• No results found

Theo Thijssen, Het grijze kind · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Theo Thijssen, Het grijze kind · dbnl"

Copied!
262
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

. 4,

-- • •

•• -43a,

÷.--"- ---7-7;-= _Tz_...-.- , _,.,._..- -,1,---,.r_ _,„=„a47.-4- - z_,,, .,... ..,,,. ,2„,,--E--_ _-- , , ,.. 1. ,-- ..-_.-:,..,..--ax•-•1-- ...-.,.. 7 .i.-= '''''

r%..-...■.==.3.- -.4.. ..Z47,14-...„.,-ri.,--,_,_ -__.

_____ :1,-6— :..et,7 .'7. t. ''.-_---„-=. _*,.___,

*"...„,____,-,...

...<•.", . .",4131:-....

.-,

-4.,....•-..

,..

.. .--- . . .

,:'..'.":... ..,"•: - - -' •-s" - ''..'-.. . ,-.. - -- • 1- -- . . .' - - - - - - =,s:'' . ..-,,- - ...

- -....--r.,..”...4..-_ ---at..,,- r,-..-r,,-....,--- -- - -='- ----,---4,--'-r- ---

.-.- • - ----,. .:,.--,-- ---,-..=- -- ._ ...----

- -

-_,-_. ,... _ ,_ : r • .. s.- - - . .-.._- ._ t _. - .t.-:- ' - -- : =- -- - - - -:- - = = - .- - . - L __. - ..-5,-,' .. .. : . - . - - - - - -..-•^■=.-..,•,:,._. ---,---.... - - r-I '

E 1- .--- .x.. — - ---- '

. ,.... ,,,,-,. . - ., „...._.... -,..s__ -, ,.,...-..u= _.- - - - -

..^.-4.---aa --- .r...,;tz.-- - : ---=:::-. ....--- - - ,. . - --, -..a.-_-_- ---=:-- -..-- _-: .-7._itt--::

1S' -:, - -

4... ..i.,,a

-,. - .-._

-^- -•-- , .,.. ,.. - - ._-cl.--F.-_,F--- __ ---__--A.%_._4F-- ,.i... V...- ■■•• '..s'i

...W.,,V... ...,r,,. .■.r.2.,...+.. ••■"7,€:ftl. , ...7.7.,...

■■■

, „.,.,...,

-... .. .., ..,

.,,„.,...;,:),7.. ,..., ..,s. •■■•,,,.- ■-,,■.■...

..,.,....,..■

...,,,,...'■,1=1.-

4^..-...

^e "'---"-- ..„...-i,»-,-...--4 ":"-- 1:-...--,...,- ---=- ._., -- .

1,;---=.-:,..--;

___ ___

_ .-._• -

----1,*--,-,---- --

.-,--4.-N-a--

•=_:---z_-;_—

__

__---r. ___ 7

• -

-,-.7.-_-

,L-_ ,. ..„--, -__ - .Q.7.. ,,f

■■■■■%...,5,„..,...7**-.■

,., , ,[•.... ...". ..:.i,,,,,, ,,,...--4=7*.. ..=,,r.

, ■,.3.m.. ..,•...‘.- SI ■.,r,t;•.4.. -.'" - - --- •.,. ...4

.}2;;4.7.'

•.."'"..,. .^:■'•

--- .-xx.,,,,....---..- --- -- "•-:'z''

__,...----,_-_-,,---,- ...,. a- .. ._,..-. ....--

..,-, r

____.

...,...- __-:_

:-.---- ... ,. -...ra. __ - ..L- na,-.---, , r•-..-.----=.- ,-.■,----.-.,-„-- --- -,4-7.---" --,-- -4..-.:-.:-.---- *---,---:- ----. .7.---.---: ---.- --- ---m....---. ---.' ,.-- -7.7" ...7' -__-__ ,.,...,, _ •■■■■.^. M....

* 4,41■,12

pi,- f---- --17-.-4E. ,VAdt.---:: y=:_.___,,

',=-..,. .-- -;',--

,__

C=.1.**-- ''n._ 1: :..- I.---t-...,7 ---. _

...,-_,,,,•-w-.

. -- „ ..:-,-. ..- _ ----....

.

. .---=.-:-..-.... '-''s - - .- --'- - -=---- -2513;-,,

:-,,---%,--..- ,...-„:

-4- ---",..,,,,-z- ..- _z=zr

_,--._

IA-..=*-' ."- -Zi 7..--= --- •-:. .-,,...,..---= -..,..---3--,--- r ..c.7,..--..7.-.

. 4.7 =1 : . --7.,. V::-4.-- ^ ---, -. . - , - . _.--.7=,;,.- .7,..4

F _-=-.-L-.. " v. •'' ''.. -''... -F. 1 1. 't,f2r. -. - -

- w-- * --- ' - - - - -

x , -,.:- -,''-`- -.-- .-

t -.

t. - - -,,..-•,.,_ ' - • - • .,- , -,--

-=.1..---...--;-_-_.- ---

'---,'-.1-'---:--=-.-,- --=:--- --- ' --- -tx-.,--- ---4-- _-

..=

..--..zszt-..--r=,-..-.-x-..,:r., ha- ,..,... -,,,,,x-r-,- -z-,-,-.

.-.=-- :-.: -'•^..^....,:.-'ail":" ,--.,_-_.,_,-,---- -_-_- -...--4-'- ___..,,,, -..,. - -- - -` 4 -:": *- ."-- -- -4-- - --:-- - ----'7 ` -a7 =. -..-=-= --1.-.,...----.-:. -.,- ,_

,...,,,,,t,,...■,.J.*.

.i,

7. . . ..j..."j..., ..r...

:c-r... .s..----mrs- --,7--L-.-,.., ....___. 7.-=^ '',.1- ...*.-... '..,..,---Z.-.1-■-- ...

.--...=.. ■•■■■. ..."...,-..-..■.=,.■ ,..1...■••• ■..,,...

-="r. ----.^

7. -lertt r-r- - • - - - , Ts a. r-■ . = a .-% -. ''.. : ^ - - -. r- --,---- - - ' - - .4*-,-....- ---.= - - - - -

.,- t,,,-...,:iner-_,..%- •'

....,,, ,.■.•- • ,

_ ..,=. ..,.=- • .

r4rn

., ..{; E;..,_,....

. ' - -'•-• . • . 4 ,r,,F,. Z e, W..■..., .. 1 .7..

___

_

-__ --_LI., ..-tar_, ---, _

....,.

-:.

tom= __,_, ,._____ , _ _ , _ „ _ . ...-,...„-n---a..-S-._-",.--..„..--.„- -

----__--:----.-Ar-.-- ---, 4:-.:, =

.,..-..L_--_,..,-. ----.--,-...---74-,-4--...-.,,,.---.:_-.7---...,---•--- __ _ i _ - . _ ., , _ . r, . . r __ z ._, . 7 7. - . - _.,________ •-•-`- ."....- . : 4:- 5.

.i.- ., .- i i: 1 -"= ....t■-1,-'.* ..

..2.... ..%.„.t._,

..,7'....'•-•`.'•••

•.••■ ••• -•:..-'-

_..7t:--- _= ___ --"

-• —

se...,..---z=',A--- -'11.— ,.. . =__ ._..._...,. =,— ..,_____,,----,=='--, .,,... „,„_.,..., ____

_

._ ___,__,_-___ ____-._-__.„._,„_,-,

--,-- --- — --- __I--

- ' —

-,..-____ ---=---zr.---- - ..,- --...7.,,Zr---- --- ____—_:,,-iir,. .--_ --===-,--,

-L

:-."1-"--- -.,-:=4--•,-- - ,,m.- . --rs ...,...-

:,w ,... ;,,,, -_-,z,,. ,,,.-- ...-„.„- - -:r.., -,....--. .. ,,z..__. .. "^— ,,_ ,--- :_ ,#:.,"-- . -..-- .--L•Iii:---_,-,.,... -E-.... ---

-, -- ----

---.- -. *---'-'

,.... _

.-'--7 . -4,- *---- ..s .-.''''. •--‘t - -

-,---,---.---.. . . --- --- -z.„_ 27F- - -

__. ---7.--....--j-,-,..r..--- - - ....- ' - - ,... t =s .,. ----"i,=.'"4.:.. ..- z.ft

-c , _ _ ____=__ ___ -z-kr.,--- _ t ,- . ,_= .--_ --- -_,Z+71,--,

6.:. ..=, .2...n...'.,.... ..a ...■ .. ...'...■...4.. '''' ' ---

---- --.t- --- :---',.1___ 7- '''.- ----7:

....„

• --_ __.. --_..7 -,,,c---4-,« .,.. -.... __„...,..„,,,_ ...-_-,

,..a,. _, _,_ ,-- --a", 'W

. 24,- , ----..&.-- ---,----r-.-__ _-, '''

(2)
(3)
(4)

HET GRIJZE KIND

(5)

Van THEO TH IJ SSEN verscheen bij de uitgever van dit boek:

Barend Weis. Roman.

School-land, de roman van een klas. 2e Druk.

De Gelukkige Klas. Tweede druk.

Kees de Jongen. Vijfde druk.

Jongensdagen, geillustreerd door Jan Sluyters.

Vierde druk.

Taal en Schoolmeester. Een bundel opstellen.

(6)

HET GRIJZE KIND

DOOR

THEO THIJSSEN

UlTGEGEVEN DOOR C. A. J. VAN DISHOECK

TE BUSSUM IN HET JAAR MCMXXVII

(7)
(8)

Wie kent niet dat merkwaardige vage herinneringsgevoel:

bier ben ik vroeger al eens geweest, of: een soortgelijke situatie heb ik nog al eens meegemaakt, of: bij welke gelegenheid heb ik ook weer net zo iets gehad?

Minstens een twintigtal mede-schrijvers van me hebben al over dat gevoel geschreven; maar alien zijn het hierover met elkaar eens: de mens brengt het nooit verder dan tot het vage gevoel van bijna-erkennen. Nooit verdicht zich de gewaarwor- ding tot gedecideerde herinnering; 't is of men in een mist om zich been gestalten vermoedt, en men grijpt, om er een vlak voor zich te halen en te kunnen zien; maar men grijpt in het ijle, er was aan die kant niets dan enkel mist. Als een onbehaaglijke vraag blijft het in je zeuren: „Wadr ook weer, wat ook weer precies 7'

Je loopt op een weg, waar je nog nooit gelopen hebt; en toch weet je: voorbij gindse kromming kwam je de v o r i g e k e e r een bedelaar tegen, en als je nog even wacht, dan schieten je de woorden te binnen, waaruit zijn ernstige groet bestond. Maar als je die kromming voorbij bent, en niet meer twijfelt: daar was het — dan is des bedelaars groet verder dan ooit weg uit je herinnering. Of moeten wij zeggen: verder dan ooit weg in je her- innering?

Het regent, er staat een staldeur open naast een boerderij, en een meisje kijkt je zwijgend aan, als je passeert op je fiets.

Zo ging je vroeger ook eens ergens voorbij, maar toen was het

een andere, — die echter 66k zweeg, en dezelfde ogen had. En

(9)

onder 't verder trappen, doorgraaf je je herinnering, houd je revue over heel je leven — en vind je niets, niets, Maar nog zekerder dan zo-even weet je toch dat die ogen je al vaker op dezelfde wijze ontroerd hebben. . . .

Hoe dikwijls heeft men al niet beproefd, deze eigenaardige mensen-ondervinding te verklaren; ook de geleerden hebben het raadsel bestudeerd en wetenschappelijke theorian opgesteld, die te onderscheiden zijn in twee groepen,

De ene groep zegt: het verschijnsel van het vaagblijvend (want dit is het kenmerkende: dat het vaag b 1 ij f t, en nooit een bevredigende helderheid verkrijgt) — van het vaag-blijvend herkennen is te verklaren door een tijdelijke inzinking van de menselijke geest, een ogenblik van verwarring, van chaotiese duizeling, een sekonde van verslapt bewustzijn, waarin alle her- inneriqgsbeelden even de discipline verbreken, en eigen karak- ter kwijt zijn. In dat moment onderscheidt zich de gewaarwor- ding niet, zoals gewoonlijk op zeer markante wijze, van de tot herinnering geworden vroegere gewaarwordingen; wordt Naar nieuwheid niet gevoeld. Het is, zoals een der geleerde schrijvers het uitdrukt, of een druppel water valt in een emmer water. En daardoor beleeft de mens een ondeelbaar ogenblik dit tegen- strijdige: hij krijgt een gewaarwording, die hem in niets de sen- satie van de gewaarwording van iets gebeurends, iets nieuws geeft. In het volgend ogenblik echter is de inzinking, de algehele papperigheid van de geest noemt een andere schrijver het zo plasties, voorbij, en de menselijke geest kan niet anders doen, dan het uitblijven van de nieuwigheidssensatie interpreteren als, herkenning, In werkelijkheid echter is van herkenning geen sprake,

De andere groep geeft een verklaring die op ongeveer het

tegenovergestelde neerkomt. We zouden nil. niet te maken heb-

ben met een moment van verslapping, maar van buitengewone

helderheid; een moment waarin de mens op het punt staat, te

beschikken over herinneringen uit e e n v o r i g 1 e v e n, of .

(10)

reeds een blik te werpen in een v o 1 g e n d le v e n, Zodat we te maken hebben met werkelijk herkennen, dat echter niet volkomen kan worden, doordat de helderheid van uitzicht in vorig leven of volgend leven te kort duurt. Zij verdwijnt, en het herinneringsgebied, dat de mens dan weder bestrijkt, bevat niet meer het zo-even toch herkende,

Mij persoonlijk heeft de theorie die het vage herkennings- gevoel terugbrengt tot flitsen van vroeger leven, zeer aangetrok- ken. Om het aanlokkende vooruitzicht, dat op een goede dag bij een of ander bevoorrechte wezen het flits-moment wel eens wat zou kunnen uitdijen, en gelegenheid geven tot volkomen her- kenning, Met de nodige registratie van goed waargenomen ge- vallen, met verificatie in 't verleden, zou, zo dacht ik altijd, de mensheid er langs die weg misschien in slagen, een tipje op te lichten van de sluier, die volgens algemene klachten, ligt over de zaken van het leven en de dood, Zouden we ons zo lang- zamerhand de weelde kunnen permitteren, een kijkje te nemen in wat mijn vader, die accountant is en in wiens mond de uitdruk- king dus Been prof anatie kan betekenen, — in wat mijn vader noemt de administratie van het heelal.

Maar nooit had ik kunnen denken, dat ikzelf een dier „be- voorrechte" wezens zou zijn, die het vermogen bezitten, te be- schikken over herinneringen uit een vorig leven. Zoals u ziet, heb ik dat woordje „bevoorrechte" nu tussen aanhalingstekens gezet; de ervaring heeft mij namelijk geleerd, dat mijn voorrecht in deze wel zeer buitengewoon betwijfelbaar is; al was het alleen maar, doordat ik nu oog heb gekregen voor de mogelijkheid van nog-wat-verder-gaande voorrechten, dewelke ik mis. Met andere woorden: dit bezit valt ook weer tegen,

Ik behoef echter de lezer niet uit te leggen, hoe onaantastbaar-

vast voor mij nu de theorie staat, die ik bij u introduceerde als die

der tweede groep. Immers, wat zouden de zonderlinge ervaringen,

door mij in mijn tegenwoordig leven opgedaan, en waarvan ik

u straks een en ander hoop te vertellen — wat zouden zij

betekenen, indien de theorie van de brij, om het mij werkelijk

(11)

reeds-wat-hatelijk geworden woord „pap" niet te gebruiken — indien deze theorie de juiste was?

Om dan eindelijk mijn vertelling te beginnen, — levendig her- inner ik mij m'n eerste gevoel van vaag-herkennen.

We zaten aan het ontbijt, vader, moeder en mijn oudere zuster.

Mijn moeder aanbad ik in die dagen nog; ze was in mijn ogen zonder enig gebrek, en als iemand een minder gunstig woord van haar had gesproken, ik had hem, met al de venijnigheid van mijn driejarigenwoede, zo vals mogelijk tegen z'n schenen geschopt.

Des te merkwaardiger was het, dat het me irriteerde, toen mijn moeder, die ochtend aan het ontbijt, na eerst enige keren gezucht en daarna erg gezwegen te hebben, tegen mijn vader zei: — Je was weer erg laat gisteravond. Toch naar, dat het altijd zo laat wordt met dat vergaderen, hê. —

Maar nog veel merkwaardiger was de gedachte die toen (nog vOOr mijn vader antwoord gaf) mijn brein van drie-jarig jochie doorflitste: — Dat is hetzelfde gezanik, waar ik óók altijd zo de duvel over in kreeg. —

En het toppunt van merkwaardigheid was, dat er in mij op- welde, om letterlijk zo uit te spreken, de zin: „Ja, dat weten we nou zo langzamerhand wel."

Ik besef zeer goed, dat mijn vertelling nog interessanter zou zijn, als ik nu verder kon gaan: „en die zin zei 'k ook, tot grote verbazing van m'n huisgenoten," Maar het liep anders: ik zei:

— Repies snijen — en m'n zus sneed m'n tweede boterham in reepj es.

Hoe 't verder toen bij dat ontbijt gegaan is, ben ik vergeten, eerlijk vergeten, Ik heb op het ogenblik wel de neiging, om te vertellen, dat mijn vader lummelig reageerde door te zeggen:

Ja, vervelend, maar wat zal je d'r aan doers — maar ik weet

4

(12)

niet goed meer, of hij dat gezegd heeft toen, dan wel of ik dat vroeger, in mijn vorige leven, tegen mijn vrouw heb gezegd! Dat loopt zo'n beetje door elkaar; men bedenke, dat ik een hummel van drie jaar was toen. En ik blijf aan de veilige kant, door van het verdere ontbijt niets meer te vertellen.

M'n tweede geval had ik kort daarna; en merkwaardiger- wijze: weer aan 't ontbijt. Is de tijd onmiddellijk na de slaap mis- schien het gunstigst voor de helderheid van geest, die het bier betreft?

— D'r zit blauwe verf aan je schouder, — zei m'n moeder tegen m'n vader.

— He, — zei m'n vader, en hij knipte met z'n wijsvinger over de blauwe vlek. Ze stoof weg.

- Zeker ergens tegen aan gelopen, — zei m'n moeder zonder enige bedoeling.

- Ja, — antwoordde luchtig m'n vader.

En. .. . in mijn driejarig brein. . . . klonk wat hij niet zei:

Tegen een biljart-keu. —

* * *

De lezer, die even nadenken wil over de twee door mij daar- even vertelde gevallen van herinneringsgevoel, zal me toegeven, dat bun bewijskracht geweldig is. Een wens kan zich veel ver- beelden — maar dat een driejarig kind zich verbeeldt, gevoe- lens te hebben welke alleen mogelijk zijn bij een volwassene — en wel bij een volwassene welke al een aardig stuk leven achter zich heeft, dat is onmogelijk.

Echter bleef het ook niet bij die twee gevallen. In steeds snel-

ler tempo herhaalde zich dit verschijnsel in mijn geest, en zelfs

al zou ik op dit ogenblik kans zien al de naderhand opgetreden

gevallen na te vertellen zonder er een over te slaan, ik moet

daarvan of zien omdat het verslag boekdelen zou vullen. Boven-

dien zouden die boekdelen ongelezen blijven, daar de verschil-

(13)

lende gebeurtenissen, hoe interessant ook ieder op zichzelf, met elkaar toch een ietwat-eentonige geschiedenis vormen.

Ik bepaal me dus tot het geven van nog slechts een paar zeer merkwaardige staaltjes,

Mijn enige zuster, Nel, (broers heb ik nooit gehad) was met mij uit wandelen gestuurd op een Zondagmiddag. Een zielkun- dige stommiteit van de eerste rang van m'n ouders: juist zo'n verschil in jaren als er tussen mij en Nel bestond: dertien a veer- tien jaren, is op de leeftijd die Nel toen had: bijna zeventien, een afgrond. En het was dan ook heel goed te verklaren, dat Nel opponeerde, in de geest van: „Ajakkes, waarom moet ik a 1 t ij d met zo'n klein kind lopen" en „waarom mag ik nu Zondag no oit e e n s met m'n vriendinnen wandelen“.

Maar moeder was zonder genade, en Nel moest me mee- nemen.

Wat ze met me deed, was nu niet precies wandelen. Ze sleur- de me mee, alsof we ergens prompt om kwart over tweegn moesten zijn, en ze koos de straten die we insloegen met het gebaar van iemand die de kortste weg neemt. Binnen een half uur liepen we op een stoffige maar stille weg in de Upolder. Nel konverseerde opgewekt over de mogelijkheid om een ruiker te plukken, maar ik dacht: — 't Is toch beroerd. Nou komt straks die jongen van Nel d'r aangefietst, en die verwenst natuurlijk mij, de kleine spelbreker. 1k ben natuurlijk een acheux troisiême, maar wat kan ik er aan doen? —

Er is toen helemaal geen jongen verschenen, Nel heeft samen met me een ruiker afschuwelijke boterblommen met ietwat- stiikende klaver geplukt, ik herinner me nog dat er allerlei vies tuig van dieren door die bloemen wriemelde — enfin, ik heb het toen mis gehad, Maar ik vraag u, lezer: was het 'n ge- dachte voor 'n kind van vier jaar, die mij daar in die IJpolder bezig hield?

Een ander geval uit diezelfde dagen, dus nog voor ik naar de

(14)

bewaarschool werd gedaan, is het volgende, dat me waarschijn- lijk juist na het vorige te binnen schiet omdat het ook met erotiek en dergelijk spul verband houdt:

Vlak bij ons huffs was een park, waar het grasveld als sek- sueel dartel-terrein werd uitverkoren door de honden van onze buurt, wanneer de ontluikende natuur deze dieren op de beken- de manier van streek maakte,

Ik heb daar nooit biezonder op gelet — totdat ik op een goeie dag aan de hand mijner moeder het grasveld-in-kwestie pas- seerde, Het was weer bar met de honden — en ik dacht: Nou loopt ze in angst, dat ik haar over die honden-historie inter- pelleer. —

Let wel op, lezer, welke herinnering uit een vorig leven daar- bij bleek te bestaan: die van het verlegenheidsgevoel van de volwassene bij de gedachte aan kindervragen op seksueel ge- bied, Misschien vraagt ge: maar de verklaring van die honden- bedrijvigheid zelf, was die u op dat moment nog bekend? Op deze vraag kan ik niet anders antwoorden, dan: dat weet ik niet meet.. 1k kan niet meet- vertellen uit de tijd toen ik 'n jaar of vier was, dan wat ik me uit die tijd herinner; en nu herinner ik me werkelijk van dat moment dat ik met m'n moeder langs dat grasveld met de honden wandelde, alleen: de uiterlijke, zicht- bare omstandigheden plus die ene gedachte van mij: een soort medelijden met m'n moeder; niet: wat ik van die honden dacht!

'k Zou dit gevoel nu kunnen gebruiken, om er aan te demon- streren de eigenaardigheid van het fragmentariese, het zonder- ling zich op een punt, en eenzijdig, vertonende van m'n herken- ningsgevoel, 't grillige in het opduiken er van. Maar u moet me toestaan, dat nu niet juist aan dat hondengeval te doen; ik vind het niet smakelijk, zo erg lang over dit onderwerp aan de gang te blijven.

Kort daarna moet het geweest zijn, dat m'n moeder me naar

de bewaarschool bracht. Ilc zie mezelf aan haar hand er naar

(15)

toe stappen, en herinner me duidelijk het gevoel van veroor- deelde, van gevonniste, die met tegenzin zijn noodlot tegemoet gaat. U verbeeldt u misschien, dat anders te kunnen uitleggen, dan als herkenning van een ervaring uit vorig leven? Maar beste lezer: halverwege de straat waarin het bewaarschooltje was, voelde ik me bijna bedwelmd door een samenstel van vier stan- ken: slaaplucht, zure melk, ammonia en teen Misschien is het woord „slaaplucht" u wat onbegrijpelijk; als u bakkersjongen bent geweest, zult u me begrijpen wanneer ik zeg: een lucht zoals u tegemoet kwam uit sommige huizen, waar u 's morgens vroeg het brood maar even in het mandje achter de deur moest leggen, Als u soldaat geweest bent, denkt u dan maar even aan het betreden van de chambree een uurtje na 't avondappel, en u snapt het woord.

En bij het ruiken dezer vier luchtjes door elkaar (terwiji het in werkelijkheid in die straat altijd rook naar een koffiebran- derij) dacht ik: — Zou het er nag zo stinken als vroeger? —

Het bleek er niet zo te stinken (tenminste niet: wat het ma- teriile betreft). 't Is dus onmogelijk, dat ik in mijn herinnering de reuk van het bewaarschooltje verschoven heb naar voren, naar het moment dat ik op weg was er been; en we moeten dus wel aannemen, dat een bewaarschooltje uit een vorig leven zulk een stinkende herinnering had achtergelaten.

Nog een staaltje van herinnering die totaal onverklaarbaar is, als ik er een vorig leven niet bij haal, en dan kan ik aan m'n eigenlijke vertelling beginnen. Zoals de aandachtige lezer zal hebben opgemerkt, bleef in al de tot hiertoe opgenoemde ge- vallen alle ha n d e lin g, berustend op de wonderlijke herinne- ring, achterwege.

In plaats van een verzuchting over het gezanik van m'n vroe-

gere vrouw s p r a k ik: — Repies snijen. — De onthulling van de

biljartkeu hield ik voor me. In de IJpolder liet ik elke poging om

mezelf te „effaceren" achterwege; bij de honden probeerde ik

op geen enkele manier de pijnlijkheid voor m'n moeder weg te

8

(16)

nemen; m'n tegenzin in het bewaarschooltje op grond der aldaar te verwachten geuren demonstreerde ik absoluut niet.

In het nu volgende geval echter was de herinnering zo sterk, dat ik er een daad door deed. Wel niet veel soeps aan daad

— ik heb, om even vooruit te lopen op m'n vertelling, later wel andere dingen gedaan op grond van wat ik meer dan een ander wist door m'n wonderbaarlijke herinneringen — maar toch vestig ik even de aandacht op deze biezonderheid.

1k mocht op 't laatst alleen naar de bewaarschool; 'k had n.l.

al tamelijk gauw blijk gegeven, geen geleide meer nodig te heb- ben; en aangezien mijn moeder juist die bewaarschool had uit- gevonden voor haar eigen gemak, was ze heel blij, ontslagen te zijn van de last, twee keer op een dag me te moeten geleiden of laten geleiden.

Op een mooie dag echter had ik me onderweg opgehouden, en toen ik voor m'n schooltje verscheen, was de deur dicht. „Te laat," dacht ik. Maar meteen herinnerde ik me een soortgelijk gevoel: het was avond, het was heel laat geworden, veel later dan m'n vrouw kon verwachten, en ik vond het niet prettig, me te moeten voorbereiden op wat in alle humoristiese bladen beet:

een bedsermoen.

En onder de invloed van die herinnering deed ik, vijfjarige

kleuter iets zeer merkwaardigs: terwijl ik zuchtend op de ge-

sloten schooldeur afstapte, g r e e p ik in m'n r e c h te r-

br oekzak naar de huissleutel I

(17)

IL

Zoals ik al zei.: het merkwaardige verschijnsel herhaalde zich in steeds sneller tempo, en weldra was het na-werken van een vorig leven zo sterk, dat het mij tot een of andere daad dreef.

Ik was bij voorbeeld op weg naar school, waar ik toen in de eerste klas zat, en keerde plotseling naar huis terug om mijn sigarenkoker te vullen, overvallen als ik plotseling was door 't onaangename denkbeeld: Stom dat ik vergeten heb, sigaren bij me te steken, wie weet wat voor bocht ze me in zo'n winkel waar ze me niet kennen, in m'n handen stoppen, terwijl ik thuis een heel kistje van m'n vertrouwde merk heb staan.

Of ik kwam, zesjarige kleuter, om twaalf uur uit school, en stond, eer ik er erg in had, in een winkel van fijne-vleeswaren om wat „voor de boterham" mee naar huis te nemen.. Men denke zich die situatie eens even in, jezelf als kleine hummel voor de toonbank terug te vinden, en dan niet te weten, hoe met goed fatsoen weer weg te komen zonder iets te kopen! Alweer merkwaardig was echter de manier, waarop ik me d'r uit redder ik maakte een gebaar van schrik, en wilde toen letterlijk zeg- gen: — He, daar merk ik dat 'k m'n portemonnaie niet bij me heb. — Maar in werkelijkheid sprak ik: — 0, gossie, centen ver- loren! — en vluchtte toen, na een soort verdrietige, maar over- tuigende snik, de winkel uit.

Steeds, wanneer zulk een herinneringsvlaag mij parten speel-

de, en dreigde mij te brengen tot een daad of een gezegde, die

om hun volslagen onverklaarbaarheid bij een kind, opzien-

(18)

barend zouden zijn geweest, dan vond ik met onfeilbare intultie de „vertaling" van wat ik doen of zeggen wilde. De vertaling, of liever: de transpositie er van, in normale-kinderstijl.

Zo herinner ik me 'n kinderfeestje onder direktie van een achttienjarig nichtje; ik vond dat nichtje ondanks mijn zesjarig- heid een knappe jonge meld, en zag leans haar enige keren een flinke zoen te geven, met het duidelijke gevoel van de oue bok, die 'n groen blaadje knabbelt. Maar het nichtje vertelde later aan mijn moeder, dat ik toch zo'n lieve dankbare dot van een jongetje was, ik was op dat feestje de dankbaarste van allemaal geweest. Ik zat er bij en dacht: Jawel, maar als jij niet zo'n aar- dige toet had gehad, dan had het met mijn dankbaarheid zo'n vaart niet gelopen,

Ile bemerk met schrik, dat ik toch weer vervallen ben in het geven van bewijskrachtige staaltjes, en dat lijkt me toch eigen- lijk helemaal niet meer nodig. Wat ik tot nu toe vertelde is ruim- schoots voldoende om u te doen beseffen, dat mijn herinnering zich werkelijk van die mijner medemensen hierdoor onderscheidt, dat zij verder terug gaat, en wel, tot voor mijn laatste geboorte.

Daarbij zijn echter twee dingen jammer. Ten eerste weet ik, ook nu nog, niet of mogelijk mijn herinnering terug-gaat tot een voor-vorig leven ook, Ik heb wel Bens het gevoel gekregen van wel, maar van zulk een over twee doden heen reikende herin- nering heb ik geen enkel overtuigend bewijs; en daar ik, zoals nu wel reeds gebleken is, alleen vertel datgene wat voor mij als waarheid vaststaat, laat ik de mogelijkheid open dat mijn

„voor-herinneringen" wie weet welk een reeks van levens be- treff en, doch bepaal me streng wetenschappelijk tot het kon- stateren van het felt, dat mijn herinnering in ieder geval terug gaat tot voor een dood,

In de tweede plaats is het jammer, dat deze voor-herinnering,

om dat woord nu maar definitief te aksepteren, in z'n soort even

onvolmaakt en onvolledig is als de normale herinnering, Ik weet

veel van m'n vorige leven (of m'n vorige levens) — maar ik ben

(19)

er ook veel van vergeten, En onder die vergeten dingen zijn er, die ik nu juist zo buitengewoon interessant zou hebben gevon- den, Toen ik me goed en wel bewust was geworden van m'n voorrecht, ben ik zo zoetjesaan de gebeurtenissen uit dat vorige leven gaan rekonstrueren, en ik heb het daarin een heel eind gebracht, Maar ondanks alle inspanning is het me nooit gelukt, me m'n begrafenis te herinneren, en dat had ik nu toch zo graag gewild, h .& M'n sterfbed weet ik nog precies; goeie hemel, wat is dat toen een opluchting geweest, het „raadsel van de dood"

bleek mij toch zo buitengewoon eenvoudig: ik stierf, doordat het niet meer de moeite waard was te blijven leven, De hele rommel verveelde me, king me de keel uit, en op een gegeven ogenblik ben ik gaan gapen, ongelooflijk-heerlijk gaan gapen; op alles wat ze tegen me zeiden, bij alles wat ze met me deden, moest ik gapen, gapen; dat m'n vrouw en m'n schoondochter elkaar omvat hielden alsof ze eindelijk vrede gesloten hadden, zelfs dat was zo vervelend dat ik er van gaapte, Er stond een bordje soep op het nachtkastje, brave soep, ach zulke brave soep, met vermicelli en balletjes, zoals ik zeventig jaar lang soep had gekend; en ik dacht gapend: van die soep ben ik eindelijk 'es af. Op de schoorsteenmantel stond m'n doos met scheer- gerei; en ik dacht, goddelijk-gapend: doe 'k óók niet meer, M'n vrouw haalde een schone zakdoek uit de linnenkast, en ik zag het koperen sleuteltje van het laatje onzer financi gn; en bonder- den maanden van stierlijk-vervelend rekenen, van solied-slin- kende, maar nimmer verdwijnende hypotheek op m'n brave burgerhuisje der laatste jaren, deden me weer gapen met intens genot.

Ziedaar m'n laatste herinnering uit dat vorige leven: lekker

gapen, omdat er niets, niets meer de moeite waard was, Mis-

schien is toen de begrafenis het niet eens meer waard geweest,

opgetekend te worden in mijn herinnering? In ieder geval: toen

ik later weer leefde, en van voren af-aan weer gapen moest

leren, en dus voorlopig weer vol belangstelling was in alle futili-

teiten dezer wereld — toen bleek m'n begrafenis hardnekkig in

12

(20)

het duister der onbewustheid te blijven, ondanks mijn ijverigste pogingen om haar voor mij te halen,

Er bleek meer op deze manier onvindbaar. Maar wat daar nog bij kwam: verschillende herinneringen liepen zo door elkaar, of liever: bleken niet aan een bepaalde persoon of aan

een bepaalde plaats vast te zitten. En naarmate ik ouder werd, kreeg ik daar steeds meer last mee. Verschillende dingen op zichzelf staan me levendig voor de geest, — alleen, ik durf niet meer uit te maken, wie ze betreffen. Er is bij voorbeeld lets ge- weest met een ring en een vrouw. Maar wie was die vrouw?

M'n tegenwoordige moeder, of m'n vroegere moeder, of m'n vroegere vrouw, of m'n vroegere dochter, of m'n tegenwoordige vrouw? Ik kan dat waarachtig niet meer uit elkaar houden. Als ik lang probeer in deze tot klaarheid te komen, weet u wat dan het eindresultaat is? Ilc heb vage heugenis aan e'en vrouw, die nu eens de rol van moeder, dan weer die van echtgenote, dan weer die van liefhebbende dochter speelde, in welk van m'n levens weet ik niet. Zelfs herinner ik me, haar als buurmeisje te hebben gekend en bemind en vergeten, terwijl ze me ook vaak op een onuitstaanbare wijze verveeld beef t.

Zo weet ik ook veel van een man. Een sigaren- of pi;pen- rokende man, dat staat vast; die zich altijd, altijd maar weer scheren moest, en een afschuw had van z'n hoge zijden hoed;

maar die man verschijnt me nu eens als m'n vader van nu, de accountant, dan weer als m'n vader van vroeger, eigenaar van een trekschuit, dan weer ben ik het zelf, maar ik weet niet in welk van m'n levens, en soms is het waarachtig m'n onlangs ge- trouwde zoon — of diens oudere broer.

Ik zou het natuurlijk zelf heel wat aangenamer vinden, als ik

dit wonderlijke samenstel van herinneringen wat meer geordend

bezat. Ze waren dan ongetwijfeld heel wat meer waard. 1k had

feitelijk, dat zie ik nu achteraf heel goed in, ik had feitelijk van

het begin of de hele zaak wetenschappelijker moeten inpikken.

(21)

Systematies moeten aantekenen, elke biezonderheid schriftelijk moeten vastleggen, ook de kleinste, schijnbaar meest-onbeteke- nende. Om te voorkomen, dat de ene herinnering dwars door de andere ging heen-groeien, en er on-ontwarbaar mee verbonden werd,

Daar is bij voorbeeld een mijner beide grootvaders uit mijn vorige leven, Telkens als me van deze man jets te binnen schoot, had ik het moeten optekenen. En hetzelfde had ik ook moeten doen van m'n beide grootvaders van later. AI had ik alleen maar gezorgd voor 't vastleggen van hun persoonsbeschrijving, van hun uiterlijk, dan was er nooit gebeurd wat nu geschied is: de baard, de eerbiedwaardige grijze baard van de een is aan de clean-shaven kin van de ander gaan hangen, de glimmende kale knikker van de derde werd overwuifd door de zijwaarts ge- kamde dunne haren van de tweede, — die het kalotje van de eerste heeft opgezet. Sterker nog: onlangs mijmerde ik over de baby, die m'n schoondochter verwacht; en ik zag de aardige krullebol op mij, z'n grootvader, of vliegen, Ik streek met mijn ene hand over mijn St. Nikolaas-baard die ik niet heb, en met mijn andere over m'n kale kruin, die in werkelijkheid nog on- zichtbaar is; en toen ging ik zitten twijfelen: ben ik in dit of in een vorig leven op die manier mijn grootvader tegemoet ge- sprongen?

* *

Wij behoeven elkaar nu niets meer wijs te maken, lezer, ge twijfelt nu zeer aan mijn verstand, Of liever: ge twijfelt al niet meer, ge zijt er van overtuigd, dat in mijn hoofd de zaken be- denkelijk door elkaar heen dwarrelen. Ja natuurlijk, u ontkent het beleefdelijk, maar 1k ken date Iemand die zoo bazelt over z'n diverse moeders en dochters en grootvaders uit dit en vorige levens, als ik daareven deed, daar loopt een streep door, denkt ge.

Wel, ik gun u die gedachte, lezer, Ge moest eens weten, hoer

ik over u denk, over u, die waarlijk nog aan al die tijdelijke toe-

(22)

valligheden van verwantschap, van bloedverwantschap en tijd- verwantschap hecht. Aan al die schijnbare gewichtigheden van voor of nâ het moment van onuitsprekelijke verveling dat ge met zulk een tragiese klank in uw stem „sterven" noemt. Ge moest eens weten hoe ik denk over u! Ach, ik wil het u ook eigenlijk wel zeggen: ge zijt alleen-maar een ietsje minder w et e n d dan ik, en gegeven de onderwerpen die het bier betreft, staat dat gelijk met vrijwel absolute krankzinnigheid uwerzijds in mijn oog.

Alzo koelbloediglijk deze verhouding onder 't oog gezien heb- bend, ga ik dan verder. Maar om u, arme lezer, de verdere lektuur van deze vertelling niet al te onmogelijk te maken, zal ik niet meer spreken over mijn vorige leven of vorige levens, dock alleen een en ander verhalen uit het leven waar ik nog mee bezig ben.

Al het voorafgegane was slechts nodig, om u te doen begrij- pen de ietwat biezondere kijk, die ik reeds als kind had op alles wat er om mij been geschiedde. Ik heb getracht, daarvan iets weer te geven door de titel van dit verhaal: „het grijze kind."

Het kind met de blik van de grijsaard; het kind dat al veel be- leefd had; het kind met de onbestaanbare-voorlijkheid van begrip. Doch ge begrijpt nu wel, dat deze titel eigenlijk te zwak van uitdrukking is. Hier was niet slechts een kind, dat be- schikte over de wijze ervaring van een mensenleven, bier was een kind, dat de ervaringswijsheid van enige generaties bezat.

Meen niet, dat het altijd een pretje voor dit kind was, het leven te kunnen, neen te moeten aankijken met zulke wijze ogen. Hem werd veel onthouden, wat voor andere kinderen geluk uitmaakt. Maar neem ook het lot van dit grijze kind niet al te tragies: hij kon lachen om veel, wat een ander kind als hevig-ernstig zag. En wat is er beter in het leven dan lachen, zolang men nog niet aan gapen toe is?

En een groot voorrecht had dit kind: aan wenen kwam het

nooit meer toe. Het vond nooit iets het wenen waard; het zag

met zijn oude verstand Achter alle dingen, door alle dingen

(23)

en het wist de waarheid, die meest anders is dan de schijn: alle verdriet is slechts menselijke vergissing.

Er is \Teel vergissing in de wereld. 1k geloof wel, dat ik me in deze vertelling ook al een paar maal heb vergist. Sprak ik niet van mijn vrouw en van mijn tweede zoon, onlangs getrouwd?

Dan ben ik weer een leven in de war geweest, want dat is beslist de vorige keer geweest. In dit leven ben ik eigenlijk nog niet erg ver gekomen; twintig jaren pas, en ik verveel me nu

Het grijze kind was op zijn negentiende jaar zo wijs, dat „het niet meer ging" tussen hem en de anderen. Cie hebt het al half geraden zo-even, en nu wel helemaal begrepen: men zag maar den uitweg om te scheiden wat niet Langer kon samengaan: hij en de anderen; e en van de partijen moest worden afgezonderd, opgesloten. En het was wel duidelijk, dat het grijze kind de af- gezonderde partij moest worden: Waar zou men een gesticht bouwen, groot genoeg om al die anderen te bevatten?

Het is bier niet kwaad, iedereen slooft zich uit om de humane mens te spelen, en de dokter laat mij op de schrijfmachine tik- ken zoveel ik wil, Tik maar raak, denkt-ie, jouw nonsens zal

toch nooit gedrukt de mensen bereiken. Arme onnozele hans, die niet weet, dat altijd alles iedereen bereikt: arme gestudeer- de domoor, die alleen nog maar gelooft aan materiel kontakt;

arme twintigste-eeuwer, die denkt dat slechts de zintuigen, het bewuste vijftal, toegang tot de ziel verlenen! Ach, ik weet óók

wel, waar deze vol-getypte blaadjes belanden zullen: onze

zuinige direktrice-huishoudster zal ze door Bart, de knecht

met het paarsgestreepte jasje, in tweegn laten snijden en aan

een draadje rijgen en laten ophangen in de W.C. der 3de klas-

patignten. Hangen daar op dezelf de manier ook niet de wiskun-

stige becijferingen waarmede Dr. Verbruggen, de Oud-H.B.S.-

leraar, zich dag-aan-dag in slaap werkt? Zenuwziek geworden

(24)

van het plagen door de jongens, beet het. Maar ik weet de waar- held: deze man boet. Boet voor de dorre lege nonsens, waarmee hij levende jonge mensen opgehouden heeft in hun werkelijke groei. Hij dacht het leven te begrijpen: er waren in dit heelal een zekere hoeveelheid algebra-vraagstukken, die allemaal „gemaakt"

moesten worden. Waal-Om? WaarOm? Omdat anders de wereld vergaan zou vermoedelijk. En hij liet ze „maken". Zijn H.B.S.

scheen de helft van het heelaltotaal voor Naar rekening te hebben;

hij striemde de jongens voort, met een ijzeren rapport-systeem.

Tot — zijn eigen blonde zoon, die hij nooit goed gekend had, deze dwaze vader, tot dit heerlijke jonge levenswonder hem verliet na een bitter afscheid vol verwijt Toen werd die leraar slap — hij was er niet meer zeker van, of hij van zijn H.B.S.-ers wel zOveel algebra-vraagstukken mocht vragen. En een slappe leraar is gauw weg. Nu zit hij bier; de vraagstukken moeten toch gemaakt wor- den; en nu doet hij 't maar zelf, opdat de wereld niet verga, nu de jongelui hun gewone deel niet meer leveren aan „gemaakte"

vraagstukken.

Natuurlijk is het onrechtvaardig: hij boet voor het moment van helderheid, dat hem slap maakte. En zijn kollega voor Neder- lands, die nog nooit een ogenblik van helderheid beleefde, en dus niet inzonk, laat ongestoord zijn „zinsontledingen" maken, en dwingt de weerbarstige jeugd om in te gaan tot de dodelijkste bekrompenheid, op straffe van nog-meer zinsontledingen. En geeft ook nog dure privaatles in het zinsontleden; en meent te 'even,

Maar waarom zou het in deze wereld ook juist altijd „recht- vaardig" moeten toegaan? Wat is rechtvaardig? Wat is onrecht- vaardig? Laat Dr. Verbruggen heus niet afgunstig zijn op zijn oud-kollega. Die is er nog niet. Nog Zang niet.

In de W.C. dan der derde-klas-patienten. En dus laat de humane dokter me maar tikken, blaadje na blaadje, dag aan dag.

Hij kijkt de boel niet eens in. Vroeger zou-ie 't wel gedaan hebben.

Vond-ie zulke „uitingen" merkwaardig; bestudeerde hij ze, ver-

(25)

geleek ze. Noemde het „materiaal"; „gegevens". Dacht aan dit materiaal ontdekkingen te doen, Maar eens raakt een mens uit- gestudeerd in deze dingen. Met een oogopslag herkent hij tegenwoordig het „type" van mijn geschrijf, hij klassificeert het, heeft er een afdoende naam voor; na een bladzijde weet-ie al hoe de rest is. Als-ie professor was, dan droeg-ie misschien een van z'n studenten op, van mijn geval een kleine studie te maken, om te kijken of de jonge man in mij de standaard-gevallen van in

vak-lektuur herkende. Maar nu — oue kost, Dit soort schrijft altijd zulke levensgeschiedenissen. Merkwaardig, ja verontrus- tend zou 't pas zijn, als ik het naliet. Dan was 'k jets nieuws, iets om over te rapporteren in de tijdschrif ten, een nieuwe variEteit.

Nu ben ik slechtst qua zenuwzieke dan, volkomen normaal, zoals ik in mijn genre hOOr te zijn.

Hij heeft, gegeven zijn beperkte verstand, Hij weet niet, hoe ik tikkend op in schrijfmachine, dit verhaal de ruimte in- slinger, waar het maar behoeft na te trillen in de geest van een dier telepaties-gevoeligen welke men „schrijver" noemt, om toch tot alle mensen te komen,

De ruimte om ons been is vol van ongeschreven boeken, en met trouwe ijver werkt de kleine bent van hen-die-schrijren-moeten aan in eeuwige opdracht: na te vertellen wat bun geest verneemt uit de ruimte.

Het schrijvertje dat mijn verhaal overbrengt, boft niet erg, natuurlijk, Hij zal er niet erg veel genoegen van beleven. Maar hij trooste zich: hij zal wel es geboft hebben ook, of anders een volgende keer boffen....

Bepaald ongerieflijk voor hem is natuurlijk mijn hebbelijkheid, om maar niet tot m'n eigenlijke verhaal te kunnen komen, Goed beschouwd, houd ik hem nog maar steeds bezig met de inleiding of voorrede; maar aan de andere kant hebben we toch 66k al het eerste stuk van het verhaal te pakken, zodat we gevoeglijk met.

het derde hoofdstuk mijns levens kunnen beginnen,

(26)

Ili ben dan acht jaar, bijna negen zelfs, en zit in het vierde leer- jaar der lagere school, Die lagere school is er een voor de beter- gesitueerden, want mijn vader is accountant, lid der firma Ver- wulft en Van der Stadt, Hij is v. d. Stadt. Mijn zuster Nel is drie- en-twintig jaar en geEngageerd, Natuurlijk met de vig-en-twintig- jarige assistent der firma. Mijn moeder leeft ook nog, tenminste in d'r eigen oog. We zijn een dood-fatsoenlijke familie, en we wonen in Amsterdam, op de Nassaukade, als, laat ons dan maar zeggen het derde hoof dstuk begint. Het firmakantoor is op de Leliegracht, schuin tegenover het oude huis van Potgieter, De rest komt u allemaal van zelf te weten. De naam van het grijze kind, uw vertellende dienaar, is Henricus, Ik herinner me niet, ooit ergens aan iemand mijn naam te hebben opgegeven, of 'k moest er bij zeggen: „Henricus zemder d, en v. cl. Stadt met dt;

ja meneer, van ilk- Stadt, met een r ja."

Zo waren er meer ongemakken. Bij voorbeeld het beroep van mijn vader. 't Is merkwaardig, zo vaak men een kind naar het beroep van z'n vader vraagt. Nadat ik een paar keer ondervonden had, dat ongeveer niemand ter wereld wist wat 'n accountant was

(ik spreek hier van een jaar of vijftien geleden) en ikzelf ook niet

in staat was, uit te leggen wit nu eigenlijk m'n vader uitvoerde,

vergenoegde ik me altijd maar met de vage mededeling, dat pa

op kantoor was, Totdat ik op een goeie dag van m'n moeder daar-

voor een standje kreeg; kantoor, op kantoor was iedereen, maar

pa had een eigen kantoor, en dan nog niet eens een gewoon kan-

toor, maar een accountants-kantoor. Nou ja, zei ik, maar 't kan-

(27)

toor hoort toch niet van pa alleen; meneer Verwulft heeft toch zeker ook de helft. En wat Is nou een accountantskantoor? Och moe, zei Nel, dat kind snapt er toch niks van. — Hier Nel d'r aanstaande, Christiaan, die is op kantoor kan je zeggen, doceerde moeder verder, en Nel viel dadelijk in: Op 'n accountantskantoor dan toch zeker? En toen had je de poppen aan 't Jansen:

— II( bedoel dat-ie in ieder geval bediende is.

— Hoeft u niet altijd te zeggen.

'k Bedoel er toch niks mee, kind. —

— U zegt zelf: ik bedoel.

- Je vader is in ieder geval zelfstandig. —

— Maar Chris doet het werk.

Natuurlijk, daar is-t-ie toch voor.

- En Chris heeft examen gedaan, en wacht u maar. . . • — - Wat wacht u maar?

- Dat-ie z'n tweede doet.

- Nou 'k mag het lijen, des te beter voor jou, meid.

- Dan is de bediende accountant, en de twee bazen. . . . Hebben de klanten, en de klanten weten wel dat een snot- neus een snotneus is. —

— U denkt geloof ik, dat Chris z'n ogen in z'n zak heeft.

- Denk om het kind he. —

Het kind dacht: ze zijn weer aan de gang, maar wist onder- tussen nog steeds niet, wit z'n vader eigenlijk was. Wel begreep-ie dat het een min-of-meer hachelijk bestaan opleverde, zo-iets bij de gratie van Chris.

Elk gesprek tussen zijn moeder en Nel draaide op zo'n eigen- aardig woorden-duel uit, en heel vaak was het einde, dat Nei

„ergens om denken moest". Om het kind, of om de meid, of om pa; een keer liep het zelfs zo hoog, dat Nei om de Buren moest denken.

Alleen als het over het kroost van meneer Verwuift ging, dan

werd het Been ruzie. Meneer Verwulft z'n dochter, 'n jaar of

wat jonger dan Nel, en tienmaal zo fris om te zien, had er dan

altijd „bespottelijk uitgezien". En over z'n zoontje Ferdinand,

20

(28)

'n jongetje van mijn leeftijd, maakten ze zich allebei ongerust:

— 'k Geloof nooit, dat-ie normaal is. —

— Beslist achterlijk in elk geval. —

— Nee erger, gewoon krank... . - Denk een beetje om 't kind zeg.

- Heeft u wel 'es op die oogopslag gelet?

- Meld schei uit, vreselijk. —

- En z'n mond! Dat hele wezenloze.

- Ja denk nou maar om 't kind. —

— En daar zijn ze dan trots op!

- Och het is toch wel zielig ook. Daarom is-ie ook op die school. —

— Oh, ik dacht dat die school meer.

- Ja natuurlijk, voor de gegoede stand zogenaamd, maar met- een met ekstra-pulp zoals het dan heet.

- Dus feitelijk meer een inrichting?

Nou, inrichting, inrichting, 't beet in ieder geval nog 'n school,

- Maar Been-een is d'r goed snik, be.

- Stil nou maar voor 't kind. Die zou d'r op een dag wat nit-

flappen. —

Ja, voor zo onnozel zagen ze me aan. Dat ik aan Ferdinand zou oververtellen, dat ze hem bij me thuis voor half-gaar versleten.

Of ik al niet misselijk genoeg was van al dat over-en-weer ge- klets! Die Ferdinand mankeerde net zo min wat, als ik. Of laat ik dat maar zachtjes zeggen: bij loopt nog rond en ik zit al opge- sloten. . . . Maar enfin, ik kwam wel eens bij hem thuis spelen.

Als mevrouw Verwulft en mijn moeder zich eens erg compag- nonsvrouwen hadden gevoeld, en hadden afgesproken dat „de kinderen" toch eigenlijk mekaars aangewezen vriendjes moes- ten zijn.

Dan bleef ik eten, en maakte het tafelgesprek tussen meneer en mevrouw mee: (de dochter was niet meer in huis).

— Knap toetje wel, be? —

(29)

- Wie.

- Nou bier, enfin.

- 0, zo. Ja.

- Heel verschil met de zuster, Ja, enfin, denk er een beetje om, - Waar die Stokmans.... — (dat was Nel d'r Christiaan).

Ja nou enfin.

- Waar die zin in heeft, snap ik niet. Zit ook zeker niet veel bij, he? —

— Hoe, veel bij?

- Voor de zaak.

- Och.

Nou maar daar schijnen ze op te rekenen. Dat hebben ze daar al voor elkaar. Desnoods draaien ze jou d'r ult.

- Onzin.

- Maar ik zie het aankomen. —

Meneer ging ons erg druk bedienen met appelmoes, maar z'n vrouw hield d'r mond nog niet, boor.

Ik heb je al meer gewaarschuwd tegen die familierege- ring. —

Meneer smeet de zilveren lepel nijdig neer; Ferdinand was enkel aandacht voor z'n reuze-portie appelmoes en ik deed- alsof.

— Wat nou toch familieregering? — zei meneer wanhopend.

Mevrouw hikte met welgevallen.

— Die Stokmans heeft z'n plannen, dadrom heeft-ie de dochter van z'n patroon....

- Had-ie net zo goed Stans kunnen nemen,

Tja, maar Stans zit niet te wachten, kan er aan elke vinger....

- Nou enfin, zwim d'r over. He, jongens, smaakt het? — Mevrouw keek verongelijkt, en zweeg. Ik kon het niet nalaten:

terwijl ik gretig m'n appelmoes lepelde, moest ik haar aankijken,

22

(30)

En voor de zoveelste keer zag ik de gedaante-verwisseling van

de geest, die voiwassenen volbrengen als ze tegenover 'n kind staan:

Mevrouws groen-glinsterende ogen sloten zich een sekonde, en toen ze weer open gingen, omstraalden ze Ferdinand en mij met

een moederlijke mildheid. 1k kreeg het gevoel, in een zalf te zwemmen; ze knikte, en haar onderkin had drie vette plooien; en ze zei: Goed voor de buikjes he mannetjes?

Nou, wat moet je in zo'n geval als negenjarige jongeling doen?

Ik voor mij, ik dacht: deze lievigheid is ongezond voor kankeren, klagen, standjes geven gaat u veel beter af; ik zal je wel eventjes werk geven, dat je mondt:

En ik slurpte lichtelijk; precies genoeg om Ferdinand te ver- leiden, 66k dat komieke slurp-geluidje te maken; toen slurpte ik bij 't volgende hapje iets sterker, en Ferdinand natuurlijk weer iets sterker, en weidra zaten we allebei onze appelmoes naar binnen te werken met een afgrijselijke serie bij-geluiden. Het soep-eten van m'n grootvader, Zondags om de veertien dagen, was er niets bij.

'k Heb zelden een vrouw zo plotseling gelukkig gezien als toen mevrouw Verwulft. Met heerlijke hartstocht wierp zij zich op onze opvoeding:

— Maar jongens! Wat is dat nu? Eten z6 nette jongeheren?

Zo eet Betje in de keuken, die kan je soms hier helemaal Koren.

Maar jongeheren.

Enfin, ze zwelgde in d'r opvoederigheid, en haar sukses was volkomen, want wij lepelden verder met onberispelijke geruis- loosheid. Maar meneer, die een sigaar had opgestoken, keek ons, meende ik, ietwat wantrouwig aan, scheen iets van onze sport te begrijpen....

Het gebeurde overigens niet dikwijls, dat onze moeders voor

ons zulk een Woensdagmiddag van vriendjes-moeten-worden

organiseerden. De mijne scheen er eindeloze gevaarlijkheden van

te vrezen, en als ik wegging naar de Verwulfts kreeg ik in ver-

(31)

schillende vormen deze grote waarschuwing mee: me niet uit te laten horen. Als ze je iets vragen over hier, dan zeg je maar dat je 't niet weet. Trouwens, je weet ook niks, maar 't-is-maar, dat je niet allerlei malle onzin d'r uitgooit over hier het huishouden.

Als ze je vragen of Chris hier elke Zondag komt eten, dan zeg je:

nee om de veertien dagen, want dat moest ook eigenlijk.

Wip, dan vloog Nel d'r op in, en ze duelleerden weer:

— Moest ook eigenlijk? Moest ook eigenlijk? Niks moet.

Nou ja, ik bedoel als regel. . —

— Maar wij doen waar wij zin in hebben.

- Maar toevallig hebben jullie geen-een Zondag zin om bij hem te eten.

- Dat zijn omstandigheden.

- Goed, omstandigheden, best; ja, mij kan 't niet schelen hoor.

Mij nog minder.

- Denk nou maar om 't kind. — Nel dicht om me:

— 'k Zou 'em vanmiddag z'n andere schoenen maar aan- trekken,

- 1-1613 ik hem al gezegd. —

Dat loog m'n moeder, maar ze bedoelde het ook niet precies zo:

ze bedoelde alleen maar, Nel gelijk te geven, doch haar de eer te onthouden van dit schoenen-initiatief. Maar Nel was het juist om dergelijke eer te doen, of liever, ze wou in 't algemeen moeder als zorgvuldig opvoedster in gebreke stellen, en dus zei ze:

— En met dat boordje kan-ie helemaal niet, wat lijkt-ie wel. — En toen duelleerden ze dat weer uit:

— Doe het 'em net schoon om.

- 'k Heb het niet over schoon. 'k Heb het over 't bespottelijke model.

- Verleden week dweepte je met dat model. —

— 1k?--

— Ja jij.

- Weer wat nieuws.

(32)

Ja, jij bent de ene dag vergeten wat je de andere gezegd heb. —

Maar ondertussen rukte moeder mij met tamelijk-woedende bewegingen het boordje af, en strikte mijn das onmiddellijk op mijn bloesje zelf. Ik dacht: prachtig, dat ontslaat me van de moeite, het boordje in m'n zak mee te dragen. Want ik was niet zo onnozel als andere jongens, die probeerden strijd te voeren over de boordjes die men hen liet dragen. Ik wist dat je zo'n strijd altijd verloor, en had dus al-lang de gewoonte aangenomen, om gelaten êlke soort halsverfraaiing te aksepteren, maar ze voor dagelijks gebruik, buitenshuis, in m'n zak te stoppen. Och, dat was op zichzelf ook al weer een verfijnd genoegen, zo'n moeder of grate zuster te horen jammeren: — Wat heb je nou weer uit- gevoerd met je boord, 't lijkt wel of je 'm in je broekzak gestopt hebt in plaats van hem om je hals te dragen. — En dan was deze, als onmogelijk toppunt van jongens-slordigheid voorgedragen veronderstelling de naakte werkelijkheid geweest. . . .

Enfin, ik stond dan in m'n andere schoenen en met onbeklemde nek gereed om af te trekkers, Maar dan began een nieuwe dis- kussie. Of ze me niet voor Ferdinand een plak chocolaad moesten meegeven, en over de afmetingen, die bedoelde plak moest hebben uit een oogpunt van fatsoen. Het mocht niet lets uitbundigs van royaliteit zijn alsof we gezocht hadden naar een dankbaar- heidsuiting voor het enorme voorrecht, bij Ferdinand een dagje te mogen doorbrengen. 't Moest meer een hartelijk aardigheidje zijn; maar toch ook al weer niet zó miniem, dat twijfel kon rijzen aan onze gegoedheid. 14.'n moeder en Nel ruilden in termen die bewezen dat ze probeerden „om het kind" te denken, allerlei psychologiese overwegingen uit, die hier op neer kwamen: wit zal mevrouw Verwulft er van denken?

Ze wisten niet, hoe Ferdinand en ik radikaal al dat diplomaten-

gedoe uitschakelden: ik gaf eenvoudig de chocolaad niet officieel

bij m'n entree, doch later, als ik met Ferdinand onder vier ogen

was, Dat had voor hem het voordeel, dat er niet gerantsoeneerd

(33)

werd; we sloegen eenvoudig de tablet in tweeen, en aten ieder onze helft op, zonder ons te bekommeren over de afmetingen, Ja, dat is dan wel eens heerlijk geweest van humor, als we moeite hadden ons niet te verslikken bij het ongemerkt verwerken van flinke dikke moppen chocolaad, en mevrouw bracht ons serieus een vlies-dun wafeltje met een flauw chocolade-geurtje er aan.

*

Helemaal het idee van me afzetten, dat die school van Ferdi- nand een soort idioten-inrichting was, kon ik toch niet. Dat kwam ook door twee eigenaardigheden, die haar nog mailer maakten — in mijn oog — dan m i n eigen school. Ferdinand kreeg er nooit gymnastiek, en d'r was geen juffrouw aan die school.

U meent dat te begrijpen; u denkt dat ik ze• gewend was aan een school waar ook gymnastiek gedaan werd, en waar in de laagste klassen juffrouwen waren, dat een van dit type afwijken- de school me abnormaal voorkwam. Doch het zat bij mij, 't grijze kind, dieper. Ik wist precies het grote verschil tussen een school- juffrouw en een schoolmeester, en ik had mijn idean omtrent de verhouding van lichamelijke en geestelijke opvoeding.

Om met het laatste te beginners: altijd weer moest ik me er over verbazen, hoe de tegenwoordige beschaving die verhouding helemaal op z'n kop had gezet in haar scholen. Het armelijke ine uurtje „gymnastiek", bij wijze van nieuwigheid, en dan nog zon- der veel welwillendheid, toegelaten tussen de dertig „andere"

uren, dat was in mijn oog het aller-eerste begin van een herstel;

de eerste stap naar een school die het er niet op aan zou leggen, zoveel mogelijk kinderen te vermoorden of voor hun verdere leven invalide te maken. En u begrijpt dus, hoe ik denken moest over 'n school die zelfs die eerste stap nog niet deed, en aldus ronduit erkende, z'n leerlingen naar het leven te staan.

Wat betreft het grote verschil tussen een schooljuffrouw en een

schoolmeester, dat zit hierin, dat de juffrouwen in het algemeen

(34)

nog niet zo diep verdorven zijn als haar mannelijke kollega's. Er hangt in de lagere klassen van de school nog iets van de gezins- sfeer; men heeft er nog de tijd, om de zaken zo pedagogies moge- lijk te doer'. De kinderen reageren nog zo stevig en regelrecht, en de juffrouw is daardoor gedwongen tot rekening houden met de kindernatuur. Bovendien is datgene, wat in die laagste klassen onderwezen moet worden, het lezen, weldra (1k zeg niet: van de eerste schooldag af) in overeenstemming met de behoeften van het kind, zodat het een met het ander genomen daar het onder- wijs niet zozeer het karakter van een verkrachtingsproces beef t.

Maar daarna komt de meester, en met hem wordt de school pas

„menens". Dit moet geleerd worden, dat moet er in; zo erg nauw met de pedagogiek kan het in die hogere klassen niet genomen worden, de kinderen moeten afgericht worden voor zeker denk- beeldig, maar daardoor nog te gevaarlijker, eind-examen-lagere- school, waarbij de krankzinnigste dingen schijnen te worden gevraagd. De kinderen verzetten zich niet erg meer; ze zijn echte schoolkinderen geworden, en onthouden door hun lijdzaamheid de onderwijzer de kostbare aanwijzingen, die hem anders nog wel tot de pedagogiek der natuur zouden kunnen drijven. En wat er nog aan verzet vertoond wordt, dat brengt men onder een afzon- derlijk hoofdstuk, dat met onderwijzen geen verband meer houdt, doch handelt over een geheel aparte kunst: het „orde-houden“.

Het onderwijzerskorps is als 't ware een eeuw lang te verdelen geweest in twee grote afdelingen: de afdeling die in de lagere klassen werkte, en nog de kinderen zag, en de afdeling die in de hogere klassen werkte, en slechts de „leerstor zag. En daar de eerste afdeling voornamelijk de juffrouwen omvatte en de tweede de meesters, is in de loop der jaren de onderwijzer een veel af- grijselijker wezen geworden dan de onderwijzeres. Met het geslacht heeft dit onderscheid niets te maken; de onderwijzeres die lange tijd in de hogere klassen werkt, verwordt even hard;

daarvan zou mijn zuster Nel, die op een „meisjesschoor geweest

is, sterke staaltjes kunnen vertellen, als ze zelf sinds haar school-

jaren niet het hele leven zo raar was gaan aankijken.

(35)

Weinu, een school zonder juffrouw, met in de eerste klas al een meester, een man, een „leerstor-dr-in-brenger, dat was in mijn oog iets als een „maatreger. Daar werden de kinderen op gestopt, waarmee zelfs in de lagere klassen geen tijd verloren mocht worden. En met mijn verstand van grijze kind kwam het me volstrekt niet onwaarschijnlijk voor, dat zulk een school uit- gevonden zou zijn voor de zwakkeren-van-geest.

't Is me later gebleken, dat ik dat mis had. Die school van Ferdinand was er eenvoudig een voor de mensen, die nog weer schoolgeld wilden betalen dan op mijn school, en de onderstelling dat het een idioten-inrichting zou zijn, was louter kwaad-aardig- held van mijn lieve, maar eeuwig-jaloerse familie.

28

(36)

Iv.

Ja, dat was toch eigenlijk een wonderlijke geschiedenis, zoals die compagnons Verwulft en v. d. Stadt door het leven stapten als gezworen kameraden, terwiji de wederzijdse familie elkaar het licht in de ogen niet gunde. In het begin zag ik ze allebei voor sukkels aan, en vaak heb ik mijn vader de raad willen geven, om 'es op te treden tegen al dat gekuip en gekonkel en gekanker.

Maar weldra heb ik zijn grote, ruime wijsgerigheid en die van de Neer Verwulft leren zien en waarderen. Ze verdienden allebei een inkomen, waarvan hun wederhelften eenvoudig geen benul hadden; van dat inkomen stonden ze voor het gezin een smalle strook af, en op die smalle strook vierden de wederzijdse families dan hun romantiese „stands"-lusten bot. Beleefden die gezinnen de weelde van zoetjesaan in hun tafelzilver komen, van bont- mantels, van zomerreis met hotel-leven, van de mogelijkheid van twee „booien", j a van het degelijke eigen huis; enfin van op de grens van rijkdom te verkeren. Met daarbij het, door de mannen zorgvuldig onderhouden, besef dat men toch nog niet kon doen wat men wou; welk besef beide families elkaars gedoente door- lopend deed vergelijken. Voor mijn moeder was de vraag die jaren haar leven vulde: wat kan mevrouw Verwulft zich permit- teren; en voor mevrouw Verwulft was het de vraag: wat kan mevrouw v. d. Stadt wel allemaal doen. Er was immer expansie, immer klimax, elk jaar kon elke familie zich meer veroorloven;

doch de twee op haar manier eigen omstandigheden zo precies

kennende vrouwen hadden er geen vermoeden van, hoe zij al

Naar jaloersheid-evoluties moesten uitvoeren op een smalle rand

(37)

van het werkelijke inkomen hunner echtgenoten, de smalle rand, als „prive" zaak afgescheiden van het immer beter renderende compagnonschap.

Die leuke vader van me, Hij verstond de kunst, zijn vrouw en dochter de heerlijke sensatie te geven, eigenlijk te veêl geld stuk te slaan — terwij1 er geen jaar voorbijging dat hij niet meer weglei, dan zijn „dure huishouden" hem gekost had.

Heerlijk is ook geweest de psychologiese vergissing van m'n zuster Nel met d'r Christiaan. Daar heeft ze geen ogenblik aan getwijfeld: dat Christiaan haar van alles wat vaders zaak betrof, trouw op de hoogte hield; kwam ze door hem zelfs niet in de positie van meer-ingewijde dan moeder, en glimlachten zij en Chris elkaar niet wel eens toe, wanneer moeder zat te praten alsof zij alles van de financi gn wist? Ach, die uitgeslapen en bij-de-hande zuster van me, ze zal het nooit geloven, dat haar Christiaan, al lang vet& hij als derde compagnon in de zaak werd opgenomen, de zakenmannen-solidariteit betrachtte. Ze geniet, ook weer zo te goeder trouw, haar leventje van eigenlijk-op-te- grote-voet-levend mevrouwtj e; ze steekt ook weer zo, met haar tikje verkwisting, anderen de ogen uit, ze beleeft ook weer de romantiek van elk jaar meer nodig te hebben — en dat alles ook weer op het smalle strookje, door de wijsgeworden Christiaan daarvoor gereserveerd.

Maar laat ik niet vooruitlopen op volgende hoofdstukken, want dan is aan dit verhaal helemaal geen touw meer vast te knopen.

Ferdinand dan had op school geen gymnastiek, en ik wel, Met

weemoed herdenk ik mijn gymnastiekmeestertje. Hij werd eigen-

lijk door het overige personeel als een vreemde eend in de bijt

beschouwd; als een lichtzinnig element in de ernstige school. Als

ze naar hun gemoed te werk waren gegaan, dan hadden deze

echte leerstof-ingieters onder aanvoering van de volmaakt uit-

gedroogde bovenmeester ons gymnastiekmeestertje eenvoudig de

school uitgejaagd. Maar door een onbegrijpelijkerwijs ontstane

hersenkronkel in de hoofden der stads-autoriteiten werden zij

30

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar om nou te zeg- gen dat in Duitsland hetzelfde gebeurt als in Nederland, maar dan 15 jaar later, dat gaat Duitslandkenner Hanco Jürgens veel te ver.. “Het lijkt wel alsof er

Maar dan ging de majoor weer aan 't verhalen, wat hij 'es had meegemaakt met een egel, ze hadden een schuurtje compleet uitgeruimd - niets gevonden, nergens, en tòch kwam dat beest

Daar was het toch frisser dan ik gedacht had; m'n vrouw heeft met een blik van verwijt de kap van de wagen opgezet en gezegd: ‘Ik snap niet, waarom we nou juist hier in zo'n halve

Het is toch wel zeer tragies. Ik zou zelfs willen spreken van schrijnende tragiek, als ik maar wist, dat de heer C. deze uitdrukking verstond. Het is dus eenvoudig-weg tragies,

Naar de dokter hoefde Kees helemaal niet meer, en toen-ie eens informeerde, wanneer hij weer geld moest wegbrengen naar dat kantoor daar in de Passage - toen zei z'n vader: ‘Dat doe

Maaltje had het erg druk met bedienen, maar telkens als er een bezoek afscheid nam, dan wist zij toch weg te glijden naar haar vestiaire, en net als het bezoek weer hulpeloos in de

Eerst kijken voor een stuk of wat winkels; toen eindelijk gingen Ay en Ko naar binnen, en kochten voor het dubbeltje vijf sigaren; zwarte sigaren, die er zóó zwaar uitzagen, dat

En daar stap ik naast mijn vader langs de Zondagse grachten, naar opoe; Henkie is gelukkig niet wakker geworden, en heeft niet kunnen blèren, dat-ie óók mee moest.. Ik voel me