• No results found

Juridisch cahier voor de internaten, tehuizen en internaten met permanente openstelling van het GO!

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Juridisch cahier voor de internaten, tehuizen en internaten met permanente openstelling van het GO!"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Juridisch cahier voor de internaten, tehuizen en

internaten met permanente openstelling van het GO!

18-6-2020 Team Internaten/IPO

Huis van het GO!

Willebroekkaai 36

(2)

Inhoudsopgave

Doel van het juridisch cahier 4

Aansprakelijkheid 6

Actief pluralisme 8

Algemene rechtsbeginselen 9

Ambtsgeheim en beroepsgeheim 10

Behoorlijk bestuur 18

Beroepsprocedure tegen definitieve uitsluiting 24

Betreden / doorzoeken van kamers - fouilleren 24

Bewind over meerderjarige te beschermen personen (voorheen: verlengde minderjarigheid) 26

Camerabewaking 26

Crisissituaties 29

Definitieve verwijdering van internen 30

Drugs en alcohol 31

Eenzijdige stopzetting : van toepassing op de kinderen en jongeren met een jeugdhulpmaatregel 34

Grensoverschrijdend gedrag 35

GSM-gebruik 35

Inbeslagname van goederen 38

Inschrijvingsbeleid 39

Kalenderdagen, schooldagen, lesdagen, werkdagen 40

Klachtenprocedure 41

Kostgelden ( en huurgelden) 42

Leeftijdsgebonden toelatingen 46

Medische handelingen (Bron: Advies over verzorgende en verpleegkundige handelingen in het basis-

en secundair onderwijs – Vlor, 2016) 47

Medische kosten 48

Meerderjarige internen 49

Ondertekening van het internaatreglement 50

Onttrekken aan toezicht 50

Orde en tucht 51

Ouders 54

Pedagogisch project van het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (PPGO) 54

Privacywetgeving 55

Procedures beschrijven in het internaatreglement 55

Publicatie van beeldmateriaal (Bron: Jeugdrecht.be) 56

Reclame en sponsoring 58

Reageren op seksueel gedrag binnen het internaat 58

Rookbeleid 69

Samenwerking met de politie 71

Spaargelden 73

Suicideproblematiek 74

Toedienen van medicatie 74

Veiligheidsaspecten 75

Evacuatieoefeningen 76

Infrastructuurplannen, interventiedossier en noodprocedures 76

Brandalarminstallatie en brandmelders/rookmelders 77

Veiligheidsverlichting 77

Brandbeschermings- middelen 77

Rookdetectoren en gasdetectoren (waarschuwing) 78

Risico 78

Vragen 78

(3)

Verzekeringen 78

(4)

Doel van het juridisch cahier

De internaten van het GO! zijn samen met ouders*, partner in de opvoeding van de internen. Internaten bieden verblijf en begeleiding aan voor schoolgaande kinderen en jongeren voor en na de schooluren.

De meeste internaten zijn niet open tijdens het weekend en de schoolvakanties.

De tehuizen voor schipperskinderen en foorreizigers, het tehuis Kuurne en de internaten met permanente openstelling (IPO) vormen hier uitzonderingen op. De tehuizen voor foorreizigers en schipperskinderen kunnen ook verblijf op schoolvrije dagen organiseren als een kind/jongere behorende tot die doelgroep daar behoefte aan heeft. Het tehuis Kuurne en de IPO bieden een continuüm van verblijf op schooldagen en schoolvrije dagen en organiseren dus residentieel verblijf.

Alle internaten zijn onderwijsinstellingen. Daarvoor baseren we ons op rechtspraak. Het Grondwettelijk hof oordeelde daarover in arresten nr. 26/92 van 2 april 1992 en 23/95 van 2 maart 1995.

Het Grondwettelijk Hof rangschikt internaten onder het begrip “onderwijsinstelling”, op grond van de overweging dat alles wat rechtstreeks verbonden is met de onderwijsverstrekking als onderwijsinstelling moet worden beschouwd. Daardoor komen internaten ook in aanmerking voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Bovendien werd geargumenteerd dat het bestaan van internaten in bepaalde gevallen noodzakelijk kan zijn om de ouders daadwerkelijk de mogelijkheid te bieden voor de vrije schoolkeuze.

In 1998 heeft de toenmalige Minister van Onderwijs gepreciseerd dat dit arrest evenwel niet betekent dat alle bepalingen die betrekking hebben op scholen ook van toepassing zouden moeten zijn op internaten.

Er is momenteel nog geen omvattend juridisch kader voor de procedures binnen de internaten.

Rekening houdende met de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof is er nood aan onderbouwde procedures in functie van gelijkberechtiging van de internen binnen de internaten en om internaten zoveel mogelijk te vrijwaren van juridische problemen.

De internaten zijn gehouden om de algemene rechtsbeginselen na te leven.

Door onderbouwde procedures op te stellen en deze na te leven vermijdt het internaat juridische problemen. Een reglement kan niet alle situaties voorzien. Door in het reglement met niet-limitatieve opsommingen te werken, is het mogelijk om een probleem dat zich voordoet, maar niet bij naam opgesomd staat in dit reglement, toch te kunnen oplossen.

Door in het reglement bv. te verwijzen naar ernstige overtredingen, met vermelding van een niet- limitatieve opsomming van voorbeelden, kunnen alle mogelijke zware overtredingen hier ondergebracht worden

*Het begrip “ouders” is vanuit een juridisch perspectief duidelijk gedefinieerd. Daartegenover staat dat in onze snel evoluerende maatschappij, er verschillende gezinsvormen zijn. Dat vergt soms ook een pragmatische aanpak.

 De personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte, of in feite de minderjarige intern onder hun bewaring hebben.

 In het geval de leerling meerderjarig is, wordt onder dit begrip de meerderjarige intern verstaan, tenzij in het geval van de meerderjarige een beschermde persoon is.

(5)

Wie weet wat?

Nathalie De Decker Samenwerking Onderwijs-Welzijn vanuit CLB focus

nathalie.de.decker@g-o.be

Marianne De Paduwa Algemene informatie over de internaten en samenwerking Onderwijs-Welzijn

marianne.de.paduwa@g-o.be (02) 790 96 70

(0474) 46 51 27 Stijn Desomer Functionaris voor gegevensbescherming

- DPO

stijn.desomer@g-o.be

Petra De Vis Juridisch advies petra.de.vis@g-o.be

(02) 790 93 48

Liesbeth Hendrix Algemene informatie over de internaten liesbeth.hendrix@g-o.be (02) 790 93 94

Guy Linten Gemeenschappelijke preventiedienst guy.linten@g-o.be Hilde Simillion Algemene klachtenprocedure hilde.simillion@g-o.be

Herman Taels Evalueren en functioneren van personeelsleden

herman.taels@g-o.be

Sophie Van Cauwenberghe Juridische info model van internaatreglement

sophie.van.cauwenberghe@g-o.be

Sofie van den Bussche Decreet rechtspositie voor de minderjarige, ambtsgeheim en beroepsgeheim, landschap integrale jeugdhulp, ouderlijk gezag

sofie.van.den.bussche@g-o.be

Johan Vandeweghe Juridisch advies inzake aansprakelijkheid en verzekeringen

johan.vandeweghe@g-o.be

Pedagogische begeleidingsdienst marjanne.de.smet@g-o.be

(6)

Aansprakelijkheid

Aansprakelijkheid van de internen

Minderjarige internen

Het Artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt het volgende: “Men is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke men veroorzaakt door zijn eigen daad maar ook voor die welke veroorzaakt wordt door de daad van

personen voor wie men moet instaan of van zaken die men onder zijn bewaring heeft.

De vader en de moeder zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen.”

Artikel 1384, lid 2 B.W. stelt ten aanzien van de vader en de moeder een betwistbaar vermoeden van aansprakelijkheid in. Dat betekent dat aansprakelijkheid kan betwist worden door het bewijs te leveren dat de feiten die aan de grondslag liggen van de schade niet het gevolg zijn van een gebrek aan toezicht of een tekortkoming in de opvoeding van hun minderjarig kind. Vanzelfsprekend kan daarnaast ook overmacht worden ingeroepen.

Het vermoeden van betwisting van aansprakelijkheid van artikel 1384, 2de lid B.W. is ook van toepassing op de ouder die niet het ouderlijk gezag uitoefent. Enkel de vader en de moeder kunnen aansprakelijk gesteld worden voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen. Hieruit volgt dat deze bepaling niet van toepassing is op personen die niet de hoedanigheid van “vader en moeder” bezitten.

Artikel 1384, 2de lid B.W. dient beperkend te worden geïnterpreteerd; het kan bijgevolg niet worden ingeroepen ten aanzien van de grootouders, de broers en zusters, de pleegvoogd, de pleegouders, de stiefvader of stiefmoeder, de ooms en tantes, de voogd en toeziende voogd en de instelling of de personen die belast zijn met het toezicht op het kind.

Het is evenwel niet uitgesloten dat zij op grond van een persoonlijke fout (artikel 1382-1383 B.W. of in een andere hoedanigheid (bv. meester, aansteller, onderwijzer)) aansprakelijk worden gesteld. Een algemene aansprakelijkheid voor de daad die iemand anders stelt op grond van artikel 1384, 1ste lid B.W.

werd echter door het Hof van Cassatie verworpen.

Tenslotte kan worden opgemerkt dat zelfs indien de minderjarige op het ogenblik van de feiten onder het toezicht stond van derden, de ouders als aansprakelijk worden beschouwd voor een fout in de opvoeding.

Het Burgerlijk Wetboek is duidelijk, wat het beeld over de huidige samenleving betreft, achterhaald.

Waar de vader en de moeder staat vermeld, slaat dit ook op de vader en de vader, de moeder en de moeder of de alleenstaande ouder.

Minderjarigen geplaatst in het internaat

Bij de plaatsing door de jeugdrechter van een minderjarige in een internaat kunnen er voorwaarden opgelegd worden waaraan de minderjarige zich zal moeten houden. Elk geval wordt apart beoordeeld.

De verplichtingen/aansprakelijkheid van de beheerder zijn voor elk geval verschillend Aansprakelijkheid van de meerderjarige internen

(7)

Internen die meerderjarig zijn, zijn persoonlijk aansprakelijk, ook indien ze bij de ouders gedomicilieerd zijn. Meerderjarige internen staan ook zelf in voor de betaling van schulden en boetes.

Aansprakelijkheid van het internaatteam

In deze rubriek hebben wij een oplijsting gemaakt van de veelgestelde vragen.

Hoe wordt het maximum aantal internen dat kan begeleid worden bij activiteiten bepaald?

Het internaat treedt op als goede huisvader, dat is de baseline. Dit betekent dat het moet handelen zoals een normaal, voorzichtig en redelijk begeleider zou doen in dezelfde feitelijke omstandigheden.

Het internaat moet correct handelen, gebaseerd op de algemene normen en waarden.

Bij de vaststelling van het aantal begeleiders zal de instelling zich laten leiden door het principe van de

“goede huisvader”. Concrete omstandigheden zoals de leeftijd van de internen , de mate waarin de internen verantwoordelijk zijn voor het eigen handelen, de mate van autonomie van de internen, de omgeving en de aard van de activiteit, zullen mee het aantal begeleiders bepalen.

Zo is het evident dat een groep van twintig kleuters niet door slechts één iemand kan worden begeleid voor een uitstap naar een pretpark.

Als het internaat aansprakelijk kan worden gesteld (bij ongeval bijv.), dan dekt de schoolpolis, afgesloten door de scholengroep, deze aansprakelijkheid.

Mag een opvoeder alleen met zijn/ haar leefgroep op uitstap gaan?

Teams moeten zich gedragen als een “goede huisvader”. Dit betekent dat men zou handelen zoals een normaal, voorzichtig en redelijk opvoeder zou doen in dezelfde feitelijke omstandigheden. Afhankelijk van het aantal leerlingen van de leefgroep, de leeftijd en de persoonlijke verantwoordelijkheidszin en autonomie van de leerlingen (vb. onderscheid tussen gewoon – buitengewoon onderwijs, tussen een zesjarige en een twaalfjarige enz.) moet er worden beslist hoeveel opvoeders er mee moeten. Deze beslissing moet genomen worden als een goede huisvader.

Zo kan of moet er een duidelijk onderscheid worden gemaakt in het toezicht over leerlingen van bijv.

het eerste en zesde leerjaar basis of secundair onderwijs, in het toezicht over kinderen van een eerste kleuterklas en van het eerste leerjaar, samen met een onderscheid in de soort van activiteit zoals een gewone bos-, park- of strandwandeling of museumbezoek en een (sport)activiteit waaraan risico’s zijn verbonden.

Mag men op het internaatsdomein / buiten het internaatsdomein (bijv. daguitstap, zomerkamp, …) minderjarige internen zonder toezicht een activiteit laten uitvoeren?

Het internaat treedt op als goede huisvader. Dit betekent dat het moet handelen zoals een normaal, voorzichtig en redelijk begeleider zou doen in dezelfde feitelijke omstandigheden.

Wanneer de beheerder een beslissing neemt moet hij rekening houden met de leeftijd en de maturiteit van de internen, de omgeving en de aard van de activiteiten.

Het begrip toezicht kan verschillend worden ingevuld naargelang de leeftijd van de internen, de omgeving en de aard van de activiteiten. Bijvoorbeeld: een oogje in t zeil houden of daadwerkelijk van dichtbij toezicht houden.

(8)

Indien opvoeders spullen van internen in bewaring nemen, wie is dan verantwoordelijk in geval van bijv. diefstal?

Bewaring zit vervat in artikel 1384 BW: “men is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke men veroorzaakt door zijn eigen daad maar ook voor die welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan, of van zaken die men onder zijn bewaring heeft. “

Dit moet echter genuanceerd worden. De bewaarnemer, hier een lid van het internaatteam, is slechts aansprakelijk wanneer hij ten aanzien van de ontvangen zaak minder zorgvuldig is geweest dan voor zijn eigen zaken. De opvoeder moet zich gedragen als een “goede huisvader”. Dit wil zeggen dat hij moet handelen zoals een normaal, voorzichtig en redelijk opvoeder zou doen in dezelfde feitelijke omstandigheden.

Mogen opvoeders internen vervoeren met hun wagen? Moeten zij in het bezit zijn van een rijgeschiktheidsattest?

Ja, opvoeders mogen internen vervoeren met de eigen wagen. Doet er zich een schadegeval voor, dan is de intern gedekt door de verplichte motorrijtuigenverzekering afgesloten door de bestuurder. In het bezit zijn van een rijgeschiktheidsattest is niet nodig.

Wanneer het gaat om vervoer georganiseerd (op geregelde basis en bezoldigd) en uitgebaat door de werkgever dan moet men wel beschikken over een rijgeschiktheidsattest. Het moet gaan om een voertuig dat ter beschikking wordt gesteld door de werkgever

Welke verplichtingen heeft een beheerder/opvoeder die internen met eigen wagen vervoert?

De burgerlijke aansprakelijkheid van de beheerder/opvoeder voor alle (materiële, morele en lichamelijke) schade aan derden en de internen die hij vervoert, wordt gedekt via de verplichte motorrijtuigenverzekering. De bestuurder moet wel beschikken over een geldig rijbewijs.

De vereiste van een rijgeschiktheidsattest hangt af van de aard van het vervoer, sporadisch of geregeld – betalend of kosteloos vervoer. Een rijgeschiktheidsattest is vereist bij geregeld en bezoldigd vervoer.

Gaat het om bijvoorbeeld het sporadisch thuisbrengen van een intern dan is een rijgeschiktheidsattest niet vereist.

Actief pluralisme Interne leerlingen

De Raad geeft uitvoering aan zijn beslissing van 11 september 2009.

Het internaatreglement dient minimaal deze tekst te bevatten.

In ons internaat is het de interne leerlingen en alle residenten niet toegelaten om levensbeschouwelijke kentekens te dragen. Met interne leerlingen worden ook bedoeld de residenten (internen die gebruik maken van een residentieel verblijf)/ huurders (hogeschoolstudenten)

Het verbod geldt voor alle zichtbare levensbeschouwelijke kentekens. Het verbod is van toepassing tijdens alle activiteiten, zowel binnen als buiten de internaatmuren.

Het huurcontract voor de residenten vermeldt het verbod op het dragen van levensbeschouwelijke symbolen binnen het internaatsdomein.

(9)

Personeel

In elke instelling van het GO! is het de personeelsleden niet toegelaten om levensbeschouwelijke kentekens te dragen.

https://probeheer.g-o.be/blog/Documents/GO!_Visietekst_Actief%20burgerschap_DEF.pdf

Algemene rechtsbeginselen

Er is nog geen niveaudecreet voor de internaten.

De huidige regelgeving is erg summier en biedt geen antwoorden op de vele vragen die er zijn in het werkveld. Omdat internaten als

onderwijsinstellingen worden beschouwd kunnen we ons baseren op de vigerende

onderwijsregelgeving. Gelet op de specificiteit van de internaten (leefomgeving voor de internen) grijpen we voor sommige kwesties terug naar de algemene rechtsbeginselen.

Algemene rechtsbeginselen zijn fundamentele opvattingen die behoren tot het wezen van een samenleving en die geacht worden van een dergelijk groot belang te zijn, dat zij juridisch

normerend zijn. Het zijn zeer vaak ongeschreven, (vaak maatschappelijke) vrij abstracte normen en waarden. In zekere zin zijn het rechtsnormen op het meest abstracte niveau (vb. zoals je behoorlijk gedragen). Alhoewel zij bijna nooit expliciet geformuleerd worden, vormen zij de onderliggende

beweegreden voor vele andere, geschreven wetten en regels. Zij zijn afdwingbaar voor de rechtbank. Zij laten toe de wet aan te vullen, te interpreteren en soms zelfs bij te sturen, wanneer die wet onvolledig of onduidelijk is.

Algemene rechtsbeginselen worden niet voorgeschreven door de wet, maar "gevonden" door de rechter. Vaak zal er uit verschillende wetteksten éénzelfde gedachte voortkomen. Die gedachte zal bestendigd worden door de erkenning ervan als algemeen rechtsbeginsel (bv in België door het Hof van Cassatie). (Bron: Wikipedia)

Een belangrijk algemeen rechtsbeginsel is het beginsel van behoorlijk bestuur; dit vindt slechts toepassing bij ontstentenis van een uitdrukkelijke bepaling van de wetgever over wat dat dan exact is.

De Raad van State stelt dat elke bestuursoverheid zich in de uitoefening van haar bevoegdheid moet gedragen overeenkomstig de eisen van “behoorlijk bestuur” zonder dat het vereist is dat zodanig gedrag bij uitdrukkelijk voorschrift is opgelegd.

De beginselen krijgen de functie van rechtsnormen omdat zij voor rechtstreekse toepassing vatbaar zijn.

D.w.z. dat bij niet-naleving van de beginselen er beroep kan worden aangetekend bij de inrichtende macht. Zo kan een ouder beroep aantekenen bij de scholengroep. Bij schending van deze beginselen kunnen zij het internaat hiervoor ook voor de rechter dagen.

Het overheidshandelen werd én aan wettenrecht én aan rechtersrecht getoetst. De beginselen van behoorlijk bestuur worden dagelijks door de rechter als toetsingsnorm en door het bestuur als richtsnoer gehanteerd. De overheid (i.c. het internaat/de scholengroep) wordt in haar handelen

(10)

verplicht de beginselen te hanteren en te respecteren. Zo niet volgt als sanctionering door de Raad van State, de schorsing of de vernietiging van de administratieve rechtshandeling.

Deze beginselen stellen in concreto voorwaarden waaraan de uitoefening van discretionaire bevoegdheid (dit is de vrije beslissingsruimte van de rechter) moet voldoen en zijn als dusdanig te beschouwen als rechtsnormen, zij het vage rechtsnormen. Dit zijn dus dwingende gedragsregels (rechtsnormen) van bestuursfatsoen.

Enkele regels werden door de wetgever gecreëerd: het gelijkheidsbeginsel (grondwet), het verbod van machtsafwending (de gecoördineerde wetten op de Raad van State), de formele motiveringsplicht (wet).

De overige regels (fairplay, materiële motiveringsplicht, rechtszekerheid, …) vinden hun oorsprong in het rechtersrecht. Jurisprudentie is ‘rechtersrecht’. Het wordt gemaakt door de rechter die de wet uitlegt en daaraan nieuwe betekenissen geeft, of die oude betekenissen in stand houdt. Dat moet haast wel, want de wet kan nooit alles regelen, er ontstaan altijd uitzonderingsgevallen en twijfelgevallen. Soms wordt er door de wetgever met opzet een keuzevrijheid aan de rechter gegeven. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer iets binnen ‘een redelijke termijn’ moet gebeuren. De rechter kan in zo’n geval zelf beslissen hoe die termijn wordt uitgelegd (Bron: Wet & Recht)

Ambtsgeheim en beroepsgeheim

Voor de personeelsleden van de internaten en tehuizen voor foorreizigers en schipperskinderen

Opvoeders en beheerders hebben een ambtsgeheim.

Ambtsgeheim: de persoon die gebonden is door het ambtsgeheim moet discreet omgaan met vertrouwelijke informatie waarvan hij kennis krijgt tijdens de uitoefening van zijn ambt. Een drager van een ambtsgeheim kan zich niet beroepen op het zwijgrecht.

Beheerders en opvoeders in de

hogergenoemde internaten van het GO!

vallen onder de toepassing van het

decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs. Zij hebben een ambtsgeheim zoals bepaald in artikel 11 van dit decreet:

“De personeelsleden zijn ertoe gehouden het ambtsgeheim te bewaren”.

Dit moet worden gelezen in samenhang met artikel 8 in het decreet rechtspositie dat als volgt luidt:

“De personeelsleden moeten zich in hun dienstbetrekkingen en in hun omgang met de leerlingen, de ouders van de leerlingen en het publiek op een correcte wijze gedragen.”

De personeelsleden moeten alles vermijden dat het vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun functie in het onderwijs.

Beheerders en opvoeders in hogergenoemde internaten hebben ambtsgeheim waaraan een niet

(11)

strafrechtelijk sanctioneerbare discretieplicht verbonden is. Het ambtsgeheim is wel tuchtrechtelijk sanctioneerbaar. Ook wie ambtsgeheim heeft moet discreet met informatie omgaan.

Daarnaast hebben zij echter meldingsplicht op basis van de ambtelijke aangifteplicht zoals voorzien in artikel 30 Wetboek van Strafvordering: ”Iedere gestelde overheid, iedere openbare officier of

ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of van een wanbedrijf, de verplichting om daarvan kennis te geven aan de procureur des Konings.” Het gaat hierbij wel om een morele verplichting, er is namelijk geen strafmaat bepaald. Ook hier behoort een tuchtsanctie wel tot de mogelijkheden.

Voor de personeelsleden van de internaten met permanente openstelling (IPO) en het tehuis Kuurne

De personeelsteams van deze instellingen werken, door de specificiteit van hun instellingen, mee aan de realisatie van Jeugdhulp en vallen dan ook onder dit toepassingsgebied. Deze personeelsleden hebben beroepsgeheim.

Artikel 7 decreet Integrale Jeugdhulp: Met behoud van de toepassing van artikel 72 tot en met 76, waaronder het gezamenlijk en gedeeld beroepsgeheim, zijn alle personen die hun medewerking verlenen aan de toepassing van dit decreet, gebonden door de geheimhoudingsplicht met betrekking tot de gegevens waarvan ze bij de uitoefening van hun opdracht kennis krijgen en die daarmee verband houden. Elke overtreding van dit artikel wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro. Dit artikel legt aan een brede groep mensen een zwijgplicht op. Het gaat, naast de medische beroepsbeoefenaars, om "alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn

toevertrouwd". Dit zijn wat men noemt 'noodzakelijke vertrouwensfiguren', personen die hun functie niet kunnen vervullen als ze niet in alle vertrouwelijkheid kunnen werken en principiële geheimhouding kunnen garanderen. Die omschrijving is van toepassing op de personeelsleden van het tehuis Kuurne en van de IPO omdat zij meewerken aan de realisatie van Jeugdhulp.

Het belangrijkste onderdeel van het beroepsgeheim is de zwijgplicht. Wie in een vertrouwelijke relatie staat ten opzichte van een hulpvrager, zoals bijvoorbeeld een opvoeder in een vertrouwelijke relatie staat tot een kind/jongere, zal de informatie die hij of zij te weten komt, geheim moeten houden. Deze zwijgplicht vindt haar basis in de overweging dat een hulpvrager zijn verhaal aan de hulpverlener moet kunnen toevertrouwen om geholpen te worden en er zeker moet van zijn dat die informatie niet wordt doorverteld. Immers, als je in vertrouwen hulp zoekt bij een hulpverlener en er zou geen

beroepsgeheim zijn, dan zou dat het vertrouwen op de helling zetten en de drempel om naar hulpverlening toe te stappen soms nog hoger maken.

Het beroepsgeheim betekent dat een lid van het internaatteam de vertrouwelijke informatie niet zomaar mag doorgeven aan anderen (zwijgplicht) . Met vertrouwelijke informatie wordt bedoeld dat de informatie je moet toevertrouwd zijn of dat je ze zelf hebt vastgesteld of vernomen uit het dossier van het kind/de jongere. Het is eveneens mogelijk dat je deze informatie verneemt van andere

hulpverleners die betrokken zijn bij het kind of jongere. Het gaat over informatie die je verkrijgt tijdens de uitoefening van je beroep.

Het doorbreken van de zwijgplicht kan alleen wanneer bepaalde voorwaarden voldaan zijn, bijvoorbeeld wanneer een kind/jongere in acuut gevaar verkeert.

Als je aan bepaalde wettelijke voorwaarden voldoet mag je dan spreken (spreekrecht/zwijgrecht).

Telkens moet de afweging gemaakt worden in het belang van de leerling. Als je mag spreken volgt nog de afweging of je wil spreken en welke informatie je wil geven.

Indien er sprake is van een noodsituatie moet je alles ondernemen om ervoor te zorgen dat het gevaar stopt, dit houdt echter niet noodzakelijk een melding aan justitiële of politionele instanties in. Indien het

(12)

gevaar kan wijken door bv. het inschakelen van hulpverleners, het betrekken van de context,… is voldaan aan de hulpverleningsplicht. Het gaat hier dus niet om een meldingsplicht.

In een aantal gevallen is er ook sprake van een meldingsrecht aan de Procureur, dit op basis van artikel 458bis Strafwetboek: “Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en hierdoor kennis heeft van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen 371/1 tot 377quater, 379, 380, 383bis, §§1 en 2, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409, 423, 425, 426 en 433quinquies, gepleegd op een minderjarige of op een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, (+

partnergeweld vanaf 01/03/2013), gebruiken van geweld, gepleegd omwille van culturele drijfveren, gewoontes, tradities, religie of de zogenaamde “eer”, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, kan, onverminderd de verplichtingen hem opgelegd door artikel 422bis, het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings, hetzij wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de bedoelde kwetsbare persoon en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, hetzij wanneer er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of bedoelde kwetsbare personen het slachtoffer worden van de in voormelde artikelen bedoelde misdrijven en hij deze integriteit niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen.”

Om gebruik te kunnen maken van dit meldingsrecht moet aan een aantal voorwaarden voldaan worden:

Er moet reeds een misdrijf hebben plaatsgevonden, meer specifiek gaat het om volgende misdrijven:

Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting, voyeurisme, grooming (372 tot 377), doodslag (392 tot 394), opzettelijk doden en lichamelijk letsel toebrengen (396 tot 405ter), verminking van genitaliën (409), verlating (423), onthouden van voedsel of verzorging (425 en 426). Enkel wanneer er sprake is van één van deze misdrijven kan dit meldingsrecht gelden.

Ten tweede moet er sprake zijn van een ernstig en dreigend gevaar voor het slachtoffer of van een gewichtig of reëel gevaar voor anderen.

Ten derde moeten ook de potentiële slachtoffers aan een aantal voorwaarden voldoen; het dient te gaan om een minderjarige of een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, partnergeweld , een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid. Deze voorwaarden gelden ook voor de potentiele andere slachtoffers.

Tot slot mag er enkel gemeld worden indien men niet zelf of met behulp van anderen het gevaar kan afwenden. Dit meldingsrecht (geen plicht!) moet dus gezien worden als een ultieme remedie. De melding mag enkel rechtstreeks bij de Procureur gebeuren, niet bij de politie, dit zou een schending van het beroepsgeheim inhouden.

(13)

Het wringend schoentje: communicatie tussen internaat en IPO en de rol van het CLB

Uitwisseling tussen IPO en internaat

IPO behoort tot het toepassingsgebied van integrale jeugdhulp sinds 01/09/2016. Dit betekent dat het personeel van een IPO gebonden is aan artikel 7 van het decreet Integrale jeugdhulp: “Met behoud van de toepassing van artikel 72 tot en met 76, waaronder het gezamenlijk en gedeeld beroepsgeheim, zijn alle personen die hun medewerking verlenen aan de toepassing van dit decreet, gebonden door de

geheimhoudingsplicht met betrekking tot de gegevens waarvan ze bij de uitoefening van hun opdracht kennis krijgen en die daarmee verband houden.

Elke overtreding van dit artikel wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro.”

De internaten GO! werden niet meegenomen in de transitie en maken dus geen deel uit van

toepassingsgebied van integrale jeugdhulp. De IPO-werking is echter onbestaande zonder de daaraan gekoppelde internaatwerking. Anders is het onmogelijk 7/7 verblijf aan te bieden.

We kunnen aldus concluderen dat het internaat, onrechtstreeks, zijn medewerking verleent aan de uitvoering van het decreet integrale jeugdhulp, namelijk het aanbieden van verblijf op schooldagen om op deze wijze een 7/7 verblijf te kunnen garanderen. Voor wat betreft de internaatwerking voor de kinderen die daar verblijven met een module verblijf IPO zijn zij aldus gebonden aan de

geheimhoudingsplicht zoals vermeld in artikel 7 decreet IJH.

Wat de internen, met enkel verblijf op schoolvrije dagen (5/7) betreft, verandert er niets aan de huidige situatie. De informatie betreffende de internen wordt niet gedeeld met het IPO-team daar zij niet betrokken zijn bij de begeleiding van deze kinderen/jongeren. Het internaatpersoneel is wat deze kinderen/jongeren betreft gehouden aan het ambtsgeheim en niet aan de geheimhoudingsplicht zoals vermeld in artikel 7 van de decreet betreffende de integrale jeugdhulp.

Deze redenering zorgt ervoor dat informatie-uitwisseling tussen internaat en IPO voor wat betreft kinderen die een module verblijf in een IPO hebben gerechtvaardigd is onder de noemer ‘gedeeld beroepsgeheim’. Gedeeld beroepsgeheim

Finaliteitscriterium

Het feit dat de persoon met wie de vertrouwelijke informatie wordt gedeeld, eveneens gehouden is door het beroepsgeheim, volstaat niet. Het delen van het geheim wordt ook beperkt door de eis dat het onthullen van vertrouwelijke gegevens enkel kan gebeuren aan personen die optreden met dezelfde doelstelling (hulp- of zorgverlening) en ten aanzien van dezelfde cliënt.

Bij de uitwisseling van informatie tussen internaat en IPO is duidelijk voldaan aan het finaliteitscriterium.

Ze staan beiden in voor het 7/7 verblijf van de kinderen die in een IPO verblijven. Internaatmedewerkers verzorgen het verblijf op schooldagen, IPO-medewerkers staan in voor het verblijf op schoolvrije dagen.

(14)

De uitwisseling van informatie tussen deze beide actoren is bovendien noodzakelijk voor de continuïteit van de hulp aan de kinderen/jongeren.

Betrokkenheid bij de hulpverlening

De hulpverlener aan wie informatie zal worden doorgegeven, moet betrokken partij zijn in de concrete hulpverlening aan de cliënt, hij moet dus een hulpverlenende functie uitvoeren.

Rechtstreekse betrokkenheid betekent dat men een vertrouwensrelatie met de cliënt heeft of geacht wordt in de toekomst een vertrouwensrelatie met de cliënt te zullen opbouwen.

Ook aan deze voorwaarde is voldaan binnen de context internaat-IPO. Zij zijn beide duidelijk betrokken bij de hulpverlening ten aanzien van de bewoners.

Noodzakelijkheidscriterium

Slechts die gegevens mogen worden meegedeeld die noodzakelijk en pertinent zijn voor de hulp of zorg aan de cliënt in het algemeen en voor de uitvoering van de opdracht van diegene die de informatie ontvangt in het bijzonder. Men dient het verschil te maken tussen “Need to know” en “Nice to know”.

Bij de uitwisseling van informatie moet er telkens afgewogen worden welke informatie de andere partij nodig heeft om zijn opdracht uit te voeren. Enkel de gegevens die binnen dit kader of deze opdracht relevant zijn, worden gedeeld.

Belang van de cliënt

Het belang van de cliënt staat centraal. De overdracht van toevertrouwde informatie tussen dragers van een beroepsgeheim wordt getolereerd omdat dit noodzakelijk is voor de continuïteit en de kwaliteit van de hulpverlening aan de cliënt.

In de situatie waar er informatie wordt uitgewisseld tussen IPO en internaat is dit in het belang van de bewoners, in functie van de continuïteit van de hulpverlening op schooldagen én op schoolvrije dagen.

Geïnformeerde cliënt

De cliënt moet behoorlijk geïnformeerd zijn over het feit dat de vertrouwelijke informatie zal worden overgemaakt aan derden, de inhoud van de gegevensoverdracht, het doel van de communicatie en de identiteit van de bestemmeling. Het doorgeven van de in vertrouwen meegedeelde informatie mag niet buiten het medeweten van de cliënt om gebeuren. Niet zozeer de instemming van de cliënt wordt geëist als wel de afwezigheid van verzet. Uit het gebrek aan verzet tegen de aangekondigde overdracht van vertrouwelijke informatie kan de impliciete instemming worden afgeleid.

Het wordt sterk aangeraden om duidelijk te communiceren naar cliënten toe dat de informatie- uitwisseling zal plaatsvinden. Men dient de nodige aandacht te besteden aan de verduidelijking van de verschillende functies van deze informatie-uitwisseling en de relevantie ervan. Meest wenselijk wordt dit dan ook opgenomen in de procedure onthaal.

Uitwisseling van informatie met de school

Hier dienen we een opsplitsing te maken tussen informatie-uitwisseling voor wat betreft kinderen die enkel in het internaat verblijven en kinderen met een module IPO.

(15)

Uitwisseling school-internaat (5/7)

In deze situatie blijft alles bij het oude. Het gaat hier om 2 onderwijsinstellingen gebonden aan het ambtsgeheim. Daarbinnen kan aldus relevante informatie gedeeld worden met iedereen die bij het onderwijsgebeuren van de leerling betrokken is. Zodoende stellen zich hier geen problemen voor wat betreft informatie-uitwisseling over internen, met enkel verblijf op schoolvrije dagen (5/7), tussen school en internaat.

Uitwisseling school-internaat & IPO (met module IPO)

Hier stellen zich geen problemen in de richting van school naar internaat en IPO. De school is namelijk gebonden aan ambtsgeheim wat betekent dat er relevante informatie mag uitgewisseld worden met iedereen die bij het onderwijsgebeuren van de leerling betrokken is, het internaat en het IPO bevinden zich in deze situatie.

De andere richting van informatie-uitwisseling, namelijk van internaat en IPO naar school, is

problematischer gezien we hierboven de redenering volgen dat zij ,voor wat betreft kinderen met een module IPO, gebonden zijn aan artikel 7 van het decreet IJH, met name beroepsgeheim. Daar

personeelsleden van de school gehouden zijn aan ambtsgeheim en niet aan beroepsgeheim is zodoende geen uitwisseling mogelijk onder de noemer gedeeld beroepsgeheim.

Hier kunnen we werken met het CLB als draaischijf tussen beide. CLB fungeert op vandaag als draaischijf tussen onderwijs en welzijn, dit kan perfect toegepast worden op deze situatie. CLB kan info uitwisselen met het IPO op basis van het gedeeld beroepsgeheim. Op haar beurt kan het CLB relevante info met de school uitwisselen op basis van artikel 36 decreet CLB.

Voor dagdagelijkse zaken, namelijk informatie die niet verkregen is binnen een vertrouwensrelatie hoeft uiteraard deze weg niet gevolgd te worden.

Maar bv. bij een situatie van seksueel grensoverschrijdend gedrag tijdens het verblijf in IPO kan samen met het CLB afgewogen worden welke info hier noodzakelijk is voor de school, in afstemming met alle betrokkenen.

Uitwisseling van informatie tussen het IPO en andere hulpverleners/voorzieningen

De uitwisseling van informatie tussen IPO en andere diensten/voorzieningen binnen integrale jeugdhulp worden geregeld door artikel 74 en 75/1 uit het decreet betreffende de integrale jeugdhulp.

Artikel 74

De actoren, vermeld in artikel 72, wisselen onder elkaar persoonsgegevens uit met het oog op de uitvoering van de bevoegdheden en taken, geregeld bij of krachtens dit decreet. Met behoud van de toepassing van de verplichtingen en beperkingen die voortvloeien uit de regelgeving over de

bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens of uit de regelgeving van de sectoren, is de gegevensuitwisseling onderworpen aan de volgende voorwaarden :

1° de gegevensuitwisseling heeft alleen betrekking op gegevens die noodzakelijk zijn voor de jeugdhulpverlening;

2° de gegevens worden alleen uitgewisseld in het belang van de personen tot wie de jeugdhulpverlening zich richt;

3° de actoren, vermeld in artikel 72, proberen, zo veel mogelijk, de instemming met de gegevensuitwisseling te verkrijgen van de persoon op wie de gegevens betrekking hebben

(16)

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de vorm waarin en de wijze waarop de persoonsgegevens worden uitgewisseld.

Artikel 75/1

Behalve in de gevallen die bij of krachtens dit decreet zijn bepaald, is elke vorm van gegevensoverdracht verboden tussen enerzijds de jeugdhulpaanbieders die geen gemandateerde voorziening zijn, en

anderzijds de magistraten, belast met jeugdzaken en de sociale diensten.

Het verbod, vermeld in het eerste lid, geldt niet als de betrokken minderjarige, die minstens twaalf jaar is of, als hij jonger is, tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, en zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken op een geïnformeerde en schriftelijke wijze instemmen met de overdracht van gegevens. Het verbod geldt evenmin voor de basisgegevens met betrekking tot:

1° de identificatie van de betrokken partijen;

2° het feit of er jeugdhulpverlening ten aanzien van de minderjarige en, in voorkomend geval, aan zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken is aangevat, wordt voortgezet of is beëindigd.

De gegevensuitwisseling, vermeld in het tweede lid, kan alleen plaatsvinden na een schriftelijke vraag van magistraten, belast met jeugdzaken, of van de sociale diensten met het oog op het bieden van de gepaste jeugdhulpverlening aan de minderjarige, aan zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken.

Artikel 76

Het ondersteuningscentrum en de vertrouwenscentra kindermishandeling kunnen, met behoud van de toepassing van de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens, in de gevallen, vermeld in artikel 34, 41 en 42, § 1, tweede lid, 1° en 3°, zonder voorafgaande instemming van de betrokkene persoonsgegevens verwerken, inclusief de bijzondere categorieën van persoonsgegevens als vermeld in artikel 9, lid 1, van de algemene verordening gegevensbescherming

Bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de opdracht, vermeld in het eerste lid, wordt met toepassing van artikel 23, lid 1, i) van de voormelde verordening, de informatie aan de betrokken minderjarige, zin ouders of, in voorkomend geval, zijn opvoedingsverantwoordelijken, uitgesteld, als een onmiddellijke informatie niet in het belang is van de betrokken minderjarige. De beslissing daarover wordt genomen door het betrokken ondersteuningscentrum of vertrouwenscentrum

kindermishandeling.

De gegevensverwerking en -uitwisseling, vermeld in het eerste en tweede lid : 1° is noodzakelijk om een verontrustende situatie te onderzoeken;

2° is beperkt tot die gegevens die moeten verwerkt of uitgewisseld worden om een verontrustende situatie te onderzoeken;

3° wordt, met toepassing van artikel 23, lid 1, i) van de voornoemde verordening, zo snel mogelijk meegedeeld aan de betrokken minderjarige, zijn ouders en, in voorkomend geval zijn

opvoedingsverantwoordelijken, uiterlijk binnen dertig werkdagen vanaf het moment dat de gegevens worden verkregen, tenzij dat strijdig is met het belang van de betrokken minderjarige.

Iedereen die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht, kan in de volgende gevallen aan een gemandateerde voorziening

inlichtingen verstrekken zonder instemming van de betrokkene, als dat noodzakelijk kan worden geacht om een verontrustende situatie te onderzoeken :

(17)

1° in geval van een verontrustende situatie met een vermoeden van maatschappelijke noodzaak tot jeugdhulpverlening;

2° in het kader van een onderzoek door het ondersteuningscentrum en de vertrouwenscentra kindermishandeling als vermeld in artikel 34, 41 en 42, § 1, tweede lid, 1° en 3°

Uitwisseling van informatie met andere hulpverleners/voorzieningen buiten Integrale Jeugdhulp

Wanneer we informatie wensen uit te wisselen met andere hulpverleners/voorzieningen, buiten het toepassingsgebied van Integrale Jeugdhulp, kan dit dus niet op basis van artikel 74 van het Decreet betreffende de Integrale Jeugdhulp. Deze informatie kan wel uitgewisseld worden indien voldaan is aan de voorwaarden van het gedeeld beroepsgeheim .

De toepassing van deze artikels in de praktijk

Informatie-uitwisseling binnen IJH

Wanneer er gegevens uitgewisseld worden met andere diensten binnen integrale jeugdhulp gaat het enkel om noodzakelijke gegevens, die in het belang van de jongere worden uitgewisseld. Men verkrijgt daarbij zoveel mogelijk de instemming van de betrokkenen. Dit betekent dat er slechts in uitzonderlijke omstandigheden (bv. ouders zijn onbereikbaar, onvindbaar, verblijven in psychiatrie/gevangenis,…) van de instemmingsvoorwaarde kan afgeweken worden.

Informatie-uitwisseling met diensten/voorzieningen/hulpverleners buiten IJH

Bij de uitwisseling van informatie met andere voorzieningen/diensten/hulpverleners, buiten integrale jeugdhulp (bv. huisarts, revalidatiecentra,…) wordt er informatie uitgewisseld volgens de principes van het gedeeld beroepsgeheim.

Informatie-uitwisseling met een gemandateerde voorziening :

vertrouwenscentrumkindermishandeling (VK) en ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ)

Indien we een vraag krijgen van een gemandateerde voorziening, in het kader van een onderzoek naar een verontrustende situatie kan de informatie meegedeeld worden zonder dat de betrokkenen daarvan onmiddellijk op de hoogte gebracht worden.

Vraag naar informatie vanuit parket/sociale dienst jeugdrechtbank

Er kan enkel informatie gegeven worden indien er geïnformeerde en schriftelijke instemming is van alle betrokkenen. Indien niet blijft de informatie beperkt tot identificatiegegevens en de mededeling of er hulpverlening is aangevat, lopend of beëindigd is.

Enkele concrete voorbeelden

 IPO wenst mee te delen aan de school dat:

 De jongere is gaan zwemmen in het weekend

 Een meisje heeft nieuwe schoentjes gekregen, voorzichtig hiermee.

 Lise gaat op vrijdag met de schoolbus naar huis en dus niet naar het IPO.

 We zijn bezig met zindelijkheidstraining op internaat en IPO.

 An voelt zich niet zo lekker sinds gisterenavond.

(18)

In deze situaties stelt zich geen enkel probleem, dit is geen vertrouwelijke informatie en valt dus niet onder het beroepsgeheim.

 We weten dat de jongere blauwe plekken heeft, wij zijn hiermee al bezig.

 Er was een crisis tijdens het weekend waardoor extra aandacht moet besteed worden aan de jongere.

Deze voorbeelden zijn situaties waarbij er ‘need to know’ info gegeven worden zonder daarbij in detail te gaan, cf. nice to know.

 Er was dit weekend een ruzie thuis waarbij mama klappen gekregen heeft van papa. Lisa is daarbij naar de buurvrouw gelopen en de politie werd verwittigd.

 Evelien werd dit weekend verkracht door haar oudere stiefbroer.

Dit zijn situaties die duidelijk onder het beroepsgeheim vallen en waarbij CLB dient betrokken te worden als schakel tussen internaat/IPO en school. Samen kan dan de afweging gemaakt worden welke info noodzakelijk is voor de school.

https://www.kennisplein.be/sites/Jeugdrecht/Pages/Beroepsgeheim.aspx + link naar bundel van Sofie

Behoorlijk bestuur

In het bestuursrecht is sprake van een algemene set geschreven en ongeschreven spelregels waaraan de overheid geacht wordt zich te houden. Deze spelregels worden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur genoemd en zijn hieronder opgesomd. Voor elk van de beginselen hebben we vertaald wat ze betekenen in de context van het internaat. De korte samenvatting is oranje gearceerd.

 Fairplay met begrip van:

- Het recht van verdediging - de hoorplicht - De onafhankelijkheid - de onpartijdigheid

 Motiveringsplicht

 Het verbod van machtsafwending

 Zorgvuldigheidbeginsel

 Rechtszekerheidsbeginsel

 Gelijkheidsbeginsel

 Redelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel

Fairplay

De fairplay beoogt de correcte behandeling van de burgers door de overheid.

Het internaat moet zich onpartijdig opstellen bij het nemen van een besluit en moet de noodzakelijke openheid en eerlijkheid in acht nemen.

Het internaat moet de ouders (en/of de intern) in de mogelijkheid stellen om op te komen voor hun belangen. Op het internaat rust eveneens de plicht om de ouders/de intern correct te informeren.

Het recht van verdediging – de hoorplicht

(19)

Telkens het internaat/de scholengroep overweegt een maatregel te nemen die de intern nadeel berokkent of als kwetsend kan worden ervaren, dienen de betrokkenen (de ouders/de intern) in de mogelijkheid gesteld te worden om voor hun belangen op te komen.

Het internaat (of de scholengroep) heeft de plicht om de ouders of de meerderjarige intern te horen vooraleer een negatieve maatregel genomen wordt.

Minimaal houdt de hoorplicht in dat:

 de betrokkene tijdig opgeroepen moet worden;

 de betrokkene in de oproeping op de hoogte wordt gebracht van de feiten die de intern ten laste worden gelegd;

 de betrokkenen inzage krijgt in zijn dossier.

 hij de nodige tijd moet krijgen om zijn verweer voor te bereiden;

 hij zich mag laten bijstaan door een door hen gekozen vertrouwenspersoon;

 hij gehoord wordt door het orgaan dat bevoegd is tot het nemen van de maatregel;

 van het verhoor een proces verbaal /verslag wordt opgesteld.

De onafhankelijkheid – de onpartijdigheid

Het internaat (de scholengroep) moet in alle omstandigheden onpartijdig zijn en zijn beslissingen in alle onafhankelijkheid nemen. De onpartijdigheid houdt o.a. in dat personen geen beslissing nemen over personen waarmee zij verwant zijn.

Het beginsel van onpartijdigheid van diegene die een tuchtmaatregel neemt, beoogt niet alleen het waarborgen van de objectiviteit, maar moet ook de schijn van partijdigheid wegnemen.

Motiveringsplicht

Het internaat (de scholengroep) moet zijn besluiten goed motiveren: de feiten moeten kloppen en de motivering moet logisch en begrijpelijk zijn.

Een goed gemotiveerde beslissing is een eerste stap om een verdere aanklacht bij de rechter te

vermijden. De motieven moeten toelaten om de precieze draagwijdte van de beslissing te achterhalen.

Deze eis verplicht niet dat alle mogelijke elementen erbij worden vermeld maar enkel die elementen en feiten die van belang zijn voor het voorliggende geval en die een zekere draagwijdte hebben.

 De motivering moet begrijpelijk, logisch en consistent zijn. De motieven dienen de beslissing te dragen.

 De motivering moet aanvaardbaar zijn met het oog op het recht: de beslissing moet genomen worden op basis van de toepasselijke regelgeving.

 De motivering moet aanvaardbaar zijn met het oog op de feiten: de relevante feiten waarop de overheid haar beslissing baseert, moeten vanzelfsprekend bestaan en juist zijn. De vaststelling van de feiten moet juist en volledig zijn.

 De motivering moet aanvaardbaar zijn met het oog op het beleid: administratieve beslissingen dienen begrijpelijk te zijn in het licht van het door het bestuur gevoerde beleid.

De motiveringsplicht wordt opgesplitst in een materiële en een formele motiveringsplicht.

 De “materiële motiveringsplicht” houdt in dat beslissingen moeten gedragen worden door redenen die in rechte en in feite aanvaardbaar zijn en die in het kader van het

legaliteitsonderzoek moeten kunnen worden gecontroleerd.

 Door de “formele motiveringsplicht” dienen de juridische en feitelijke overwegingen die aan een beslissing ten grondslag liggen, in de beslissing te worden vermeld (artikel 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen).

De motieven moeten in de beslissing zelf worden bekendgemaakt. Daarenboven moeten zij afdoend zijn. Het begrip “afdoende motivering” betekent dat de beslissing voldoende door de motivering moet

(20)

gedragen worden. Het begrip “afdoende” houdt in dat de opgelegde motivering in rechte en in feite, evenredig moet zijn aan het gewicht van de genomen beslissing.

Enkel schriftelijke administratieve rechtshandelingen moeten formeel gemotiveerd worden. Ook bij geheime stemming genomen administratieve rechtshandelingen moeten formeel gemotiveerd worden.

De opgelegde motivering moet “uitdrukkelijk” zijn: de redenen van de beslissing moeten worden weergegeven in de beslissing zelf, en moeten samen met de beslissing aan de betrokkene worden meegedeeld. Hierdoor wordt een substantieel vormvoorschrift ingevoerd, eraan voorbijgaan brengt de onwettigheid van de bestuurshandeling met zich mee en volstaat voor het niet toepassen of de

vernietiging van de rechtshandeling.

Uit de verplichting dat de motivering in de akte zelf moet worden opgenomen, vloeit voort dat die motieven uiteraard deel uitmaken van de formeel gemotiveerde beslissing en dit naast het dispositief van de akte (het deel dat de regelgeving bevat).

De motieven zijn de voltrokken feiten. Iedere administratieve rechtshandeling moet gedragen worden door motieven die rechtens en feitelijk aanvaardbaar zijn; met andere woorden door deugdelijke motieven. Zonder motief is er geen handeling (het is één van de samenstellende bestanddelen ervan), zonder deugdelijke motief is er geen wettige handeling.

De materiële motiveringsplicht, m.a.w. de vereiste van deugdelijke motieven, houdt in dat iedere administratieve rechtshandeling op motieven moet steunen waarvan het feitelijk bestaan naar behoren is bewezen en die in rechte ter verantwoording van die handeling in aanmerking kunnen genomen worden. Geen enkele administratieve rechtshandeling mag willekeurig worden genomen

De formele motiveringsplicht is niets anders dan de verplichting om de materiële motivering in het besluit zelf op te nemen. De formele motiveringsplicht is het veruitwendigen van de motieven. De beslissing moet voorafgegaan worden door de overwegingen.

De totale afwezigheid of het klaarblijkelijk gebrek aan formele motivering zal leiden tot de niet- toepassing door de gewone rechter of tot nietigverklaring (eventueel na schorsing) door de Raad van State van de bestreden beslissing.

De kenmerken waaraan de formele motivering moet beantwoorden:

 de motivering impliceert dat wordt verwezen naar de concrete feiten die aan de grondslag liggen van de beslissing;

 de motivering moet de toepasselijke rechtsregels vermelden waarop de overheid haar beslissing steunt;

 de motivering moet eveneens aangeven hoe en waarom die juridische regels uitgaande van de vermelde feiten, tot dergelijke beslissing leiden.

De aanduiding van de juridische overwegingen houdt in dat in de akte moet worden verwezen naar de toepasselijke wettelijke bepaling.

De motivering in feite houdt in dat de precieze, concrete feitelijke gegevens worden aangeduid en waarom, in het licht van de aangehaalde bepalingen, de beslissing werd genomen.

De juridische en feitelijke overwegingen die aan de beslissing ten grondslag liggen, moeten afdoende zijn. In het woord afdoende komt tot uiting de evenredigheid die moet aanwezig zijn tussen het gewicht van de beslissing en de motivering.

In het woord afdoende ligt ook het draagkrachtvereiste: de aangevoerde motieven moeten pertinent zijn en de beslissing verantwoorden.

De verplichting tot een afdoende motivering is een bevestiging van de rechtspraak van de Raad van State inzake de draagwijdte van de motivering. Bij de inhoudelijke afbakening van deze verplichting kan een nuttig beroep gedaan worden op deze rechtspraak die o.m. stelt dat:

(21)

 een te algemene of abstracte motivering, het gebruik van loutere stijlformules, abstracte, nietszeggende of onaangepaste formules niet volstaat;

 de overheid niet verplicht is in te gaan op alle door betrokkene aangevoerde feitelijke en juridische argumenten;

 een motivering is toegelaten die verwijst naar adviezen of voorstellen, op voorwaarde dat de genomen beslissing in overeenstemming is met deze adviezen of voorstellen én op voorwaarde dat de inhoud ervan aan de betrokkene ter kennis werd gebracht;

 een zodanige gebrekkige motivering – bvb. wegens dubbelzinnige motieven zodat het voor de rechtzoekende noch voor de Raad van State mogelijk is om precies te weten op welke grond van welke reden de overheid de bestreden akte nam – staat gelijk met een gemis aan motivering.

Hetzelfde geldt voor een kennelijke tegenspraak in de motieven.

De motivering omsluit niet alle argumenten: alleen die de beslissing kunnen dragen t.a.v. de feiten, het recht en het beleid en ze begrijpelijk maakt. Bovendien staat de omvang van de motivering in een recht evenredige verhouding tot de belangrijkheid van de beslissing.

De conclusie is dat elke administratieve rechtshandeling gemotiveerd dient te zijn, d.i. “dient gesteund op motieven waarvan het feitelijk bestaan naar behoren bewezen is en die in rechte ter verantwoording van die handeling in aanmerking kunnen genomen worden, met name in redelijkheid aanvaardbaar zijn”.

Het verbod van machtsafwending

Het internaat mag de bevoegdheden die het zijn toegewezen, niet te buiten gaan.

Het internaat mag de toegekende bevoegdheden niet aanwenden voor een ander doel.

Machtsafwending kan omschreven worden als de onwettigheid die erin bestaat dat een administratieve overheid de haar met het oog op het bereiken van een bepaald doel van algemeen belang, toegekende bevoegdheden aanwendt voor het bereiken van een ander doel.

Volgens de gevestigde rechtspraak kan er slechts sprake zijn van machtsafwending als:

 het beoogde onrechtmatige doel alleen aanwezig is of althans determinerend is;

 het vreemd doel totaal vreemd is aan de uitgeoefende wettelijke bevoegdheid;

 er een oorzakelijk verband bestaat tussen de feiten en het vermoeden die op het bestaan van het doel wijzen en de bestreden beslissing.

Slechts indien de beoordelings- en de beleidsvrijheid van de overheid zo vaag en ruim is dat de redelijkheidstoets niet meer te hanteren valt om de machtsafwending vast te stellen, heeft de vernietigingsgrond ‘machtsafwending’ enig nut.

De zorgvuldigheidplicht

Het internaat (de scholengroep) moet een beslissing zorgvuldig voorbereiden en nemen: de ouders en de intern correct behandelen, een zorgvuldig onderzoek voeren naar de feiten en belangen, de procedure correct en volledig naleven en een deugdelijke beslissing nemen.

De materiële zorgvuldigheidsnorm wordt aangewend om uit te maken of het bestuur bij de uitoefening van zijn taak is opgetreden met een zodanige mate van zorgvuldigheid t.a.v. diegenen wier belangen bij de taakoefeningen kunnen zijn betrokken, dat deze belangen niet onnodig werden geschaad.

De formele zorgvuldigheidsnorm bestrijkt de voorbereiding van overheidsbesluiten. Hier wordt het terrein betreden van het rechterlijk toezicht op de handelingen van de overheid, in het kader van de uitoefening van discretionaire bevoegdheden. Het bestuur moet, om een rechtmatig besluit te nemen,

(22)

volledig op de hoogte te zijn van de feiten die de voorgenomen beslissing kunnen beïnvloeden. Tevens dienen de feiten zorgvuldig te worden gewaardeerd.

Zo nodig worden betrokkenen gehoord, eventueel worden nadere inlichtingen gevraagd, en indien het noodzakelijk blijkt, wordt advies ingewonnen van deskundigen.

De informatieplicht

Het internaat is verplicht een duidelijke en objectieve voorlichting te verstrekken over zijn activiteiten en procedures. Het internaat is aansprakelijk bij het verstrekken van inlichtingen (= leerstuk van de gewekte verwachtingen.

Het internaat is aansprakelijk voor het verstrekken van verkeerde informatie.

 De geleden schade moet in oorzakelijk verband staan met de onjuiste inlichting.

 Het moet gaan om een duidelijke inlichting waardoor de intern of zijn ouders op het verkeerde been word(t)en gezet.

 Het hoeft niet te gaan om een schriftelijke inlichting.

 De inlichting moet worden gegeven door de bevoegde persoon (bijv. beheerder).

De rechtszekerheidnorm

Het internaat moet zijn besluiten zó formuleren dat de ouders en de intern precies weten waar zij aan toe zijn of wat het internaat van hen verlangt. Bovendien moet het internaat de geldende rechtsregels juist en consequent toepassen.

Dit houdt in dat door het recht rechtszekerheid wordt gecreëerd. De ouders en de intern kunnen erop vertrouwen dat het internaat volgens het recht zal handelen en dat zijzelf binnen de grenzen van de norm mogen handelen. De ouders en de intern hebben er recht op dat het internaat hun rechtspositie duidelijk vaststelt en niet in het vage laat.

Vertrouwensbeginsel

Dit is een vrij recent beginsel, waarvan de grondslag te zoeken valt bij het rechtszekerheidsbeginsel.

Dit beginsel houdt in dat de ouders/de intern van het internaat kan eisen dat het de gecreëerde verwachtingen nakomt.

Het Hof van Justitie erkent het vertrouwensbeginsel uitdrukkelijk als een rechtsbeginsel.

Bepalend is het vertrouwen dat het internaat wekt bij de ouders en de intern.

De gelijkheidsnorm

Het aspect van de gelijkheidsnorm wordt kernachtig gevat in het adagium ‘patere legem quam ipse fecisti’ (respecteer de wet die gij hebt gemaakt).

Deze norm houdt in dat alle personen die in dezelfde feitelijke omstandigheden verkeren op dezelfde wijze behandeld moeten worden.

Het internaat is bij het nemen van individuele beslissingen gebonden door zijn reglementen en

procedures. Internaten die over discretionaire bevoegdheden beschikken, mogen de uitoefening ervan uit eigen beweging inperken door beleidslijnen op te stellen waarnaar zij zich zullen richten.

(23)

Aan ‘gelijkheid’ is voldaan indien:

 gelijke feitelijke situaties door de wet op dezelfde wijze worden behandeld (het objectiviteitscriterium);

 ongelijke situaties kunnen ongelijk behandeld worden (is echter niet noodzakelijk zo). Het objectieve onderscheid tussen de verschillende situaties moet redelijkerwijze in verband staan met het nagestreefde doel (pertinentiecriterium);

 het mogelijk is een ongelijke behandeling in te voeren op voorwaarde dat ermee een geoorloofd doel wordt nagestreefd (verbod van willekeur);

 het ingebrachte onderscheid in verhouding staat tot het beoogde doel (het evenredigheidscriterium).

De Raad van State onderwerpt een verschillende behandeling van burgers aan een grondig onderzoek, dat rond volgende criteria draait:

 De finaliteit van de verschillende behandeling.

De verschillende behandeling dient het algemeen belang te dienen.

 De objectiviteit van de verschillende behandeling.

De verschillende behandeling mag niet afhangen van persoonlijke appreciatie.

 De algemeenheid van de verschillende behandeling.

De verschillende behandeling moet algemeen zijn d.i. alle personen omvatten die zich in dezelfde situatie bevinden, ook al leidt de toepassing ervan tot verschillende resultaten.

 De pertinentie van de verschillende behandeling.

De verschillende behandeling moet toelaten binnen de opgezette doelstelling(en) een gelijke behandeling van de betrokken persoon te bereiken.

 De wettigheid van de verschillende behandeling.

De Raad van State onderzoekt of de verschillende behandeling wettelijk is.

 De evenredigheid van de verschillende behandeling.

Indien een verschillende behandeling wordt uitgewerkt, moet er een redelijke verhouding bestaan tussen het beoogde doel en de aangewende middelen. De naleving van de

gelijkheidsnorm eist dat de beperkingen die aan een aantal personen worden opgelegd niet verder reiken dan noodzakelijk is om het uitgezette doel te bereiken.

De redelijkheidsnorm

Hoe groot de beoordelings- en beleidsvrijheid ook is, de beslissingen van het internaat dienen de toets aan de norm van de redelijkheid te doorstaan. Het is de enige juridische beperking van de vrije

appreciatie van het bestuur dat over een discretionaire bevoegdheid beschikt.

Het internaat moet in alle redelijkheid tot de belangenafweging zijn gekomen; het internaat moet in alle redelijkheid de door haar genomen maatregelen hebben kunnen kiezen.

De “marginale toetsing” is een vorm van beperkte rechterlijke toetsing die de rechter toelaat op te treden indien over de onredelijkheid van het overheidsoptreden geen enkele twijfel bestaat.

Enkel de wijze van de uitoefening van de beleidsvrijheid wordt beoordeeld, niet de inhoud, niet de vrije keuze zelf.

(24)

Beroepsprocedure tegen definitieve uitsluiting

Er bestaat geen wettelijke basis of juridische procedure voor de definitieve uitsluiting van internen. Wij raden u echter aan om de procedure die gehanteerd wordt binnen het onderwijs, over te nemen (Codex SO). Dit om juridische problemen zoveel mogelijk te vermijden.

Dit houdt in dat u verschillende beginselen van behoorlijk bestuur toepast zoals die zijn beschreven in het cahier. De tuchtmaatregelen en de beroepsprocedure tegen de definitieve uitsluiting moeten worden opgenomen in het tuchtreglement (artikelen 123/8 t.e.m. 123/13 Codex SO).

De definitieve uitsluiting is wel de enige tuchtmaatregel waartegen beroep mogelijk is. Dit wordt in het tuchtreglement uitdrukkelijk gestipuleerd. Tevens moet daarbij worden vermeld bij welk orgaan beroep kan worden aangetekend en welke regels de betrokken personen dienen na te leven.

Betreden / doorzoeken van kamers - fouilleren

Het doorzoeken van de kamer van de intern valt onder ‘huiszoeking’.

De term ‘fouilleren’ impliceert naast het onderzoeken van de intern ook het doorzoeken van

persoonlijke voorwerpen zoals kledij en de bagage van de intern. Leden van het internaatteam mogen niet fouilleren.

Betreden / doorzoeken van de kamer van de intern

Het betreden van de kamer van de intern gebeurt overeenkomstig de vooraf gemaakte afspraken die opgenomen werden in het internaatreglement.

Van het recht op privacy kan echter niet op een algemene wijze, voorafgaandelijke wijze afstand worden gedaan. Als de afspraken over het betreden van de kamer in het huishoudelijk reglement worden opgenomen, mag de formulering van dergelijke toelating niet als algemene mogelijkheid, zonder beperking in de tijd of zonder opgave van redenen gebeuren, zo niet holt het de betekenis van art. 15 van de Grondwet (onschendbaarheid van de woning) volledig uit.

Indien het internaatpersoneel dingen vindt in de kamer die niet toegestaan zijn, kunnen die geen aanleiding zijn om een tuchtprocedure op te starten tegen de intern.

Er moet een onderscheid gemaakt worden of het gaat om dingen die negatief zijn voor de intern of voor anderen:

 de veiligheid/gezondheid van de intern zelf:

hygiëne, medisch (pillen), …

 de veiligheid/gezondheid van anderen zonder dat er sprake is van een misdrijf:

beschimmelde eetwaren op de kamer, …

 een vermoeden van misdrijf: waardevolle gestolen goederen op de kamer, wapenbezit (messen), drugs, …

Als het gaat over zaken die niet strafbaar zijn, is er geen enkele wettekst die een kamerdoorzoeking zonder toestemming van de intern toelaat.

Huiszoeking

(25)

De kamer van de intern geldt als woning en is overeenkomstig artikel 15 van de Grondwet

onschendbaar. Voor het doorzoeken van de kamer is ofwel een huiszoekingsbevel of de toestemming van de meerderjarige intern nodig.

De beheerder/opvoeder kan de intern niet dwingen zijn kamer te laten doorzoeken. Voor het doorzoeken van de kamer is ofwel een huiszoekingsbevel of de toestemming van de intern nodig.

Een uitzondering is dat indien men het vermoeden heeft dat in de kamer van de intern drugs bewaard worden de politie ook zonder huiszoekingsbevel een zoeking in de kamer mag doen.

Toestemming voor het doorzoeken van de kamer kan door de beheerder aan de politie worden gegeven in zijn functie als ‘aangesteld bewaker van de woning’. Een minderjarige kan geen geldige toestemming voor huiszoeking geven.

Fouille

De term ‘fouilleren’ impliceert het onderzoeken van de kleren van intern en het doorzoeken van persoonlijke voorwerpen zoals zijn bagage .

De beheerder mag niet fouilleren en kan de intern niet dwingen zijn bagage te laten doorzoeken.

De beheerder/opvoeder kan enkel aan de intern vragen zijn zakken leeg te maken, zijn bagage te openen en te ledigen. Indien de intern dit weigert, mag de beheerder dit niet zelf doen. Er moet wel duidelijk vermeld worden wat de mogelijke gevolgen zijn indien er in zijn zakken, in de bagage iets gevonden wordt wat verboden is, bijv. drugs, een gestolen voorwerp, … Het ledigen van de zakken, de bagage gebeurt best in het bijzijn van een getuige.

De Wet op het politieambt van 5 augustus 1992 bepaalt wie kan overgaan tot een veiligheidsfouille of tot een gerechtelijke fouille.

De politie is als enige bevoegd om in het internaat over te gaan tot een fouille zonder toestemming van de intern en dit overeenkomstig de wet op het politieambt. In deze wet wordt duidelijk bepaald wanneer een politieambtenaar mag overgaan tot een zogenaamde veiligheidsfouille (artikel 28 §1) of tot een gerechtelijke fouille (artikel 28 §2 ), zoals:

 het doorzoeken van de kleding van de intern, de persoonlijke bagage van de intern;

 de inbeslagname (na vaststelling van een misdrijf) die hiervan het gevolg kan zijn.

De veiligheidsfouille: een politieambtenaar betast het lichaam van een persoon en onderzoekt zijn kleding en bagage, met de bedoeling voorwerpen te vinden die gevaarlijk kunnen zijn voor hemzelf, voor andere personen of voor de gefouilleerde zelf.

De gerechtelijke fouillering kan enkel uitgevoerd worden door politieambtenaren bij het vervullen van hun gerechtelijke opdrachten en van personen die voorwerp zijn van een gerechtelijke aanhouding, alsook van die personen over wie aanwijzingen bestaan dat zij overtuigingsstukken of bewijsmateriaal in verband met een misdaad of wanbedrijf bij zich dragen. Bij een gerechtelijke fouillering is ook een grondige fouillering van het lichaam mogelijk waarbij de gefouilleerde kan verzocht worden zich uit te kleden. Een gerechtelijke fouillering binnen het optreden als gerechtelijke politie is een toegelaten onderzoeksmaatregel.

Zowel bij de veiligheidsfouille als bij de gerechtelijke fouille kunnen agenten van politie bijstand verlenen aan de politieambtenaren wanneer zij daartoe worden verzocht. Een fouillering omvat eveneens het doorzoeken van bagage. Deze vorm van fouillering moet gebeuren in opdracht van een officier van de gerechtelijke politie, die niet noodzakelijk zelf aanwezig moet zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op deze manier bieden wij substantiële steun ook aan gezinnen die normaal snel weer uit beeld zouden verdwijnen (wegens hun eigen weerstand tegen hulp, óf omdat ze steeds

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

De inhoud van het verzoek en de wijze waarop de werknemer dit verzoek bezorgt aan de preventieadviseur psychosociale aspecten of aan de externe dienst voor preventie en bescherming

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Hoewel op het eerste gezicht lijkt dat snif- fen en kinrusten goede voorspellers van het moment van de eisprong zijn – ze komen in alle tochten voor – is een groot nadeel

Gebruik en beleving van natuur van niet-westerse allochtonen 3.1 Participatie in het bezoek aan het groen in en buiten de stad 3.2 Gebruik van groen in de stad 3.3 Gebruik

E.H.G. Wrangel, De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden op het gebied van letteren en wetenschap, voornamelijk gedurende de zeventiende eeuw.. logsvloten uit de Oostzee

- de omgevingsvergunning verleend kan worden middels een afwijking op grond van artikel 2.12 eerste lid onder a, nummer 2 Wabo in combinatie met artikel 4 en 5 van Bijlage II van