens z'n jas aan schoot en z'n grote hoed opzette en naar het kapelke liep om de assortiment aan de Sterre der Zee aan te bevelen. Was de kist verkocht, dan was dat belangrijk genoeg om het triomfantelijk aan mijn broer te telefoneren, die toen al een eigen zaak had, en die ons zijnerzijds op de hoogte hield omtrent het vlottend kapitaal van zijn assortimenten.

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(11)

De laatste tien dagen voor Sinterklaas werd ‘de zaal’ zo noemden we de goede kamer, bij de winkel getrokken, want daar werd dan op de lange uittrektafel en op de buffetten feestelijke expositie gehouden. De ernstige surprisekopers en vooral koopsters werden altijd eerbiedig in deze kamer gelaten waar in de deftiger omgeving van pluche stoelen, een goudkleurig behang, een paar oude schilderijen en een dikker karpet, de sigaren in hun heerlijkste verlokkingen stonden opgesteld. Hier hing dan als in de winkel en in het ‘keemerke’ - het ook in de zomer smoorheet gestookte

sigarenmagazijntje - een aroom van sigaren, die mij mijn leven lang in herinnering zou blijven, zodat als ik later een sigarenwinkel binnenkwam, steeds weer 't ouderlijk huis voor mijn geest kwam.

In de namiddag bereikt op surprisendag de drukte haar hoogtepunt. Het middageten was al met permanent open plaatsen gepasseerd, want de huisgenoten, die in de winkel hielpen, moesten elkander afwisselen om nu en dan een hap te kunnen nemen, en het warm houden van de borden met eten was een probleem. Het koffiedrinken schoot er helemaal bij in, ondanks de voortdurende aanmaningen van Ma om gauw even een slok te nemen. Ik hoor het haar nog zeggen: ‘G'r laot uuch te zier verflawwe’.

Onderwijl trokken de twee meisjes, de grote en de kleine Tina, de Doevevrow en ik zelf er op uit om de surprisen van de zaak rond te brengen, want de meeste klanten hadden graag de surprisen op de dag zelf thuis bezorgd. De stapels keurig nette pakjes - Pa was een expert in het maken van aandoenlijk zorgvuldig vervaardigde pakketjes, waarvoor hij zich dan ook de tijd placht te nemen (woorden van Ma) - hadden een steeds groeiende stapel ge-

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(12)

vormd, waren straatsgewijze gegroepeerd en werden nu naar de vier windstreken rondgebracht. De Jezuïeten en de Bruine Paters kregen altijd een flinke stapel, van vrienden, vereersters en biechtelingen, die voor hun Sinterklaas speelden en wij maakten wel eens grappen dat in die dagen de penitentie voldaan werd in kistjes van vijf-en-twintig, vijftig, en voor de grote zondaars in kisten van honderd. Met kloppend hart en in het guurste weer warm van blijde verwachting deed ook ik mijn

boodschappen, bij voorkeur de verre, die per fiets moesten gedaan worden, ledere thuiskomst bracht weer nieuwe verrassingen. Onder hoogdruk werkte de winkel, en tegelijk raakte de huiskamer in een heerlijke rommel, want de van buiten komende surprisen moesten - Ma kon haar nieuwsgierigheid nooit bedwingen - terstond uitgepakt worden. Dan kon het gebeuren dat je nog laat even naar Scharn of Amby moest - want ook dit heette bij telefonerende klanten vooraan op de Schaanderweg!

- en dan langs de buitenwegen de gelegenheid had werkelijk het maantje door de bomen te zien schijnen, maar het gebeurde allemaal in een stemming van opgetogen enthousiasme, want vanuit het gure Decemberweer was de terugkomst in de geurende winkel en de nu naar chocolade en boterletter ruikende huiskamer dubbel heerlijk.

Wat 'n genot als uit die baaierd van winkeldrukte, geld wisselen, inpakken,

boodschappen, telefoon aannemen, de eigen surprisen te voorschijn kwamen. Pa, die als zijn speciale taak de zorg voor de winkelhelpers op zich nam, had al een fles rode wijn opgehaald om de mensen op krachten te houden. Zijn eigen glas werd hoog en veilig gedeponeerd op Sint Paulus, het pendulebeeld op de schoorsteen, maar voor Ma werd een ronde beschuit op een schoteltje

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(13)

dik besuikerd onder de rode wijn gezet om van tijd tot tijd niet gegeten maar gesavoureerd te worden. Dat was zo'n echt recept voor omstreeks zeven uur tegen flauwte bij uitgesteld eten. Menigmaal heb ik het vergeten restant stiekum opgesnoept.

Begon de winkeldrukte wat te luwen, dan zaten we eindelijk eens rond de tafel en werden de laatste surprisen uitgepakt. Maar zelfs tegen tien uur kon het nog gebeuren, als de lichten al uit waren, dat de winklebel nog eens alarm sloeg en een late klant nog een assortiment moest hebben en met dezelfde onvermoeide hartelijkheid geholpen werd.

Voor de klanten was nimmer moeite te veel in die dagen. Winkelsluiting bestond niet. Als de schouwburg uit was, liep pa, die een vast theaterbezoeker was, altijd gauw weg, en draaide nog eens de lichten in etalage en winkel aan, want daar mocht soms nog een schouwburgbezoeker, een zanger of orkestlid van de Luikse opera een paar sigaren nodig hebben om in zijn vioolkist over de grens te smokkelen.

Pa had ook de gewoonte om voor de klanten te bidden, dat ze lang mochten leven, en hij was echt kwaad toen ik dit gebed eens aanvulde met de tekst: en áls er een moet dood gaan, laat het dan een van de twee-cents-Braziel-sigare zijn en geen Huifkarroker...

*

*

*

Waren de kleinste kinderen naar bed en de ergste rommel - men waadde nu tot aan de knieën in het papier - onder wolken van stof ‘de steiweeg opgekeerd’, dan zette Ma warm water op voor de traditionele punch. In de Maastrichtse families wordt op surprisenavond punch gedronken.

De mooie punchglazen, maar één keer per jaar ge-

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(14)

bruikt, worden dan met zekere plechtigheid uit de glazen kast gehaald en even herinnerd aan hun antieke waarde, en dan gaat Pa de punch mengen op de vereiste sterkte, terwijl Ma het kordate mes in de boterletters zet. Er werd genoten, 'n kort moment. Maar nog stond het winkelbedrijf niet stil, want tussen punch en snoeperij heeft Pa de winkella gehaald en is de kas gaan tellen. Het eindbedrag wordt onder grote bevrediging aan de familiekring meegedeeld, vergeleken met de laatste dagen, en zelfs met de vorige jaren. Er was hard gewerkt die dagen met zes of zeven volwassen mensen, vier of vijf achter de winkelbank, de anderen op sjouw door de hele stad, werkdagen misschien van veertien of zestien uur, feitelijk zonder schafttijd en zonder sluitingsuur... hard gewerkt, zodat men oververmoeid bij de tafel kon neerploffen, maar wat een intense vreugde geniet zo'n winkeliersgezin, wat een feest was deze werkdag der werkdagen gesponnen rond het levende hart van een vlotte zaak! Ik begrijp niet dat mijn moeder, een hard werkende vrouw, die vijf en zeventig jaar oud nog achter de winkelbank stond, geen rust had voordat haar zoons en schoonzonen ‘vast’ in onderwijs of op kantoor zaten. Is het dan zo'n ideaal op dezelfde leeftijd al tien jaar pensioen te hebben ‘genoten’, waar je dertig jaar door het raam van een klas of kantoor naar hebt staan uitkijken... En dan moest Sinterklaas nog gaan rijden, waar alleen Ma de laatste, en Pa voor Ma de allerlaatste hand aan mochten leggen. Voor hen was deze dag nog niet ten einde.

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(15)

Broedermeesters

IN de fleurige krans der feestdagen, nog fleuriger geworden omdat ze herinnering zijn, steken natuurlijk verschillende bloemen, die alleen plaatselijk bloeiden en een enkele, die door bijzondere omstandigheden alleen in ons huishouden van belang was.

Zo'n dag was de achtste December, en dat kwam omdat Pa broedermeester van Onze Lieve Vrouw was, en van dit illuster broederschap zelfs thesauriersecretaris.

En de grote dag van deze confrerie was de achtste December, het feest van de Onbevlekte Ontvangenis. Dit broederschap noemt zich naar Onze Lieve Vrouw onder twéé titels, namelijk Onbevlekt Ontvangen èn van de Sterre der Zee, want het is een samensmelting van twee broederschappen, dat van de Onbevlekte Ontvangenis, dat van oudsher in de St. Nicolaaskerk gevestigd was en dat van de Sterre der Zee, dat aan het miraculeuse beeld verbonden was, en in origine thuis hoorde in de

Minnebreurekerk op de St. Pieterstraat. De feestdag van de Sterre der Zee is op Paasmaandag, maar acht December is de dag van het broederschap gebleven. Het is één van de vijf dagen in het jaar dat de Sterre der Zee van Haar altaar af komt en met de gouden kroon en de mantel aan door de kerk gedragen wordt. De andere keren zijn, bij de opening en de sluiting van de maand Mei, op Paasmaandag en op 15 Augustus.

De achtste December viel eigenlijk heel ongelukkig, want de winkeldrukte voor Sinterklaas kon nauwelijks lijden dat een of meerderen 's avonds het voorbereidende triduum bijwoonden, en ook de zorg dat

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(16)

die dag ‘e zuver rokhumme’ in de kast lag met witte das en handschoenen

vermeerderde Ma's vele beslommeringen van die tijd. En dan was er Pieke Poomans!

Anders dan Pieke werd hij nooit genoemd, alleen als hij er bij was sprak men van

‘menier Pierre’. Pieke Poomans was een heel rijk en heel braaf rentenierke, maar tegelijk een nogal lastig manneke. Zijn devotie dreef hem elke dag naar de kerk, maar daar spiedde hij met nijdige oogjes altijd rond of ook wel alles goed verzorgd was, vanaf de verwarming en de verlichting tot en met het aantal misdienaars. Zijn vinnige kritiek spaarde Deken noch koster. In de registers van het broederschap kan men nog lezen, hoe Pieke zich halstarrig verzette tegen het afschaffen van de

‘flambow’ en de vervanging van deze door het nuchtere processielantaarntje. Hij kon er zich niet bij neerleggen, en toen de broedermeesters voor het eerst in de processie gingen met de lantaarntjes, had Pieke de boel op stelten gezet en zijn flambow geëist. De bij-koster was maar gezwicht voor de nijdige woede van ‘menier Pierre’ en demonstratief stapte Pieke helemaal alleen met de flambow in de processie tussen de andere broedermeesters die de nieuwigheid ‘vaan die bleeke kloommele’

droegen. Op de eerstkomende vergadering moest Pieke met ernstige maatregelen bedreigd worden als hij zijn verzet tegen een officieel besluit bleef volhouden.

Pieke Poomans, die niets anders te doen had, was een hartstochtelijk broedermeester en processieganger. Grapjassen beweerden dat Pieke zijn platvoeten gekregen had van in de processie te lopen. En de hele stad moet zich het kleine heertje nog herinneren, die een héél eigen manier had van in de processie te gaan. Hij liet altijd enige spatie vóór zich open,

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(17)

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(18)

en als de processie even moest stil staan dan draaide Pieke zich op zijn brede voeten om, trad iets meer naar het midden van de straat en wierp nijdige blikken naar het achterste gedeelte van de stoet, blikken waarin bladzijden critiek besloten lagen, die bijna textueel op zijn gezicht te lezen waren als: ‘wat moot dat noe weer? Veurwat moot heij noe weer stèl gestaande weurde!!!!’ En als de processie verder trok schikte hij zich, nog altijd mopperend, weer in de rij der broedermeesters.

Men vertelde van Pieke, dat hij ere-kanunnik van St. Jacques in Luik was. In ieder geval ging hij ook daar dikwijls de plechtigheden in de kathedraal meemaken, en zijn bezoeken aan Luik deden het verhaal ontstaan, dat. hij eens de trein gemist had en uit zuinigheid gelogeerd had bij een oude dienstbode die voor ‘menier Pierre’

alleen nog maar 't klein bedje had van haar gestorven jongen. Pieke zou daar 's nachts doorgezakt zijn, en zijn avontuur in zijn korte telegramstijl als volgt verhaald hebben:

‘Nao Luijk geweest! In 't kinderbed gelege! 'ne Misval gehad!’ Dat hij in de Luikse kathedraal een eigen bank bezat, heb ik eens horen tegenspreken door iemand, die hem daar gewoon op een stoeltje van een centiem had zien zitten, wat met zijn zuinige aard ook beter klopte.

De nadering van acht December bracht Pieke elke dag op de winkel voor een paar sigaren, maar in werkelijkheid om met Pa eindeloze conferenties te kunnen houden over het komende souper van de Slevrouwekamer. Deze winkelgesprekken hebben Ma dikwijls tot wanhoop gebracht en haar wel eens de reverentie voor een klant uit het oog doen verliezen en tot in de winkel hoorbaar doen zeggen, dat ze het eten toch niet kon blijven warm houden,

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(19)

en wij waren als kinderen maar al te bereid met gerammel van vorken en lepels Pieke aan zijn verstand te brengen dat het nu welletjes was. Blazend van woede trok het manneke dan af, maar was de volgende dag weer present, goed uitkijkende dat hij Pa en soms niet Ma trof om hem zijn sigaren te geven. De dag ná Sinteberb kwam Pieke, die ook lid van Sinteberb was, in geuren en kleuren het verloop van dit souper vertellen met nieuwe adviezen voor de feesttafel van acht December.

Was de grote dag voorbij, dan had Pieke weer stof voor de eerste weken, want er was nog al wat verkeerd gelopen naar zijn zin. Kunnen ze nu niet vier broeders sturen die even groot zijn? De hele processie had het beeld van de Sterre der Zee scheef gehangen. De soep was veel te pikant geweest, de Bordeaux smaakte naar de kurk, en broedermeester X, die was stapel gek. Die vond het nog niet genoeg met ‘witte hèsje en witte das’ in de processie te gaan, maar trok 's morgens al zijn wit vest aan én witte slopkouse! En vijf guide voor het dragen van de vaan, dat was afzetterij! En het was een schandaal, dat de kosters nog vóórdat de Benedictie afgelopen was het beeld al ontdaan hadden van de mantel en hup, één, twee, drie weer op het altaar terug gezet hadden! Neen, menier Pierre was allesbehalve gesticht geweest, maar dat kwam allemaal omdat geen mens zo goed als Pieke Poomans wist hoe het hoorde naar oude deftige traditie, en zeker niet die jonge kapelaantjes, die Pieke zo'n beetje als zijn aartsvijanden beschouwde.

Misschien is 't wel aan Pieke Poomans te danken, dat Sinteberb trouw gebleven is aan de flambouw, en men nog altijd de broedermeesters ziet stappen elkaars rokpanden met kaarsvet besprenkelend, dik-

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(20)

wijls ook met gedoofde kaarsen of elkander beleefd tijdens de processie een vlammetje toereikend.

Manier Pierre was een braaf, maar lastig manneke. God gief 'm den hiemel.

Wat heeft Maastricht vaak om hem gelachen, maar mijn herinnering aan hem is toch vol genegenheid, al deden wij hem graag op een straathoek schrikken door plotseling héél hard te zeggen: Dág menier Pierre!

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(21)

Gulden Mis

WANNEER we de dag van Sinterklaas met weinig enthousiasme naar school stapten door de ochtendmist, dan kreeg onze geringe lust nog een extra duw bij het passeren van de étalages der speelgoedwinkels, die helemaal leeggehaald waren. Maar kwamen we uit school dan hadden dezelfde étalages al gezorgd voor een nieuwe verrassing, want in alle afmetingen prijkten er de bontgeschilderde gipsen beeldjes voor het Kerstkribbetje. Met onze neuzen tegen de kijkuit-ruiten stonden we verslonden in deze nieuwe pracht en waren in één slag trein en poppenkast vergeten. Een nieuw tijdperk van wachten en hunkeren was aangebroken. Een Adventskrans heeft bij ons thuis nooit opgehangen. Wat dat betreft waren Pa en Ma schijnbaar erg ouderwets, zoals zij ook de geboorte van een nieuw kindje nimmer met een kaartje over de post bericht hebben, maar met het zenden van een bord ‘sokker-besjuute’, dat zijn beschuiten met muizekeuteltjes. In één ding moet Ma wel bijzonder knap geweest zijn, dat was in de kennis van het kerkelijk jaar. Nu kan het je overkomen, dat een onderwijzeres met godsdienstdiploma niet weet wanneer het ‘Persjoonkele’ is. St.

Rochus, St. Blasius of de ‘Gölle Mes’. Neem gerust de proef op de som, maar wees er niet gebelgd over, want als deze zaken schoolstof worden is er de aardigheid af.

Hoe het ook zij, iedere Limburgse moeder kon je vroeger in deze aangelegenheden een heftig examen afnemen. Geen Quatertemperdag en geen ijsheilige ontsnapte aan haar devotie, en de beleving van het liturgische jaar, waarvoor in onze dagen zoveel stijlvolle hulpmiddelen

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(22)

worden aanbevolen, was er van zelf. In de keuken hing niet alleen tegen de deur van de ketelenkast een kleurige huiszegen, die ieder jaar van dezelfde vrome deurventer gekocht werd, maar ook de kokerij zelf werd in alle seizoenen vastgekoppeld aan heiligedagen. Mèt de onvergetelijke heerlijke ‘reubesop mèt hamelvleis’ was het na Kerstmis afgelopen, want ‘Es 't Keerskinneke is gebore, höbbe de reube hönne smaak verlore!’ De eieren werden in de kalk gelegd tussen de twee Lieve-Vrouwedagen, 15 Augustus en 8 September, zodat we moeten aannemen dat zelfs het kippenhok zijn kwaliteitsproductie naar deze feesten had geregeld. Wij aten nooit vijgen na Pasen, en St. Jan maakte een eind aan de asperges. Zelfs of wij onze borstrok al mochten uitlaten of weer moesten aantrekken, hing met de een of andere heilige samen. Rond Sint Jan kregen we als we op stap gingen altijd de waarschuwing nageroepen, vooral niet naar de Maas te gaan, want: ‘Sint Jaan! 'ne vès of 'ne maan!’

wat betekent dat omstreeks die dagen altijd iemand verdrinkt.

*

*

*

De Gulden Mis was ook zo'n gebeurtenis, die extra in onze kindermemorie werd geprent. Wij kregen de aansporing altijd in deze vorm mee naar bed: ‘Dee muirge 't ierste in de kerk is, krijg vaan de pestoer 'ne guilde!’

Ik kan dit niet als een leugen aan de kaak stellen, want al trokken wij op die Quatertemper-Woensdag vóór Kerstmis, in het diepe duister naar die ‘Golle Mès’, ik ben er nooit het eerst geweest en werd ieder jaar opnieuw getroffen door de stralende luister van deze Gulden Mis, die met overdadig veel licht en pracht van paramenten ons een voorsmaak

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(23)

van Kerstmis geeft. Op een gewone door-de-weekse dag trof je me daar inééns - en dan ook nog zo vroeg - een stampvolle kerk, waar zelfs de portaal-klanten, de mannen en de opgeschoten jongens van de Zondagse elfurenmis niet bij ontbraken. Het fijne van die guide Mis hebben we als kinderen nooit gesnapt, want wij hadden niet zo'n fijnbesnaard gezin als die waarvan we op school wel eens hoorden en lazen, waar de ouders onder het ontbijt aan de kinderen het Evangelie verklaarden of de kinderen verslag over de inhoud van de preek moesten uitbrengen. Wij waren voor die gulden extra vroeg opgestaan en hadden die praal van die Gulden Mis misschien meer ondergaan dan dat we ‘deel aan het Offer hadden gehad’. Thuis werd ons hoogstens plagend gevraagd of wij dit jaar de gulden gekregen hadden. Jan Grégoire vertelt, dat bij hun thuis de kinderen met Net naar de Gulden Mis mochten, en Net kon niet slapen van angst dat ze niet op tijd wakker werd. In het holste van de nacht stond Net op, deed het venster open en stak een lucifer aan om op de torenklok van het stadhuis te kijken hoe laat het was... Nu weten we dat die Gulden Mis het feest der blijde verwachting is, eigenlijk het feest van Maria's toekomstig moederschap. Het Evangelie der Blijde Boodschap wordt gelezen. Wisten we het toen niet?

Wij wisten het wel degelijk: Kerstmis is nu nabij! Ondanks de gemiste gulden stond dit ons nu extra diep met gulden letters in het hart geschreven.

Kerst-avond

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(24)

HEBT u dat nooit ervaren dat de dag voor een hoge feestdag nog feestelijker kan zijn dan het hoogtij zelf? Het is trouwens helemaal volgens de kerkelijke liturgie, waar de vespers de avond te voren de plechtigheden inzetten. Maar ook minder kerkelijke personen maken van de Zaterdag al een halve Zondag.

Hoeveel zie je niet in de namiddag al op z'n Zondags naar de coiffeur stappen en tegen vijf uur de café'kes binnen trekken?

Bij ons thuis was het Tina, die elke feestdag inzette met de dag te voren héél héél vroeg op te staan, zogenaamd om de draai te krijgen, in werkelijkheid om tegen drie uur in de middag al kant en klaar te zijn, naar boven te trekken om ‘zich aan te doen’

en de Zondag van de volgende dag al vast te beginnen. Zo had Tina de Zondag naar Zaterdag en de Zaterdag naar Vrijdag willen verplaatsen. Viel zo'n hoge feestdag bijvoorbeeld op Woensdag, dan kon Tina in haar planmatige werkverdeling 's Zondagsavonds Ma er aan rappeleren, dat het vandaag eigenlijk al Donderdag geweest was. Met al dat vooruit werken kwamen wij in ieder geval bijtijds in de stemming, en ...'t werk werd pront gedaan. De keuken was nooit zo krakend proper als op zo'n dag van te voren, wanneer we de middagkoffie dronken rond de met mergel

geschuurde houten tafel.

Toch dreigde ieder jaar op de Vigiliedag van het vredesfeest bij excellentie de huiselijke vrede regelmatig verstoord te worden, omdat dan in de pas geschrobd en geboende huiskamer het kribbetje werd opgezet.

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(25)

Nu moet u weten dat het kribbetje opzetten bij ons geen kleinigheid was. Dat kribbetje was niet het gebruikehjke houten stalletje met strooien dak, dat je maar van de zolder hoeft te halen, af te stoffen en zijn plaats te geven. Help neen! Onze krib - of liever de krib van Pa - vroeg een complete verhuizing en verbouwing.

Pa had een artistieke en historische knobbel. Hij vond het niet juist dat wij hier van de stal van Bethlehem een soort Vlaamse of Limburgse boerenstal maakten.

Neen, hij moest dat secuur hebben. Die stal, dat was eigenlijk een grot geweest in een berg, en daarom was onze krib óók een berg, die met hulp van stapels lege sigarenkistjes, eigengemaakt rotspapier - tegenwoordig is dat ook in de handel, maar ik geloof dat Pa de promotor er van geweest is - en zeker wel twee gros punaisen werd opgebouwd op 't marmeren blad van de hoge oude secretaire. Daarvoor moesten dan eerst de Crucifix-onder-de-stolp en de twee Japanse vazen - waarvan één een groot gat had aan de achterkant - voorzichtig naar de slaapkamer gebracht worden.

Ook een oude gravure, voorstellende een Italiaanse haven met een middeleeuws fort en hoge schepen en masten, moest van de muur genomen worden met de nodige andere schilderijtjes en prulletjes, zodat werkelijk het terrein grondig geprepareerd was, want die berg van Bethelhem reikte met alles wat er bij hoorde wel tot aan het plafond. Dan werd de grote vierkante roodgeschilderde kist van de zolder gehaald, waarin het rotspapier, de beelden en de schapen zaten, want Pa vond 't flauwe kul om bij een kribbe drie herders en twee schapen te zetten. Dat was natuurlijk een hele kudde geweest! En daarom werden bij onze krib de schapen met tientallen over de ganse berg verspreid. Met veel

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(26)

fantasie en verdienstelijke regie klauterden de lammeren tot op de hoogste rotspunten op zoek naar plukjes mos van Nijst-Penders. Het was omdat het aardrijkskiuidig niet klopte, anders hadden we vast op de hoogste toppen nog eeuwige sneeuw er bij gemaakt. U begrijpt dat wij de rooie kist, waar dat allemaal uit te voorschijn kwam, het hele jaar door met respect behandelden. Op zolder, waar we

overigens niets met rust lieten als we onze eigen initiatieven botvierden, van af het vastenavondsgoed tot en met ouwe paraplu's en nachtstellinkjes, lieten we de rooie kist met vrede. Daar bleven we van af. Een diep respect was ons daarvoor ingeprent.

Die kist had iets plechtigs, dat uitsluitend bij Kerstmis hoorde en in ieder ander seizoen zou vloeken en ongepast zijn als Paaseieren met Sint Gielis. En diezelfde rooie kist had op Tina elk jaar de dag voor Kerstmis het effect van een rooie lap op een stier, zodat zij - machteloos tegenover deze familietradi-

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(27)

tie, en in haar hart al evenzeer verlangend naar de Kerstkribbe als wij allemaal - om drie uur al naar de Bruine Paters trok om haar ketel te schuren en niet te hoeven zien, hoe in haar pasgepoetste kamer alweer voor niets gewerkt was. De bouwerij nam de hele avond in beslag, ja vaak moest op Kerst-morgen de laatste hand er nog aan gelegd worden. Herderskoppen en schapenpoten moesten gelijmd en in die diepe kist kon toch nooit genoeg zitten of ik moest tussenbei nog enkele malen naar Penders op de Munt, waar de klanten die dag queu maakten als bij de distributie. Ook in de straten hing dan al de kerststemming. De mensen liepen gehaast en in de etalages brandde rood licht. Op de hoek van Achter-het-Vleeschhuis kwam opeens het gebons van de Grote Klok met wat Karreljon er om heen gestrooid, en dan was 't of de vreugde om de grote dag als een prop in je keel schoot, je kneep je handen eens in een vuist en haastte je naar huis om de krib af te bouwen. Er boven tegen de muur werd een nachtzwarte plaat gehangen, waarop een grote groep van de prachtigste engelen geplakt, die met veel handen ‘Gloria in Excelsis’ vast hielden, geflankeerd door twee aartsengelen, die nóg mooier waren, en boven dat alles een

extra-hoogvlieger, die met zijn vleugels nu werkelijk tot aan het plafond van de zeer hoge kamer reikte. Wat waren die engelen mooi! Pa had ze mee gebracht uit Aken of uit Luik, waar je altijd mooiere engelen kon vinden dan hier. Ik heb op die engelen als kind zo intens zitten kijken, dat ik jaren later nog wel eens een meisje kon ontmoeten, dat een treffende gelijkenis vertoonde met een van deze hemelingen, bijvoorbeeld met die éne links boven in dat zacht-blauwe kleed... Was alles klaar, dan werd de lade van de secretaire uit getrokken

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(28)

en op die platte rand een héle rij kaarsjes gezet. De krib was meermalen

gefotografeerd, en Pa had er zelfs toverlantaarnplaatjes van laten maken. Bij de familievoorstellingen was dit plaatje altijd een vers succes en werd met een bewonderend ‘Ao! de krib!’ begroet.

*

*

*

Maar op de dag voor Kerstmis werd ook de keuken demonstratief door Tina in de steek gelaten. Want daar trok ma dan met de oudere zusters binnen om de jaarlijkse leverworst te maken. In Maastricht geen Kerstmis zonder leverworst! 's Morgens had de slager al de darmen gebracht, die nu in een hoek van de keuken in een emmer water stonden. De kinderen moesten daar altijd met enig geweld van weg gehouden worden, want hun attentie voor de darmen was wel eens zo groot dat die glibberige dingen náást de emmer terecht kwamen. Alle preparatieven werden met de grootste aandacht gevolgd: het weken van het wittebrood in de melk, het schoon maken en opzetten van de lever, het spek en het andere vlees, het bijvoegen van de speciale kruiden. Alles gebeurde in de grootste kommen en ketels die in huis waren. Wij hingen aan Ma haar rokken en liepen haar danig in de weg, werden tien keer de keuken uitgebessemd maar zagen toch telkens weer kans terug te komen. Vooral moesten wij er bij zijn, als het vlees door de molen ging, die nu van een lange blikken tuitel voorzien was, waar de darm werd overheen getrokken. Dan lagen de dikke stompen op de schotels en borden te dampen, want dichtgebonden werden ze altijd nog even nagekookt. De leverworst zoals Ma ze maakte, zo maakten ze ze nergens, zeiden we altijd, en om Ma plezier te doen werd het hele octaaf nog eens extra afgegeven op de leverworst van de

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(29)

slagers, die van één beest een kilometer worst moest draaien met Kerstmis. Vooral toen de oudere zusters gingen vrijen, waren de aanstaande schoonzoons altijd bijzonder uitgelaten en leuk als het er om ging de leverworst van Ma te roemen. Toch moet ik ter rehabilitatie van de slagers zeggen, dat Ma er nog al veel wittebrood in deed, zodat ik als kind lang gedacht heb, dat het gebrek van de slagersworst vooral hierin zat dat ze te donker was. En nog herinner ik me de goedmoedigheid waarmee Pa zich in de boterhammenvleesdebatten mengde met de opmerking: ‘Dao is niks zoe zuver wie weurs, die is aon twie kante tow en dao kin dich geine get infoetele!’

En nu zou ik nog kunnen vertellen hoe mijn zusjes op hun beurt vooruit werkten voor de Nachtmis, en 's avonds te voren hun Zondagse zéér hoge rijglaarzen alvast aangetrokken en gerijd hadden en zó in bed kropen. En dan over het feestelijke koffie-drinken na de Nachtmis, waar Ma het alweer had klaar gespeeld, éér wij thuis waren, de kachel aan te steken en koffie te maken, zodat ons aan de straat-deur de warmte en de goede reuk al tegemoet kwamen. En dan de lange, de héél lange tafel waar de leverworst het ‘piece de résistance’ vormde, en die extra feestelijk was omdat dan in de goede kamer de grote Tina, het kleine Tineke en ook de Doevevrouw met ons koffie dronken, wat alleen op Kerstmis en Driekoningen gebeurde. Maar zoals ik al zei, de dag vóór Kerstmis was eigenlijk al feest genoeg geweest voor ons kinderhart toen de Kerstboom nog niet geïmporteerd was in de Limburgse

huishoudens, de suikerbakkers nog geen kerstkransen maakten, om maar helemaal te zwijgen van Reveillons of de fuifpartijen onder de mistletoe...

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(30)

Kribbekes kijken

Op Kerstdag zou je in de straten van onze stad het volgende gesprek kunnen afluisteren: ‘En? Heet heer ze gehaold?’

‘Venach neet, toen sloog 'r mer liever nao oondere! Mè um tien oor manjefiek!’

Om dit te begrijpen moet je weten dat het dan gaat over de hoge C of de Do-boven die in de solopartij van de Gloria in een of andere Missa Solemnis door Nikkela moest ‘gehaald’ worden, want de kerkelijke zangkoren, en nog meer hun uitblinkende stemmen hadden aan ons begeesterde supporters, die hun aanhankelijkheid aan Pie, de prachtige bas van Deo Gloria of aan de ‘tenor légère’ uit Onze Lieve Vrouwe op dezelfde wijze uitten als andere knapen hun bewondering voor de links-buiten of keeper van een voetbalelftal. Zo had het Kerstfeest twee facetten. Het éne hoorde bij thuis en onze prilste jeugd als Ma met een der kinderen op schoot het aandoenlijke liedje zong van:

Keersnach is 't Kinneke gebore En 't kreet zieg greun en blow En 't had zie kepke verlore En 't kreet zieg greun en blow Keers, keers, keerskinneke, Hou op en schrei niet meer Want 't is voor Onze Lieve Heer Kom morgen avond weer.

De kräölkes van de kerk kwamen dan langs de huizen zingen, de oude vertrouwde kerstliedjes van alle jaar, en Pa had er dan plezier in om zo'n uitblinkertje, zo'n batteraafke met de stem van een

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(31)

enger thuis te laten komen, waar de knaap voor een handvol sigaretten de mooiste liederen zong, zodat Ma en Tina er de tranen van in de ogen kregen. Iets ouder geworden wisten we altijd nauwkeurig welke missen uitgevoerd werden in de verschillende kerken en zochten ons dan een kerstprogramma bij elkander, zodat we de Gloria in Sintervaas en de Credo in Onze Lieve Vrouw hoorden, en toch ook nog op tijd waren voor het slotaccoord door de solisten in Sint Joezep gegeven, waar na de Hoogmis de beste zangers - maar ook wel eens de minder goeden - zich lieten horen. Dit was de Kerstmis van het oksaal! Het was geen Kerstmis geweest wanneer we niet ergens het herdersduet van ‘Coridon’ gehoord hadden en Herman met ‘Minuit Chrétien’. Dit deden we natuurlijk in de ochtend, want 's nachts waren we al in de nachtmis geweest, telkens teleurgesteld dat het niet gesneeuwd had, en telkens ontroerd door de Grote Klok van Sintervaas. Ja, die klok! Ammeke, onze Bonmama, kon ze nooit horen of ze begon te huilen... en ik weet dat het zo met meer mensen gesteld is, zeker als ze door de Kerst-nacht luidt. Maar bij de latere Missen zakte die nachtelijke kerststemming wel eens, en - als de zangers in hun repetitielokaal of op de pastorie hun koffie met leverworst gehad hadden, werd de kerststemming luchtiger en lustiger, en na het lof in Sint Joezep, waar het oksaal zo gezellig binnen het gezicht der kerkgangers ligt, bereikte deze stemming wel eens het hoogtepunt, en zaten we ons te verkneukelen aan deze devote zangerslust. De solisten verdrongen zich dan met hun muzieknummer om het orgeltje en we hebben de organist tegen de queu makende baritons en tenoren eens tot beneden horen zeggen: ‘Ich kin gein twie partiture tegeliek opzètte!’ Een

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(32)

beetje waarheid mag wel schuilen in de oude zegswijze:

‘De mèssendeenders en de kraole

‘Zien de groetste sjandaole!’

Het Kerstfeest der kinderen vond zijn voortzetting gedurende het oktaaf in het kribbekes kijken. In die vacantieweek was men thuis blij ons een poosje kwijt te zijn, en dan werden we er op uit gestuurd om kribbekes te kijken. We trokken alle kerken van de stad af, drongen in grote trossen de kerken binnen en klauterden over stoelen en banken om zo dicht mogelijk bij het kribbetje te kunnen komen. Misschien was de bedoeling van dit vrome vacantiebedrijf onze kritische smaak te ontwikkelen, want wij trokken natuurlijk vergelijkingen tussen de kribben der kerken. Bij de bruine paters was men altijd royaal met rotspapier en dennengroen. De Jezuiëten hebben een kribbe gehad met een vergezicht op Bethlehem onder een blauwe hemel. In de Lieve Vrouwekerk was géén kribbetje. De toenmalige pastoor voelde daar blijkbaar niet veel voor, want ik heb vaak horen zeggen, dat er toch beelden waren. Een der kapelaans heeft later de kribbe weer hersteld en bouwde ze in de oude diepe krocht onder de toren, die zo donker en stalachtig is, dat er in ieder geval geen stal voor hoefde gebouwd te worden. Een der hoofdattracties was hier een engel die met zijn hoofd knikte als je een cent in de offerblok stopte, en de kunst was hem zónder cent toch te laten knikken. Hij deed dit met engelengeduld. Het kribbetje van Sintervaas was het merkwaardigste. Daar lag een kindje dat groter was dan de er naast knielende Sint Jozef en Onze Lieve Vrouw samen. Het was helemaal ingebakerd en het hield in zijn handje een verguld houten kruisje. Het moet wel heel primi-

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(33)

tief geweest zijn en is nu vervangen door een waar kunstwerk van Charles Vos, en toch had dat ouderwetse kribbetje voor ons kinderen een zeldzame bekoring, want het is het enige, waarvan ik me zelfs de gezichten nog herinner.

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(34)

Oud Jaar

WAFELS bakken was een der weinige keukenbedrijven, waarbij we als kinderen werkelijk assistentie mochten verlenen. Wafels zijn blijkbaar recalcitrante dingen.

Ma maakte van dunne deeg dikke wafels en van dikke deeg dunne wafeltjes. Wat hebben we genoeglijke uren zitten bakken boven het fornuis, de ijzers smeren met een linnen zakje waar de boter in zat, op de sissende ijzers de deegpropjes leggen.

Na enkele koolzwarte gebrande mislukkelingen stapelden de wafeltjes zich weldra op de ijzeren baardjes hoog op. Er braken er nog al veel, want die gebroken waren mochten we meteen opeten. Voor de rest heeft dat ouwe jaar voor ons nooit iets bijzonders betekend. Ma voelde er niets voor om die avond met enigerlei feestbetoon op te luisteren. En als iemand de gedachte opperde om van oud naar nieuw te vieren kreeg hij altijd een uitbrander: ‘Niks te viere! Dat deit me neet! Beijt uug mer vaan 't aajt nao 't nuij jaor’. En 't moet gezegd zijn, als ik nog wakker was op het moment dat de twaalf uren klok sloeg, een fabriekssirene of sleepboot begon te gillen en in de verte enkele schoten vielen, dan heb ik altijd gauw onder de dekens dit advies gevolgd en mikte een Onze Vader vliegensvlug zó dat het begon in het oude en eindigde in het nieuwe jaar. En alles wat Ma voor het naar bed gaan ons nog even had voorgehouden over het nieuwe jaar, en dat betrof altijd rapport-onvoldoendes, vroeger opstaan om naar de kerk te gaan, wat meer het éne te doen en het andere te laten, dan heb ik dat allemaal maar heel gauw bij dat Onze Vader onder de

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(35)

dekens ingesloten. En ik herinner me nog levendig Ma's verontwaardiging op weg naar de vroegmis over de vele stervormige plakkaten op de straatstenen, de sporen van een andere wijze om van het oude naar het nieuwe jaar over te stappen. Dat oudjaar was bij ons een der ernstigste dagen van het jaar... helemaal geen feest.

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(36)

Driekoningen

FEEST! echt feest dat was bij ons Driekoningen. Ik denk vaak, dat de vorige generatie beter feest kon vieren dan wij, omdat zij in het dagelijks leven uiterste zuinigheid en soberheid betrachtte, die vaak belachelijk scheen. Je moest het niet riskeren meer dan een schepje suiker in de koffie te doen en bij het smeren der boterham werd je met argusogen in de gaten gehouden. Maar, als er feest was, dan zag je zó de klotten boter in de soep of saus weg zinken. We aten met ijzeren vorken, en de keren dat de zilveren vorken en lepels gebruikt werden, die kon je op je vingers tellen. Dat gebeurde alleen met een Eerste H. Communie of als de heerooms kwamen eten. Pa zou er niet aan gedacht hebben een der punchglazen voor zijn grokje te gebruiken, want die deden alleen dienst op surprise-avond. En zo had Ma ook een grote blauwe pot met rieten hengsel, die uitsluitend gebruikt werd voor de chocolademelk op Driekoningen-avond. Door die pot een jaar lang weg te bergen was alleen al het te voorschijn halen er van op Driekoningen een ceremonie. Zoals ik me die pot herinner moet het wel een prachtexemplaar geweest zijn, zo van dat soort wat je nu op een étagère zet in de goeie kamer. De melkchocolade werd met Driekoningen ook niet van cacao gemaakt, maar op die dag volgde Ma een andere methode, en liet in een enorme pan kokende melk grote vierkante blokken pure chocolade zinken, wat ik altijd een beetje zonde en verspilling heb gevonden, want op slot van zaken was chocolade ‘snoep’ en melk niet!

De koningskoeken kregen we cadeau. De bakkers

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(37)

waarbij je klant was brachten elk een grote koningskoek thuis, en omdat je als winkelier de klandizie altijd een beetje moet verdelen, kregen wij wel drie van die grote koningskoeken, en daar kwamen nog wel een paar bij de suikerbakker bestelde exemplaren bij. En dan die tafel! Wat een gezelschap! Driekoningenavond was zowat de enige keer dat werkelijk de hele familie en alles wat daar onverbrekelijk bij hoorde, bij elkaar was. Als alles gezeten was werd een vluchtig weesgegroetje gebeden en het was niet naar de zin van Ma als een grappenmaker aan het slot daarvan wel eens zei: ‘Heilige Caspar, Melchior en Balthazar, bidt voor ons!’ want de Driekoningen waren eigenlijk geen heiligen waar je werkelijk voor bad. Dat waren heiligen ter ere van wie alleen maar gegeten werd. Het jongste zusje moest dan ruggelings aan tafel gaan zitten en telkens prikte Ma een stuk koningskoek aan het lange mes en vroeg:

‘Veur wee is dat?’ Dit spannende spel was nodig omdat de toewijzing volstrekt eerlijk moest gebeuren vanwege de boon! Want wie de boon treft, moet tracteren! Toch kon het zo eerlijk gaan als men wilde, Ma zag altijd kans om het stuk met de boon op Pa's bord te krijgen, en alle tafelgenoten volgden ieder jaar dit ‘spel van list en liefde’, want zij wilde persé dat Pa de boon kreeg. Bij 't doorsnijden van de koek had zij al vaak gevoeld waar de boon zat, en dan stelde ze de vraag ‘Veur wee is dát?’ gaarne iets te vroeg voordat ze eigenlijk een stuk op het mes geprikt had. Was het zó niet gelukt, dan wist zij Pa wel even af te leiden en hem toch het bewuste stuk koek op het bord te foefelen. En Pa speelde van zijn kant graag de onnozele, als onder oorverdovend gejuich hij de boon vond, bij welk bedrijf Ma kon zitten lachen dat haar buik schuddelde en

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(38)

de tranen haar over de wangen liepen. Beu van de zoetigheid en de chocolademelk, die onafgebroken stroomde, kwikten we tot besluit een beetje op van de in blokken gesneden oude kaas, die hartig als een goed medicijn in je verzoete maag viel.

Natuurlijk zagen we toch kans om ook anderen met de boon gezegenden tot zwarte koning uit te roepen. Met een kurk in de kaarsvlam werd die dan duchtig toegetakeld.

En dan zongen we:

Dreij Keuninge! Dreij Keuninge!

Gef mieg 'ne nuijejen hoed.

Mienen awwe is verslete Mie vader maag 't neet wete Mie moojer heet gei geld Dreij Keuninge op 't veld.

Ma, die het toeval in eigen hand hield en regelde als Pa met de boon moest opgeknapt worden, had als een goede Voorzienigheid ook voor de tractatie waartoe Pa verplicht was, bij voorbaat zorg gedragen, en de avond eindigde met gekraak van olienootjes, amandelen en dikke noten, want dat goed kocht men in die dagen nog niet per stuk maar met ‘viedele’ en het was dan toch nog te betalen.

En dan was ook dit feest der feesten weer geëindigd, en trok zich de blauwe pot met het rieten hengsel terug in de hoek van een donker buffet, want hij wist als een vorstelijk personnage, dat je je niet te dikwijls moest laten zien om indruk te kunnen maken en werkelijke luister aan een feest te geven alleen door de aanwezigheid.

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(39)

Hoog water

IN een jaarkrans, die tegelijk seizoenskrans en feestkrans is, moet ik om beide redenen plaats geven aan ons aller jeugdherinneringen, die wakker worden zodra het peil van de Maas plotseling onze aandacht gaat trekken. Wij beseffen dan ineens weer, dat de Maas de levensader en het ruggemerg van onze lange provincie is, en dat Maastricht een stad óp een rivier is en niet áán een rivier. En dat is in ons landje eigenlijk een grote bijzonderheid, want vele steden liggen hier aan de rivier, zoals Maaseijck, Roermond, Venlo, Nijmegen, Arnhem en Amsterdam en zelfs Antwerpen geeft ons het beeld van een breed water waar de stad langs gevleid ligt. Maar bij ons is dat anders. Daar stroomt de levende rivier dwars door de stad en legt haar open en bloot voor de goede reuk en de frisse wind van het water. Tal van straten lopen er op uit, en menige gats, waar onze batteraafkes niet veel lucht en licht zouden vinden, eindigt God zij dank bij de Maas, waar zij hun koeleköpkes kunnen vangen en van jongs af aan met de geert proberen de rötskes en govies te verschalken naar het voorbeeld van hun vaders, die we met opgestroopte broekspijpen soms midden in de rivier zagen staan. En als onze emigranten heimwee krijgen, is het doorgaans dit rivierbeeld dat hun voor ogen hangt en de vele gelukkige uren op de Maasoevers gesleten. Daar aan die Maas, och daar is altijd iets te beleven. Langs het water in het park hebben wij allemaal onder toezicht van het kindermeisje onze eerste schreden gelopen, maar wij hebben er ook - zonder toezicht - de eerste stappen op het pad der liefde gezet. Vele moppen zijn daar

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(40)

verteld en waar gebeurd, als van de visser die onder de gebruikelijke belangstelling grote vissen ving, ze zorgvuldig langs zijn centimeter legde en dan... terug wierp in de Maas totdat de niksnutters, die te kijken stonden, vroegen waarom hij dat deed en voor antwoord kregen: ‘leg höb mer zoe klei penneke’. Als bij geschikte waterstand een lange sleep de Maas af kwam en met een lange toe-oet bij de Bleekerij zijn komst aankondigde, dan liepen de beide oevers zwart van het volk uit alle straten om van de gevaarlijke doorvaart door de laatste ark van de brug getuige te zijn, in de stiekeme hoop, dat eentje tegen de pijler een ‘oplazer’ zou krijgen of zich vast zou varen op de Green, wat heel vaak gebeurde. Bij extra laag water was de Maas een attractie, omdat dan een grote kiezelplaat bloot kwam, waarop eens een werkelijke voetbalmatch gespeeld is, en een paar bogen van de brug helemaal droog lagen. Dat is de droge Maas, waarvan Olterdissen een visser laat zingen:

Ieg doog al good mien bès Mè in plaots vaan vès

Vong ieg daartien kukes oet ein hinne-nès.

En een ander dichter die de onthullingsplechtigheid van het Sintervaasbeeld beschreef, besluit met deze versregels zijn epos:

Lerang de vèsser waos ouch dao, heer zaot oonder de brök en kaom mèt zeve abele in d'n aovend laat pas trök.

‘Dieg kos dao zeker dudelik zien?’

höbbe veer Lerang gevraog.

‘Bis te stapel’, zag Lerang, ‘iech had leid dat iech nao mienen öpper zaog’.

*

*

*

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(41)

Deze Maas bereidde ons ieder jaar het feest van het hoge water. Neem het ons niet kwalijk, want natuurlijk is hoog water niet leuk voor die het in huis krijgt, maar voor velen is het een smoesje om er eens uit te komen. U moet dat goed begrijpen. Je kon vroeger

niet zo maar bij strenge vaders of moeders komen aanzetten en vragen of hun dochtertje meer speciaal dat derde met die grote ogen, mee mocht gaan een

wandelingetje maken. Maar als de Maas ‘uit’ was, dan kon geen ouder het weigeren als je met de boodschap kwam of Lieske of Fieneke vanmiddag

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(42)

mee ging naar het hoog water kijken, en dan volgde zo'n onvergetelijke excursie naar Heugem, naar Scharn of Limmel, want de Maas hield veel van deze stad en legde iedere winter een arm om Wijk heen, zodat je aan alle kanten altijd op de

winterbedding van de rivier stootte. De Heerderweg had toen een voetbrug, de Meerssenerweg zelfs twee, maar de karren reden vrolijk door het water.

We hadden zo onze eigen waterstandsberekeningen met iedere negatie van het A.P. Als de stenen engel van Wijk met zijn voeten in het water stond, dan was de Maas in Heugem ‘uit’. Stond de Maas helemaal op de laatste weg van het stadspark, dan was het werkelijk hoog, en de rest berekenden we met de zoveelste stoep van de stenen trap in het park. Op knapenleeftijd gingen we wel in de voormiddag met de fiets gauw kijken waar we het best op de middag-excursie met onze buurmeisjes naar toe konden gaan, speelden dan 's middags op benarde plekken de volkomen door het water verrasten om vervolgens als galante ridders de kinderen uit en over plassen en greppels te helpen waar we hen schijnheilig eerst in geholpen hadden.

Ja, dat hoge water. Volledige danscursussen zijn er wel eens in terecht gekomen.

Een medescholier uit Borgharen bezorgde ons op het gymnasium eens de sensatie, dat hij bij hoog water... te paard naar school kwam en wij vonden het zeldzaam gemeen, dat hij het arme beest niet in het fietsenhok of op de speelplaats mocht stallen.

De meest imposante watervlakte bood altijd de Heerderweg, waar vanaf het dorp Heer tot aan de Sint Pietersberg in de verte, één enorm meer stond, waar alleen de spoordijk en de ijzeren brug doorheen liepen. En wie herinnert zich niet die onver-

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(43)

getelijke winter toen deze enorme vlakte bevroren was en heel Maastricht schaatste onder de twee Heerder bruggen. Alleen boven de ‘brikkebekkerskoule’ was het een beetje angstig, en wij haastten ons altijd over die plekken zwart ijs heen om ons weer veiliger te voelen boven de ondergelopen weiden, zó uitgestrekt dat het onbereden ijs op vele plaatsen als een heldere glasplaat een meter diep het gras liet zien.

De feesten die de Maas ons bereidde waren vele en velerlei in alle seizoenen en op alle dagen. Maar werkelijk fier op onze Maas waren we als ze echt hoog was. Als die gemoedelijke rivier zwol tot een machtige stroom lijk gesmolten lood, gespleten door de pijlers van onze oude brug...

Dat gingen we zien als kleine kinderen al, gelukkig alsof we naar de comedie of het circus mochten. En zeg nu niet, dat een kinderhand al gauw gevuld is, want die Maas bij ons en in ons leven, dat is geen kleinigheid.

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(44)

Vastenavond

DE sterkste herinneringen komen door je neus. Je wandelt in volle zomer door het land. Dan komt de reuk van verbrand aardappelloof tot je. Meteen is het herfst, ja 'n volledige winterfilm begint ergens in je hoofd te draaien met alle daarbij behorende genoegens en ongemakken, een blozend kacheltje, een verkoudheid, een dikke mist en balkenbrei. Zo kan het ergens ‘naar de kerk’ ruiken of vanuit een deur komen geuren tot je, die een markt vol kermiskramen meedragen. En brandend hout in de buitenlucht is voor mij vacantie, want heftiger dan en logeren aan zee, branden in mijn jeugdherinneringen nog de glorievolle vuren, die wij als kwajongens stookten, een laaiende brand tegen de Bemelerberg... Bij deze reuk hoort zelfs een

veldwachter, en twee maréchaussées op fietsen, want ónze jeugdvuren ontsproten niet aan het brein van een kapelaan of juffrouw, maar zij brándden, en niet

zinnebeeldig. Het was nog woeste tijd, de praehistorie van de jeugdbeweging. Ik geloof niet dat Ma naar lezingen ging, om te leren hoe het eigen initiatief bij het kind ontwikkeld moet worden, want van 's morgens tot 's avonds hadden Pa en Ma, Tina en Sjaan de handen vol met onze initiatieven in toom te houden en ons onze plannen uit het hoofd te praten.

*

*

*

Een kist gaat open en met de reuk van kamferbollen, oude kleren, sjmink en verf, braken ontoombare initiatieven los om de vreemdsoortige costuums, onmogelijkste hoofddeksels en zonderlingste vehikels in elkaar te prakkizeren. Vastenavond is veel meer sur-

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(45)

prise dan surprisenavond, want tot en met Zondagmorgen loop je op straat langs elkaar heen alsof er niets aan de hand is, terwijl in werkelijkheid al weken lang op alle Maastrichtse zolders ondergronds

een revolutie voorbereid is, die slechts op het donderende schot uit Momuskanon wacht om los te breken. Tien keer was Tina ‘giftig wie 'n kriekel’ al naar Ma gelopen:

‘Medam, noe komp veur 'n aordigheid toch ins loere, wie die m'ch dao bove de boel doorein zètte!’ Maar Ma kwam wijselijk maar niet kijken. Ik denk dat ze het zich levendig kon voorstellen, en Tina bleef niets over dan de verzuchting: ‘Iech zal blij zien es tee Vastelaovend veurbij is!’, en daar meende ze weer niets van, want weken van te voren had ze onder het koffiedrinken in geuren en kleuren

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(46)

opgehaald, hoe geweldig ze zich het vorig jaar geamuseerd had. Ze waren in een groot ‘komplot’ uitgetrokken met Marie en Mina en de mannen, en Nikkela met zijn liefste en wel vijftig man, en wij wisten als kinderen van minuut tot minuut wat in de kaffee bij Lewie gebeurd was toen die rooje wat teveel óp had gehad. Lewie had gedecideerd verklaard:

‘Iech sjink t'ch neet mie!’ Alle verkleders hadden Lewie gelijk gegeven, enkele manskerels uit het komplot hadden zich spontaan geprissenteerd om die rooje eens flink op zijn d... te slaan, maar Lewie had dit gesust met het klassieke: ‘Gein ruijzing in m'ne kaffee!’ Zo droegen de verhalen van Tina er toe bij onze carnavaleske plannen nog op te

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(47)

zwepen. Want zij was als ieder gezond Maastrichts meisje stapelgek op de

vastenavond. Maar wat heeft zij ons, kinderen, toch een goed hart toegedragen. Het eten op Zondag ging altijd gepaard met een klein drama. Pa ging naar de Klep, zijn sociëteit, waar op de lange baan met de boog en met het flobertgeweer geschoten werd. Het afscheid van de ‘sjeetclub’ was altijd moeilijk, en onderwijl was Tina thuis al twintig keer in de kamer op de klok komen kijken, wat ze natuurlijk even goed op haar wekker in de keuken had kunnen doen, want laat eten kostte haar zoveel van haar vrije middag. Met carnaval, met het vooruitzicht op de middag- en avondpret, moest dit conflict tussen schietclub en de bouillonsoep eigenlijk tot een tragedie uitgroeien, maar néén! Bij carnaval hoorde een oude keukentraditie om ‘nonnevotte’

te bakken. En geen verlokkingen van vroeg klaar te zijn en wég te kunnen

verhinderden Tina om met grote beslistheid vast te houden aan deze tractatie: ‘Iech bak vemiddag veur de kinder “nonnevotte!” Pa kon zo laat komen als hij wilde, de afwas kon de ernstigste vertraging ondergaan hebben, als de hele boel aan kant was, haalde Tina de vetketel voor de dag, en als clowns en boerinnetjes verkleed stonden wij om Tina heen te draaien als ze het beslag maakte, en met verrukkelijk gesis een lepel in het gloeiende vet liet vallen, wat met grillige uitsteeksels een “nonnevot”

werd. Ook Sittard en Aken bakten “nonnevotte”. Het woordje “non” schijnt hier het oude woord voor een bepaald soort varken te zijn. Ik zeg er dat maar bij, want anders gaat u soms menen dat het iets met een begijntje te maken heeft. De ‘nonnevot’ is eigenlijk de huiselijke gestalte van de boel-de-berlins, die de suikerbakkers met carnaval maken. Ook van dit heer-

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(48)

lijke gebak met een klein hartje van appelspijs, en royaal gewenteld in de kristalsuiker, ga ik u geen tableau ophangen, want ik wil niet dat de momentele vetpositie (1947!) u aan de vooravond van carnaval in een weemoedige stemming brengt.

*

*

*

Wanneer iemand een standbeeld verdient als steunpilaar van de vastenavond in vroeger dagen, dan is dat Hubeer Masset. Zijn winkel, meestal genoemd ‘bij Giddelo’, naar de vrouw van ‘noonk Hubeer’, voerde 'n grote blauwe hand als uithangteken.

Men verkocht er ‘garen en band’, maar tegen carnaval was het oorspronkelijk handelsartikel zo bedolven onder de voorraden maskes, neuzen, toeters,

serpentine-rollen, koperen oorbellen, satinette domino's en grote koppen, dat je met geen mogelijkheid meer kon ontdekken wat voor een winkel dit in normale dagen was. In rijen en trossen hingen de maskes en clownspakken van het plafond. Het carnavalsgoed puilde er uit, de straat op. Je moest bukken om er onder door te kunnen.

En als het zou gebeuren - maar het gebeurde natuurlijk niet! - dat in de laatste week een klant gevraagd zou hebben naar wollen kousen of jäger-ondergoed, de

winkel-dochters zouden 's avonds tegen noonk Hubeer zonder twijfel gezegd hebben:

‘Vendaog höbbe v'r 'ne richtige gek op de winkel gehad!’

Dank zij Hubeer Masset, Lipsjits op de Grote Gracht en nog enkele carnavalszaken, was Maastricht op Zondag kant en klaar. Tientallen jaren lang heeft een vooraanstaand Maastrichts burger het onbetwiste privilege gehad met zijn kornuiten de carnaval te openen. Klokslag twéé uur - het maskerade-uur - kwamen de eerste gekken de Grote Staat afzakken,

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(49)

arm in arm, in traag-plechtig tempo, zich bewust dat zij iets van grote betekenis deden, en zongen ieder jaar hetzelfde lied:

Hoh! hoh! hoh! Pie!

Zeve cent 'ne rijperok!

Muirge sleit de boter op!

De kinderen dromden er met honderd man achteraan want ze kenden deze eerste gekken, die hun zakken vol met halve centen hadden en deze onder de straatbengels strooiden. En de grote mensen riepen elkaar opgetogen toe, zoals met de eerste zwaluw de lente begroet wordt: ‘Dao höbs te Jacques Vos!’, want van deze zwaar gemaskerde eerste ‘verkleijder’ wist de hele stad, dat je alleen als sub-agent van de Nederlandse Bank over zoveel halve centen kon beschikken.

Zo wordt deze revolutie voorbereid, want waarlijk, als je zo over straat loopt zou je er niet veel van merken. Maar wacht maar eens tot Zondag, als het Momuskanon deze ondergronders uit hun schuilhoeken

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(50)

en loodsen te voorschijn roept... dan barst hier een geweld los, waarvan de torens der stad verroeren en alle harten sneller gaan kloppen. Maar, ge moet niet aan de kant blijven staan aarzelen. Er is een beetje moed voor nodig, net als in de zwemschool: Spring er in! Je kunt daar nooit spijt van hebben.

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(51)

Vanaovend d'n aovend en muirige d'n daag

ALS wij iemand aansprakelijk mogen stellen voor het niet zó stipt houden van de vastentijd, dan is het Sint Joezep. Niet de fanfare! die kan er niets aan doen, maar de heilige zelf. 't Verzaken aan toffees en zwarte knabbe ging meestal goed totdat op de vooravond van St. Joezep liefst een Joseph én een Fien hun Mei vierden. Dat vernietigde veel goede voornemens en brak de vasten, want als deze twee

beschermelingen van de Heilige Jozef bestoken waren, toegezongen met ‘Lang zalle ze leve!’ en driemaal gezoend onder het spreken van heilwensen ‘Vivat Josèph!’ en

‘Venaovend d'n aovend en mörrege d'n daag’ dan tracteerden de feestelingen uit de

‘tuute met snop’ en wie kon dán weigeren!

We denken met een beetje sjagrijn aan de mei-viering in de Limburgse gezinnen.

Wie zou vroeger zijn peetheilige in de hemel verwaarlozen en de voorkeur geven aan de verjaardag? Onze katholieke scholen roeien het mooie Limburgse gebruik van de naamfeestviering met hardnekkigheid uit en dringen onze kinderen met passie en geweld de verjaardagviering op. Geen Limburgse inspecteurs, geen Limburgse

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

(52)

schoolbesturen, geen parochiegeestelijkheid en geen bisschoppelijke kweekscholen komen in verzet, en straks hebben ‘de Hollanders’ het weer gedaan! Maar alloh!

Laten we op de vooravond van 19 Maart niet bitter zijn en eens kijken wie er al zo Sjèf, Sjo, Joep, Jozef, Fieneke of Fieny heten, en dan proberen deze vanavond kwansuis tegen het lijf te lopen of er toevallig binnen te vallen. Je ziet het 's avonds meestal aan de verlichte gordijnen en plezierig lachen en tateren wanneer in onze stad een veel gekozen patroon of patrones zijn feest viert. We denken vanavond toch weer eens aan de vele beschermelingen van St. Joezep, feliciteren Jozef de Grote, onze wethouder, onze oud-rector van het gymnasium, die we vroeger in de klas op 19 Maart plaagden door als hij binnenkwam heel luidruchtig niet hèm maar een onzer medescholieren die óók Sjef heette te feliciteren, aan een Jef die in Indië zit, aan een Joep van het College, die nu Egyptoloog is, aan een Fieneke, ochèrm dat al gestorven is, maar reclame bezorgde dan de hele natuurlijke historie en stappen naar Sjo Smeets toe. Sjo Smeets de humoristische ster van De Staar. Sjo die met zijn bubbelwangen kinderen en ouderen van dagen kan laten bubbelen van de lach, die voorraden van verhalen heeft voor alle leeftijden en gelegenheden naar keuze, voor Communiefeesten en op-het-kantjeaf, onschuldigen en van die waar een getrouwd meisje een kleur van krijgt en niet wil dat ze verteld worden. Sjo Smeets die een halve eeuw geleden Maastricht veroverde met zijn

‘En de boot nao Luijk, én de boot nao Luijk én de boot nao Luijk!’

en daarmee de firma Arnold Bonhomme een mooiere

Karel Matthijs, Limburgse jaarkrans

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar de levensverwachting van een 90-jarige steeg van 2,7 jaar in 1850 naar 4,3 jaar in 2015, een toename met 60 procent van de zorgbehoefte op deze hoge leeftijd.. Dat is nog

Wissen: indien u niet meer akkoord gaat met de verwerking van uw persoonsgegevens door de Nederlandse Obesitasstichting of als u van mening bent dat verwerking van uw

Deze sites kunnen gegevens over je verzamelen, cookies gebruiken, extra tracking van derde partijen insluiten en je interactie met deze ingesloten inhoud monitoren, inclusief het

Er werden pertinente vragen gesteld over de reden waarom een verlenging van landingsbaan 25L als optie in het masterplan werd opgenomen, vermits dit voor de

 Sociale netwerkinformatie, inclusief accountgegevens en alle informatie afkomstig van uw openbare posts met betrekking tot Sportief Besteed Groep of uw contacten met ons Wanneer

Ook hier willen we nog eens bij onze gemeenteleden onder de aandacht brengen dat men niet terughoudend moet zijn als men eens graag een stem van een ander hoort.. Geef Coby de Kort

Om gebruik te maken van onze website en diensten hebben wij de volgende gegevens van u nodig:.. •

Want waart gij niet altijd de grote heraut om met een brutale bek de oorlog te ver- klaren aan die fameuze intresten, omdat zij geen werkgelegenheid opleveren en alleen maar