• No results found

Samenvatting Literatuurkunde Hoofdstuk 1 t/m 7

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Samenvatting Literatuurkunde Hoofdstuk 1 t/m 7"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samenvatting Literatuurkunde Hoofdstuk 1 t/m 7

Samenvatting door een scholier 5e klas havo

2467 woorden 13 jaar geleden

6,4

29 keer beoordeeld

Vak Literatuur

Hoofdstuk 1

1.1 Persoonlijke smaak.

Literaire Boeken zijn boeken die je helpen bij het kennismaken met de literatuur. Het gaat bij de lessen in literatuur om de ontwikkeling van je persoonlijke smaak.

1.2 Leesmotivatie

Redenen->Verschillen in smaak ontstaan onder andere doordat mensen om verschillende redenen (motivaties) lezen.

1 je in andere wereld verplaatsen en alles om je heel te vergeten.->Ontspannen 2 kennis op te doen, iets leren.->Informatie

3 Lezen om kennis te maken met andere mensen, hun problemen, hun ideeën en meningen.

4 Lezen om te genieten van een mooie kunstige vorm, van het boek als kustwerk.

1.3 Literatuuropvatting

Iedereen heeft eigen voorkeuren (wat voor soort boek ze willen lezen). Al die voorkeuren samen vormen iemands lees- of literatuuropvatting, het ligt niet voor altijd vast door ander soort boeken te lezen kom je mss ook achter dat die soort jou ook aanspreekt. Je mening over een boek heeft te maken met je

literatuuropvatting.

1.4 lezersverwachting

Je verwacht bijv. Bij het lezen van een boek heel iets anders dan het lezen van een krant. Kranten vertellen je iets over werkelijke gebeurtenissen en roman zijn meestal verzonnen gebeurtenissen.

Je verwacht ook iets anders bij gedichten bijv. dan bij verhalen. In een gedicht wordt meestal beschrijft een situatie of een idee.

Tekstsoort = het genre van een boek. Je hebt dus onbewust een aantal verwachtingen.

Je hebt ook bewuste verwachtingen bijvoorbeeld naar titel te lezen, flapteksten (op de achterkant van het boek krijg je en globaal idee van het ontwerp en verhaalsoor) en omslag. En wat er ook heel belangrijk is Informatie over->wat iemand anders van jou verteld over een boek. literaire boeken.

Hoofdstuk 2 2.1 Open plekken

Plekken in het verhaal die vragen oproepen noemen we open plekken. Het zijn nog iet ingevulde stukjes van het verhaal. Als lezer wil je een antwoord op de vragen, je wilt de open plekken invullen. Door de open plekken wordt je actieve lezer. De schrijvers maken ook bewust gebruik daarvan om de lezer nieuwsgierig

(2)

te maken naar de rest van het verhaal. Het antwoord van het open plekken worden meestal na een paar bladzijdes gegeven (uitstel).

2.2 Invulling van open plekken

Open plekken kunnen op verschillende manieren door de lezer worden ingevuld.

1 komt vak voor->Snel ingevuld

2 bijv. detectiveverhaal er is iemand vermoord, wie heeft het gedaan.-> halverwege of aan het slot ->Na lange tijd

3 open einde->Soms wordt geen antwoord opgegeven 2.3 Open plekken en spanning

Spanning dus het ontstaat door het->wordt ontstaat door open plekken. achterhouden van informatie en door de tijd tussen vraag en antwoord te verlengen. Een andere heel belangrijke truc voor het vasthouden van de spanning is het wekken van (onjuiste) vermoedens. Schrijvers helpen je daarbij door bepaalde antwoorden te suggereren. Op die manier ontstaat je->bij de lezer een vermoeden over het goede

antwoord. Dwaalsporen wordt als lezer op het verkeerde been gezet. Later blijkt dat het heel anders moet zijn wat je had gedacht. Manipuleren is het gebruiken van trucs.

->Achter houden van informatie of wekken van vermoeden zij voorbeelden van Manipulatietechniek.

1 Een vooruitwijzingen inlassen: Het gebeurt iets dan wordt het niet meer verteld. Er wordt iets verteld dat verderop in het verhaal gebeurt.

2 Vertraging: op punt dat je antwoord krijgt wordt nog iets anders verteld.

3 Op een andere verhaallijn overschakelen: net als je achter een antwoord komt, schakelt het verhaal over naar heel andere gebeurtenissen.

2.4 Spanningsbogen

De tijd die verloopt tussen de vraag en het antwoord noemen we de spanningsboog. Er zijn korte en lange spanningsbogen.

Hoofdstuk 3

3.1 fictie en non-fictie

Teksten die over de werkelijkheid gaan noemen we ze non-fictie. Verzonnen verhalen (boeken) noemen we fictie of fictionele teksten. Ze worden door de schrijver bedacht.

3.2 fictie en werkelijkheid

Bij het lezen van een boek dan gebruik je verbeelding of fantasie om ze voor je te zien. Verbeelding betekent leterlijk: ‘beelden maken ’en dat doe je steeds bij het lezen. Autobiografische verhalen zijn verhalen dat schrijvers eigen belevenissen of ervaringen in hun verhalen verwerken.

Autobiografie = het eigen leven beschrijven.

3.3 vormen van fictie: proza, poëzie en toneel 1 teksten waarin een verhaal wordt verteld,->Proza

1. meer dan honderd bladzijden. Heel veel bijfiguren->roman

2. ongeveer 80 bladzijden, geberutenissen zijn minder en niet veel bijfiguren.->Novelle 3. is niet meer dan 30 bladzijden.->(kort) Verhaal

2 hieronder verstaan we gedichten, songteksten. Vaat te->Poëzie herkennen aan de hoeveelheid wit op de bladzijde. Zinnen zijn niet af en gaan mestaal over idee of gevoel.

3 is het opvoeren van een spel. Relaties tussen de personages spelen een grote rol.->Toneel 3.4 literatuur en lectuur

(3)

Lectuur = verschijnt doorgaans in series.

Hoe komt het dat we sommige fictioneel teksten tot de literatuur rekenen en andere tot de lectuur?

1 schrijvers van lectuur willen geen kunst->Instelling van de schrijver maken, ze willen romans maken die alleen maar de lezers ontspannen. Schrijvers van literatuur willen kunst maken en passen zich nauwelijks aan aan de smaak van de lezer.

verhalen en boeken->2 Erkenning worden behoord door literaire recensente ook wel professionele lezers.

Ze hebben van lezen hun beroep gemaakt.

3 ze zorgen dat hun boeken zo’n kwaliteit hebben dat we ze tot de literatuur rekenen.->Uitgeverijen 4 ->Tekstkwaliteit

1. geschreven volgens de zelfde opzet. Je weet wat er staat van te voren, altijd het zelfde->lectuur 2. altijd iets nieuws, inhoudelijk meer diepgang goed bouw…->literatuur

Hoofdstuk 4

4.1 Personages: hoofdpersonen en bijfiguren

De hoofdpersoon is de belangrijkste figuur in het boek. Alles draait om die figuur. Soms zijn er meerdere.

Daarnaast treden er bijfiguren ze zijn niet heel belangrijk en je komt niet te veel over te weten.

4.2 Personages en hun rollen

1 de hoofdpersoon, de belangrijkste figuur in de tekst,->Hoofdpersoon wil iets bereiken. Hij streeft een bepaald doel na. Hoofdpersonen kunnen vaak het slachtoffer zijn van de omstandigheden.

2 het helper is een bijfiguur die de hoofdpersoon helpt bij het bereiken van het doel. Er kunnen meer helpers zijn.->Helper

3 de tegenstanders is een bijfiguur die de hoofdpersoon->Tegenstander dwarszit bij het bereiken van zijn doel. Er kunnen meer zijn.

hoe ze zijn, waarom ze iets wel of niet doen, hun relatie etc.->Drijfveren 4.3 Normen en waarden van personages

Leefregels = normen en waarden bepalen gedrag van personages.

Hoofdstuk 5 5.1 Fabel en sujet

een verhalende tekst is een tekst waarin een verhaal verteld wordt. Een verhaal is een op een bepaalde manier gerepresenteerde geschiedenis. Met een geschiedenis wordt bedoeld: een serie chronologische, dus in tijd op elkaar volgende en met elkaar verbonden gebeurtenissen, die worden veroorzaakt of ondergaat door personages we noemen de chronologische geordende geschiedenis ook wel fabel.

Soms kunnen schrijvers de verhaal in een ander volgorde vertellen. De schrijver heeft in zo’n geval bewust voor een andere volgorde gekozen; hij heeft ingegrepen in de geschiedenis van het verhaal. Hij heeft de gebeurtenissen naar zijn hand gezet. We noemen zulke ingrepen kunstgrepen. Er zijn verschillend redenen om een kunstgreep te gebruiken bijv. verhaal spannend te maken, lezer actiever te maken, je nieuwsgierig maken, de thematiek verduidelijken.

De volorde van de gebeurtenissen in het verhaal noemen we het sujet. Sujet en fabel zijn het zelfde als schrijver geen kunstgrepen toepast. Verschil is alleen als schrijver andere vertelvolgorde kiest.

5.2 Tijdsvolgorde en structuur

De manier waarop het verhaal is opgebouwd, noemen we de bouw of structuur. Verhalen kunnen

verschillende bouw hebben omdat de geschiedenis, de fabel op verschillende manier geschreven kunnen worden.

(4)

5.2.1 Chronologische volgorde

zo kunnen de gebeurtenissen verteld worden op volgorde in tijd waarin ze plaatsvinden. We noemen dat de chronologische volgorde.

5.2.2 niet- chronologische volgorde: flashback

Het kan ook zijn dat het verhaal op het moment begint dat er al het nodige is gebeurd en dat je verderop in het verhaal door een flashback achter vroegere gebeurtenissen komt. Dan spreken we van een niet- chronologische volgorde.

Flashback = gebeurtenissen uit een vroegere tijd worden verteld. Goed herkenbaar doordat er witregels of overbruggende zinnen worden gebruikt.

5.3 samenhang: hechte en losse structuur

Als je de serie gebeurtenissen beschrijft en alle details weglaat, heb je de verhaallijn.

1 Tussen twee gebeurtenissen bestaat samenhang (de ene gebeurtenis komt uit de andere voort.) 2 de losse structuur.->De zijlijntjes op details de vulling aan het verhaal geven, maar meer ook niet, heet 3 Teksten die wel samenhang hebben tussen gebeurtenissen, maar dat je dat op het eerste gezicht niet zou zeggen, hebben een hechte structuur.

4 Een schrijver kan door: herhaling Vooruitwijzingen

Terugwijzigingen Samenhang zorgen.

Zo ontstaan door het gebruik van vooruitwijzingen en terugwijzigingen binnen het verhaal verwijzingen van het enen gedeelte naar het andere.

5.4 meer dan één verhaallijn

1 Verhalende teksten hebben niet altijd één verhaallijn, het komt ook voor dat een romanmeer

verhaallijnen bevat: twee of meer reeksen gebeurtenissen die je van elkaar kunt onderscheiden, en waarbij elke gebeurtenissenreeks een eigen ontwikkeling kent.

5.5 functies van kunstgrepen

2 Met kunstgrepen heeft de schrijver een bedoeling,hij wilt een bepaald effect bereiken. Vb.

 Spanning verhogen

 Nieuwsgierig maken

 Actiever lezen

 Boeiender

 Interessanter

 tekst met veel of weinig flashbacks 3 functies van flashbacks

 duidelijk te maken hoe moeilijk het voor personages kan zijn los te konen van het verleden

 informatie geven over het verleden van de personages, waardoor de lezer de personages beter begrijpt.

Hoofdstuk 6

6.1 schrijven en verteller

de verteller is degene door wiens ogen je de gebeurtenissen in het verhaal ziet. Hij bepaalt wat jij te zien krijgt. Hij bepaalt het perspectief (zicht) op de gebeurtenissen

6.2 vertelsituaties

In literaire teksten kun je vier vertelsituaties (4 vormen van perspectief) tegen komen die elk hun eigen

(5)

kenmerken, eigenaardigheden en effecten hebben.

vertelt een ik- persoon wat er gebeurt. Je->1. Ik- vertelsituatie ziet alles door zijn of haar ogen. Je komt alleen de dingen van de ik- persoon te weten. Zijn gevoelens en gedachten. Van ander personen weet je alleen wat ze zeggen en doen.

de lezer kent alleen zijn-> subjectieve standpunten. Het kan een onbetrouwbaar perspectief zijn. Hij/ zij kan dingen opzettelijk bedriegen, of een opzettelijk verkeerd beeld geven omdat hij in de waar is.

is->2. alwetende verteller de verteller iemand die alles weet van alle personen. De verteller weet wat al die personen zien, horen, denken en voelen. Hij kan in de toekomst en verleden kijken. Hij vertelt over de personages in de hij -of zij vorm.

een alwetende verteller maakt een veel minder-> subjectieve indruk, omdat je veel te weten komt van alle personages. Een verteller lijkt eerder ‘de waarheid’ te vertellen, een nauwkeurig beeld te geven van hoe het ‘echt’ is.

3. personage vertelsituatie zien we de gebeurtenissen door de ogen van één personage. Staat in de->

hij/zijn vorm. Je bent gebonden aan het perspectief van een van de personages.

het is even subjectief als de ik- vertelsituatie. Hij kan onbetrouwbaar zijn.->

4. als de gebeurtenissen afwisselend door de ogen->meervoudig perspectief van verschillende personages worden gezien. Bij de ene personage kijk je mee met persoon A en lees je diens gedachten en gevoelens een stukje verder lees je persoon B en kom je te weten wat hij denkt en voelt.

-> Je moet goed in de gaten houden met wie je meekijkt om te kunnen volgen wat er aan de hand is. Op deze manier kan een verhaal heel boeiend zijn. Je maakt kennis met verschillende subjectieve visies op de gebeurtenissen. Daardoor kun je, als je alle informatie goed combineert, er precies achterkomen wat er zich nu werkelijk afspeelt.

Hoofdstuk 7 7.1 Interpreteren

interpreteren betekend uitleggen of verklaren. Bij interpreteren leid je uit allerlei verhaalgegevens af wat de betekenis ( de thematiek is. Bij literaire teksten is het nooit zo dat een interpretatie de enig juiste of beste is. Er zijn bijna altijd verschillende mogelijkheden. Maar als lezer moet je wel altijd in staat zijn je interpretatie met argumenten en tekstvoorbeelden (belangrijke en kenmerkende passages) te

ondersteunen. Een interpretatie moet altijd gebaseerd zijn op de tekst.

7.2 verhaal- en betekenislaag

Verhalen hebben verschillende lagen. De gebeurtenissen, de structuur, de personages bevinden zich in de verhaallaag. Daaronder zit een betekenislaat of: thematische laag. De betekenislaag vertelt je wat er eigenlijk met het verhaal bedoeld wordt.

7.3 thematiek

Als je in één woord of zin opschrijft wat volgens jou de betekenis van een tekst is, dan heb je de thematiek genoteerd. De thematiek is iets algemeens, iets abstracts en beschrijft dus niet concreet wat er in de tekst gebeurt. De thematiek is de gedachte die achter de concrete verhaalgebeurtenissen zit. De gegevens van de verhaallaag kun je concreet benomen. De thematiek kun je niet concreet in de tekst aanwijzen of benoemen, maar die moet je afleiden uit de verhaallaag. Het is de betekenislaag achter de verhaallaag. In plaats van betekenislaag spreken we ook wel een thematische laag. De thematiek kun je afleiden uit concrete, belangrijke gegevens uit de verhaallaag. bij het bepalen van de thematiek kun je ook gestruud worden door de titel, een motto of motieven.

(6)

7.4 Motieven Motief

In literaire teksten komen herhalingen voor. Herhalingen ( van gebeurtenissen, situaties, ervarignen, voorwerpen) in verhalenof gedichten noemen we een motief.

Leidmotief

het komt soms voor dat een concreet voorwerp telkens in een verhaal opduikt, dat noemt men dan een leidmotief.

Literair- historische motieven

sommige motieven komen in de literatuur zo vaak voor dat we ze literaire motieven noemen.

7.5 Titel en motto Titel en thematiek

het komt nogal eens voor dat de titel van een literaire tekst verband houdt met de thematiek.

Motto en thema

soms hebben literaire teksten en motto. Dat is een korte tekst die voor in het boke staat. het is vaak en citaat van een andere schrijver of dichter. de auteur heeft dit motto gekozen omdat hij het van toepassing vindt op zijn boek. Dat betekend meestal dat het motto iets zegt over de thematiek van het boek. het komt wel eens voor dat een boek meerdere motto's heeft. die kunnen dan ook naar de motieven wijzen.

7.6 personages en thematiek

omdat het hoofdpersonage centraal in de tekst staat, is er meestal een nauw verband tussen het hoofdpersonage en het onderwerp van het verhaal. de thematiek van een tekst wordt vaak beschreven aan de hand van de hoofdfiguur en zijn relaties met andere personages.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Machtelds blik flitste even naar haar vader, maar ze kon niets aan zijn gezicht aflezen..

Om producten zo goed mogelijk op de menselijke maat te maken, is en wordt er veel onderzoek gedaan naar lichaamsmaten, kracht en waarnemingsvermogen van mensen (figuur 2.12 blz 72

ontstond het tijdvak doordat veel mensen terug vielen in hun oude levensstijl en ruilhanden, terwijl het Romeinse Rijk betaalde met munten en mensen leerden om te lezen en

Vergroeid (heiligbeen) geen beweging mogelijk Door een naad (schedel) geen beweging mogelijk Door kraakbeen (wervels) een beetje beweging mogelijk Door gewrichten (vingerkootjes)

Puntelasticiteit van het inkomen: dq/dy*y/q dq/dy = de afgeleide van de vraagfunctie naar het product Luxe goederen: deze kan men zich pas veroorloven als het inkomen de

Element: als de bouwstenen van een zuivere stof uit één soort atomen bestaat → bouwstenen die bestaan uit twee of meer soorten atomen zijn verbinding.. Elementen in

weerstand: de maat waarin de lading wordt “tegengehouden” de weerstand bepaalt hoeveel stroom er bij een bepaalde spanning door een apparaat

Verborgen Werkeloosheid: werkgevers zijn niet verplicht een vacature te melden, een (onbekend) aantal vacatures blijft verborgen, doordat deze alleen binnen het bedrijf worden