Vroolijk en oolijk
Kate Greenaway
Jeronimo de Vries
bron
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk (vert. Jeronimo de Vries). Gebr. Kluitman, Alkmaar 1880-1890
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/gree028vroo01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
2
3
Vroolijk en Oolijk
De zon gluurt door de kamer, Terwijl hij ons verlaat;
En Keetje zingt een liedje, Wijl broertje slapen gaat.
HAARLEM, I. DE HAAN.
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
4
5
INHOUD DER PLATEN.
1. EERSTE TITEL.
2. KEETJE EN HAAR KLEINE BROERTJE.
3. TWEEDE TITEL.
4. BLADVULLING.
5. DOOR 'T HEK.
6. IN 'T HOOILAND.
7. KAPELLEN EN BLOEMEN.
8. ONDER DAK.
9. HAAN EN KIPPEN.
10. IN 'T KORENVELD.
11. NAAR MOEDER HEEN.
12. IN DE GROENE WEI.
13. OUD EN JONG.
14. HONIG IN DE KORVEN.
15. ZONNEBLOEM EN BIJ.
16. DE DRIE ZANGSTERTJES.
17. VERSCHIL VAN GEVOELEN.
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
18. MET BESSEN BELAAN.
19. APPELS ZAMELEN.
20. BLOEMEN PLUKKEN.
21. VOORTGEMAAKT.
22. DE HEN EN DE EENDJES.
23. BUURPRAATJES.
24. SCHAPEN IN DE WEI.
25. GROOTVADERS HELPERS.
26. ZUSJE EN BROERTJE.
27. SOLDAAT WORDEN.
28. DUIVEN EN HOENDERS.
29. ER KOMT BEZOEK!
30. PLOEGEN.
31. BETJE EN HAAR LAMMETJE.
32. EINDE.
6
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
7
[Vroolijk en oolijk]
Zie, vader en moeder
zijn druk aan het hooien.
Drie meisjes, die vroolijk met bloemen zich tooien.
En wild, op en neder,
de velden doorsnellen, Vervolgen en vangen
de bonte kapellen, Wat schept haar dat net Een schat van pret!
8
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
9
Tom en Betje komen uit den winkel weer.
En de wilde regen slaat en klettert neer;
Maar zij loopen veilig, dood op hun gemak, Wien toch deert de regen
onder zulk een dak?
10
Wij zijn op weg naar de boerderij, Daar vinden we moeder - en plukken vrij, We maken nu tevens een rit met Jan.
En passen wel goed op den kleinen man.
Piet speelt voor paard en ik zelf ben de knecht. - Benieuwd om te weten
wat moe er van zegt!
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
11
12
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
13
De zon schijnt op de groene wei, Daar danst en zingt de jonge rei, Wijl d' oude man met stillen lach, Denkt aan zijn eigen jongen dag.
14
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
15
Wat hebben Marie en Alida Een heerlijken dag bij Grootmama, De nijvere bij vliegt in en uit,
En zamelt den honig met gonzend geluid, En al is nu ook grootmoe geen nijvere bij, Geloof me, een provisiekast heeft toch ook zij.
16
Daar loopt, al zingend, een meisjes-koor, Het oog in het boek, onze straten door;
'k Zal maken, dat ik er alles van hoor.
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
17
't Zijn snuggere jongens, die gij hier ziet, En dikke vrinden; maar eens zijn zij 't niet, Want Wim houdt het meest van eieren zoeken En Jaap zegt: hij meer nog van pannekoeken.
18
Zie Jan en Anne met bessen belaàn, Al paardje spelend, naar huis toe gaan, Wijl Truitje haar vrachtkar met appelen vult
En ondertusschen eens rondkijkt en smult.
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
19
20
Kom, Koos, breng eerst uw mandje weg, En maak wat beter voort,
Dan kunt gij bloemen plukken gaan, En praten ongestoord!
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
21
22
Daar wordt wat verhandeld tusschen die drie, Geen mensch, die het hoort, dan alleen kleine Mie,
Zeg Mie, staat Sofie nu alweer te verhalen Hoe kipje haar eendjes uit het water wou halen?
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
23
24
Ze mochten op 't kerkhof bij grootvader komen!
Daar zijn ze. Ze hebben een kleine kar, Een hark en een klepmandje meegenomen,
En helpen nu grootvader.... glad in de war.
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
25
26
Klaas wordt soldaat, hij pakt bijeen Al wat hij heeft, - daar gaat hij heen!
Maar Guurtje, met de kleine Da, Kijkt nog, zoolang ze kan, hem na.
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
27
28
Daar komen de gasten, we kunnen ze al zien, En zullen hun room en eieren biên.
De kleintjes, die duchtig veel kattekwaad plegen, Zijn in dit bizonder geval wat verlegen.
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
29
30
De ploeg is wel scherp en de paarden zijn klaar;
Maar hard is de bodem en de arbeid is zwaar, Dus komt daar ons Betjen, een kruik in de hand, Met water gevuld, voor haar broer op het land.
De wachter, die met haar gaat, lijkt mij vrij tam;
Hij bijt niet, noch blaft, want het is maar een lam.
Kate Greenaway, Vroolijk en oolijk
31