• No results found

Cornélie Noordwal, Pension Brocke · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cornélie Noordwal, Pension Brocke · dbnl"

Copied!
269
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cornélie Noordwal

bron

Cornélie Noordwal, Pension Brocke. Met illustraties van Henri Pieck. Bruna, Utrecht 1926

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/noor019pens03_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Eerste hoofdstuk.

Theo Hellinga is voor zijn pleizier ‘op soirée.’

Theo Hellinga liep eenzaam rond tusschen de zich vormende paartjes. Eigenlijk vond hij die soirée een bezoeking. Hij wist immers nooit wat hij tegen zoo'n meisje moest zeggen, op de dansles ook; hij had zoo ontzaglijk het land aan leuterpraatjes. Goden nog toe, wat moest hij nu hier ook weer kletsen? Effie had 't hem nog gezegd....

wacht, je begon met 't wéér.... nee, over 't weer in een balzaal, dat was eenvoudig te idioot. Maar dat had Effie ook niet gezegd.... patsjalori!

Hij spitste even de lippen en floot, terwijl hij daar stond, lange onhandige jongen met donkerblonde spring-kuif en diepliggende bijziende bruingrijze oogen onder een vooruitstekend voorhoofd. En hij bracht de hand weifelend aan de vierkante kin, zoo in tegenspraak met zijn kleinen neus, die uitwipte tusschen zijn gebruinde wangen.

Al die andere lui bewogen zich met zooveel gemak, en hij stond er net bij als ‘malle Jaap onder de hoenders’. En hij was toch al zestien. Zijn

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(3)

moeder deunde hem altijd in de ooren dat 't tijd voor hem werd wat manieren te krijgen. En dat was ook zoo, je moest manieren hebben. Al die andere lui hadden ook manieren. Hoe drommel kregen ze ze? 't was Theo gewoon een raadsel. Je kon niet zeggen: ik wil manieren hebben en dan kréég je ze.... Manieren.... manieren....

Was 't maar iets van Grieksch of sterrekunde of algebra.... dan zou hij 't wel onder de knie krijgen.... maar 't was misselijk genoeg niet uit je hoofd te leeren. 't Was hoe je buigen moest als een bamboe-rotting; en hoe je tegen zoo'n giegelnuf, die je uit zat te grinniken, moest praten; en hoe je je beenen moest uitslaan; en wat je met je armen moest doen; en hoe je je neus moest snuiten, niet te hard en niet te zacht; en hoe je zoo'n wicht je arm moest presenteeren; en hoe je kennis moest maken met haar mama, waar ze je onvermijdelijk aan voorstelde, terwijl je kippevel kreeg van je hoofd tot den nagel van je grooten teen. En dan glipte er natuurlijk een knoopje uit je overhemd; hinderde je stijve boord je door nijdig in je hals te striemen; voelde je op eens hoe je linkerlaars knelde en hoe je wangen gloeiden als stonden ze in brand. Piet Wesselink had hem in 't diepst vertrouwen verteld dat hij, Piet, zich ook altijd zoo voelde; maar kijk die kerel nou eens dapper voortloopen met dat meisje Deene.

Theo stond stil onder de electrische kroon, waarin de lichtdraden goudgeel gloeiden;

vuurlussen in kelken van kristal. Een groote sparkelende flonkerende bouquet van licht-glas leek die kroon. Theo keek er naar en het verblindde hem de oogen. Hij wendde ze af, naar zijn moeder, die glansde van genot en zwart satijn, (mevrouw was altijd op haar plaats in een balzaal) en hem vermaande met een wenk-

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(4)

brauwfronsen - gevolgd door een aanmoedigend knikje en een knipoogje. Dat maakte hem nu juist dòl.... rázend.... stápel.... Hij keek die hel beschenen zaal rond, waar overal donker palmengroen hoog uitwaaierde tegen den teederkleurigen wand;

inhammetjes vormend waar, op fluweelen banken en stoelen, meisjes bescheiden als viooltjes verscholen zaten.

‘Dans toch, jongen!’ lachte blonde Effie, zijn jongste zuster, wreed onzusterlijk, met een duwtje in zijn zij, terwijl zij haar wals aanving met een fattig gekapt jongmensch, wiens glanzende haren, als met gom overgoten, zich scheidden in een onberispelijk witten naad.

‘Zeg, hou je gezicht, jij!’ bromde Theo, niet van zijn plaats wijkend, tegen het meesmuilend jongmensch. En hij staarde Effie na, die vederluchtig in haar wit tullen baltoiletje, voorbij zweefde als een wolkje. ‘Hoe kon Effie toch dansen met dien Verwoert?’

‘Allo, kerel!’ een tweede paartje bonsde tegen hem aan; zijn zuster Ruda met Jan Eckmüller, den broer van Lina, ter eere van wier zeventienden verjaardag deze partij gegeven werd.

‘Zeg, je staat ons hier in den weg! Ruk op een beetje!’ beval Frits van Barne, die tegen hem aanschoot met de bewuste Lina. En Lina, met een schel meisjeslachje, iets zeer moederlijks in houding en manieren, in 't volle bewustzijn dat zij het koninginnetje van den avond was, beschermde Theo goedig: ‘Och, hij is, geloof ik, pas voor de tweede maal op partij, waar Theo? Hij is nog wat verlegen! Zoo'n echt baartje. Zoek jij nu maar eens flink een meisje uit. Wil ik je naar een toebrengen?

Hè? Of kun je zelf! Ik heb ook geen tijd voor je, ja?’ Zij tikte hem op den schouder met het paarlemoer

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(5)

van haar rose veeren waaiertje. En toen hij woedend omkeek, want er was niets ellendigers, dan door een meisje behandeld te worden als een papkind, zag hij haar goedig-brutaal indisch tronietje, in één pret over den schouder van Frits, hem aankijken met tintelende oogen. Frits draaide ook nog eens spottend zijn hoofd om.

Ja, nu zou hij er een vragen, al kwam de onderste steen boven. En met een laatsten blik op het rose, blauw en wit gewemel tusschen de donkere jongensjassen, na een rechtmatig aantal stompen van aan uitgestrekte dansarmen ineengestrengelde handen, ging hij nu toch werkelijk zoeken.

Daar zat een dametje in 't rood. O Jupiter, nee, die stak de heele zaal in brand! Die blonde.... ook niet.... die zag er zoo flets uit en zoo snibbig toch ook.... met zoo'n ontevreden uitdrukking op 'r gezicht. Kwam omdat ze niet gevraagd werd... arme sukkel.... nou ja, haar eigen schuld, wat deed ze hier hè? O, daar liet hij waarachtig zijn handschoen vallen, en die kerel Jacobs, met dat rooie haar, trapte er op. Zoo'n vos! Natuurlijk kon hij dat ding nou in den aschbak gooien. Laat zien wie dan?....

Ha.... daar zat er een die schuchter voor zich heen keek.... die vragen.... die zou hem niet uitlachen zooals die andere nesten. Dáár op af. Patsjalori!

‘Zeg.... e....’ een diepe draaiende buiging.... ‘juffrouw.’

Het meisje zat zoo in gedachten, dat ze hem hoorde noch zag, en eerst bij zijn tweede ‘zeg.... e....’ het bruinlokkig hoofdje ophief. Hij tuurde in een paar verschrikte donkerblauwe kijkers in een bleek niet bepaald mooi gezichtje, terwijl een beverig stemmetje op allesbehalve een baltoon vroeg: ‘Wat blieft u?’

Theo kreeg een collega-achtig gevoel over zich. Goddank, iemand die ook niet wist wat ze moest

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(6)

zeggen, patsjalori!

‘Hebt u... e... lust... te dansen, juffrouw?’ hij begon zich nu wat geoefend te gevoelen in het buigen; hij werd al wat leniger. Als dat zoo voortging werd hij nog een elastieken pias. 't Was niets dan neer-op, op-neer.

‘Ik kan niet dansen!’ was het antwoord met iets treurigberustends gegeven.

Piet Wesselink zou ongetwijfeld gevraagd hebben: ‘wat doet u dan hier?’ bedacht Theo naderhand. Maar hijzelf gevoelde zich zóó onuitsprekelijk verlicht, dat hij er uitflapte: ‘O, dat treft héérlijk, want ik ken er ook niets van, ziet u?.... ik ben pas voor de tweede maal op zoo'n dinges... op zoo'n bal, meen ik... en ik heb bar 't land...’

Het meisje keek hem eerst verbaasd aan; toen trok haar bovenlip zich op om een rij witte tandjes. Er tintelde iets guitigs in haar blauwe oogen; 't was of er een lachje doorgleed. Dit bracht Theo van de wijs; waarschijnlijk dacht zij: ‘Waarom vráágt u mij dan?’ Ze bleek dus zoo eenvoudig niet, als ze er uitzag. Hij was toch een ongeluksvogel; die nesten gierden hem altijd uit. En hij had toch niets bijzonders over zich... zoo... Enfin, hij zou net doen of hij niets merkte. Dat hoorde bij de manieren, zei Effie, toen hij zich de eerste maal beklaagde over de lachlustigheid der jonge dames die hij had aangesproken. ‘Ja!’ zei hij, voelend of hij nog in 't bezit was van zijn overhemdsknoopjes, die Henri hem geleend had, met de vermaning: te passen op die echte paarlemoeren, of 't zou hem zijn kop kosten. ‘Ja,’ gerustgesteld door de aanwezigheid dier schatten zijns broeders. ‘'t Is gek, als je naar zoo'n dinges toe moet om te dansen en je kunt er niets van. Dat's te zeggen, ik kan er wel iets van, ziet u, ik heb al zeven danslessen meegemaakt, maar... e... met

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(7)

boston en zoo, dat snap ik nog niet best. Ik begin altijd te dansen als ik 't niet noodig heb, en ik blijf staan als ik 't wel noodig heb. En dan geef ik altijd de verkeerde hand.

Is me dat ook een lam gezanik! Ik zou waarachtig nog liever kellner op de maan wezen! Ik wou, dat ze er allemaal zaten met hun vervelend gedans. Kent u nou al àl die manieren? o nee, u danst niet. Zeg eens.... hoe heet u?’ op zijn rechterhiel draaiend.

‘Augusta Brocke.’

‘Brocke, Brocke.... Was er niet een meisje Brocke op school vroeger bij Effie?...

ik hoorde ze ten minste vroeger wel eens afg... ik meen spreken over een Brocke die zoo'n s..., ik bedoel... die ze... ik meen... erg leuk vonden.’ Augusta sloeg de bruine krullen over haar schouder naar achteren, en er schemerden tranen in haar oogen. Ze giste dat hij sul gemeend had. Ze vermande zich door een balletje in haar keel neer te drukken. ‘Ja, ik was met Effie Hellinga op school bij juffrouw Bank. En u is Theo, haar broer, niet?’

‘Ik? Ja,’ stotterde hij onthutst, daar hij haar appels wazig zag van vocht, gissend dat hij haar gekwetst had... ‘Ja, dat ben ik... ja, ja dat ben ik. Maar hoe ken je mij, zeg?’ besloot hij vertrouwelijk.

‘O, wij kenden allemaal elkaars broers, en als ik naar huis ging met meisjes, hoorde ik dikwijls genoeg: ‘Dat zijn de jongens Hellinga.’

‘O,’ ovaalde Theo's mond. Hij was verbaasd dat ‘wichten’ zooveel notitie van hem namen. ‘Ja, ik moet je zeggen,’ liet hij er op een toon van mannelijke meerderheid op volgen, ‘ik hoor de namen van die... e... meisjes dan zoo wel eens aan tafel...

maar... e... ik denk er eigenlijk niet zoo over na. Ik dop er wel eens voor een paar...

ik groet ze, meen ik... En als ik ze goed

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(8)

van aanzien ken, herken ik ze zelfs van achteren aan hun staarten, blonde of bruine.

Ik meen vlechten, begrijp je? Ik weet nog wel dat Effie er eens een mee naar huis bracht met twee korte blonde staarten, en dat vond ik afschuwelijk, zie je? Scheer dan den boel er maar liever in eens heelemaal af; dat staat tenminste nog knapper.

Dat heb ik dan ook dat wicht behoorlijk gezegd voor ze naar huis ging...’

‘En wat zei ze?’ vroeg Augusta in ademlooze belangstelling, onwillekeurig naar haar eigen krullen grijpend en ze langs elke wang stijf knellend in haar wit-katoenen handschoenhandjes.

Theo volgde nauwkeurig hare bewegingen. Wat deed dat kind raar!

‘Wat ze zei?’ herhaalde hij afgetrokken, ‘goden ja, dat herinner ik me niet meer.

Ik geloof ze zei niks... O ja... ze was kwaad... ja, ze was kwaad, en zei nuffig: “Merci...

ik wil er niet uitzien als een ontslagen vrouwelijke spitsboef.”’

Hij piepte dit zoo fijn, in nabootsing van het twee-staartige juffertje, dat Augusta in een lach schoot. ‘Nou maar daar had ze groot gelijk in.’

‘Zoo, vind je dat? Nou, dat vind ik niet. Kijk me die nou eens voorbij dansen met die zwarte doedel op 'r hoofd en die blauwe strik er om heen. Wat een Jan-Klaassen wezen... 'n echte Trijn uit de poppenkast.’

‘Dat is Marie van Dam, die is altijd juist erg chique.’ Augusta zuchtte, terwijl zij de chique in hard turkooisblauw gekleede, naoogde. En zij keek weer neer op haar eigen kalig, al eens gewasschen, wit gemoesd neteldoekje; dat jurkje door moe en al de zusters voor de honderdste maal bewonderd, toen zij het aantrok.

‘Voor mijn part heette ze Marie Bom-Bam, maar ze is niet chique, ze is juist flodderewinski-achtig opgedrild!’ verontwaardigde zich Theo. ‘U is veel netter!’

besloot hij met één gehandschoenden vinger

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(9)

haar schouder aanrakend. ‘Zoo iets in wit mag ik wel. En dan zoo'n rose strikje hier en daar.’ Hij oordeelde met kennis van zaken, dacht hem, schoon hij nooit acht sloeg op meisjeskleeren.

Augusta was een bedeesd kind, en trok zich verschrikt terug. ‘U moet niet bang zijn!’ onderrichtte Theo haar, ‘dat zóó komen met m'n vinger is 'n gewoonte van me.

Ik doe 't met 'n knul... ik bedoel kerel ook altijd... als we bijvoorbeeld zitten te redeneeren, en ik wil iets bewijzen. Ik heb altijd machtig veel te bewijzen, snap je?’

‘O,’ zei Augusta flauwtjes. Zij was tot nog toe bijna met geen andere jongens dan haar neef Frans en een mank broertje, dat dikwijls knorrig was, in aanraking gekomen.

En zij vond dezen jongen een wonderlijk wezen. Maar hij zag er bij al zijn vreemd doen en zeggen toch zoo gul en trouwhartig uit, en hij scheen het zoo vriendelijk te meenen, dat ze zijn eigenaardigheden maar over 't hoofd zou zien.

‘En willen we nou eens... dánsen?’ vroeg Theo, gedachtig aan het doel van dezen avond.

‘En we kunnen 't geen van beiden?’

‘Ja, dat's waar ook, maar als u nou maar zoo wat huppelt en ik huppel ook maar wat zoo... Patsjalori, we zijn toch hier om te dánsen! Dat's nou net of je in een poffertjeswinkel gaat en je eet geen poffertjes. Dit is de fox-trott. Je springt daar maar zoo'n beetje als een gek bij vooruit’...

‘Ja, maar ik bén geen gék!’ berichtte Augusta met nadruk.

‘O, ik ben ook nog bij mijn zinnen, zoo niet. Nou weet je wat, laat ons dan wat rondwandelen. Zal ik u aan mijn mama voorstellen?’ de orde van zaken omdraaiend.

‘O, alsjeblieft niet!’ Augusta rilde van de zeker lieftrotsche dame, die haar natuurlijk als dochtertje

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(10)

van een mensch, die een pension deed, met geen blik zou verwaardigen.

Theo was ten einde raad. Maar hij boog zijn arm in den vorm van een winkelhaak;

Augusta legde er haar handje in, en voort wandelde het tweetal; aangegaapt en nageproest door welwillende vriendjes en vriendinnetjes. Augusta voelde het bloed naar heur wangen wellen en sloeg de wimpers neer. Zij had een gevoel als werd het loopen haar belemmerd door al die spottende blikken; puntige mesjes die door haar heen vlijmden. Iedereen had 't natuurlijk over haar schraal neteldoekje waar de gesteven onderrok doorheen gluurde; over het smalle rose lintje om haar middel;

over de lompe laarzen, die Aagje de meid extra blinkend gepoetst had, alsof dit hielp bij al die sierlijke goudleeren en zwartverlakte en wit satijnen schoentjes. Iedereen zag natuurlijk dat 't rozetje op haar schouder van een heel andere kleur was dan haar ceintuur... Was ze maar blijven zitten! Was die vervelende jongen maar niet gekomen!

Ze had zoo heerlijk onopgemerkt gezeten. Theo scheen thans met plompe jongensonverschilligheid niets te merken van de vroolijkheid die hun beider

verschijning te weeg bracht. Integendeel, hij was nu heel blij eindelijk af te zijn van het gezoek en een meisje aan den arm rond te leiden.

‘Zeg, ga je nog op school bij Effie?’

‘Nee!’ klonk Augusta's stem dof.

‘Waarom niet?....’

‘Omdat.... omdat ik te oud ben.’

‘Te oud, patsjalori, zoo'n aardappel als jij.... hoe oud ben je dan wel?’

‘Ik ben al vijftien!’ zei Augusta eenigszins knorrig, omdat men haar vergeleek bij een veldgewas waar zij hoegenaamd niets op leek.

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(11)

‘Vijftien... nou dat is toch niet te oud om school te gaan. Ben je dan ergens anders?

Op een cursus voor onderwijs misschien?’

‘Nee!’ zei Augusta hard, ‘moe kon geen lessen meer betalen. Huug is zoo lang ziek geweest, en heeft zooveel gekost. Ik moet thuis helpen. Ik ben niet als uw zusters, die damesleventjes kunnen leiden. Later, als Jacquelientje zoo oud is als ik, moet ik in betrekking. Julie, mijn oudste zuster van zeventien gaat vroeger. Willen we nu maar niet eens gaan zitten? Dat loopen is zoo saai.’

‘Ja, goed,’ zei Theo soezend. Hij lette wel niet veel op zijn zusters, en wat zij en heur vriendinnetjes deden, maar toch voelde hij op eens sterk dat hun wereld een andere was dan die waarin dit meisje leefde met haar familie. 't Waren tobbers klaarblijkelijk. Er welde een medelijden in hem op, dat hij met jongensonhandigheid voor haar wilde verbergen. Je kon natuurlijk niet zeggen: ‘Och, hoe naar voor jullie!’

En nu zag hij ook, na een Snellen blik rond die zaal bont van kleurig gewemel, hoe schamel Augusta voor een naar bal gaand juffertje er eigenlijk uitzag. Ze was als een onnoozel wei-madeliefje in een bouquet orchideeën. Niet dat hij al die orchideeën mooi vond...

‘In wat voor betrekking ga jullie dan?’ vroeg hij, schrikkend toen de woorden er uit waren. Het was mogelijk niet goed zooveel te vragen.

Maar Augusta antwoordde eenvoudig: ‘Julie studeert voor boekhoudster, en die gaat dan op een kantoor. En ik ga bij een dame voor gezelschap, of in een ander huishouden met kinderen, om te helpen. Dat is óók wel moeilijk,’ besloot zij, er op uit hem een hooger idée van haar toekomstig ‘ambt’ te geven dan hij wellicht koesterde.

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(12)

‘O ja, kinderen.... daar is altijd, geloof ik, veel mee te stellen. Ik wou ten minste toen ik klein was nooit mee uit met de meid, en dan maakte ik 'n spektakel van wat ben je me. En de meid sloeg mij, en ik schopte haar, en papa kwam er bij, en die gaf mij dan weer om m'n ooren; 't was 'n formeel gevecht... in-zot... als je er goed over denkt.

Een kind wordt er toch niet beter door als je 't slaat, en je kunt 't nog 'n ongeluk ook slaan. Zeg, heb je geen dorst? heb je al wat te drinken gehad? Ze hebben hier 'n buffet in dien hoek.’

‘Ja, ik heb vreeselijken dorst, en ik heb 't buffet wel gezien, maar ik durfde er niet heen. Er stonden den heelen tijd zooveel jongens om.’

‘Ben je mal, wat geeft dat? Kom maar met mij mee. Je moet niet bang zijn voor die knullen. Er zijn er bij die ezelstom zijn, die geen behoorlijken regel Fransch kunnen schrijven.’

‘Ik ben ook dom in rekenen. Maar in talen was ik altijd nogal ver. Ik hield 't meest van Duitsch.’

‘O ja, ik ook. En Engelsch vind ik ook verbazend leuk. Wees nou maar niet bang voor Jan Eckmüller, want hij geeft toch de partij. Je moet ijs nemen, zeg.’ ‘Heila!’

tegen een zwart gerokten kellner, ‘deze dame wil ijs.’ Gefluister tot Augusta: ‘er zijn twee soorten: ananas en vanille, wat wil je?’

Augusta kleurde. Zij herinnerde zich niet ooit ijs te hebben geproefd, en zij kon niet besluiten. ‘Je moet 't gauw zeggen,’ drong Theo aan, ‘want ze willen allemaal ijs.’

‘Vanille! stamelde Augusta, en nadat Theo een roomkleurig stroompje over zijn linkermouw had gegoten, dat half op Augusta's handschoen terecht kwam, ging het schoteltje in haar bevende handjes

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(13)

over. Theo nam ook een portie voor zichzelf, thuis at hij dikwijls dat goed. En zij smulden samen in een hoekje, bij een reusachtigen waaierpalm geflankeerd door aralia's. Een boschje van groen.

Lekker hè?’

‘Koud!’ klappertandde Augusta, wier gebit bijna gevoelloos was met een weëe soort van pijn er door.

‘Je moet 't ook niet zoo gauw eten. Langzaam... zoo...’

‘En dat u dat dikwijls eet! Geven ze bij u veel partijen?’

‘Ja zoo... zoo... als er diners zijn voor oude lui, ben ik er nooit bij, dat wil ik niet.

Effie en ik eten dan apart, en Rudolphine en Henri zijn er bij. 'n Allemachtig saaie boel.... jakkes. Op de andere fuiven kwam ik altijd laat binnen, tot voor 'n poosje geleden... als je dansles neemt, heb je natuurlijk geen excuus. 't Heeft wat voeten in de aarde gehad voor ik er toe over ging voor harlekijn te gaan spelen. Maar enfin, mijn moeder zegt dat je onmogelijk bent in de wereld als je niet dansen kunt, en ze heeft me zoo aan mijn kop, ik meen hoofd, gemaald.... Mijn zusters begonnen zulke airs tegen me aan te nemen, de lui lachten me allemaal uit... dus, ik dacht ik kon 't wel eens probeeren. Maar mee valt 't me niet, hoor... om den drommel niet! En 't nut zie ik er ook niet van in.’

Hij staarde naar de plompe, breed gevoorschoende knooplaarzen van Augusta;

niet durvende vragen hoe zij op deze partij kwam. Augusta raadde wat hij dacht, want op eens barstte zij los: ‘O... ik, ik ben ook vast besloten nooit meer naar bal te gaan. 't Is goed voor meisjes die dansen kunnen en kleeren hebben. Thuis dacht ik dat mijn jurk heel mooi was, maar hier.... Lina Eckmüller was altijd

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(14)

goed voor me op school. Ze is nog de eenige, die me wel eens komt halen om te wandelen; de rest is te trotsch. En nu was Lina jarig, en ze drong er zoo bij moe op aan, dat ik zou komen, en naderhand stuurde ze nog een briefje. Lina is nu van school af, en zal wel veel op bals en partijen gaan. Ze heeft voortaan niets te doen dan pret te maken, wel heerlijk.’

‘Dat is zoo prettig niet voor haar!’ vond Theo. ‘Een mensch moet wat te doen hebben. En dan die pret.... altijd zulke fuiven als dit.... 't is me ook wat.... daar krijg je gauw genoeg van. Wat een nonsens-wezens zijn toch de meeste meisjes. Ze weten over niets anders te kletsen dan kwikjes en strikjes en waaiertjes. Naar welke partij ze nu zullen gaan, en hoe ze er met die japon zullen uitzien. Als ik Effie en Ruda hoor met haar vriendinnen, erger ik me gewoonlijk dood. Patsjalori!’

‘Ja, maar als je je nu netjes kunt kleeden, kan ik heel goed begrijpen dat je graag op een bal wilt. En ook als je niet linksch en onhandig bent zooals ik, en kunt dansen.

Er steekt toch geen kwaad in. Ik geloof dat jongens, omdat zij de meisjes over kleeren hooren praten, min over de meisjes denken. En als ze één nonsens-wezen ontmoeten, zeggen ze: ze zijn allemaal zoo.’

‘Hoe kom je in eens aan zooveel wijsheid?’ flapte Theo er uit. ‘Dat had ik niet achter je gezocht... Er is wel iets van aan misschien.’

‘O, ik hoor 't wel, en ik denk veel over de dingen na.’

‘Ik dacht dat meisjes nooit nadachten, dat ze allemaal leege hoofden hadden. Zie je, er zijn jongens die van die oppervlakkige giegelnuffen naloopen, en ze voor den gek houden, en er naderhand kwaad van spreken.’

‘Hè, hoe in-valsch!’

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(15)

‘Ja, dat is 't ook, maar ze doen 't; dat 's sekuur.’

‘En als u dat hoort, zegt u dan niet, dat vind ik min van je.’

‘Ja.... ook wel.... och.... maar daar hooren ze niet naar. Dan lachen ze je nog uit als de brave Hendrik. Ik zeg wel: wat doe je je met de wichten te bemoeien, laat ze met vrede.’

‘Wichten! dat is ook geen mooie naam.’

‘Nou ja.... zoo precies.... O, daar komt Effie op ons af. Wat heeft die te vertellen?’

‘Effie Hellinga, het blonde kopje uitdagend achterover, de wazige plooien van het wit tullen japonnetje nuffig in het met wit glacé omspannen handje; de

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(16)

smalle voetjes in opengewerkte kousjes en hooggehakte wit satijnen schoentjes, stapte, gevolgd, door een langen eenigszins lummeligen cavalier, op het tweetal toe.

Zij mat Augusta van het hoofd tot de voeten, zoodat Augusta onrustig op haar stoel heen en weer schoof, de oogen neersloeg en aan haar jurk plukte. Effie wendde zich toen voldaan tot Theo. ‘Theo, je moet bij ma komen,’ klonk haar hoog stemmetje schel en gebiedend.

Theo's gezicht betrok merkbaar.

‘Jakkes... kan ma me nooit met rust laten? We zaten hier juist zoo in-fideel, nietwaar... e juffrouw?’

‘Ja...’ zei Augusta, denkend dat het onbeleefd zou zijn niet te antwoorden als haar wat gevraagd werd. De lange jongen, half achter Effie, trad nu giegelend vooruit, Augusta uit alle macht aanstarend.

‘Zeg, jij hoeft de juffrouw niet door 'r hoofd heen te kijken. Wat doe jij er bij? Dat mijn zuster hier komt, is wat anders. Ofschoon die ook m'n kindermeid niet is. Ga nou maar weg, jullie, en zeg dat ik zal komen. Deze juffrouw heeft nog bij jou school gegaan, Effie... juffrouw Brocke.’

Effie antwoordde hem niet, en verwijderde zich met kleine pasjes over den gladgewreven balzaalvloer, waarin de voeten zich flauw spiegelden. De lange jongen schreed naast haar voort, en het tweetal op de stoelen bij de palmengroep hoorde Effie's schel keelstemmetje wat gemaakt zeggen: ‘Lompe, nare jongen, hè, die Theo?

Wie vergelijkt zijn zuster nu bij een kindermeid?’

‘Ja, 't is een rare knul,’ varieerde de lummelige cavalier, met een lachje als slikte hij inderhaast iets af.

Theo knikte plechtstatig. ‘Zoo zie je. Gaat dat bij jullie ook zoo?’

Augusta's gezichtje klaarde op; ‘O nee, wij hou-

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(17)

den allemaal veel van elkaar. Julie en ik zijn trouwe vriendinnen en de kleintjes verdragen elkaar ook heel goed. Alleen Huug, ons manke broertje, is wel eens in een booze bui. Maar wij zijn inschikkelijk voor hem, omdat hij ziekelijk is. Hij is twaalf.’

‘Schikken doen onze meisjes nooit. Eerst een lang gesjenk en gezeur... Ruda is toegevender dan Effie... ofschoon Ruda ook weer onverschilliger is. 't Is me, patsjalori, een gezellige boel.’

‘Houd u niet van uw zusters?’

‘Houden?’ Theo haalde de schouder op. ‘Och ja ja! zoo zoo... je moet... 't zijn altijd je zusters, hè?... en als er iemand ze kwaad durfde doen, zou ik hem natuurlijk zijn hoofd van z'n romp afdraaien. Dat zou ik niet kunnen hebben. Maar ze zijn zoo kattig en pedant en snauwerig. Ik weet niet...’

Augusta dacht aan de vriendelijke gezichten thuis en de hartelijkheid onderling.

En ze kreeg in eens een rijk blij gevoel over zich. Neen, ze geloofde toch niet dat zij zou willen ruilen met dezen rijken jongen en zijn zusters, in spijt van het ijs, de tullen japon en de mooie schoentjes.

‘Moet u nu niet naar uw ma?’ vroeg zij bezorgd, de wenkbrauwen bijeenknijpend.

‘O, goden ja; er is anders niets geen haast bij. 't Is natuurlijk alleen om me te vertellen dat m'n boord scheef zit, of dat m'n kuif in de war is. Zulke dingen zijn mama's fort. En daar kan ze dan over teemen... uren lang. Dan krijg je zoo'n lust om je op te hangen, patsjalori....’

‘Gaat u nou maar!’ drong Augusta aan, verschrikt dat iemand zoo over zijn moeder dorst spreken. ‘Uw ma zal misschien boos zijn... en ook... omdat u... met mij praat.’

‘Wel nee!’ haastte Theo zich te zeggen. ‘Dat

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(18)

is ma 't zelfde... met wien ik praat.’ Maar hij voelde toch ook wel dat er veel waarheid school in Augusta's bewering, en 't maakte hem kregelig. Enfin, hij zou maar gaan.

't Was misschien goed om nieuwe standjes te voorkomen. ‘Nou, dag juffrouw... weet je wat, ik zal maar Augusta zeggen,’ hij drukte haar de hand.

‘Dag... e... jongenheer... meneer?’ vroeg Augusta beschroomd.

‘Theo, hoor! Je hoeft mij niet te meneeren. Ik ben geen verwaande fat.’

‘Dag Theo, dan.’

‘Saluut!..’ Hij wuifde met de hand en stapte voort.

‘Zeg,’ zich halverwege omkeerend, en met een paar lange passen naar haar toeglijdend: ‘We zien mekaar nog wel eens op straat. Waar woon je?’

‘Tasmanstraat.’

‘O goed... best... nou... dà-àg!’

‘Dà-ag!’

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(19)

Tweede hoofdstuk.

Hoe blij de Brockes geweest waren.

Augusta keek Theo na. Daar ging hij. Ze zag hoe hij eerst aanstootte tegen een huppelenden kellner, die zielsverrukt over de vroolijke dansmuziek neuriede: ‘là la lá, la la là.... la la’ en daardoor den jongenheer niet zoo gauw in het oog had; hoe hij daarna een dame, die vóór haar cavalier, door dezen werd vastgehouden bij de omhooggeheven handen, op de teenen trapte. En eindelijk, hoe zijn moeder, ver aan den overkant, klaarblijkelijk minder ingenomen met zoontjes doen en laten, heur mond, na een heftig heen en weer bewegen, samenkneep, terwijl Theo minachtend snoof als een koppig paard, en ongeduldig met den hak op den gladden blonden vloer tikte. Hij haalde ten laatste de schouders op, en wandelde toe op een groep jongens;

Augusta wist dat mevrouw Hellinga Theo berispte omdat hij gepraat had met ‘dat meisje uit 't pension.’ Als ze maar zoo rijk was geweest als Effie of Lina! Waarom had Lina, die ze in 'tbegin van den avond even gesproken had, haar gevraagd? In een opwelling van goedhartigheid... uit medelijden, omdat ze wist dat ‘Guus’ nooit ergens kwam. Werd ze maar

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(20)

gehaald! Augusta liet 't hoofd treurig hangen, en drukte zich nog verder aan tegen de lange aralia-bladen in haar hoekje. Ze had zich wel heelemaal weg willen drukken, zoodat niemand haar meer kon zien. En de uren slopen heen, terwijl ze er een soort van behagen in schepte zich te beklagen. Bij den aanvang van het bal had Lina een paar jongens op haar afgestuurd, die wel met haar hadden willen dansen, doch zich dadelijk hadden teruggetrokken, met gezichten alsof zij er blij om waren, toen zij hoorden dat Augusta niet dansen kon. Behalve Theo had niemand een gesprek met haar aangeknoopt. De andere muurbloemetjes kende zij niet. En bedroefd als zij was, vond zij er iets geks en beschamends in dat zij, de muurbloemetjes, daar allen zoo zaten, als uitgestald in hun mooiste japonnetjes, terwijl niemand naar hen omkeek.

Zoo zat zij daar den ganschen avond. Haar oogen stonden wijd starend en bol van tranen in haar bleek gezichtje, terwijl zij heur leed koesterde, het steeds vergrootend in haar verbeelding. Plots werd zij bang dat heur oogen over zouden loopen, en iedereen zien zou dat zij weende, waar de rest zich vermaakte. Het was immers schande te huilen op een bal, al voelde je je nog zoo eenzaam en verlaten. Was er nog maar een plaatsje geweest waar zij stil had kunnen uitschreien. Zij wenschte zich thuis bij moe en Julie. De kleintjes waren al naar bed.... zij zou nog even gezellig kunnen zitten praten met haar arm door dien van moe heen. Maar het was toch ook wel vreeselijk hard ze te vertellen dat ze bijna den ganschen avond alleen had zitten kniezen. Ze zou het nooit kunnen doen. Zij zouden zoo teleurgesteld zijn. Zij hadden er zich allemaal zooveel van voorgesteld, o zooveel! Een partij! Wie ging er ooit op een partij bij de Brocke's, waar hard

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(21)

werken schering en inslag was. Moe herinnerde zich niet een partij te hebben bijgewoond sinds haar jongemeisjesjaren, juist toen zij met Pa verloofd was. Julie, de oudste, grootgebracht in zorgen; Julie, die nooit werkelijk jong was geweest en op haar tiende jaar moe's huishoudboekje al bijhield, had tot eenige vreugden een theeavondje bij een kennisje en het voldoen van de rekeningen der leveranciers, voor wie zij het geld op de toonbank uittelde met blijden trots, omdat zij, zoo moe het noemde, ‘als eerlijke menschen met hun hoofd rechtop door de wereld konden gaan.’

Moe's rijkdom bestond in quitanties. Augusta had Julie aangekeken met iets van wroeging, toen de invitatie kwam. En Julie had, op zolder, een paar tranen gestort tegen het droogrek aan.

Het was geen afgunst, maar zij was ook zoo graag gevraagd geworden. Moe vond haar daar, en Julie legde moe onmiddellijk uit waarom zij huilde. Anders zou moe nog denken dat zij het Guusje niet gunde. Moe had wel spijt voor Julie, maar was toch in-blij voor Guus. Het kind had toch ook nooit iets. ‘En wie weet of jij nu door Guus ook niet in de conversatie komt. Je bent nog zoo jong, en 't leven ligt nog zoo rijk en mooi voor je. We kunnen niet altijd maar hebben wat we wenschen. Dat zou misschien ook weer niet goed zijn. Laten we nu maar vast blij zijn voor onze Guus.

't Is toch aardig dat Lina om haar gedacht heeft.’ En iedereen werd vol van ‘de partij!’:

Julie; lange neef Frans, die bediende was bij een boekhandelaar, en altijd bij hen had ingewoond sinds hij zijn ouders had verloren; de kleintjes Jacquelientje en Totty, die tien en zes jaar waren. Zelfs zwakke Huug, met zijn bleek bedroefd als saamgeknepen gezichtje, waarin diep de groote donkere oogen lagen, had zich opgewonden tot iets als blijdschap.

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(22)

Augusta beangstigde zich er wel over dat zij niet kon dansen. Zij kon alleen maar zoo'n beetje de polka huppelen.

Maar moe zag geen zwarigheden. ‘Dan kijk je maar eens toe, lieverd. Er zijn toch altijd meisjes genoeg om mee te praten. Lina zal je wel eens voorstellen aan dezen en genen. En wie weet wat gezellige spelletjes ze doen, als ze van 't dansen genoeg hebben. Dat was tenminste in mijn tijd zoo. Je zal je er wel doorheen slaan.’ En moe stookte de kachel wat op; den pook met ijver borend tusschen de rooster-tralies, dat de asch in den bak stoof, en de kolen rommel-rammelden. En die voortvarendheid, dat wilskrachtige in moe werkte altijd aanstekelijk op de meisjes. Augusta knapte er heelemaal van op. ‘'t Is goed dat je eens een andere vier-muren ziet, dan die van onze huiskamer!’ besloot moe.

En het kostbare uitnoodigingsbriefje werd door iedereen gelezen en herlezen, tot het geheel beduimeld ten laatste uit Huug 's warme handjes kwam. En toen Aagje, de meid er als versiering een groote vetvlek op aanbracht, welk feit de geheele familie ten diepste betreurde, borg Julie het zorgvuldig weg in een la van het oude

notenhouten buffet, bij het reeds zeer gesleten tafelzilver. Om daar te liggen als onschatbaar getuigenis hoe aan een lid der familie Brocke een tot nog toe door die familie ongekende eer was bewezen. ‘En wat zal Guus nou dragen? wat zal ze aandoen?’ Daar was haar spiksplinternieuwe donkerroode winterjurk, zoo keurig gegarneerd met zwart band. Neen maar een winterjurk op bal! ‘Neen, dat,’ zei moe.

‘kon je toch niet dragen, al was 't een beeldige.’ En de zomerjurk van verleden jaar was van het zolderkamertje gehaald, waar moe tusschen kamfer en

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(23)

naphtaline in laden-kasten de beste kleeren bewaarde. Ze stonden allen om moe heen, en de jurk werd eerbiedig op het tafelzeil uitgespreid, opdat iedereen zou kunnen zien dat ze werkelijk nog heel mooi was. En iedereen nam er met veel teederheid, als vatte hij een vingertje van een pasgeboren kindje aan, een plooi van in de hand.

‘Kijk,’ zei moe, met haar lieve opgewekte stem, die de meisjes altijd frisch en verkwikkend in de ooren klonk: ‘Nu zullen we ze niet aan de waschvrouw geven, want die zou ze misschien verhavenen; je kunt nooit weten met scheuren en zoo.

Maar onze Aag zal ze heel zorgvuldig wasschen en ik zal ze zelf strijken.’

Toen herinnerde moe zich nog iets van een rose satijnen lint, dat ze nog moest hebben. Ze zou eens gauw gaan zien. Julie stond er op haar eenigen armband: een zilveren met zes ringen, een speenvarkentje, een hoorntje en een trompetje er aan, te leenen. Jacqueline wilde met alle geweld haar nieuwe rose haarlint afstaan. En Frans betreurde het dat hij Augusta niets kon geven voor de partij. Zijn laarzen zouden natuurlijk veel te groot zijn. Dit deed hen allen schateren, en Huug haalde zich zelfs een hoestbui op den hals, die moe, toen zij beneden kwam, bezorgd deed kijken. Hoe gelukkig dat Augusta's laarzen nieuw waren. Twee keer aan... je kon haast niet zien dat ze aan waren geweest.

Het was Augusta's taak ontbijt en middagmaal te brengen aan moe's kostgangers:

drie bejaarde heeren en een jonge, benevens een oude onderwijzeres. Natuurlijk moesten zij allen weten van die partij bij Lina Eckmüller. En terwijl zij borden en schalen neerzette, repte Augusta's mondje zich druk.

De gewezen ontvanger, die juist in een gemelijke

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(24)

bui verkeerde, omdat de notaris hem zekeren brief met geldswaarde niet had gestuurd, zei: ‘Zoo, zoo.’ De jonge man, eerste bediende in een grooten galanteriewinkel, lachte wijs: ‘Ah, ah!’ en vroeg, het was 's morgens toen Augusta het hém vertelde, onmiddellijk daarna om zijn laarzen. De tweede oude heer, die zijn leven lang niets anders gedaan had dan op kamers wonen, dreigde Augusta met den vinger: ‘O, jij kleine schalk!’ De pianomeester, die eigenlijk niet bejaard en niet jong was, maar iets zeer jeugdigs over zich had, barstte in een vreeselijken lach uit, tot Augusta's ergernis, en zei dat zijn baldagen voorbij waren. De oude onderwijzeres, die nooit een maaltijd gebruikte zonder een stapel blauwe met witte etiquetten beplakte cahiers, naast haar bord, zei: ‘Hoe erg prettig voor je, liefje.’ Tot Augusta's spijt namen zij dus eerst het groote nieuws zeer kalm op. Maar als de dagen voorbij gingen, werd het beter. Zij begonnen in haar vreugde te deelen, en op het laatst begonnen zij zelfs met zoo'n vuur over het bal te praten als moesten zij er zelf heen. De gewezen ontvanger zei statig, beneden in de huiskamer bij moe; ‘dat zoo'n bal een heel iets was voor een jong meisje, een heel iets, mevrouw. Dit is nu haar eigenlijke entrée in de wereld.’ Waarop hij geknikt had met het roode dikke hoofd. En de pianomeester, die zeer artistiek-lange, grijzig-blonde haren droeg en een weinig stamelde zei; ‘D...

dans-muziek is... is gewoonlijk fl... flodder-muziek ha, ha!’ En toen deed hij zijn wijden mond open, en lachte zoo smakelijk, dat de geheele familie mee moest lachen, schoon de meisjes Strauss en Waldteufel zeer in bescherming namen.

De eerste bediende uit den grooten galanteriewinkel plaagde Augusta elken dag.

‘Wel, en hoe

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(25)

is 't afgeloopen met je bal? Ben je er al geweest?’

En de oude onderwijzeres, juffrouw van Beuken, was plechtig uitgenoodigd geworden Augusta te bewonderen, toen deze gekleed en gereed in de huiskamer stond. Hoe voorzichtig had zij, Augusta, vervolgens naast Frans over alle plasjes gestapt, om zelfs haar overschoenen niet smerig te maken. Van een rijtuig was bij moe's finantiën natuurlijk geen sprake. En de heele familie vond ook dat 't best zóó kon. Augusta had over haar neteldoeksche jurk eerst haar langen wintermantel; vervolgens moe's dikke oude zwarte sjaal; daarover de bonten pelerine; het was er een van zwart kattenhaar, welke Julie verleden jaar te klein was geworden. Haar krullen waren onder den mantel gestopt, opdat ze niet zouden uitregenen. ‘Mijn hemel, wat wil je meer?’ vroeg moe terecht.

Toch had Augusta een raar armoedig gevoel over zich gekregen, toen zij met een schichtig gefluisterd: ‘Goeden avond, zeg, haal jij me, of anders Aag,’ afscheid nam van Frans. Zij stond daar zoo zonderling toegetakeld in die klaar belichte witte vestibule, terwijl de andere dametjes bevallig uit hun rijtuigen wipten in de

hooggekraagde witte en parelgrijze avondmanteltjes. Augusta wist niet hoe zich te keeren of te wenden, en deze bevoorrechte wezens trippelden onder gil-lachjes van opgewonden-

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(26)

heid sierlijk voort, heen en weer wiegend de slanke lijfjes; sommigen met iets dansends in hun gang. Je kon het zien: feesten waren voor deze dagelijksch brood.

Zij draaiden de keurig gekapte hoofdjes om, elkaar in scherts iets toevoegend; wat gemaakt sprekend, opdat de melodie der stemmetjes beter zou uitkomen. Augusta moest Frans, die met open mond alles stond te bewonderen, wegduwen. Frans, met zijn beregend garibaldihoedje, de familieparaplu, glimmende leeren jas, mitsgaders slijklaarzen, hoorde daar nu heelemaal niet, vond ze. Frans zag dit ook zelf wel in.

‘Nou zeg, tot half twaalf dan, of twaalf uur!’ aarzelde hij beschroomd in dien voorhof der weelde, waar zelfs de toegetakelde Augusta hem anders dan anders toeleek. En hij was naar huis geschreden in het treurig-natte duister doorgloeid van het rosgeel der lantaarnvlammen, om moe te zeggen dat hij Guus veilig en wel had afgeleverd.

Hij zou nu maar de paraplu niet opsteken; hij was toch nat. Zooeven had hij haar heelemaal over Guus gehouden, opdat vooral geen druppel haar naar bal gaand hoofd zou bevochtigen.

Augusta wenschte juist Frans met beregend hoedje, leeren jas, familieparaplu en slijklaarzen midden in de zaal; en het zou haar niets hebben kunnen schelen, al was de gewezen ontvanger, met zijn breede roode wangen, tuitonderlip, knopneus, en volstrekt onuitstaanbaar aanmatigende uitdrukking, er bij geweest - toen Lina Eckmüller op haar afkwam, om te zeggen dat men ging soupeeren, en of Guus dat niet prettig vond.

Augusta zag al de muurbloemetjes - waarvan er verscheidene den heelen avond soezend op en over hun stoelen hadden gehangen, in hun rust niet ongelijk aan rupsen op boombladeren - nieuw leven

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(27)

krijgen. Zij rezen omhoog, en bogen onbeholpen tegen bedeesde jongens, die ook al den heelen avond op een hoopje hadden gestaan, sprekend over

school-aangelegenheden. Nu het op eten aankwam, schoten zij evenwel uit den hoek.

Ook Augusta verhief zich, en werd aan tafel geleid door een langen roodharigen stokmageren jongen van vijftien, wiens oogleden zelfs bezaaid waren met bruiniggele sproeten.

Augusta wendde zich instinctmatig af; zoo leelijk vond ze hem met zijn grauwe ros-omwimperde oogjes. Maar toen kreeg ze weer medelijden. Hij kon 't toch niet helpen dat hij zoo leelijk was, en 't was niet mooi 't hem te doen voelen.

‘Ik ben dol op deze pasteitjes!’ zei de roodharige jongen, terwijl hij zich bediende van den schotel die een kellner hem voorhield. En een lachje van voldoening scheidde zijne dunne lippen, twee rechte op elkaar gesloten streepjes aardbeirood. Hij ging voort:

‘En ik vind broodjes met tong lekkerder dan met rookvleesch.’

Augusta knikte. Voor haar was rookvleesch des Zondags al een groote tractatie.

Zij wachtte tot de roodharige jongen iets zou zeggen over boeken of zoo, maar hij scheen bij voorkeur te spreken over eten.

‘Vind u de tafeltjes niet beeldig gedekt?’ vroeg Augusta, met bedeesden eerbied rondkijkend naar al dat weelderige, voor haar zoo vreemde.

‘Kan me niks schelen!’ antwoordde de roodharige jongen in een schouderophalen.

‘Ik let maar op wat ik eet. Wat je hier krijgt, krijg je 's avonds thuis niet.’ En hij grinnikte luid, omdat hij zichzelf heel aardig vond: ‘O,’ zei Augusta, verbaasd over zijn vroolijkheid. ‘Eet óók!’ noodigde de roodharige jongen gastvrij uit. ‘Ja, neen, dank u,’ stamelde

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(28)

Augusta verward binnensmonds. Zij voelde wel eetlust, want ze had uit pure voorpret niets gebruikt van moe's erwtensoep met worst, waar de exont-vanger altijd drie portie's van verorberde. Toch kon zij niet besluiten meer te eten dan een broodje en een pasteitje. Het smaakte haar niet in deze koude vreemde omgeving.

De roodharige jongen zat zich onderwijl te goed te doen; en het verwonderde Augusta bijna dat zij hem niet voor haar oogen dikker zag worden. De roodharige jongen keek nu en dan van zijn bord op; waar zijn klein rond kopje over gebogen hing als een donkere sinaasappel. Hij schudde het hoofd. Hij begreep niets van Augusta. ‘Jij bent ook geen goeie voor partijtjes!’ zei hij. En toen zij hem verlegen aankeek, wendde hij zich tot een dikkeren jongen aan den overkant van het tafeltje, die een mager blond meisje raadseltjes zat op te geven.

‘Nietwaar?’ vroeg de roodharige jongen, op Augusta wijzend met een vork vol kreeftenmayonnaise. ‘Zij is ook geen goeie voor partijtjes, hi hi!’

De jongenheer, die midden uit een belangwekkend raadseltje werd gehaald, vroeg gemelijk ‘hè?’ Toen gluurde hij Augusta aan met onverschilligen blik en zei kort:

‘Weet ik 't?’ Het magere blonde meisje schoot op eens hoog uit in een tikkeltokkelig giegeltje. Augusta had genoeg van dit etend, drinkend en zich vermakend gezelschap, Zij stond snel op; glipte als een aal door de rijen tafeltjes de halfopen zaaldeur uit;

de gang in. Een enkele kellner schreed snel, zwartgerokt, door de leege witte ruimte, en de kamenier van mevrouw kwam en verdween even met een gewichtig gezicht, draaiende ellebogen, en hooge hakken aan de schoenen.

Maar dat was al. Zij hadden eens verwonderd gekeken naar Augusta, doch gelukkig niets gezegd.

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(29)

Augusta had een gevoel als deed ze iets verbodens door hier alleen te loopen; zich af te zonderen van de vroolijkheid. Op eens zag zij een lange zwarte jongensgestalte haar naderen. Een kuivig blondbruin hoofd boog zich zoekend, en een paar bijziende bruingrijze oogen werden half dichtgeknepen.

Een ruw-schorre stem vroeg: ‘Zeg, ben je hier? Augusta, niet?’

‘Ja,’ zei Augusta schuchter.

‘Saaie boel, hè? Ik zat ook liever aan mijn Grieksch. Zeg, naast wie zat jij daar net? Was dat niet Jacobs?’

‘Die jongen die niets doet dan eten?’ vroeg Augusta.

‘Ja, die vent is gewoon gèk met eten. En zoo dom als 'n os. Ik kan niet met hem opschieten. Daar wordt gebeld. Ik zal maar eens opendoen. Ze zijn hier drommels langzaam.’ Hij deed de deur half open, en zijn hoofd vooruit in het straatdonker stekend, mompelde hij iets tegen iemand, die weer terugmompelde.

‘Frans!’ juichte Augusta. ‘O gelukkig, eindelijk!’

Theo maakte kennis met Frans, dien hij eerst voor een bediende had aangezien.

‘Nee nee!’ lachte Frans goedig. ‘Ik ben de neef van deze jonge dame hier,’ ‘O zóó....

ik ben Hellinga. Drommels saaie fuif geweest.... niks dan dansen. Gruwelijk. Wees maar blij dat je er niet bij was, zeg, Pátsjalori!’

Frans was er totaal verbouwereerd van. Mevrouw Brocke had hem, in de stellige overtuiging dat hij binnengeroepen zou worden, en door Augusta voorgesteld aan de heeren en dames, een schoonen boord zijn beste jas, en zijn mooie parelgrijze satijnen das laten aandoen.... En nu was er alleen sprake van gauw, gauw met Augusta naar huis te gaan. ‘Wacht je even, Frans?.... Mijn goed halen en dan wég.’

‘Heb je al goeienavond gezegd en bedankt?’ vroeg Frans.

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(30)

‘Bedankt... waarvoor?’ vroeg Augusta in één verbazing.

‘Wel voor 't pleizier’ zei Frans, verwonderd op zijn beurt.

Maar als je niets geen pleizier hebt gehad, moet je dan óók bedanken?’

‘Wel ja... ik zou zeggen... heb je dan... geen pleizier? wel j....’

‘Wel néé!’ sneed Theo den knoop door, ‘laten ze eenvoudig ophoepelen met hun bals, waar je je dood kniest! Zeg, wie heeft die drommelsche gekheid toch

uitgevonden? Kan ik dat niet eens ergens naslaan?’ Terwijl Augusta weg was om haar goed te halen en te bedanken, om niet onbeleefd te worden gevonden, weidde Theo tegen den nog steeds verbluften Frans uit over zijn lievelingsstudie. Hij was dol op vaderlandsche geschiedenis tegenwoordig. Hij was nu aan Fruin's ‘tien jaren’.

‘Kolossaal, zie je. Ze krijgen me er niet af, als ik moet eten. Zondag heb ik den heelen dag zitten lezen. 't Regende gelukkig.’

De gang vulde zich met naar huis gaande menschen.

Theo praatte steeds door, en Frans schreeuwde nog haastig ‘Ja!’ en ‘neen!’ over de hoofden van vier dikke dames heen.

‘Ik kom eens bij je, zeg!’ schreeuwde Theo ‘Zien wat je weet! 's Zondags ben je zeker altijd thuis!’ ‘Hei hei, jongmensch!’ een der dikke dames hield haar ooren toe met twee witte handschoenhanden.

‘Ja, best!’ galmde Frans, zich met zijn nichtje werkend uit de dringende massa.

Bonsoir!’ Frans had het zelfs te druk om te lachen.

Op straat gekomen, terwijl de regen neerkletterde op de paraplu, die zich rond spande boven hun beider hoofden, proestte Frans toch even: ‘Wat een rare sijs is dat!’

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(31)

‘Hij is nog 't best bij zijn verstand van den heelen troep!’ kwam Augusta op voor haar nieuwen vriend. En zij vertelde haar neef hoe zij den avond had doorgebracht...

‘O, zulke dingen vallen meestal tegen!’ berustte Frans wijsgeerig. ‘Maar in elk geval hebben wij een nieuwen kennis gewonnen.’

Augusta was daar niet zoo zeker van. Zij had in al de drukte Theo nog even aan de mouw getrokken: ‘Zeg, hoor eens, was uw ma nog kwaad, omdat u met mij praatte?’

‘Wel nee... ja tóch... ja, ik weet zelf niet, Denk je dat ik die leuterdingen onthou?

Dat is goed voor meisjes!’ bromde Theo.

Dit had Augusta geheel terneergeslagen.

‘O,’ bemoedigde Frans, ‘Ik wed dat hij bij ons komt. 't Is toch wel een origineele vent.’

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(32)

Derde hoofdstuk.

Effie komt op tegen den staat van zaken.

‘Oaaa!’ gaapte Effie Hellinga hoorbaar, terwijl zij langzaam, slank in haar

morgenjaponnetje, op haar zwart verlakte huisschoentjes door de bovengang van het groote huis slofte. Ze keek door het raam, dat met een paar lange klare ruiten uitzag op den tuin, die, wintersch-dood, lijdzaam berustte onder een droefsaaien motregen.

Het scheen Effie toe dat zelfs de druppels te lui waren om neer te vallen; dat het heele huis met alles wat er bij hoorde gaapte als zij zelf. Een grijzig waas doezelde over de witte muren. De gang zag er zoo hopeloos treurig uit; Effie kon zich niet goed voorstellen nu, dat het er ooit hellicht was van vroolijken zomer, met een weerschijn van het goud dat in doorschijn lag op de groene boomen. Het was haar of het eeuwig zou regenen; nooit meer mooi weer zou worden.

‘Oaaa!’ gaapte zij weer gillerig, het boudoirtje binnentredend van haar en Rudolphine, die zat te borduren in een lagen stoel.

‘Wat ben jij vroeg en vlijtig, Ruda, mijn dochter! Hoe kún je, op een dag als dit, en na een balavond?’

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(33)

‘Vroeg? kwart over elven!’ zei Ruda kalm, blauwe zijde houdend bij het roomkleur kussen-overtrek dat zij versierde met een bouquet korenbloemen. Effie keek naar het gelig-marmeren penduletje tusschen twee dito coupjes op den schoorsteenmantel.

‘Kwart over elven is vroeg voor den morgen na een bal!’ beweerde zij lusteloos, pokend in het poppig wit verlakt haardje. ‘Le lendemain de la veille!’ deklameerde papa, die, tegelijk met mij ontbeet. Er moesten nooit partijen zijn, omdat men zich den anderen morgen zoo ellendig voelt. En toch zou 't weer vreeselijk wezen als ze er niet waren. Dan had je niets om op te vlassen, niets leuks, niets gezelligs.’

‘Dat zou ik ook denken!’ zei Rudolphine droogjes.

‘Ja, wij praten er nu zóó over!’ weerstreefde Effie met haar gewone grilligheid, terwijl zij languit op het haardkleedje ging liggen; haar blonde hoofdje begravend in de dikke vacht van Tyras, den goedigen zwart-en-bruinen collie.

‘Maar er zijn meisjes die nooit partijen bijwonen. Hoe die het leven doorkomen begrijp ik heelemáál niet.’

‘Alles is gewoonte!’ berustte Ruda, naar het raam gaand om te zien welke kleur groen zij zou gebruiken tegen het blauw aan.

‘O nee, er zijn dingen waaraan je je nooit went. Ik zou 't niet uithouden zonder een soiréetje nu en dan. Ik zou doodgaan.’ Effie's kaakspieren trokken zich haars ondanks open en een geeuwend ‘oe-aa!’ galmde door het vertrekje, tegen de stroogeel damasten gordijn-draperie aan.

‘Effie, ga in 's hemelsnaam iets doen!’ vermaande Ruda op oudste zustertoon. ‘Je ligt daar zoo echt lui en ongemanierd. Je bent precies Tyras, maar die is een hond.’

‘'t Kan me náks schelen.’

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(34)

‘Wat is dat nu weer voor een bespottelijke verdraaiïng van 't woord niets?’

‘Dat heb ik van Henri!’ Effie's stem schokte door een lachje heen, ‘Ru, hou op!

Ik moet gillen om je deftige schoolmeesteressentoon. Je doet me denken aan juffrouw van Beuken, die voor onze klas zulke heerlijke predikaties stond te houden, dat wij gewoon elkaars armen blauw knepen hij sommige passages. Ze kon evenmin als mama uitstaan dat wij spraken van “snuitig” en “woest”. Vervelende van Beuken.

Ze haatte alle prachtige, krachtige woorden die onze taal verrijken.’

Effie's heldere grijze oogen keken minachtend het jongedames-kamertje rond. Het eigenlijk ameublement was van stroogeel zijden damast, als de gordijnen; maar Effie's

‘arrangeer-woede’, gelijk de jongens het noemden, had daar vele kleuren aan toegevoegd. Bonte indische sjaals drapeerden den schoorsteenmantel.

Macquart-bouquetten wuifden hun wazige pluimen bij elk tochtje. Een

portrettenhanger bezweek haast onder een talrijke vriendenschaar, wier lachende, domme, ernstige of onnoozele gezichten leven schonken aan een plekje in den hoek.

Een courantenhanger van mosterdkleurig pluche, in welke nooit een courant werd gestoken, en waar Lina Eckmüller een leelijk bouquetje boterbloempjes op had geborduurd, was Ruda die kunstsmaak bezat, een voordurende ergernis. Vazen en vaasjes, beeldjes, schilderijtjes op ezeltjes, presse-papiers, japansche waaiers, fijne varentjes in kneuterig porceleinen potjes, oude balboekjes en reissouvenirs maakten dat noch papa Hellinga, noch de jongens, noch eenig mannelijk wezen hoegenaamd zich in dit meisjesheiligdom dorst wagen; vreezend met wreeden dreunenden mannenvoet een of ander aanbiddelijk broos voorwerp af te doen tuimelen en te verbrijzelen. Theo was eens bruusk binnengekomen,

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(35)

om te zeggen dat de zusjes moesten komen koffiedrinken, en had, al gaande, zeven poppetjes, een drinkglas uit Wiesbaden, twee portretten van Kurhaus-kapelmeesters, benevens een presse-papier met een leelijken steenen mophond er op, af gegooid.

Waarop hij, met schande, door de half huilende Effie was verjaagd geworden, om nooit weer den drempel van dit sanctum te overschrijden. Hij en Henri noemden het de muizenval. ‘Ga jullie maar naar jullie muizenval.’

‘O,’ zei Effie. ‘Ik had wel lust van morgen hier alles omver te gooien en te vernielen. Dat vergulde hoek-étagèretje met al die poppetjes kan ik niet uitstaan. Ik kan zelfs nu niet begrijpen dat ik zoo gek was er naar te verlangen. Soms wou ik dat we niets hadden dan een heel kaal kamertje. Wat zijn we toch gek, Ru, met onzen rommel! Theo is veel practischer. Ik keek daar net even in zijn kamer... Er zijn bijna niets dan oude boeken, zijn waschgerei, zijn bed en wat rommel van papieren. Het is daar een verkwikking, nadat je je oogen vermoeid hebt op onzen onzin.’

‘Dien onzin heb je nota bene zelf gekozen!’ zei Ruda koeltjes. ‘En dan die uitgelatenheid van je als er een nieuw pronkstuk thuis kwam. 't Huis was te klein voor je blijdschap. Ik ben gelukkig nooit zoo mal.’

‘Ja, jij bent de wijsheid in den vleesche. De schilderijtjes zijn nota bene allemaal van jou.’

‘Als ik iets kies is 't wat moois, zooals die gravures naar Maris en Meissonnier!’

‘O, schei uit met je preeken en je goeden smaak. Je bent net anderhalf jaar ouder dan ik en zoo miserabel bezadigd. Hoe vond je Theo gisteravond met dat kind Brocke?

Hij was niet van haar weg te slaan.’

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(36)

‘Theo heeft altijd zoo iets onwijs!’ zei Ruda met overtuiging.

‘Dat kan wel, maar hij is toch vreeselijk leuk soms, en veel meer bij de pinken, après tout, dan Henri, vind jij nu niet? Al kan Hans uitstekend walsen en den galant spelen tegenover meisjes. Hans beeldt zich machtig veel in, omdat hij een jaar student is;

hij heeft een bluf van wat ben je me, maar ik houd duizendmaal meer van Theo. Theo is een dot en mijn lieveling.’

‘Ja, dat is merkbaar; jullie doet nooit anders dan kibbelen,’ meesmuilde Ruda, niet overtuigd van Theo's ‘doddigheid.’

‘Daarvoor zijn we broer en zuster.’

‘Dat zie ik niet in. Ik kibbel nooit met de jongens, en ik zou 't met jou ook niet doen, als je niet zoo vreeselijk kinderachtig en wispelturig was.’

‘Nonsens, je kibbelt niet met de jongens, omdat je nooit interessante discussies met ze houd, zooals ik. Ik lees, en jij leest nooit bijna. Je borduurt à la Penelope.

Eerst er in werken en dan er weer uithalen.’

‘Wat ben je geestig. Al de handwerken in den salon.... van wie zijn ze, van mij of van jou?’

‘Nou ja, maar wat geeft dat nu.... dat handwerken! Wat doe je voor nuttigs in je leven?’

‘Wat doe jij voor nuttigs?’

‘Ik ga nog op school en neem les.’

‘Ja, bij hooi en bij gras, als je er lust in hebt.

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(37)

Je bent negen maanden van de twaalf thuis, en je laat papa rekeningen betalen voor meneer Auerbach, en voor de privaatlessen van juffrouw van Beuken, als je de menschen dertigmaal afbesteld hebt. Dus je bedriegt papa.’

Effie kleurde donkerrood. Haar geweten knaagde. ‘Nu, goed, 't zijn arme drommels.

En dan verdienen zij hun geld zonder moeite. Wat ben jij vroom, Ru. Onuitstaanbaar.

Je hebt ook wel eens een les afgezegd voor een pretje. En je overdrijft altijd waar 't mij betreft. Zeg, laten we nou ophouden met dat eeuwige gesjenk. 't Maakt iemand zeeziek. Weet je waar Auerbach tegenwoordig woont? Ook bij Brocke, net als van Beuken. Bespottelijk. 't Is of de lui 't er op gezet hebben allemaal bij die malle Brockes te gaan.’

‘Ik kan niet begrijpen wat Lina Eckmüller bewoog dat kind te vragen.’ Ruda wipte behendig een draad met haar naald uit heur strengen-zakje.

‘Ik ook niet. Lina heeft van die gekke idees soms.... net als Theo. O, ik vind Theo éénig dikwijls. Nou ja.... en als hij er nu lust in had, had hij gisteravond groot gelijk met Augusta te praten. Ze is een sul, maar een goed schaap. En zij kan het niet helpen dat haar moeder een pension doet. Ma maakte Theo natuurlijk weer een standje éénig van onrechtvaardigheid.’

‘Effie Hellinga!’ zei Ruda, zich in kalme ergernis verheffend. ‘Je bent niet wijs, en of je het ooit worden zal, staat te bezien. Mama had groot gelijk. We kunnen onmogelijk met jan en alleman omgaan. En jij hebt Gusta Brocke gisteravond anders wel je sympathie betoond. Ik danste net voorbij met Frits Verwoert, en zag hoe je haar aankeek.... met een air de dédain, alsof je een prinses was en zij een bedelkind.

Als je 't dan met Theo eens bent,

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(38)

zou ik 't ten minste laten zien, en met Gusta spreken. Ik ben 't niet met Theo eens en spreek niet met haar. Dat eeuwige inconsequente van jou....’

Effie trok haar lange blonde vlecht over haar oogen. Toen gooide zij heur haar met een zwaai op den rug, en haalde de schouders op. ‘Jij met je zelfverheffing. En jij spreekt ook altijd je zelf tegen. Gisteren zei je: wat voor jongens past, past niet voor meisjes, en nu wil je dat ik net doe als Theo.’

‘Wat een malle uitvluchten... daar ben je knap in!’ zei Ruda, haar werk in heur mandje leggend; en toen opstaand, om met beide handen in de zijden haar japon glad te trekken. ‘Je weet heel goed dat er sprake was van malle studenten-slang...’

‘Je weet heel goed dat jij schik hebt in je mooie taille!’ pruttelde Effie, het slanke élégante figuurtje harer zuster waarnemend, terwijl het zich met lenige bevalligheid zwenkte tusschen de meubels van het overladen boudoir door; steeds zeker en bedaard.

‘Ik verlang volstrekt niet dat je met Augusta Brocke op een intiemen voet komt, maar als je zoo 't hooge woord hebt over mama's standje aan Theo...!’ ging Ruda ongestoord voort, haar donkere appels vestigend op de luie gestalte op den grond.

‘O lieve hemel, wát een gezeur en gedrens. En wáár nu om? om 't kind Brocke!....

Hè, ik wou dat de dag om was! Ik verveel me dood. Van middag komen er niets dan saaiheden op visite. Wat een leven leiden we hier. Zoo nietsdoenerig! Ik had lust om naar de keuken te gaan en Mina en Geesje te helpen schuren en boenen. Die menschen leven ten minste, en liggen niet languit als wij op stoelen,’

‘Geesje en Mina zouden je aan zien komen. Je zoud gauw buiten de deur staan.

En ik lig niet languit, alsjeblieft. Je bent van morgen zoo allergezelligst. Weet je waar mama dat boekje van de “Printemps”

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(39)

heeft gelaten? Ik wou iets zoeken voor de bruine laken japon, die nog steeds niet gemaakt is.’

‘Nee!’ zei Effie achteloos, ‘en wat meer is: 't kan me niet schelen. Moet je niet weer naar de naaister? Je hoort hierover niets dan naaisters.’

‘Je bent niet wijs.’ De deur werd dichtgeslagen, en Effie was alleen met haar slecht humeur, Tyras en de meubeltjes die zij zoozeer verachtte.’

‘Had ik maar niet gesproken van dat kind Brocke tegen Ruda.... Ze kan je zoo snijdend op je plaats zetten... of ik had eigenlijk wel even wat kunnen zeggen tegen Gusta.’

Zij haalde zich het tooneeltje van gisteravond weer voor den geest, en vroeg zich af wat Gusta gedacht had, toen zij, Effie, haar zoo minachtend aankeek. Wat had Theo toch wel gesproken met dat kind Brocke? Wat soort van leven leidden die meisjes Brocke thuis? Als je ze zoo zag op straat in hun mantels van drie jaar achter de mode, en hun hoeden van 't jaar nul, leken 't sloven. Zouden ze ook onder elkaar kibbelen, en zich vervelen als zij en Ruda? ‘Zeg, Tyras, oude jongen! Kom eens hier, je moet gekapt worden.’

Zij trok den hond, die haar goedig aankeek, overeind op zijn twee achterpooten;

kamde met haar zakkammetje een scheiding in de franjes van zijn ruige vacht; lachte hem uit omdat niet één scheiding bleef; gooide hem omver; beknorde hem; zoende hem af: drukte zijn lange satijnige flapooren als ouderwetschbreede mutsebanden stijf tegen zijn kop aan, en vertelde hem dat hij de aardigste jongen op deze aarde was, en oneindig veel liever dan haar nare broers en die vervelende klanten waarmede zij gisteravond gedanst had. Daarop vroeg zij wat hij van haar dacht, en of hij haar niet het beklagenswaardigste schepsel op dit ondermaansche vond. Tyras, van oor-

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(40)

deel dat dit een heel aardig spelletje was, bromde genoegelijk, en legde zijn twee voorpooten op haar schouders; terwijl zijn zwart-havana staart jolig heen en weer wuifde.

Effie nam hem mee naar haar slaapkamer; waar hij zich vermaakte met heur kleine katje, dat zijn pootje dartel-speelsch uitsloeg naar Tyras' lange haren en het dan weer voorzichtig introk, lenig als met fluweel overtrokken elastiek.

Effie trok haar morgenjapon uit, en een donker wollen blouse en rok aan. Het vooruitzicht met mama en Ruda en papa aan tafel te zitten zoo dadelijk, en mama's bezwaren en opmerkingen te hooren, lokte haar niets aan. Gelukkig, Theo zou er ook zijn. Zij kon hem uitvragen over de Brockes. In elk geval nog een variatie. O hemel, wat zou zij doen met haar langen, saaien namiddag? De regen zou wel den heelen dag aanhouden.

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(41)

Vierde hoofdstuk.

Opvoedkundige pogingen.

De Hellinga's waren rijk en leefden op ruimen voet. Zij zagen veel menschen; hadden winter en zomer logé's en verveelden zich steeds als zij onder elkaar waren. Mijnheer Hellinga, die in de laatste twintig jaar niets gedaan had dan rentenieren, was een dikke goedhartige man; zeer gesteld op een fijn diner en een dito sigaar. Mevrouw, een uitdrukking van meerderheid op haar fijn besneden gezicht, geel getint als dat eener Spaansche, met gitzwarte oogen onder donkere kroes, dribbelde den ganschen dag heen en weer met een sleutelmandje; waarin een bos sleutels, een zeer coquet krokodillenleeren uitgavenboekje, en een dito porte-monnaie. De drie meiden zochten altijd naar mevrouw, en mevrouw zocht altijd naar de drie meiden.

Als de meiden dachten dat mevrouw boven was, zat mevrouw beneden: en als mevrouw Geesje, Mina of Janna noodig had, waren zij geen van drieën ooit ergens te vinden. Dan was er een heen en weer geloop, een gegil, een geschreeuw, een geroep! ‘Heb je mevrouw ergens gezien? Zeg,

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(42)

weet jij mevrouw?’ ‘Mevrou-houw, daar is de groe-hoenteboer, wat wil u vandaag hebben?’

‘Kinderen, waar is Janna?’ ‘Ik weet 't niet, mama!’ klonk 't lui op van een boek.

‘Roep dan Mina, als Janna er niet is!’

‘Jakkes mama, die Janna! Vervelend wezen!’ ‘Och ma, die Mina!’ Eindelijk, na ongeveer een uur bellens, schreeuwens, zoekens, kwam Janna, Mina of Geesje te voorschijn met bloedroode wangen, scheef getrokken lach-mond en oogen dansend van pret over wat de meid van mevrouw hiernaast verteld had.

‘Waarom kom je niet als je gebeld wordt? O jullie!’ zuchtte mevrouw. Volgde een verhaal, met veel gestotter en gezoek naar woorden, over werk dat gedaan was (altijd in de verbeelding van Janna Geesje of Mina) en werk dat nog gedaan moest worden. ‘Mevrouw begrijp alsdat ik niet gelijk op zolder en beneden kan wezen.’

Mevrouw begreep dit volkomen; doch minder duidelijk was 't haar wat de meiden juist altijd op zolder te verrichten hadden, als zij ze noodig had.

‘Och, mama,’ viel Ruda soms wrevelig in de rede, ‘er is immers niets van aan. Ze stonden natuurlijk aan de deur.’ De meiden hadden allen het land aan Ruda.

Toilet was Mevrouw Hellinga's lust en leven, en uren lang bestudeerde zij de modeplaat om beeldige toiletten te kiezen voor zichzelf, Effie en Ruda. Tot schrik van vele winkeliers bracht zij gansche namiddagen door bij hen, zonder iets te koopen;

en schreed, na zijde of fluweel, lusteloos geërgerd, op de toonbank gegooid te hebben, als een koningin het lokaal door, met een gezicht, zoo ontevreden, als had men haar gekwetst in haar dierbaarste gevoelens. Geen acht slaand op den haar buigend uitlatenden winkel-

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(43)

bediende, zette ze hetzelfde spelletje voort in een volgend magazijn. Als Effie er bij was, geneerde Effie zich. Effie bemerkte wel dat de winkeljuffrouwen er niet op gesteld waren mama te helpen. Eens hoorde zij zelfs luide fluisteren door een juffrouw, die haar collega aanstootte: ‘Ik zal mijn armen niet lam voor haar rekken, hoor; ik gun jou de pret.’

Toen Effie dit protest aan mama overbracht. verontwaardigde mevrouw zich hevig.

‘Hoe dikwijls moet ik jullie nog zeggen. kinderen, dat die menschen daarvoor zijn.

En ik doe 't toch voor jullie. Ik kan jullie toch niet laten loopen met een japon die niet comme il faut is. Jullie bent zoo ondankbaar. Ik ken geen moeder, die zich zoo opoffert voor haar kinderen als ik, maar hoe beloon jullie me? Nooit zijn jullie lief tegen me, nooit.’

‘Wat bedoelt u met lief? Als we u geen gelijk geven, zijn we niet lief,’ smaalde Effie. Ruda, die veel hards, stugs en heerschends in haar karakter had, helde meer over naar mama's oordeel. ‘Al die juffrouwen daar zijn brutale ganzen!’ besliste zij.

‘Ze kunnen ons net zoo goed ganzen vinden, omdat wij uren lang teuten over 't koopen van één mousselientje!’ beweerde Effie.

‘Effie, jij wordt even onuitstaanbaar als Theo!’ stootte mevrouw uit.

‘U vind Theo onuitstaanbaar, omdat hij meestal gelijk heeft!’ volhardde Effie brutaalweg.

De ergernis vlamde dofrood over mevrouws ovaal gelaat, dat zich uitrekte, tot de kleine kin rustte op de dik kanten plooisels van heur chique manteltje. Het ging niet aan op straat scènes te maken. Met een ruk keerde zij Effie den rug toe, en ging haar dochters voor.

Effie zag aan het zenuwachtig draaien van mama's achterhoofd, waar het nuffig hoedje luchtig rustte

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

(44)

op het zware golvende kapsel, hoe ‘woest’ mama was. Mevrouw ging met de meisjes een banketbakkerswinkel binnen; sloeg de deur bijna dicht voor Effie's neus, en schoof haar naderhand den schotel met taartjes in zwijgende drift toe. Slechts met Ruda, die hoog, kalm, bedaard voort at, eenige bitse zinnen wisselend. Effie, met een bitter ongelukkig gevoel in het hart, ten volle bewust hoe èn zij èn mama ongelijk hadden, met moeite haar tranen kunnende bedwingen, tuurde naar een bedeljongetje, dat zijn neus plat drukte tegen het raam; met roofvogel-oogen starend op het lekkere gebak dat zij versmaadde. Zij had gaarne alles opgepakt en het hem gegeven, al was 't ook ‘niet comme-il-faut.’

Papa, die zijn dagen verdeelde tusschen de societeit en zijn rookkamertje, was een man van zeer kalmen, haast loggen aard. Indië, waar hij een groot deel van zijn leven had doorgebracht had hem lui gemaakt. Hij wilde dat men hem met rust zijn couranten en tijdschriften liet lezen. Met karakters bestudeeren kon hij zich niet ophouden.

Daar waren schoolmeesters en gouvernantes voor, en die hadden zijn kinderen in overvloed gehad. Ze hadden hem al een massa geld gekost. Zijn zoons en dochters waren dáár; gezond van lijf en leden. Hij gaf ze alles wat ze verlangden; ze konden leeren wat ze wilden. Wat wou je meer. Je kon van hem niet vergen, zei hij tegen zijn vrouw, dat hij handwerkjes maakte met Ruda; college liep met Henri; of Latijn leerde voor Theo. Hij vond ze dikwijls schandelijk ondankbaar, zoo niet. En dan zuchtte hij, terwijl zijn dikke gele hangwangen een wolk sigarenrook uitbliezen: ‘Er zijn geen kinderen meer.’ Maar hij berustte in hun ondankbaarheid als in een feit waar hij niet tegen op kon. Tegenwoordig wàs het zoo, de jeugd

Cornélie Noordwal, Pension Brocke

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En wonen zijn zusters niet hier bij ons?” Ook el- ders in het Nieuwe Testament is sprake van Jezus’ broer.. Paulus bestempelt Jakobus, de leider van de gemeente

Maria Grazia Caputo, zuster van Don Bosco, werkt als lobbyist voor onderwijs en mensenrechten bij de instel- lingen van de Verenigde Naties in Genève?. Erik

Etienne Vermeersch citeert uit het evangelie van Johannes waar- in Jezus tegen de Joden zegt: „Uw vader is de duivel, en u doet maar al te graag wat uw vader wil” (8,

Maaltje had het erg druk met bedienen, maar telkens als er een bezoek afscheid nam, dan wist zij toch weg te glijden naar haar vestiaire, en net als het bezoek weer hulpeloos in de

Maar wat mij betreft, is hij alvast mis; ik heb juist verleden week al de schets- jes uit mijn duitse leesboek door-gelezen, uit nieuwsgierigheid naar de inhoud; en of duitse Bet

Eerst kijken voor een stuk of wat winkels; toen eindelijk gingen Ay en Ko naar binnen, en kochten voor het dubbeltje vijf sigaren; zwarte sigaren, die er zóó zwaar uitzagen, dat

En daar stap ik naast mijn vader langs de Zondagse grachten, naar opoe; Henkie is gelukkig niet wakker geworden, en heeft niet kunnen blèren, dat-ie óók mee moest.. Ik voel me

Timmermans, die in wat en hoe hij gaf 'n verwante geest deed kennen. Ook zijn werken wortelen in 't algemeen menselike, in 't primaire natuur- en volksleven, hoewel 't buitengewone