• No results found

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1 · dbnl"

Copied!
341
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cornélie Huygens

bron

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1. P.N. van Kampen en zoon, Amsterdam 1892

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/huyg004hoog02_01/colofon.php

© 2017 dbnl

(2)

Hoofdstuk I.

Zacht en gedempt klonk het Wien Neêrlandsch bloed, door een koor van

kinderstemmen aangeheven, in het stille morgenuur, en Louize Nortenheim van Maasbergen, onder wier vensters de jeugdige zangsters hadden post gevat, gluurde met een glimlach door een reet der gordijnen naar het aardige tafereel daar beneden in het park. Een gansche schare dorpskinderen, allen meisjes, waarvan het oudste nauwelijks twaalf jaren telde, in het wit gekleed en met tuiltjes bloemen in de hand, stond in vier rijen voor het kasteel opgesteld; en allen hieven onder het zingen de blozende gezichtjes omhoog, in eene zekere spanning het oogenblik verbeidend waarop zij, wie deze hulde gold, het venster zou openen en voor hun verlangende blikken zou verschijnen.

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(3)

Maar dit geschiedde niet, voordat de laatste klanken van het koor zacht ruischend wegstierven. De jarige wie deze morgengroet werd gebracht, wilde geen enkelen toon missen van den gedempten, ingehouden zang, die bestemd was geweest haar voorzichtig uit den slaap te wekken, en zoo liefelijk klonk op dezen schoonen Junimorgen, onder het trotsche oude geboomte dat den zuid-oostelijken vleugel van het kasteel tegen de felle zonnehitte beschermde. Doch nauwelijks was alles stil, of de vensters werden wijd opengeworpen, en terwijl de heldin dezer ure met alle teekenen van vreugde en verrassing de kleinen vriendelijk toewuifde, werd ditmaal uit volle borst de melodie van het ‘God save the Queen’ aangeheven, met een voor deze gelegenheid vervaardigden toepasselijken text, waarvan de dorpsschoolmeester de dichter was; en het ‘Heil u op dezen dag’ klonk zoo blijde en jubelend van al die frissche kinderlipjes, zij vormden een zoo rijk getinte schilderij op het kiezel van het voorplein, te midden der dansende schaduwen, door het spelen van den morgenwind in de toppen der populieren, over hun witte kleedjes wiegelend, en met de glooiende grasperken en

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(4)

het verre geboomte tot achtergrond, dat zij, die al luisterend het hoofd tegen het vensterkozijn aanleunde, door een lichte emotie werd bevangen, welke in haar oogen iets vochtigs te voorschijn riep. Maar dit oogenblik ging snel voorbij. Toen het lied was geëindigd, beloonde zij de kinderen met handgeklap, nam vervolgens een vrij grooten korf met een aantal pakjes gevuld, die op een stoel gereed stond, en daalde eenige seconden later de breede trap af, die van den hoofdingang van het kasteel naar het park geleidde.

Door een waren bloemenregen begroet, trad zij in hun midden, bedankte allen recht hartelijk voor de heerlijke verrassing haar bereid - een verrassing die alle jaren geregeld terugkeerde - en begon nu, omringd door al die gelukkige stralende gezichtjes, uitdeeling te houden van de dichtgemaakte pakjes, op elk waarvan een naam geschreven stond, opdat de verschillende kleine geschenken, met zorg gekozen, voor elk in het bijzonder geschikt zouden zijn.

‘En nu, kinderen, moogt gij alles thuis gaan bekijken, en dan gauw naar school en braaf

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(5)

leeren!’ zeide zij, zich bukkend om een klein blond krullekopje, dat zich tegen haar aanvlijde te liefkoozen. ‘En als de juffrouw goed over jelui allen tevreden is, vragen wij haar of zij van middag vacantie wil geven; dan komt gij van één tot zes allemaal hier.... is dat afgesproken?’

Een luid hoera! volgde op deze woorden, en na het vroolijk opgewonden kindertroepje tot aan het hek uitgeleide te hebben gedaan, en nog eenige woorden met de jonge onderwijzeres te hebben gewisseld, keerde Louize met langzame schreden terug en trad de marmeren vestibule binnen.

‘Goeden morgen, papa! Nu al beneden?’ zeide zij opgeruimd, toen een hoog bejaard, eenigszins gebogen man, met zilvergrijs haar, op den drempel der ontbijtkamer haar te gemoet kwam. ‘Die vroege serenade heeft u, vrees ik, in uw morgenslaap gestoord?’

‘Nu, één keer in het jaar mag dat wel eens,’ klonk het antwoord, en de oude man trok haar tot zich en kuste haar teeder. ‘Zoo is het dan alweer een vol jaar geleden, dat diezelfde kinderstemmetjes mij wekten, het komt mij haast ongeloofelijk voor!’

Gearmd trad hij met haar de kamer binnen

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(6)

en geleidde haar naar de ontbijttafel, waar te midden van eenige brieven en telegrammen een gesloten foudraal lag.

‘O, papa, moet u mij weer zoo bederven?’ riep zij, het doosje openend, waarin op het blauwe fluweel een fraaie met juweelen bezette bracelet fonkelde. ‘Dat is weer veel te mooi voor een kluizenaarster als ik,’ ging zij voort. ‘U weet, papaatje, dat ik u zulke cadeaux eens en voor al verboden heb!’

‘Wij vieren heden een dubbelen feestdag, kindje, nu je na die zware ziekte weer geheel de oude bent,’ antwoordde de heer Nortenheim haar op den schouder kloppend;

‘laat mij dus op mijn manier mijn vreugde hierover uiten. Ik weet niet hoe het komt,’

vervolgde hij, haar hoofd tusschen zijn handen nemend en haar aandachtig bekijkend,

‘maar mij dunkt dat je er vandaag bijzonder goed uitziet.’

‘Als men jarig is, ziet men er altijd goed uit, dat behoort er bij,’ zeide Louize lachend. ‘Maar, zonder gekheid, ik voel me ook weer volmaakt gezond en sterk, en slaap 's nachts als een roos. De laatste sporen van al die narigheid zijn nu gelukkig verdwenen.’

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(7)

‘Dat is best, kindje, zulke dwaze kuren begin je dan ook maar in lang niet meer,’

schertste de oude heer. ‘Ik beken evenwel dat ik in dat opzicht geen reden van klagen over je heb.’

‘Neen, ik vind zelfs dat het hoog tijd voor mij werd ook eens mijn beurt te krijgen,’

zeide Louize, een paar telegrammen openend; ‘zes en twintig jaar te worden zonder ook maar eens ziek te zijn geweest, dat komt niet te pas.’

‘Al zes en twintig! Weet je dat wel zeker, ben je niet een jaar in de war?’ En de spreker liet als verschrikt de hand, die hij naar zijn couranten uitstrekte, weer zakken.

‘Ik weet het heel, heel zeker, papa,’ klonk het vroolijk. ‘U begrijpt dat ik eerder in verzoeking zou komen mij in omgekeerden zin te vergissen.’

‘Ja, het is waar,’ mompelde de oude man, achterover in zijn armstoel geleund, en afgetrokken met het lepeltje van zijn kopje chocolade spelend, ‘het is waar, je bent zes en twintig vandaag; dus je loopt naar de dertig.’

‘Laat u dat leelijke getal “dertig” nu maar weg. Eerst wil u mij een jaar jonger hebben, en nu maakt u mij zoo maar opeens vier jaren ouder!’

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(8)

‘Ja, ja, lach maar. Ik lach volstrekt niet. Je weet, Louize, wat ik je al meer dan eens gezegd heb.... ik wil geen oude juffrouw voor dochter hebben.’

‘Dat ben ik toch al lang, papa, dat geloof ik ten minste. Op welken leeftijd krijgt men dien titel eigenlijk?’

‘Juist op den leeftijd dien je vandaag bereikt hebt. Denk er dus aan, anders zou ik je wel eens niet meer onder mijn oogen willen dulden.’

Louize, die al pratend de adressen harer brieven nazag en er eenige opende, hief thans bestraffend den vinger op.

‘Waar blijft uw belofte?’

‘Welke belofte?’

‘Dat onderwerp vooreerst niet meer aan te roeren.’

‘Hoe lang is dat geleden? Meer dan een jaar, geloof ik? Zou die belofte misschien voor mijn geheel verder leven moeten gelden? - Maar...’ vervolgde de spreker, glimlachend zijn courant openend, ‘voor een dergelijke discussie is het oogenblik thans minder gelukkig gekozen, en je brandt van verlangen je brieven te lezen.

Zwijgen

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(9)

is stellig de grootste dienst dien ik je kan bewijzen.’

‘Neen, neen, dat behoeft niet; ik ben knapper dan u denkt. Evenals Napoleon kan ik drie dingen te gelijk doen - praten, lezen en ontbijten, mits ik geen hevige polemiek heb te voeren want dan....’

Het binnentreden van den knecht met een vrij groote kist belette haar uit te spreken.

‘Van wien?’ vroeg zij.

‘De knecht van meneer Meerdonk heeft het gebracht.’

‘Goed, zet maar neer.’

Het deksel van de kist zat slechts met een ijzeren haakje vast, en zoodra de knecht vertrokken was, maakte Louize het met een zekere nieuwsgierigheid open en een uitroep van opgetogenheid ontsnapte haar:

‘Neen maar, papa, zie eens, hoe prachtig!’

De heer Nortenheim stond op en trad nader.

In een donzen nest van watten lag een groot bloemenkussen, uitsluitend gevormd van edelweiss en alpenrozen op de meest artistieke wijze samengesteld. Vooral de rand, met een grond van goudbruin pluche, en de keurig bewerkte hoeken

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(10)

verhieven het geheel tot een waar kunstwerk, en Louize, voor de kist geknield, lag een poosje zwijgend het inderdaad vorstelijke geschenk te bewonderen, terwijl haar vader met een half ernstig half ondeugend lachje op haar neerzag.

‘Die goede Frans!’ zeide zij eindelijk, ‘die goede jongen! Hoe is hij op zoo'n inval gekomen? Het gelijkt bijna niet op hem.’

Een lichte blos had zich bij deze woorden over haar gelaat verspreid, hetgeen haar grijzen vader niet ontging, en om zijn mondhoeken vertoonde zich een fijn

diplomatisch trekje, terwijl hij, zonder de opmerking zijner dochter te beantwoorden, naar zijn plaats terugkeerde.

‘Welnu, papa, u zegt niets, vindt u het ook niet prachtig?’

‘Ja zeker, kind, het is wel het mooiste wat ik ooit van dien aard gezien heb.’

Louize zag hem even aan, als verwachtte of vreesde zij dat hij nog meer zou zeggen, doch de heer Nortenheim voegde er niets bij, zette een gezicht zoo

ondoorgrondelijk als van een sfinx en was blijkbaar van oordeel dat dit onderwerp nu als afgehandeld kon worden beschouwd.

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(11)

Nogmaals wierp zijn dochter hem een snellen blik toe, als ware er in dat diplomatisch zwijgen iets wat haar hinderde, en met haar rug naar de kist gewend, nam zij haar vorige plaats weer in, voortgaande de brieven en telegrammen te lezen, de bloemen met geen enkelen blik meer verwaardigend.

Ongeveer een half uur ging op die wijze voorbij. Nu en dan las Louize het een en ander uit haar brieven voor, doch langzamerhand werden er zooveel bouquetten en kaartjes binnengebracht, dat van rustig lezen geen sprake meer kon zijn en de morgen reeds tamelijk ver gevorderd was toen zij van de ontbijttafel opstonden.

‘Vermoei je vandaag niet te veel, Louize,’ zeide de heer Nortenheim, ‘het zal een drukke dag voor je wezen. Van middag waarschijnlijk nog al veel visites, en de kinderen komen zeker weer in den boomgaard spelen?’

‘Ja, maar dat is minder; de onderwijzeres en nog een paar oudere meisjes komen meê en Martha heeft zoo goed voor het materiëele gedeelte van de pret gezorgd, dat zij zich ook zonder mij best zullen vermaken. Als de visites

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(12)

zijn afgeloopen, kan ik mij dan nog een half uurtje met hen bezighouden.’

‘Goed, maar wees voorzichtig. Denk er aan dat je veertien dagen geleden nog niet je kamer mocht verlaten.’

‘Wees maar niet bezorgd, papa,’ en terwijl zij naast den grijsaard staan bleef, met de armen om zijn schouders geslagen, nam Louize weder het foudraal op en opende het, om nogmaals zijn verjaarsgeschenk te bewonderen en de zonnestralen in de diamanten te laten spelen. Maar het was haar aan te zien, dat zij dit alleen deed om den gever haar dankbaarheid te betoonen, niet omdat het geschenk die naïeve bewondering bij haar opwekte, welke vrouwen van haar leeftijd voor kleinoodiën aan den dag plegen te leggen.

‘Welk een gelukkige keus heeft u gehad, papaatje, ik vind hem heel mooi,’ zeide zij min of meer afgetrokken.

‘Des te beter, kindje, ik heb dan ook, je zwak wel kennend, bij de bestelling vooral op eenvoud aangedrongen, en men schijnt mijn bedoeling goed te hebben begrepen.’

‘U vindt zeker goed,’ zeide Louize toen

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(13)

haar vader de kamer uitging, ‘dat ik Frans een briefje schrijf om van middag te komen eten? Op het officieele visite-uur is het zoo vervelend voor hem.’

‘Natuurlijk vind ik dat goed, Louize; het doet me genoegen dat hij, volgens je oordeel, voor zijne zoo heusche attentie ten minste een kleine belooning verdiend heeft.’

Louize, bezig haar brieven bijeen te zoeken, antwoordde niet, doch zoodra de oude man de kamer uit was, ging zij weer naar de kist met bloemen en stond geruimen tijd in de beschouwing er van verdiept.

‘Die goede jongen!’ zeide zij zachtjes bij zichzelve. Zij bukte zich om het zoo zorgvuldig ingepakte bloemenkussen voorzichtig op te heffen, ontdeed het van de vlokken watten die er zich hier en daar aan vasthechtten, besprenkelde de alpenrozen met water en legde het op een console voor den grooten spiegel, waarna zij eenige schreden terugtrad om het thans op een afstand te bewonderen.

‘Die goede Frans!’ klonk het nogmaals nauw hoorbaar van haar lippen, terwijl zij weemoedig glimlachte. Doch dadelijk daarop schudde zij

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(14)

het hoofd als om een lastige gedachte te verjagen, wendde zich met een bijna ongeduldige beweging af en ging de andere bouquetten, die overal verspreid stonden, op artistieke wijze op den schoorsteenmantel groepeeren, zoodat zij weldra een schoon geheel vormden. Daarna had zij met de huishoudster, de oude Martha, nog eenige aangelegenheden van huishoudelijken aard te bespreken, en eindelijk was zij vrij om, zooals zij bijna elken morgen deed, het park in te gaan en in de stallen haar rijpaard Stella een bezoek te brengen.

‘Goeden morgen, Stella,’ zeide zij, de fraaie schimmel, die, bij het hooren van haar stem, dadelijk het hoofd omwendde, op den hals kloppend. ‘Ik kom je vertellen dat ik jarig ben vandaag, dus moet er natuurlijk getracteerd worden....’ en al sprekend hield zij haar een paar klontjes suiker voor en streelde met de andere hand de fraaie zijdeachtige manen. ‘Wat zijn wij in lang niet samen uitgeweest, niet waar, Stella?

Maar morgen mag ik weer rijden, en dan zullen wij onze schade van de laatste weken inhalen, dat beloof ik je.’

‘Johan,’ vervolgde zij tegen den koetsier,

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(15)

die een weinig verder met een ander paard bezig was, ‘je moet vóór den middag even naar de stad rijden om een brietje bij Meneer Meerdonk af te geven, en neem Stella dan mede; zij staat weer zoo ongeduldig te trappelen en heeft behoefte aan een wandeling. Kom het briefje over een half uur maar halen, dan is het gereed.’

Zij trok half gedachteloos eenige spiertjes gras uit een mand in de nabijheid en hield die Stella voor, in de koele schemering van den stal een schilderachtige groep vormend, zooals zij daar stond, slank en buigzaam in haar lichtblauw morgengewaad, den arm halverwege om den nek van het sneeuwwitte dier geslagen. Toch kon zij niet schoon worden genoemd, de erfgename van Hoogenoord. Het ovale, bleeke gelaat met het bruinblonde haar en de grijze oogen, waarboven zich smalle, onzeker getinte wenkbrauwen welfden, vormden een meer neutraal dan typisch geheel. Maar het edele, lelieblanke voorhoofd gaf ernst en intelligentie te kennen, de glimlach was sympathiek en over de geheele verschijning lag een waas van hooge distinctie, getemperd door dien sympathieken lach, die bij oogenblikken haar geheele

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(16)

wezen als omstraalde met iets warms en zonnigs, dat aantrok en boeide.

Het was alsof zelfs Stella iets van dien aard voelde, althans zij at, hoewel voor een welvoorziene ruif staande, gretig het gras haar door de kleine patricische hand harer meesteres voorgehouden en trappelde ongeduldiger dan ooit, toen deze, na nog eenige laatste vriendelijke woordjes, den stal had verlaten.

Op het zonnige stalplein kwam een ander harer viervoetige lievelingen haar aandacht in beslag nemen. Een prachtige lichtgrijze angora, die haar in den stal had zien gaan, doch, geen bijzondere sympathie voor paarden koesterend, haar met philosophische kalmte aan de deur had zitten opwachten, zeide haar nu met

vriendelijke hooge ruggetjes goeden morgen, en liet een bijzonder tevreden gespin hooren, toen zij gestreeld en opgenomen en gekust werd en ten slotte, met de voorpootjes op den schouder harer meesteres geleund, op de verdere wandeling werd medegenomen.

‘Je bent een echt bedorven kind, Mia, weet je dat wel?’ zeide Louize, nu en dan het zachte kopje van het fluweelachtige dier tegen haar

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(17)

wang drukkend. ‘Zooals alle mooie verwende schepseltjes, maak je misbruik van je macht, om over diegenen die je weet te betooveren met het grootste despotisme te regeeren. Nu ben ik bijvoorbeeld zoo dwaas, en draag uwe zware welgedane hoogheid op mijn arm. Maar verder dan de serre denk ik niet voor draagstoel te dienen, Mia, dan daal je weer van je verhevenheid af en kan je op je eigen zachte pootjes verder wandelen.’

Hoe meer er tegen haar gepraat werd, hoe luider Mia hare tevredenheid te kennen gaf, maar het spinnen hield dadelijk op, toen zij op een gegeven oogenblik op den grond werd gezet en hare meesteres in de druivenserres verdween.

Doch na eenige oogenblikken kwam Louize weder te voorschijn, met een tuinman wien zij nog eenige bevelen gaf, en nu volgde Mia op eenigen afstand, langzaam en bevallig, den kop een weinig voorover gebogen, den breeden pluimstaart over den grond slepend, zonder haar bedaarden lenigen gang in het minst te verhaasten, ook niet wanneer Louize al lokkend op een drafje vooruit liep om haar tot meerdere vlugheid te bewegen.

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(18)

‘Eigenlijk heb je groot gelijk,’ sprak Louize haar weer aan, terwijl zij al lachend haar opwachtte. ‘Omdat ik nu lust heb hard te loopen, zie je volstrekt de noodzakelijkheid niet in dit ook te doen. Je bezit een zekere dosis karakter, niet waar, Mia? en daarom mag ik jou en je eigenaardige rasgenootjes zoo graag.’

‘Wat is er, Johan?’ vervolgde zij opziende, toen van de zijde der stallen de koetsier haar tegemoet trad. ‘Kom je het briefje al halen?’

‘Neen, juffrouw, maar een heer en een dame zijn daar zoo juist met een rijtuig aangekomen.’

‘Een heer en een dame.... op dit uur? Wie zijn het?’ vroeg Louize verwonderd, want zij bevond zich aan de achterzijde van het huis, vanwaar de oprijlaan en de hoofdingang geheel voor haar onzichtbaar waren.

‘Ik weet niet, juffrouw,’ zeide Johan met een zekere gewilde geheimzinnigheid,

‘u moest zelve maar komen, zeiden zij.’

‘Wie kunnen dat wezen?’ dacht Louize, en zij liep sneller voort, totdat, bij het omslaan van een hoek, een jonge vrouw in een donkerblauw reisgewaad haar met een blijden uitroep in de armen vloog.

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(19)

‘Maar, Annie, ben jij het? Hoe is het mogelijk! En ik die dacht dat je nog aan het meer van Genève was! Welk een verrassing!’

‘Niet waar?’ lachte de kleine levendige brunette onder een stortvloed van kussen.

‘Dat is een kolfje van mijn hand. Drie dagen geleden bewonderden wij nog het Alphenglühen van de Dent du Midi, en ziehier ons op Hoogenoord om je verjaardag te vieren!’

‘Jij lief goed kind! Heb je nu nog den tijd aan mij te denken?’

‘Ja zeker, twijfel je daaraan? En hoe is het nu? Wat zie je er goed uit, je bent weer geheel de oude, niet waar?’

‘Ja zeker, die vervelende ziekte is weg en vergeten. Maar waar is Feller toch, ik zie hem niet.’

‘Niet ver natuurlijk.... daarginds wandelt hij op en neer. Ik zond hem weg, opdat hij onze eerste ontboezemingen niet zou storen!’

‘Dwaas kind! ik zie dat je nog niets wijzer bent geworden. Intusschen vind ik het onbeschrijfelijk lief je huwelijksreis te bekorten om mij te komen verrassen.’

‘Een dag slechts.... morgen worden wij

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(20)

thuis verwacht. Ik verlangde er zoo naar je geheel hersteld te zien, mijn beste Lous!

Het was een bittere teleurstelling voor me, dat je niet bij ons huwelijk tegenwoordig kondt zijn!’

‘Ik vind eigenlijk dat je het voor mij hadt behooren uit te stellen.... heb je daar in 't geheel niet aan gedacht?’ vroeg Louize ondeugend, en toen het jonge vrouwtje lachte, en tegelijkertijd als onwillekeurig haar stralenden blik wendde naar haar echtgenoot, die nader kwam, vervolgde zij ernstiger:

‘Ik behoef je niet te vragen, Annie, of je gelukkig bent!’

‘Gelukkig?....’ sprak deze op gedempten toon, Louize's arm, die in den haren lag, vast tegen zich aandrukkend, ‘“gelukkig” is een veel te koud woord om uit te drukken wat ik voel. Er zou een afzonderlijke taal moeten worden uitgevonden om weer te geven wat August voor mij is....’

Daar de persoon in quaestie op dit oogenblik voor haar stond, antwoordde Louize slechts met een glimlach, heette den jongen man vriendelijk welkom, en onder een druk geanimeerd gesprek ging zij met hare gasten naar binnen om haar vader van hun komst te verwittigen.

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(21)

Het was weldra afgesproken, dat het jonge echtpaar tot den volgenden dag op Hoogenoord zou blijven, en nadat Louize met de oude Martha was overeengekomen, welke vertrekken voor de gasten in gereedheid zouden worden gebracht, nam zij Annie mede naar haar eigen kamer, terwijl haar vader met Feller een wandeling door het park deed.

‘En dus zijn wij nog altijd midden in de honey-moon?’ vroeg Louize, nadat Annie haar een opgewonden verhaal had gedaan van hun heerlijke reis in het zuiden van Frankrijk en Italië - een reis, die met Parijs en Nice en Monaco begonnen, met Genève en Montreux geëindigd was. Annie stond voor het venster, met de oogen haar echtgenoot volgend, die op eenigen afstand in het park naast zijn grijzen gastheer voortwandelde.

‘Wat zeg je dat ondeugend!’ merkte zij aan. ‘Ik houd niets van dien geijkten term, die als het ware te kennen geeft dat ons geluk vroeg of laat een einde moet nemen.’

‘Neen, Annie, een zoo booze bedoeling ligt niet in dat onschuldige woord opgesloten, althans dat geloof ik niet,’ lachte Louize ‘maar

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(22)

die allereerste weken van honig en rozegeur en maneschijn, van dwepen en aanbidden gaan voorbij, daar is niets aan te doen, of ben je nog altijd niet in staat zelfs dát te erkennen?’

‘Neen, zeker niet. Ik zie niet in waarom dat wat nu is, ooit behoeft te veranderen.

August en ik hebben het geluk gehad elkander in het leven te vinden en zijn zoo geheel één, dat... maar och, dat zijn dingen die een oningewijde niet kan begrijpen;

ik neem je het spotachtige gezicht waarmee je me op dit oogenblik aankijkt, dan ook volstrekt niet kwalijk.’

‘Kijk ik zoo spotachtig? Dat is dan geheel onbewust, ik verzeker het je. Integendeel, Annie lief, het doet me goed je zoo te hooren spreken evenals het mij goed doet je aan te zien. Het geluk straalt je letterlijk de oogen uit.’

‘En brengt je dit niet in verzoeking mijn voorbeeld te volgen?’

‘Ja zeker; mais pour se marier il faut être deux; wist je dat niet?’

Een kloppen tegen de deur deed beiden omzien; een kamermeisje trad binnen.

‘De koetsier laat vragen of hij het briefje voor meneer Meerdonk hebben mag.’

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(23)

‘Och, dat is waar ook.... dat briefje! Wacht maar even, Marie,’ en Louize ging aan haar schrijftafel zitten en schreef snel eenige woorden op een blocknote.

‘Ziedaar; en zeg aan Johan op antwoord te wachten.’

‘Dat had iets van een tooneel-effect, vind je niet?’ riep Annie, zoodra het meisje weg was, en zij klopte zegevierend in de handen. ‘Dadelijk de straf op de misdaad!

Nu, krijg maar geen kleur. Die arme Frans! Hoe gaat het hem toch? Voor de hoeveelste maal heeft hij je gevraagd? Biecht eens eerlijk op!’

‘Sst.... hij is veel te goed om te worden uitgelachen, ik houd van hem en het spijt me genoeg dat ik niet zóóveel van hem houden kan als ik gaarne zou willen.’

‘Staan de zaken aldus?.... Maar Louize, dan ben je heusch op den goeden weg.

Zooveel van iemand te houden, dat je het betreurt niet nòg meer te kunnen houden!’

plaagde Annie. ‘Nu, Meerdonk heeft geen reden tot klagen, dat is duidelijk. Maar....’

vervolgde zij, ziende dat Louize ernstig voor zich uit bleef staren, ‘dit is geen onderwerp om over te schertsen.

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(24)

Zeg eens,’ en zij sloeg liefkoozend den arm om haar heen, terwijl haar zachte donkere oogen met een zekere aandacht zich op het gelaat harer vriendin vestigden, ‘ben je tevreden met je leven zooals het nu is? Heb je niet, als iedere andere vrouw, behoefte aan een groote diepe genegenheid, die je geheele ziel inneemt, je als het ware slechts doet leven in en door een ander?’

‘Neen, dweepstertje, aan zoo iets heb ik volstrekt geen behoefte; integendeel. Het denkbeeld alleen in en door een ander te leven, zou mij angstig maken. Verbeeld je zoo'n afschuwelijk waagstuk.... je geluk geheel van een ander onvolmaakt menschelijk wezen afhankelijk te stellen!’

‘Heeft men ooit zoo'n prozaïsche beredeneerde natuur gezien!’ zeide Annie Feller hoofdschuddend. ‘Dat opgaan in een ander is natuurlijk alleen mogelijk als men liefheeft, en dan kan er immers van angst geen sprake meer zijn. Dan is men één voor het geheele leven.’

‘Mijn beste Annie, wat ben je nog jong of wat ben ik oud,’ zeide Louize met een zucht, die als het ware den afstand mat liggende tus-

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(25)

schen haar en het gelukkige schepseltje naast haar.

‘Je weet niet wat liefhebben is, ziedaar de geheele zaak,’ zeide Annie beslist.

‘Neen, dat is waar, dat weet ik ook niet, althans niet in den zin dien jij bedoelt. Ik ben vandaag zes en twintig jaar geworden, en nog nooit heb ik voor een man iets gevoeld van al datgene wat dagelijks onder alle vormen beschreven en bezongen wordt, en wat thans uit jouw geheele wezen spreekt. Ik ben eenvoudig niet vatbaar voor dergelijke gewaarwordingen, dat staat bij mij vast.’

‘Meen je dat nu in allen ernst, Lous?’ En Annie staarde haar met een soort van verbazing aan. ‘Wij hebben vroeger dikwijls genoeg over dit alles gephilosopheerd, weet je nog wel? Dat was toen zoo'n echt bakvisschen-gebabbel. Wij wisten nog zoo weinig van het leven en van allerlei dingen waar wij toen zoo wijs over redeneerden!’

‘Zouden wij er nu zooveel meer van weten, denk je? Hoe ouder ik word, hoe minder ik weet en hoe minder ik begrijp.’

‘Natuurlijk, er ontbreekt je iets, waaraan je gedachten geen bepaalden vorm kunnen geven!’

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(26)

riep Annie levendig. ‘Je voelt een ontzettende leegte in je, maar je weet het zelf niet.

Met mij was het precies hetzelfde, voordat ik August leerde kennen.’

‘Ik voel inderdaad een leegte in mijn bestaan, en dit gevoel wordt met de jaren steeds sterker; maar ik geloof niet, Annie lief, dat een August of wie ook, die leegte zou kunnen aanvullen.’

‘O! ik weet al wat je bedoelt; dat is weer je oude stokpaardje. Ik dacht dat je met de jaren wijzer waart geworden.’

‘Integendeel, van de wijsheid thans door jou gepredikt, dwaal ik hoe langer hoe verder af,’ zeide Louize met een glimlach. ‘Minder dan ooit zie ik kans mijn levensidealen zoo samen te persen of te doen inkrimpen, dat zij in een enkel menschelijk wezen kunnen worden belichaamd.... maar het is dwaas van me thans zulke dingen tegen je te zeggen. Je bent niet in een stemming om mij te begrijpen, en dit is misschien ook maar goed. Van mijn vroegere Annie is niet veel overgebleven, althans niet op dit oogenblik; misschien vind ik later wel iets van haar terug.’

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(27)

‘Ik geloof het niet, ik ben geheel en al van meening veranderd en zou jou ook zoo graag andere denkbeelden willen ingieten. Ik wilde dat je gelukkig getrouwd waart en kinderen hadt om voor te leven...’

‘En dat ik juist paste in het kader door de omstandigheden mij aangewezen. Ja, ja, je redeneering is nog zoo kwaad niet. De hoogste levenswijsheid ligt almede opgesloten in berusting, in het besluit niet hooger te willen vliegen dan onze vleugels ons dragen kunnen. Hoe echter het oproerig duiveltje, dat in ons binnenste huist, het zwijgen op te leggen, dat is de groote kunst. Maar laten wij nu niet langer over mijn interessant persoontje spreken! Ik weet zelve niet hoe wij op dit thema zijn aangeland.’

‘Ik wel; Frans Meerdonk was het uitgangspunt, en ik kan niet laten nog eens op hem terug te komen, hoe vervelend je me misschien ook vindt. Zou het je niet mogelijk zijn van hem te gaan houden, Lous? Hij is zoo'n beste jongen; en wat zou ook je vader met dat huwelijk gelukkig zijn!’

‘Stil, Annie, je moogt me niet aanvallen daar

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(28)

waar je vooruit weet mijn zwakste zijde te zullen treffen. Kom, stappen wij voor goed van dit onderwerp af. Ik ben vandaag jarig, heb dus het recht een beetje despotiek te zijn en alle quaesties die niet de eer hebben mij te behagen eenvoudig uit het discours te bannen.

‘Vertel me liever nog wat van jezelve; van August, dien ik eigenlijk nog zoo weinig ken. Tijdens je engagement heb ik hem maar een paar keeren vluchtig ontmoet. Houdt hij van zijn vak? Is hij een echte militair in zijn hart en hoopt hij carrière te maken?’

Annie schudde het hoofd.

‘Integendeel, hij haat zijn vak. Hij is eigenlijk militair geworden, omdat zijn ouders hem niet konden laten studeeren. Hoe jammer, niet waar, hij is zoo begaafd! Wie weet wat er van hem had kunnen worden als hij aan een academie was geweest!’

‘Waarin zou hij dan gestudeerd hebben?’

‘In de letteren! Hij heeft een aangeboren literair talent en daarbij is hij een dichter.

Reeds als kind maakte hij verzen en schreef hij novellen, je weet niet hoe mooi! Op reis heeft hij ze mij alle voorgelezen. Ik was verbaasd! Hij

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(29)

moet een merkwaardig kind zijn geweest...’

‘En is in de oogen van zeker iemand een niet minder merkwaardig mensch geworden, niet waar? Kom, beken het maar en gun je het genot hem naar hartelust te prijzen! Je bent toch nog altijd hetzelfde goede liefhebbende schepseltje van vroeger,’ vervolgde Louize, haar in een plotselinge opwelling een kus gevend. ‘Ik hoop echter maar één ding... dat je August niet te veel bederven, hem niet te ijdel maken zult. Bewonder hem zooveel je wilt, maar zeg het hem niet al te veel.’

‘'t Idee!’ riep Annie. ‘Alsof ik dat zou kunnen laten! Ik zeg hem letterlijk alles, alles wat mij door het hoofd vliegt; dat is juist zoo heerlijk! Vandaar dan ook dat wij zoo innig vereenigd zijn. Arme Lous! heusch, ik beklaag je, dat je zoo koud en nuchter kunt redeneeren!’

‘Je hebt misschien gelijk. Ik doe beter over zulke dingen niet mee te praten. Luister maar niet naar me en laten wij thans naar beneden gaan. De heeren hebben hun wandeling geëindigd, en zoo op het oogenblik zal de bel voor de lunch wel luiden.’

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(30)

Hoofdstuk II.

Aan het tweede dejeuner had Louize ruimschoots gelegenheid met den man harer vriendin nader kennis te maken. De vluchtige ontmoetingen van vroeger hadden geen overwegenden indruk bij haar achtergelaten, en het was dus met een zekere

nieuwsgierige belangstelling dat zij den jongen man gadesloeg en in zijn uiterlijk, zijn trekken, zijn geheele wijze van zijn een verklaring zocht voor de hartstochtelijke liefde, die hij Annie had weten in te boezemen.

Tal van zwarigheden hadden dat huwelijk in den weg gestaan. Annie van Erkelom was van zeer goede afkomst en rijk, en August Feller was een doodarm

infanterie-officier, wiens stamboom juist niet tot den zondvloed opklom. Haar voogd, bij wien zij, na vroeg haar ouders

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(31)

te hebben verloren, inwoonde, had dus een heftigen tegenstand geboden, toen de jeugdige minderjarige erfgename beslist verklaarde aan niemand dan aan luitenant Feller haar hand en haar vermogen te willen schenken. Gedwongen voor de overmacht te bukken, had zij gezwegen, kalm den dag harer meerderjarigheid afwachtend, en enkele maanden na haar drie-entwintigsten verjaardag had zij haar wil doorgezet.

Louize kende al deze bijzonderheden, wist met welk een energie zij de

tegenwerking harer geheele omgeving had getrotseerd, en poogde thans te ontdekken, welke uiterlijke of innerlijke hoedanigheden van den jongen man de in veler oogen minder gepaste keuze harer vriendin rechtvaardigden.

‘Knap uiterlijk, hoewel voor mijn smaak wat popperig!’ dacht zij bij zichzelve.

‘Ik zou wel willen dat zijn scheiding iets minder mooi en zijn haren iets minder geplakt en zijn laarzen iets minder puntig waren. Toen mijn oog er daareven op viel, schrikte ik bijna. - Foei! wat ben ik kinderachtig! Wat is hij lief met haar, en wat ziet zij hem teeder aan, wanneer zij

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(32)

denkt dat niemand het opmerkt. De meeste menschen zullen hem mooi vinden, denk ik; maar voor mij hebben zijn oogen iets zwaks en onzekers en afdwalends.... en tegelijkertijd iets kils en kouds als hij niet bepaald lacht. Ook staan de oogen zoo dicht bij elkaar, dat maakt geen aangenamen indruk. Maar zijn vormen en manieren zijn onberispelijk, dat is zeker. Elk woord, elke uitdrukking is gematigd, welgekozen!

Hoe geheel anders dan mijn levendige Annie, die zoo dikwijls haar eigen neus voorbij praat!’

‘Het zijn contrasten in elk opzicht,’ peinsde zij verder, nadat zij zich een poosje in het gesprek had gemengd en nu weder haar inwendige beschouwingen voortzette.

‘Hij, zoo blank en blond als een meisje, zij, donker als een Spaansche en verbrand door de Italiaansche zon; hij, zoo keurig alsof hij zoo pas uit de handen van kapper en kleermaker komt, en zij eerder achteloos ten opzichte van haar toilet; hij, stijf en berekend alsof hij elk woord door hem gesproken voor een rechtbank moet

verantwoorden, zij, een en al eenvoud en natuur. Gelukkig dat het volgens de geleerden juist zoo

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(33)

behoort te wezen! Ik zie dat papa ook al bezig is hem te bestudeeren. Arme jongen!

hij vermoedt niet hoe hij hier aan een soort van examen wordt onderworpen. Of misschien begrijpt hij wel eenigszins dat Annie's vrienden bijzonder hooge

verwachtingen omtrent hem koesteren, en is daaraan het gezochte en onnatuurlijke toe te schrijven, dat mij in hem hindert. Timiditeit gaat in de wereld zoo dikwijls voor pedanterie door. Kom, ik wil hem niet langer zoo argwanend bestudeeren en liever trachten hem te doen vergeten dat wij vreemden voor hem zijn. Ter wille van mijn goede Annie w i l ik hem sympathiek vinden.’

Annie was vroolijk en spraakzaam, maar Louize merkte op, hoe zij, zoodra het gesprek algemeen werd, slechts oogen en ooren had voor haar man, hoe zij zich beijverde steeds aan hem het woord te laten en zelve op den achtergrond te blijven, hem gelegenheid gevend, toen hun reis ter sprake kwam, met zijn gaven als verteller te schitteren.

Den heer Nortenheim, een volbloed conservatief van den ouden stempel, die een lange politieke loopbaan achter den rug had en gerui-

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(34)

men tijd een ministerszetel had ingenomen, schenen de gepolijste vormen van zijn jongen gast niet ongevallig te wezen. De kleine diepliggende oogen van den oud-diplomaat bleven nu en dan goedkeurend op hem rusten, en Louize verheugde zich bijna evenzeer als Annie over het blijkbare succes, dat hem van de zijde van den in zijn oordeel vrij strengen ouden man ten deel viel.

‘Het volgend jaar gaan wij naar Noorwegen, niet waar, August?’ zeide Annie opgewonden, nadat de mooiste, meest bekende plekjes in Zwitserland en Italië nog eens door allen in herinnering bewonderd waren. ‘Italië vind ik prachtig, goddelijk, maar het hooge noorden met zijne blauwe fjörden en zijn grootsche machtige poëzie, waar het reizend Europa nog niet, zooals elders, alles gebanaliseerd heeft, moet boven alles verrukkelijk wezen.’

‘Gebanaliseerd? Wat is dat nu voor een woord,’ zeide haar echtgenoot, terwijl de anderen lachten. ‘In welk woordenboek heb je dat gevonden?’

‘In geen enkel, geloof ik,’ klonk het schertsend, ‘maar in deze scheppingseeuw van werk-

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(35)

woorden mag dit eene er ook nog wel bij. Noorwegen, zie je, dat is mijn illusie, ik droom er letterlijk van, en zal geen rust hebben voordat ik die heerlijke natuur, waarvan ik zooveel heb gelezen, met eigen oogen kan aanschouwen.’

‘Ik weet niet of de primitieve manier van reizen daar, zonder eenige comfort, wel aan al je verwachtingen zal beantwoorden,’ merkte August aan, ‘maar.... Noorwegen is nu eenmaal in de mode; men behoort daar geweest te zijn, en ik denk dat dit wel de grootste aantrekkelijkheid er van uitmaakt.’

‘In de mode?’ herhaalde Annie verwonderd, ‘dat wist ik niet eens. Maar dat zegt hij weer om mij te plagen,’ lachte zij, hem met den vinger dreigend, terwijl men van tafel opstond om zich naar buiten te begeven. ‘Je moet weten,’ vervolgde zij op gedempten toon tegen Louize, toen zij met deze vooruitliep, ‘dat hij vrouwen in het algemeen, en mij in het bijzonder, altijd van een zekere ijdelheid verdenkt.’

‘Wat zeg je daar?’ vroeg Louize. ‘Jou van ijd....’

‘Nu ja, schertsenderwijze natuurlijk. Au fond meent hij er niets van.’

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(36)

‘O! dus dan bedoelt hij juist het tegenovergestelde?... Nu, dan heb ik er vrede mee.’

Annie opende de lippen als om iets te zeggen, doch zij bedacht zich en zweeg, terwijl een vluchtig rood haar gelaat kleurde. Inmiddels waren zij, door de heeren gevolgd, het park ingegaan. Het was een fraaie niet al te warme dag, en een groote kastanjeboom, op het grasperk dicht bij het huis, waaronder een bank en eenige rieten fauteuils om een tuintafel geschaard stonden, bood een heerlijk koel plekje aan om er het zonnigste gedeelte van den namiddag door te brengen.

‘Gij moet dit landelijk zitje maar voor lief nemen,’ zeide Louize, haar gasten installeerend. ‘Ik zou zoo gaarne aan de oostzijde tegenover de oprijlaan een veranda laten bouwen - een ruime, breede, gezellige veranda vol bloemen en geheel met slingerplanten begroeid, maar papa wil daar niets van hooren. Hij wil ons “kasteel,”

zooals de boeren in den omtrek het gelieven te noemen, niet nog meer moderniseeren, niet waar, papa?’

‘Neen, zoo 'n anachronisme zou mij te kras wezen,’ zeide de oude heer. ‘Reeds menige

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(37)

schendende hand is hier in de laatste eeuw aan het werk geweest, zoodat er toch al van de oorspronkelijke bouworde weinig of niets meer is overgebleven. Maar aan dat statige rechtlijnige blok nu nog een coquet villa-versiersel vast te hechten, mijn oud trotsch Hoogenoord geheel te ontwijden, te banaliseeren,’ voegde de spreker, met een glimlach aan het adres van het jonge vrouwtje er bij, ‘neen, dat zou mij al te veel aan het hart gaan.’

‘Ik ben het volkomen met u eens,’ riep Annie. ‘Ik hecht ook zoo aan het oude, aan alles wat ons in gedachten verplaatst in tijden die nooit zullen wederkeeren.’

‘Het landgoed heeft zeker van oudsher aan uw familie toebehoord?’ vroeg Annie's echtgenoot.

‘Neen, mijn vader was de eerste bezitter van Hoogenoord, dat, toen hij het kocht, reeds den eigenlijken stempel van zijn feodale afkomst had verloren. Tusschen oude papieren vond ik onlangs nog een teekening van het kasteel Hoogenoord in de 16de eeuw. Maar de ophaalbrug, de grachten en torentjes heeft mijn vader reeds niet meer gekend.’

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(38)

‘Gelukkig, papa!’ viel Louize ondeugend in, ‘anders zaten wij nu stellig nog achter ruitjes in 't lood en poorten en wallen verschanst! Durft u dat ontkennen?’

‘Ik denk niet aan ontkennen, kindlief; ik houd van het verleden. Ik zou het als het ware willen vasthouden. Ik wensch den ernst, de kracht, de bezadigdheid terug, die aan onzen lichtzinnigen roekeloozen tijd vreemd is en steeds vreemder worden zal.

U is dat natuurlijk niet met mij eens, meneer Feller. Een vertegenwoordiger van ons opkomend geslacht zal de denkwijze van een oud man te dien opzichte wel niet deelen.’

‘Integendeel,’ klonk het antwoord, ‘ik kan er mij geheel mede vereenigen. De meeste onzer hedendaagsche nieuwe begrippen en meeningen kenmerken zich door een betreurenswaardige oppervlakkigheid. Men holt zonder nadenken in den blinde voort, en zoo bestaat er op elk gebied een soort van dwaze emancipatie, die niet anders dan de jammerlijkste gevolgen kan na zich sleepen.’

‘Welk een hol, onbeduidend antwoord!’ dacht Louize, haar groote grijze oogen, waarin

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(39)

een snelle flikkering zichtbaar was, eenige seconden lang op den spreker vestigend.

Vervolgens gleed haar blik als onwillekeurig naar Annie, die uit een werktaschje, dat aan haar ceintuur hing, een werkje had genomen en ijverig zat te haken.

‘Ik vrees, meneer Feller, dat allen wie die hedendaagsche nieuwe begrippen ten goede moeten komen, niet juist van uw gevoelen zijn,’ sprak zij op een toon, die scherper klonk dan zij zelve wilde.

‘Dit verg ik ook volstrekt niet,’ antwoordde de jonge man met een glimlach, die, onder den blonden knevel, een rij fraaie tanden liet zien.

‘Ah zoo! De opinie der misdeelden en onderdrukten is, zoolang alles door de verpletterende kracht van ingewortelde tradities bij het oude blijft, dus voor u van nul en geener waarde?’

‘Hoor dat kleine goedje een plezier hebben!’ riep Annie, plotseling van haar werk opziende en naar het kindergejoel luisterend, dat reeds sedert geruimen tijd op eenigen afstand hoorbaar was. ‘Dat zijn immers je schoolkinderen, Lous, die ter eere van je verjaardag vacantie hebben? Kom, laten wij er eens heengaan, ik heb er zooveel oude kennisjes onder.’

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(40)

‘Heel graag,’ zeide Louize dadelijk opstaande, blijde een voorwendsel te hebben om het gesprek met Feller af te breken. ‘Ik zou waarlijk mijn kleine gasten geheel verwaarloozen, en zij zijn zoo gewoon dat ik mij op dezen dag met hen bezig houd.’

‘Ga je nu niet te veel vermoeien, Louize,’ zeide haar vader bezorgd.

‘Geen nood, papa; al het vermoeiende komt voor rekening van Annie.’

De twee heeren bleven in hun rocking-chairs uitgestrekt een sigaar rooken, en de vriendinnen wandelden arm in arm naar den boomgaard. Beiden zwegen. Louize was zich maar al te zeer bewust haar gast onheusch te hebben bejegend, en dit speet haar geweldig, vooral ter wille van Annie, wier sprekend gelaat zoo duidelijk elke gemoedsaandoening vertolkte. Toch vond zij beter thans niets te zeggen, vreezende door een apologie aan de zaak nog meer beteekenis te geven.

‘Weet je wel, Annie,’ sprak zij, na een poosje de stilte afbrekend op hartelijken toon, ‘dat ik, voor zoover ik mij heugen kan, nog nooit mijn verjaardag zonder jou heb doorgebracht? Het zou dit jaar voor het eerst zijn geweest.’

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(41)

‘Of ik het weet!.... Daarom moest ik vandaag hier wezen, het kostte wat het wilde!

Maar het kostte niets. August was er dadelijk zoo lief over;’ - Louize verbeeldde zich dat er een zweem van verwijt in den toon der spreekster lag - ‘hij was bijna even bezorgd als ik zelve om bijtijds uit Montreux te vertrekken en op den bepaalden dag hier te zijn.’

‘Wat is dat lief van hem!’ zeide Louize, door een gevoel van schaamte bevangen,

‘ik ben er hem hartelijk dankbaar voor. Je moet maar niet jaloersch worden, Annie, want ik waarschuw je vooruit, dat ik plan heb op den duur heele goede vrienden met August te worden.’

‘Jaloersch ben ik zeker, vreeselijk zelfs.... maar niet van jou; dat nooit! Hoe meer gij van elkander gaat houden, hoe liever het mij wezen zal. Sedert ik hem ken, is dat mijn illusie geweest.’

Tot eenig antwoord drukte Louize even de hand die op haar arm lag, en het was als begreep de andere de zwijgende belofte daarin opgesloten, althans haar gelaat was geheel opgeklaard, en in den boomgaard gekomen, alwaar een dertigtal kinderen onder toezicht van een

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(42)

paar onderwijzeressen in dolle uitgelatenheid door elkander vloog, was zij weldra in hun midden, en speelde en lachte en rende even vroolijk mede als had zij zelve zooeven pas de schoolbanken verlaten. De tijd van dwepen en droomen, van hopen en vreezen, die de laatste twee jaren haar jeugd en levensvreugde had onderdrukt, was nu voorbij. Datgene waarnaar zij haakte, was in haar bezit, en een opwelling van gezond levensgenot straalde haar de oogen uit; hare ziel jubelde, het leven lag voor haar als één lange oneindigheid van geluk.

Louize, hoewel zij de noodige opgewektheid bezat om ook mede te spelen, achtte het ditmaal voorzichtiger zich rustig te houden. Zij praatte nu en dan met de

onderwijzeressen en hield tegelijkertijd een wakend oog over de lange houten tafels, die op eenigen afstand onder de boomen waren opgeslagen, en door de tuinmansvrouw en een paar knechts met pyramiden van broodjes en gebakjes en vruchten en verdere versnaperingen werden beladen.

Er woei een zacht koeltje in den boomgaard, en over de witte tafellakens speelden en dansten gouden loovertjes in de grilligste figuren door

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(43)

elkaar, zoodra de zon slechts even door de wiegelende takken der appelboomen vermocht te gluren. Louize, reeds een weinig vermoeid van het ronddrentelen, ging op het uiteinde van een der banken zitten, leunde met haar elleboog op de tafel en vergeleek als onwillekeurig die stoeiende dansende lichtjes met de spelende kleinen daarginds op het gras. ‘Zij krioelen geheel op dezelfde wijze door elkaar, als worden ook zij door een windvlaag doelloos heen en weder geschud,’ mijmerde zij. ‘Geheel het beeld van de menschheid, het symbool van het leven. Leven is beweging, inspanning, krachtsverbruik.... waarvoor? men weet het niet altijd. Men weet alleen het waarom: Omdat voor den lichamelijk en geestelijk gezonden mensch die beweging, die inspanning, die opgewondenheid het leven zelf zijn.’

Stil zat zij daar, verdiept in hare gedachten en toch met een zeker droomerig genoegen de joelende vreugde der kinderen gadeslaande, totdat eenige der oudste meisjes naar haar toe kwamen, met die naïeve vertrouwelijkheid welke zij bij de meeste kinderen wist op te wekken. Niet weinig trotsch op die ongekunstelde harte-

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(44)

lijkheid, zich tot zelfs te midden der wildste feestvreugde openbarend, nam zij ze aanstonds bij de hand en liet ze naast zich zitten, en keuvelde zoo prettig en gezellig met hen over al hun kinderlijke belangen en aangelegenheden, dat de laatste

schuchterheid der kleinen smolt als sneeuw voor de zon, en een tienjarig donkeroogig meisje, liefkoozend den arm door den haren stak en het hoofd tegen haar schouder vlijde, zoo geheel allen afstand tusschen zichzelve en ‘de juffrouw van het kasteel’

vergetend, dat een paar ouderen haar verschrikt aanstaarden, niet begrijpend hoe haar makkertje tot zoo iets den moed bezat.

Maar al pratend en keuvelend kwam langzamerhand het hooge woord er uit: Of juffrouw Louize nog een sprookje zou willen vertellen, dat zou zoo heerlijk zijn!

‘Een sprookje vertellen.... nu?’ vroeg Louise. ‘Zou jelui niet veel liever daarginds in de weide nog wat spelen?’

Neen, zij hadden genoeg gespeeld; zij wilden nu veel liever een geschiedenisje hooren, al was het ‘nòg, nòg zoo klein,’ verklaarden zij uit één mond.

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(45)

Louize dacht een oogenblik na. Haar oogen dwaalden over de spelende kinderen, over de in zonnegloed badende weiden met de golvende lijnen van het zware geboomte op den achtergrond. Zij volgde afgetrokken het dartele spel van een paar witte vlinders, zich op korten afstand van haar in de blauwe lucht verheffend. Toen drukte zij met een glimlach het kleine bruine mollige boerenhandje dat haar vingers streelde, en een oogenblik later klonk haar stem den gretig luisterenden meisjes in de ooren.

‘Er was eens heel, heel lang geleden een mooi, warm, zonnig land door een boozen, slechten koning geregeerd, die zijn volk en zijn onderdanen heel ongelukkig maakte.

Die booze slechte koning was van jongsaf altijd ruw en wreed geweest. Zoodra hij groot genoeg was om een geweer te hanteeren, kende hij geen grooter genoegen dan alle dieren die hij zag dood te schieten. Zoodoende had hij in zijn jeugd, tengevolge van een ongeluk met zijn geweer, het gezicht verloren, en was hij aan beide oogen stekeblind geworden.

Van dat oogenblik af deed zijn wreede natuur

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(46)

zich nog meer gelden en werd hij afgunstig en jaloersch op alle menschen, die niet blind waren en het heerlijke zonlicht mochten aanschouwen en den blauwen hemel en de wolken en al de schoonheid der aarde: de bloemen en de boomen en de vruchten en alles wat de Schepper den menschen heeft geschonken om hen blijde en gelukkig te maken.

Die afgunst ging zoo ver, dat hij dag en nacht peinsde op een middel om zijn volk even ongelukkig te maken als hij zelf was, en toen eenige jaren later zijn vader, de oude koning, stierf, en hij zelf aan de regeering kwam, vaardigde hij het bevel uit, dat in het geheele land niemand ooit meer het daglicht zou mogen aanschouwen.

Om dit mogelijk te doen zijn, moest van den nacht de dag worden gemaakt en van den dag de nacht. Dat wil zeggen: alle menschen moesten opstaan 's avonds nadat de zon was ondergegaan, en naar bed gaan zoodra de eerste morgenschemering daagde. Dan werden alle huizen en vensters en blinden gesloten en iedereen moest slapen. Geen mensch mocht zijn woning verlaten op straffe des doods.

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(47)

En zijn wil geschiedde, want die koning - Koning Duisternis werd hij genoemd wijl hij geen licht en geen vrijheid duldde - was oppermachtig in zijn land, en niemand dacht er ooit aan tegen hem op te staan; men zou dan dadelijk door zijn

gerechtsdienaars zijn gegrepen en ter dood gebracht.

Men rees dus van zijne legerstede op, zoodra de avond viel en begaf zich aan zijn werk bij kaarslicht, want ander licht bestond er in dien tijd nog niet. Ook de kinderen gingen naar school en leerden hun lessen en aten en dronken, juist zooals zij nu overdag doen, maar toch was alles heel anders dan nu, want men was bijna altijd half in donker. Er was wel licht genoeg om te kunnen werken en leeren en eten en drinken, maar van spelen en rennen en stoeien zoo heerlijk en vrij buiten in de open lucht, daar kwam natuurlijk niet van in. Buiten en in de straten en overal was het donker en akelig, en als de maan dan zelfs niet scheen, bleef iedereen maar zooveel mogelijk in huis.

Op die wijze verliepen er jaren en jaren, want die booze koning werd heel, heel oud. In vroegere tijden leefden de menschen veel langer

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(48)

dan nu. Eindelijk begon men in het land zelfs te vergeten, dat er iets zoo heerlijks als licht en zon bestaan had. Men zag het daglicht nooit, begon zich meer en meer aan duisternis en kaarslicht en maneschijn te gewennen, en de kleine kindertjes, onder de regeering van Koning Duisternis geboren, wisten zelfs niet eens wat de zon was. Zij hadden die nooit van hun leven gezien. Wel hoorden zij vader of moeder of grootvader er over spreken, en vertellen hoe mooi en heerlijk de wereld vroeger geweest was, maar daar luisterden zij naar als naar een toovergeschiedenis, en konden maar niet begrijpen, hoe het er in het volle daglicht met al zijn tinten en kleuren en bloemen wel uitzag, en hoe men daarin kon genieten en spelen en stoeien en pret hebben van den morgen tot den avond.

De menschen werden langzamerhand stil en treurig en bedroefd en somber. Zingen en lachen deden zij nooit meer; zij verrichtten stilletjes hun werk, arbeidden voor hun dagelijksch brood en gingen dan slapen achter hun dichtgesloten blinden, terwijl alles wat het leven zoo heerlijk kan maken voor hen niet bestond.

Koning Duisternis had een zoon, die bestemd

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(49)

was hem later in de regeering op te volgen. Die zoon was even goed en edel als de vader boos was en slecht. Lang na de blindheid des konings geboren, had ook hij het daglicht nooit gezien en wist niet hoe de koning zijn volk sedert jaren van licht beroofde. Hij wist niet, dat iets anders kon wezen dan het was, en had zijn blinden vader lief zooals elke zoon zijn vader behoort lief te hebben.

Op zekeren nacht wandelde hij bij maanlicht alleen in het koninklijk park, toen hij aan den kant van den weg iets zag bewegen en op jammerlijke wijze hoorde kermen. Naderbij getreden, zag hij een menschelijke gedaante liggen, mager, uitgeteerd, met holle oogen en het lichaam met walgelijke zweren bedekt. Zijn eerste beweging was vol afschuw terug te treden, maar de stem van den ongelukkige klonk zoo smeekend, hij vroeg zoo dringend om een aalmoes en om voedsel, dat het hart van den edelen koningszoon door medelijden werd bewogen.

Hij boog zich tot den armen man, hielp hem met veel moeite opstaan, ondersteunde hem met de grootste zorg en leidde hem zoo voorzichtig en behoedzaam naar het paleis, waar hij hem

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(50)

in zijn eigen kamer en op zijn eigen prachtige legerstede liet nederliggen, hem lavend met spijs en drank, zijn lichaam reinigend en de wonden verzachtend met heilzamen balsem.

Daarna strekte hij zich doodmoede op den grond uit en viel in slaap.

Eenige uren later ontwakend, en zich het gebeurde met den bedelaar herinnerend, zag hij met de grootste verbazing om zich heen, want hij bevond zich niet meer in zijn kamer maar buiten in het park. Dat park echter herkende hij nauwelijks, want alom straalde een heerlijk gouden licht, dat hem bijna verblindde; hij zag den blauwen hemel en kleuren en bloemen en heerlijkheden, die hij nooit te voren had aanschouwd, en voor hem stond een schoon bovenaardsch wezen, een vriendelijke engel, met groote lichtende vleugelen, en deze zeide tot hem:

“Sta op en aanschouw het volle licht der zon. Heden nacht hebt gij, koningszoon, een waarlijk koninklijke daad verricht, want gij hebt aan uw naaste uw eigen leger afgestaan, hem alles willen schenken wat gij zelf bezit, en hiervoor heeft de Schepper aller dingen u een belooning toegedacht. Behalve het zonlicht, dat Hij

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(51)

altijd voor u zal doen schijnen, heeft Hij in Zijn Almacht besloten ook nog een wensch van u te vervullen, welke die ook zijn moge. Spreek, wat wenscht gij?”

De zoon des konings antwoordde niet. Hij zag nog altijd om zich heen in eindelooze verrukking. Deze schoone aarde in al haar zonnigen luister lag voor hem en hij waande zich in hemelsche gewesten, wier poorten zich alleen voor hem, uitverkorene, hadden ontsloten.

“Spreek, wat is uw wensch?” vroeg de engel nogmaals.

“Mijn wensch is zoo oneindig,” sprak de zoon des konings, “dat die nimmer vervuld zal kunnen worden.”

“Hij die mij zendt, is almachtig. Ook uw stoutste wensch zal worden ingewilligd.”

“Dan wensch ik, dat in het gansche koninkrijk alle levende schepselen even zoo gelukkig mogen zijn als ik, en deze zelfde gouden glorie mogen aanschouwen.”

Een hemelsche glimlach verhelderde het gelaat van den engel toen de edele jongeling aldus sprak, daarop verhieven zijn reine witte vleugelen hem in de lucht.

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(52)

En op hetzelfde oogenblik steeg alom in het gansche land een machtige vreugdekreet omhoog. De deuren en vensters van het paleis en van alle huizen en woningen vlogen als met een tooverslag open, en de menschen stormden naar buiten, in het volle daglicht, zingend en juichend van dankbaarheid en geluk.

En de zoon des konings trad het paleis binnen, zoekend zijn vader. Ook hem had zijn wensch gegolden; ook hij zou thans zien wat allen zagen. Hij drong tot in de vorstelijke vertrekken door, en op zijn purperen praalbed lag Koning Duisternis, maar hij was

DOOD

.

Het geluk de aarde nog eenmaal te mogen aanschouwen, had hij zich door zijne slechtheid onwaardig gemaakt.

En de jonge koning volgde hem in de regeering op, bleef zijn volk steeds al de voorrechten en zegeningen schenken welke hem zelven ten deel vielen, leerde alle menschen licht en vrijheid liefhebben en leefde in geluk en voorspoed vele vele jaren.’

Nauwelijks was het sprookje ten einde of de kinderen klapten vol vreugde in de handen en

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(53)

dansten en sprongen uitgelaten in het rond. Zij waren wat blij dat het zoo goed was afgeloopen en die nare slechte Koning Duisternis niet meer leefde. Altijd in den nacht en in het donker te zijn, hu! wat was dat griezelig! Zij bestormden Louize nog met alle mogelijke vragen aangaande het gehoorde, en de kring der lachende en pratende kleinen groeide gedurig aan, totdat van de zijde van het kasteel de huisknecht naderde, die de komst der eerste bezoekers kwam melden.

‘Ik kom dadelijk,’ zeide Louize, en Annie roepend, die met de kleine kinderen blindemannetje speelde en met gloeiende wangen en schitterende oogen kwam aanloopen, vroeg zij deze: ‘Ga je mee naar binnen?’

‘Als je het graag hebt....’ zeide Annie, haar best doende er bij dit weinig aanlokkelijk voorstel niet al te verschrikt uit te zien.

‘Neen, zeker niet. Je kent al die menschen zoo weinig, het zou welbeschouwd vreeselijk vervelend voor je zijn. Als je kans ziet je een paar uren met het gezelschap van August te vergenoegen, geef ik jelui beiden vrijaf; is dat goed?’

‘Verrukkelijk! Je bent een engel, Lous!’ was het vroolijke antwoord.

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(54)

‘Nu, dan tot straks. Ik zal hem hierheen zenden.’

Louize kwam haar belofte na, en Annie, kinderachtig blijde over dit onverhoopt gezellig ‘uurtje met haar man, staakte het spel met de kleinen en vloog toen hij aankwam hem lachend in de armen.

‘Wij hebben den heelen middag voor ons beiden, hoe heerlijk!’ zeide zij. ‘Nu gaan wij het park eens inspecteeren en zal ik je al onze geliefkoosde plekjes wijzen, waar Louize en ik als kinderen plachten te spelen.’

‘Louize.... en altijd Louize,’ zeide hij, zijn arm door den haren stekende en langzaam met haar opwandelend, ‘ik moet je zeggen, vrouwtje, dat, nu ik die hooggeroemde feniks van naderbij leer kennen, ik niet geneigd ben met haar te dwepen.’

Op zijn glad bleek gelaat was een wrevelige uitdrukking zichtbaar.

‘Sst.... ik wed dat je boos op haar bent, omdat zij daareven.... maar zij meent het zoo niet.’

‘Het is geen katje om zonder handschoenen aan te raken, dat is zeker.’

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(55)

‘Neen, August, toe! zeg dat niet. Zij is au fond zoo goed en zoo zacht.’

‘O ja, heel zacht, met fluweelen pootjes, die plotseling op het alleronverwachts venijnig krabben.’

‘Ja, zie je, dat kwam omdat toevallig juist een ongelukkig thema werd aangeroerd.

Je moet weten, Louize is in alles het tegenovergestelde van haar vader. Aangaande de meeste quaesties heeft zij zelfs zeer geavanceerde denkbeelden.’

‘Spreek me toch niet van de denkbeelden eener vrouw!’ viel August half lachend half ernstig in. ‘Geavanceerde denkbeelden?... Wat wil dat zeggen? Laat zij zich toch bij haar modejournaal houden.’

‘Je meent niets van al wat je daar zegt, akelige man!’

‘Ik meen het wel degelijk.’

‘Kijk me eens aan en herhaal dat als je durft.’

August wendde het onberispelijk gekapte hoofd naar zijn donker, levendig, klein vrouwtje en zag met een lachje op haar neer. Toen bukte hij zich om haar een kus te geven.

‘Ik ben maar blij dat mijn vrouw er niet

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(56)

van die.... hoe noemde je het daareven ook weer - o ja “geavanceerde denkbeelden”

op nahoudt. Zeg, weet je wel wat dat voor dingen zijn, geavanceerde denkbeelden?’

‘Welneen, hoe zou ik dat weten?’ antwoordde Annie, zijn schertsenden toon nabootsend. ‘Misschien wil mijn heer en meester zoo goed zijn er mij een definitie van te geven?’

‘Daarvoor hebben wij nog al den tijd; en attendant zal ik een oog in het zeil houden en zorgen, dat die onverdragelijke blauwkous mijn vrouw niet....’

‘Neen, August, zóó mag je niet van mijn eenige, mijn beste vriendin spreken,’ viel Annie smeekend in. ‘Je weet niet welk een mooi edel karakter zij heeft, je weet niet alles wat er in haar omgaat, en hoe zij zich eigenlijk geheel aan haar vader opoffert....

Wees niet langer boos over die eene opmerking, die....’

‘Het verwondert me ten hoogste, Annie,’ zeide hij, plotseling van toon veranderend,

‘dat je steeds voortgaat den lof te zingen van iemand die mij daareven op de meest ongepaste wijze bejegende. Hoewel gij vrouwen altijd zoo fijngevoelig heet te zijn, weet ik niet of thans die

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(57)

tactiek veel gevoel en tact verraadt. Het zou mij aangenaam zijn als dit onderwerp verder bleef rusten. De persoon in quaestie komt mij niet belangwekkend genoeg voor, om ons geheel discours aan haar te wijden.’

‘Annie zweeg. Een gloeiende blos verspreidde zich over haar gelaat tot aan den hals. Er ging iets in haar om waaraan zij geen woorden wist te geven. Het was voor de eerste maal sedert haar huwelijk, dat hij dien toon tegen haar aansloeg. Zij begreep zijn misnoegdheid niet. Zij vond hem onrechtvaardig, en toch beschuldigde zij zichzelve zonder te weten waarvan.

Eenige oogenblikken bleven zij zwijgend doorloopen terwijl dezelfde pijnlijke gloed haar op de wangen brandde en in haar oogen groote tranen zich verzamelden die zij trachtte weg te pinken. Zij wilde zich niet kinderachtig aanstellen.

‘Willen wij daar wat gaan zitten?’ vroeg zij eindelijk met een half verstikte stem, toen zij op eenigen afstand een bank zag.

Zij waren steeds gearmd blijven loopen, en tot eenig antwoord leidde hij haar naar de aange-

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(58)

wezen plek. Zij bevonden zich thans in het meest afgelegen gedeelte van het park, dat door een breede sloot van het aangrenzend landgoed gescheiden was. Doodstil en eenzaam was het om hen heen, zelfs geen vogel liet zich hooren. Het geboomte was er zoo dicht, dat geen enkele zonnestraal er vermocht door te dringen en er een zekere kilheid heerschte.

‘Het is hier nog al vochtig, maar wij kunnen toch wel een oogenblikje gaan zitten,’

zeide August.

Hij had haar arm losgelaten en Annie zat als werktuigelijk met haar parasol figuren in de losse vochtige aarde te teekenen. Zij groef gaatjes en vierkanten en driehoeken met een ijver alsof zij de diepzinnigste problemen zat op te lossen, terwijl August, in een gemakkelijke houding achterover geleund, een sigarenkoker te voorschijn haalde en aanstalten maakte om een sigarette op te steken.

Annie's parasol gleed op den grond, en op hetzelfde oogenblik lag haar hand op zijn arm, rustte haar hoofd tegen zijn schouder.

‘Ben je nog boos, August?’ vroeg zij zacht.

‘Ik, boos.... Maar kind, ik denk er niet

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(59)

aan,’ zeide hij, een lucifer aanstrijkend, die geen vlam wilde vatten.

‘Maar, er is toch iets.... je hebt nog nooit zoo onlief tegen me gesproken!’

‘Ik ben mij niet bewust iets onliefs te hebben gezegd, maar je moet dat doordraven afleeren en.... ons onderwerp van discours daareven, ronduit, het verveelde me.

Tusschen man en vrouw mag men toch wel voor zoo iets uitkomen, dunkt me, zonder aanstonds op een pruilend gezichtje te worden onthaald.’

‘Ja maar, je sprak van gebrek aan gevoel... O, August, dat klonk zoo hard. En ik heb zoo'n behoefte dat je zacht en lief tegen me bent... Maar je hebt het zoo erg niet gemeend, dat begrijp ik wel. Kom, spreken wij er niet meer over.’

Zij sloeg beide armen om zijn hals, hief het gelaat vol teederheid tot hem op, en eenigszins onwillig bukte hij zich om haar een zoen te geven.

‘Je moet die overdreven prikkelbaarheid trachten te overwinnen, vrouwtje. Wij mannen weten daar geen weg mede. Voordat wij oud zijn, zullen wij nog wel eens meer van meening

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(60)

verschillen, zonder dat er dadelijk van boosheid of gekrenktheid behoeft sprake te wezen.’

‘Natuurlijk; dit was het dan ook niet wat ik bedoelde, maar ik dacht...’

Annie voleindigde den volzin niet, maar bleef met het hoofd tegen hem aangeleund stil zitten. August, die, met een zucht, zijn sigarette onaangestoken had weggeborgen, speelde half gedachteloos met de teere vingers die in de zijne rustten. Zij kon niet zien hoe een onmiskenbare trek van verveling op zijn gelaat zetelde, evenmin als hij het verdacht glinsteren onder haar oogleden gewaar werd.

Het kwam niet bij Annie op, om, zelfs nu zij zich verongelijkt voelde, een koele terughoudendheid jegens hem in acht te nemen. De hevige tegenwerking die zij van de zijde harer bloedverwanten had ondervonden, toen zij met een man zonder naam en zonder fortuin in het huwelijk wilde treden, had haar doen beseffen dat zij, zooal niet tot hem afdalend, dan toch in het oog der wereld meer gaf dan ontving, en dit besef maakte haar zoo nederig en deemoedig tegenover hem, wekte de zucht bij haar op hem elk oogenblik te doen gevoelen, hoe rijk

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

(61)

zij was geworden door zijn liefde, hoe geheel afhankelijk zij zich van hem gevoelde.

En nu het allereerste geschil tusschen hen oprees en zij zich miskend achtte, vond zij er een soort van genot in elke opwelling van trots te onderdrukken en zich geheel voor den zoo hartstochtelijk geliefden man te verootmoedigen, opdat hij zijn overwicht zou beseffen.

‘Kom, het is hier kil en vochtig, zouden wij niet verder gaan?’ vroeg hij eindelijk na een vrij lange pauze.

‘Ja, ik heb het ook koud gekregen!’ Een kleine huivering liep haar, terwijl zij opstond, door de leden. Haar frissche blos en kinderlijke opgewektheid van daareven waren geheel verdwenen. Stil en met gebogen hoofd liep zij naast haar man voort.

‘Als ik hier meester was, zou ik meer dan de helft van die boomen laten

weghakken,’ zeide hij, naar de lucht ziende. ‘Er is hier zon noch licht; dit gedeelte is geheel verwaarloosd.’

Zij antwoordde niet. Zij begreep dat hij deze opmerking alleen uitte om hun gesprek op een onverschillig onderwerp over te brengen en verdere uitleggingen te vermijden, en zij gevoelde

Cornélie Huygens, Hoogenoord. Deel 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij zijn op weg naar de boerderij, Daar vinden we moeder - en plukken vrij, We maken nu tevens een rit met Jan.. En passen wel goed op den

Zoo wordt dan alles, wat Huygens van zijne groene jeugd tot zijn grijzen ouderdom heeft gedicht, thans uitgegeven. Onbarmhartig wordt de sluier weggeschoven, wordt meegedeeld, wat

Sijn kaers en licht hem niet, sijn heel lijf staet'er voor, Sijn' oogen sien hem niet, hij sluypter tusschen door, 35 En seght hij wat hij is, hij gist maer soo te wesen,. Sijn

2) Barl. Naar het HS. van Barlaeus op de Leidsche Bibl. heeft het vers geen titel... 9.. Non si tota micet, non si de littore clames Blanda, veni, pretium nuda laboris ero, Non si

bloode luij zijn blinde luij voor all, Sy sien maer door een oogh dat midden voorden ball Het vreese-vlies bedwelmt: sy sien geen blad bewegen, Sy'n meenen, 'tis een lood; sij

2) Dit vers is met den titel: De E. Huygens, By de Poëten op 't Huis te Muiden vergastende, en tusschen de schrandere Tesselschade en Juffr... zittende, maakte op hun

Op school bracht hij de geheele klasse in opschudding door op categorischen toon tegen den leeraar in Engelsche letterkunde te zeggen - nadat deze met verdienstelijke nauwgezetheid

Op school bracht hij de geheele klasse in opschudding door op categorischen toon tegen den leeraar in Engelsche letter- kunde te zeggen ,--- nadat deze met verdienstelijke