Zeeland
bron
Een nieuw lied van een vriendelyke dochter uit Zeeland. J. Wendel, Amsterdam ca. 1800
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie140nieu01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
1
Een nieuw lied.
Van een vriendelyke dochter uit Zeeland.
Wys: Van Par le Francée.
1.
Jonkmans wilt gy gaan uit minnen, 'K weet een dochter pront en fris, Maar gy moet niet lang verzinnen, Want zy wagt met deerenis,
De liefde komt haar hart doorsteken, Ach! 't is zo een hupse meid, En zo aardig in haar spreeken, Zy lacht altyd, zy lacht altyd.
2
Zy kan styven, en ook stryken, Haar's gelyk kan 'er maar zyn, En zy laat haar liefde blyke, Zo graag in de maneschyn,
Van voren draagd zy ronde knoppen, 't is de fleur van de jonkheid, Komt gy daar eens aan te kloppen, Zy lacht altyd, zy lacht altyd.
3.
Als gy daar wilt heenen trekken, Zy zal weezen gauw content, Maar gy moet van trouwen spreken, Schoon dat zy het niet en meend, Als gy maar zegt, ach myn beminde, Met een Liefgetalligheid,
Gy zult het wel ondervinden, Dan lacht z'altyd, dan lacht z'altyd.
4.
Wilt gy dan een mondje geeven, Aan deez' allerzoetste beeld, Gy zult haar doen heel herleeven, 't Is de liefde die haar kweld, Zy zal haar liefde laaten blyken, Want zy is zo graag gevryd, Gy moet haar wat zoetjes stryken.
Dan lacht z'altyd, dan lacht z'altyd.
5.
Streelen ende carresseeren, Dat is 't geen dat zy betragt, Zy en zal ook niet mankeeren,
Een nieuw lied van een vriendelyke dochter uit Zeeland
daar voor leid zy geenen stryd, Klopte gy eens aan haar kinne, Dan lacht z'altyd, dan lacht z'altijd.
6.
Jongmans wil niet lang meer wagten, Troost dit alderliefste beeld,
Die bij dagen en bij nagten, Door de Liefte word gekweld, Gij moet deez' Maget niet verfoeijen, Ofschoon ik dit heb gezeid,
Als zij melken gaat haar Koeijen, Dan lacht z'altijd, dan lacht z'altijd.
7,
dit lief en aardig Koosje, 't is een Meisje naar de zwier, Zij heeft een kleur gelijk een roosje Zij leeft gaarne in plijzier,
Van lijf en leden is zij ferm, En zij kleed haar na de tijd, Als g' haar neemt in uwen arm, dan lacht z'altijd, dan lacht z'altijd.
8
Haar hart dat komt op te vliegen, Als zij eenen Jongman ziet, Ik en moet daarom niet liegen, Het is kortelings geschied, jan Klaes sprak ach lief gepreesen, Gij zult haast weezen mijne bruid, de vreugd kwam door haar hert gerese Zij ging lachen overluid.
E Y N D E .
2
Een nieuw lied Van het Nederland.
Op een vrolyke Wys.
1.
Ik heb myn leven lang voor dezen, Gepasseerd langs bosschen en dyk, Zo heb ik overal gerezen,
In Spanjen en ook in Frankryk, De wildernissen in 't ronden, Waar ik was van de zon verbrand, Nooit heb ik schoonder plaats gevonden, Zo aangenaam als het Nederland. bis.
2.
Ik maak de landkaart in myn eigen, In het bezien van een schoone vrouw Ik zeg haar borsten in het schryven, Die noem ik bergen in Henegouw, Van daar kom ik regt naar beneden, Tusschen den linker en regter kant, De plaats is daar omtrend gelegen, Die ik u noem het Nederland. bis.
3.
Onzen Jan en zyn beminde, Gingen zamen met lof en eer, Wandelen onder de groene linde, En hy omhelsde haar menigen keer, d'Onnozelheid was in zyn leven, Het kwam door zyn klein verstand, Maar hy is niet onnozel gebleven, Als hy kenden het Nederland. bis.
4.
Wy waren lest tusschen de bremen, Catharien maakten het my kenbaar, Zy zeid laat ons een reis aannemen, Van groote vreugd omhelsde ik haar, Zy noemden my haar welbeminden, En zeid in het [grijpen] van myn hand, Gy zult geen grooter plaizier vinden, Als in 't midden van Nederland. bis.
5.
Een nieuw lied van een vriendelyke dochter uit Zeeland
Zy leide my zonder bezwaren, Met den vinger wees zy my den weg, Maar ziet in deez' Eiland verheven, Ik steld' er myn bloed voor te pand, Ik riep wel een keer of zeven, Wat zyn wy wel in 't Nederland. bis,
E Y N D E .
3
Een nieuw lied
Of de bedroogen minnaar of de matroos van Fortuin.
Op een Vrolyke Wys.
1.
Komt vrinden hoort eens raare kuure,
Van een Mattroosje van Avantuure, Kwam van een verloore rys Van het Schipje Roderdys, Dat hy had aan de Caap verloore Waar zyn Fortuin nu was geboore, Door het zwieren al van de nagt Dat heeft hem tot een staat gebragt.
2.
Hy lag in een stoep te slapen.
Daar hoorden hy twee liefjes praaten, Van de minne kozery,
Hy bleef liggen wel op zyn zy:
Hy hoorden al haar zoete woorden, Hoe deeze twee malkaar bekoorden Door 't genieten al van een Soen Beloofde zy hem zyn wil te doen.
3.
Als myn Oudertjes zyn te slaapen, Wilt u tyd niet staan vergaapen, Maar dan wagt maar op de straat, Tot de Klok van twaalf slaat;
Dan zal ik myn deur opsluiten, Wilt 'er stil van binnen in kruipe, Trekt dan maar u schoentjes uit Dan maakt gy 'er niet veel geluit.
4.
Hy zei myn liefje myn welbeminde, Hoe zal ik 'er u bedstee vinden?
Want ik ben hier onbekent, Als gy ook wel denken kunt, Want men mag geen kaars opsteeke, Anders waaren wy in 't gebreeke, Want u ouders byde gaar
Zouden ons worden gewaar.
5.
Zy zei myn liefje myn wel beminde, 'k Zal aan de klink een lyntje binden,
Een nieuw lied van een vriendelyke dochter uit Zeeland
Gaat onderwyl een glaasje ligte, Ik zal het alles zeer wel verrigte, Als myn oudertjes zyn na bed, dat ons niemand dan belet.
6.
Als deze twee haar afscheid naamen Met veel zoentjes na betaamen, Op haar af gesprooke woord Maar de vos die alles hoord;
die heeft zyn tyd niet staan vergaapen Maar gewagt om niet te slaapen, Hy wagte wel op de straat, Tot de klok van twaalf slaat.
4
7.
de klok sloeg twaalf na begeere Hy kroop met zyn bepekte kleere, Aan den durpel van het huis;
dog hy hoorde geen gedruis:
Maar wynig tyd was het geleede, Of zy kwam vlugtig naar benede, Op haar bloote voetjes veur, En zy opend hem de deur.
8.
Hy ging binnen in der muiten En terstond de deur toesluiten, Voelden hy met zyn rechterhand daar hy straks dat lyntje vand;
de schrik heeft hem het hert bevange Hy was vol vrezen en verlangen, Hy dagt hier is galg en rad voor myn Of gekleed als een Captyn
9.
Hy was gehouwen en geslagen, hy dagt ik zal dog die kans maar wagen Volgden 't lyntje met zyn hand
dat bragt hem aan 't Ledikant,
en heel gezwind ging hy hem ontkleden Hy smeet het voor de bedstee neder Sprong by haar op 't Ledikant daar zy hem met liefden ontfangt.
10.
Maar wynig tyd was het geleeden Of haar beminde kwam ook beneede, Stond met oogen vol getreur, Kwam voor een gesloote deur, Hy stond met traanen wel in zyn ogen Hy zag wel dat hy was bedroogen;
Hy zworf den heelen nagt op straat daar zyn lief lag in het vermaak
11.
Maar als Aurora gaf haar luister En de Zon verdreef het duister, Zag zy dat zy was mislyd Waarom zy elendig schryd;
Riep moord en brand met droevig schryen
dieven dieven wilt my bevryen, Vader en Moeder help myn voort;
Eer dat ik hier word vermoord.
Een nieuw lied van een vriendelyke dochter uit Zeeland
Vader en Moder kwammen boven, Zagen dat zy was bedroogen, Vonden daar zyn bepekte goed dat hy was een armen bloed;
Sprak vrient hoe bent gy hier gekomen Hy sprak met traanen wel in zyn oogen Van de deur het lyntje lang
Tot hier op het Ledikant.
13
de Vader heeft 't 'er uit gekregen, Sie zoo hebt gy hem de weggeweezen Waar door dat je nu bent onteerd En verlooren hebt uw eer;
Maar gy zult hem dog ook trouwen, En voor [die man altyd] houwen, Als hy is een eerlyk man Hy myn dat bewyzen kan.
14.
men liet hem aanstonds kleeren maaken Nodig tot de Huwelyks zaaken, En men stelden hem in 't gewaat Trots een Koopman van zyn staat;
Oorlof gy Seeluitjes uitverkooren hebt gy uw schip door storm verlooren Geeft u maar tot zwieren uit
dan krygt gy 'er een ryke Bruid.
E Y N D E .