• No results found

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 t/m 4

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 t/m 4"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 t/m 4

Samenvatting door een scholier 3e klas havo

1204 woorden 7 jaar geleden

6,2

11 keer beoordeeld

Vak Scheikunde

Methode Pulsar chemie

H1 para. 1

Zintuigen gebruik je om waarnemingen te doen. Een waarneming is kijken hoe een stof eruit ziet en waar hij op reageert. Door waarnemingen te combineren kun je conclusies trekken, stofeigenschappen zijn kenmerken die enkel afhankelijk zijn van de soort stof. Ze helpen je de stof te herkennen. Elke stof heeft zijn eigen set van

stofeigenschappen.

Stofeigenschappen:

Geur 1.

Kleur 2.

Smaak 3.

Dichtheid 4.

Oplosbaarheid in water 5.

Fase bij kamertemperatuur 6.

Smeltpunt 7.

Kookpunt 8.

Vorm, massa en volume zijn geen stofeigenschappen.

Para. 2

Als je te maken hebt met één stof is dat een zuivere stof. Één stof bstaat uit één set stofeigenschappen. Zijn er meerdere stoffen dan in het een mengsel. Je waarnemingen worden dan bepaald door de eigenschappen van de aanwezige stoffen.

Als een stof in een vloeistof brengt en er ontstaat een heldere vloeistof, dan is er een oplossing ontstaan. De vloeistof waar de stof in is opgelost, is het oplosmiddel.

Als je de maximale hoeveelheid van een stof oplost, heb je een verzadigde oplossing. Los je minder op, dan is de oplossing niet verzadigd.

Een mengsel van een vaste- en een vloeibare stof dat troebel blijft heet een suspensie.

Een mengsel van 2 vloeistoffen dat troebel blijft heet een emulsie.

Een mengsel waarbij tenminste één vloeistof aanwezig is, scheid je door destilatie. Destilatie werkt alleen als de kookpunten van de stoffen ver genoeg uit elkaar liggen.

(2)

Destilaat

De vloeistof die als eerste scheid en is opgevangen.

Residu

De stof die achterblijft in de destileerkolf.

Para. 3

Het smeltpunt en het stolpunt van een stof zijn op één en dezelfde temperatuur. Net als het kook- en

condensatiepunt. Een zuivere stof smelt bij één temperatuur, het smeltpunt. Tijdens het smelten van een mengsel zal de temperatuur stijgen. Een mengsel heeft een smelttraject. Zo heeft een zuivere stof een kookpunt en een mengsel een kooktraject.

de verschillende fases:

Vaste fase – s Vloeibare fase – l Gasfase –g Para. 4

Chromatografie is een methode om een mengsel te scheiden. De methode maakt gebruik van het verschil in aanhechtingsvermogen aan papier. Vaak wordt chromatografie gebruikt om een mengsel van kleurstoffen te scheiden.

Loopvloeistof

Wanneer de vloeistof in het papier wordt opgezogen en omhoog ‘loopt’

Chromatogram

Het droge filtreerpapier met de verschillende kleuren.

H2 para. 1

Een zeepdeeltje heeft een kop en een staart. De kop in hydrofiel (waterminnend) en de staart is hydrofoob

(watervrezend). Hydrofiel lost goed op in water en hydrofoob lost niet goed op. De werking van zeep berust op het feit dat de staart van een zeepdeeltje in de hydrofobe stof gaat zitten en de kop in het water blijft. Een

conserveermiddel voorkomt de bacterie en schimmelgroei. Vooral nodig bij producten op waterbasis.

Para. 2

Een oplossing is een mengsel van een vaste stof, vloeistof of gas waar je doorheen kunt kijken. Een suspensie is een mengsel van een vloeistof en een vaste stof. Een emulsie is een mengsel van een vloeistof en een vloeistof. Een suspensie en een emulsie zijn allebei troebel. Een mengsel bevat minstens twee stoffen. Als je een emulsie laat staan krijg je weer 2 lagen vloeistof. Een emulgator is een stof die ervoor zorgt dat de emulsie niet ontmengt. Een kleurstof geeft een product een betere uitstraling. Kleurstoffen die in een product zijn toegestaan herken je aan hun C1- of E- nummer.

Para. 3

(3)

Bij filtreren laat je een suspensie door een filter lopen. De vaste deeltjes kunnen niet door de filter heen en blijven achter: het residu. De vloeistof loopt wel door het filter heen: het filtraat. Een oplossing of een emulsie kun je niet filtreren. Bij centrifugeren wordt een mengsel heel snel rondgedraaid, de zware deeltjes of vloeistof zakken naar de bodem.

Para. 4

Pictogrammen zijn waarschuwingen voor gevaarlijke stoffen. Ph geeft aan of een stof zuur, basisch of neutraal is. Ph is een getal. De ph kun je meten met een ph papiertje. Je kunt een vloeistof neutraliseren door de tegenovergestelde stof erbij te voegen.

H3 para. 1

Als je stoffen mengt of verwarmd, kunnen er chemische reacties plaatsvinden. Bij een (chemische) reactie verdwijnen de begin stoffen en ontstaat er een nieuwe stof. Dat geef je weer in een reactieschema:

Beginstoffen >>> reactieproduct

Bv : waterstofchloride + ammoniak >>> salmiak Toestandsaanduidingen :

Vloeibaar > l Gas > g Vast > s

Opgelost in water > aq

Om te kunnen oordelen of er een reactie heeft plaatsgevonden, moet je de beginstoffen de reactieproducten bij dezelfde temperatuur vergelijken.

Para. 2

Bij chemische reacties geldt de wet van Lavoisier:

De massa van alle beginproducten is samen even groot als de massa van het reactieproduct.

Als je bij een chemische reactie een van de beginstoffen overhoudt, is deze stof in overmaat aanwezig. De werkelijk verkregen hoeveelheid heet de opbrengst.

Rendement = opbrengst / maximale hoeveelheid x 100%

Schrijf het reactieschema op.

1.

Noteer de gegeven en gevraagde stof.

2.

Schrijf de massa verhouding eronder.

3.

Schrijf de massa van de gegeven stof op.

4.

Reken de gevraagde massa uit.

5.

Para. 3

De verschillende stappen in de bereiding van een product kun je schematisch weergeven in een blokschema. In zo’n blokschema geven de lijnen leidingen weer en de blokken vaten waarin een proces plaatsvindt zoals mengen een scheiding of een reactie.

Als je de vaste massaverhouding waarin beginstoffen reageren kent, kun je opschalen naar de grootte van een fabriek zonder dat je een overmaat van een van de beginstoffen hebt. Je krijgt dan geen of heel weinig afval.

(4)

Para .4

Een reagens op stof A is een stof die op een herkenbare manier met stof A reageert. Een goed ragens is selectief (reageert met één stof of met weinig stoffen op dezelfde manier) en gevoelig (reageert al met een kleine hoeveelheid op de stof). Custardpoeder is een reagens waarmee je water aantoont. De witgele vaste stof verdwijnt en er ontstaat een gele vaste stof. Kalkwater is een reagens waarmee je koolstofdioxide aantoont. De heldere kleurloze vloeistof verdwijnt en er ontstaat een witte troebele vloeistof (suspensie).

H4 para. 1

Er zijn vervormingsreactie’s en ontledingsreactie’s. Bij een vervormingsreactie ontstaat er één stof uit twee of meer beginstoffen. Bij een ontledingsreactie ontstaan er uit één beginstof twee of meer reactieproducten. Beginstoffen kun je ontleden, dat noem je ontleedbare stoffen. Een ontleedbare stof is zuiver, géén mengsel.

Stoffen die je niet kunt ontleden zijn niet-ontleedbare stoffen. Er zijn zo’n 20 miljoen zuivere stoffen, slechts een paar honderd daarvan zijn niet-ontleedbare stoffen.

Para. 2

Alle stoffen bestaan uit moleculen. Iedere zuivere stof heeft z’n eigen molecuulsoort. Een mengsel bestaat uit meerdere molecuulsoorten. Dat heet het molecuulmodel. Tussen de moleculen is niets.

Moleculen zijn opgebouwd uit atomen. Atomen zijn niet te vernietigen. Er bestaan ongeveer 100 verschillende atoomsoorten, atoomsoorten worden ook elementen genoemd.

Bij een niet-ontleedbare stof bestaan de atomen uit een soort. Bij een ontleedbare stof zijn er meerdere atoomsoorten. Alle atomen hebben hun eigen symbool.

Para. 3

In de molecuulformule geef je de soort, het aantal atomen en het aantal moleculen aan. Voor het aangeven van het aantal atomen gebruik je een indexcijfer rechtsonder het elementsymbool. Voor het aantal moleculen gebruik je een coëfficiënt, een cijfer voor de molecuulformule. Achter de molecuulformule zet je de faseaanduiding.

Er zijn 7 niet-ontleedbare stoffen die 2 atomen hebben. Die kun je onthouden met H.Br.I.N.Cl.O.F.

In de systematische naam van een ontleedbare stof gebruik je de Griekse telwoorden.

Mono 1.

Di 2.

Tri 3.

Tetra 4.

Penta 5.

Hexa 6.

Ook krijgt het 2e element de uitgang –ide.

O –oxide F –fluoride Cl –chloride Br – bromide

(5)

J – jodide S – sulfide

Sommige stoffen worden met een systematische naam aangegeven.

Water H20 (l) Methaan CH4 (g) Propaan C3H8 (g) Butaan C4H10 (g) Ammoniak NH3 (g) Glucose C6H1206 (s) Para. 4

Schrijf het reactieschema op.

1.

Vervang de woorden door formules.

2.

Maak de formule kloppend.

3.

Controleer!

4.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toch is er verder te kijken dan een systeem alleen: 'door het systeem in een groter verband te zien ontstaan er nieuwe eigenschappen als spontaniteit, organische ontwikkeling

De keuze van het onderwerp is sterk bepa lend voor de te betrekken actoren en voor de breedte van op loss ingsr icht ingen d ie worden

Indampen Een mengsel van twee vaste stoffen kun je scheiden door te extraheren Een mengsel van een niet-opgeloste vaste stof en een vloeistof kun je scheiden door te filteren.

BLOEMEN: paarsblauw, ca. 2 cm in doorsnede; kroonbuis 8-16 mm lang, buisvormig, 5-lobbig waarvan de 4 bovenste relatief klein en gaafran- dig zijn en de onderste groter,

Wel zijn er een aantal partijen aangewezen met meer dan 10 % rot, meestal vanuit hagel- of windschade of zonnebrand schade, onder andere door het verder ontwikkelen van rot

La sépulture féminine de la tombelle ovale, également orientée E.-O., était dotée d'un tor- que Iisse à petits tampons et d'une paire de braceiets en bronze assortis

Hij ziet dat in de reageerbuis een mengsel ontstaat van een vloeistof en een niet opgeloste vaste stof.

De vloeistof fase en de kristal fase kunnen mek elkaar co¨ existeren als de twee fasen in thermodynamisch evenwicht zijn?. Wat zijn de condities voor thermody-