• No results found

Optimaal inseminatiemoment: hoger bevruchtingspercentage en betere embryokwaliteit bij vroeg inseminatietijdstip

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Optimaal inseminatiemoment: hoger bevruchtingspercentage en betere embryokwaliteit bij vroeg inseminatietijdstip"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

et aantal koeien dat na de eerste inseminatie daadwerkelijk afkalft van deze inseminatie is vrij laag. In Nederland ligt dit afkalfpercentage na eerste inseminatie gemiddeld onder de vijftig. De vraag is welk deel van dit lage afkalfpercentage toe te schrijven is aan het insemineren op een verkeerd (niet optimaal) tijdstip. Om een koe drachtig te krijgen moet insemina-tie op het juiste moment plaatsvinden, dat wil zeggen op het juiste moment ten opzichte van de eisprong. Wanneer te vroeg (te ver voor de eisprong) geïnsemi-neerd wordt, is de kans groot dat er geen bevruchting zal plaatsvinden door het verouderen van het sperma. Wanneer te laat geïnsemineerd wordt, vlak voor of zelfs na de eisprong, is er een grote kans dat bevruch-ting niet meer mogelijk is door het verouderen van de eicel.

In de praktijk is het tijdstip van de eisprong niet be-kend. Daarom wordt het inseminatietijdstip gebaseerd op tochtgedrag. Aan de Wageningen Universiteit is bij de leerstoel Adaptatiefysiologie, in samenwerking met Nedap NV, Holland Genetics en de faculteit

Dier-Optimaal insem inatiemoment

Hoger bevruchtingspercentage en betere em bryokwaliteit bij vroeg inseminatietijdstip

De staande tocht wordt gebruikt om het inseminatietijdstip

te bepalen. Maar uit een promotieonderzoek aan de

Wage-ningen Universiteit blijkt dat slechts 58 procent van de

toch-tige koeien staande tocht toont. Vroeg insemineren loont.

geneeskunde van Universiteit Utrecht, onderzocht wat de relatie is tussen een aantal tochtkenmerken en het moment van de eisprong.

Voorspellen van de eisprong

Er zijn verschillende tochtkenmerken bestudeerd, waaronder het gedrag en de activiteit van een koe (het aantal stappen met behulp van een stappenteller). Het gedrag werd intensief geobserveerd (elke 3 uur gedu-rende 30 minuten) en het tijdstip van de eisprong werd bepaald door middel van frequente echografie (scan-nen). Niet alleen het springgedrag en de staande tocht, maar ook het ruiken aan de vulva van een andere koe (sniffen), het rusten met de kin op een andere koe (kin-rusten), het besprongen worden maar niet blijven staan en het flemen werden genoteerd.

In alle 94 geobserveerde tochten werden de

gedragin-gen sniffen en kinrusten gezien, terwijl in minder dan 60 procent van de tochten een staande tocht werd ge-zien. In tabel 1 en figuur 1 is te zien hoe vaak een gedraging werd gezien tijdens een tocht.

De variatie tussen koeien was vrij groot. De tochtduur verschilde aanzienlijk bij verschillende gedragingen. Wanneer naar het hele gedragsrepertoire werd geke-ken was de tochtduur ruim 11 uur, terwijl het besprin-gen van andere koeien gemiddeld 8 uur duurde. De tijd waarin koeien staande tocht lieten zien was gemiddeld slechts 5 uur.

De eisprong vond plaats op 30 uur na het begin van de tocht, gebaseerd op het hele gedragsrepertoire. Wan-neer alleen naar springen of staande tocht werd geke-ken, vond de eisprong gemiddeld op 29 uur na de eer-ste sprong en 26 uur na de eereer-ste staande tocht plaats. Echter, staande tocht kwam maar in 58 procent van de

H

(2)

tochten voor waardoor het praktische gebruik van staande tocht als voorspeller van het moment van de eisprong beperkt wordt; ruim 40 procent van de tochten wordt dan immers gemist (tabel 1).

Springgedrag kan (nog) niet automatisch vastgesteld worden. Dat beperkt het gebruik van springgedrag als voorspeller van het moment van de eisprong in de praktijk. Hoewel op het eerste gezicht lijkt dat snif-fen en kinrusten goede voorspellers van het moment van de eisprong zijn – ze komen in alle tochten voor – is een groot nadeel van deze gedragingen dat ze ook voorkomen wanneer koeien niet tochtig zijn. 87 pro-cent van de koeien liet het ‘snifgedrag’ zien buiten de tocht en 46 procent van de koeien toonde ook kinrus-ten buikinrus-ten de tocht. Dit maakt deze gedragingen on-betrouwbaar als voorspeller voor het moment van de eisprong. Ook wordt de betrouwbaarheid van alle

Optimaal insem inatiemoment

Hoger bevruchtingspercentage en betere em bryokwaliteit bij vroeg inseminatietijdstip

tochtgedragingen als voorspeller voor het moment van de eisprong minder, wanneer het gedrag van de koeien minder vaak wordt geobserveerd. Dit is in de praktijk vaak het geval.

Stappenteller goede voorspeller

Naast het tochtgedrag is ook de activiteit van de koeien bestudeerd. De daarvoor gebruikte Nedap-stappentel-ler bepaalde het aantal stappen in elke 2-uursperiode. In bijna 90 procent van de tochten was het aantal stap-pen tijdens de tocht zodanig verhoogd dat de tocht door middel van de stappenteller werd waargenomen. Deze verhoging duurde gemiddeld 10 uur. De eisprong vond ongeveer 29 uur na de eerste verhoging in activi-teit plaats en daarin bestond weinig variatie tussen koeien. Stappentellermetingen lijken daarmee een goede manier om het moment van de eisprong te

voor-Nicoline Soede Judith Roelofs

13

(3)

bij afkalven zouden ontstaan, maar dat lijkt niet waar-schijnlijk.

In figuur 2 zijn bevruchtingspercentages en embryo-kwaliteiten weergegeven bij inseminatie in verschil-lende tijdsintervallen voor en na de eisprong. Bevruch-tingspercentages waren hoger wanneer inseminaties uitgevoerd werden tussen 36 tot 12 uur voor de ei-sprong (ruim 80 procent) vergeleken met inseminaties uitgevoerd na de eisprong (56 procent). Het beste inter-val om te insemineren was tussen 24 en 12 uur voor de eisprong; dit resulteerde in het hoogste percentage le-vensvatbare embryo’s (77 procent). Omdat in het expe-riment de embryo’s zeven dagen na de eisprong uitge-spoeld zijn, is niet exact te bepalen welk deel van deze embryo’s zou hebben overleefd en zou hebben geleid tot de geboorte van een kalf. Dit wordt geschat rond de 65 procent wanneer tussen 12 en 24 uur voor de eisprong geïnsemineerd wordt.

Consequenties voor inseminatiestrategie

Bij zeer frequente waarnemingen is het moment van de eisprong vrij goed te voorspellen op basis van ge-dragskenmerken. Wanneer tochtwaarnemingen min-der vaak plaatsvinden, is het begin van de tocht (en dus het moment van de eisprong) minder nauwkeurig vast te stellen. Praktisch lijkt de beste manier om de ei-sprong te voorspellen via de stappenteller.

Wel moet vermeld worden dat alle experimenten op hetzelfde proefbedrijf uitgevoerd zijn. Activiteitsme-tingen kunnen erg verschillen tussen bedrijven door verschillen in huisvesting, weidegang, melksystemen etc. Het zal nog moeten blijken of de activiteit in al deze omstandigheden een goede voorspeller is voor het moment van de eisprong. Uit de bevruchtingsgegevens bleek dat het het beste is om 12 tot 24 uur voor de ei-sprong te insemineren. In de praktijk betekent dit dat niet te lang na constatering van de tocht gewacht moet worden met insemineren. Een goed insemina-tiemoment is de basis voor een goed afkalfpercentage en hiervoor lijkt te gelden: beter te vroeg dan te laat.

Dr. ir. J. B. Roelofs, post-doc, leerstoel Adaptatiefysiologie, WU Dr. ir. N. M. Soede, universitair hoofddocent, leerstoel Adapta-tiefysiologie WU

Conclusies

– De eisprong vindt plaats 30 uur na de eerste visu-ele tochtsignalering.

– Staande tocht komt slechts in 58 procent van de tochten voor en lijkt daarmee onvoldoende ge-schikt als voorspeller van de eisprong.

– Bijna 90 procent van de tochten wordt door ver-hoogde activiteit via stappentellers waargenomen. – Het inseminatiemoment heeft geen invloed op

het geslacht van het kalf.

– De hoogste bevruchtingsresultaten zijn te halen bij inseminatie tussen 12 en 24 uur voor de eisprong. – Voor het optimale inseminatietijdstip: beter te

vroeg dan te laat.

Figuur 1 – Gemiddeld aantal keren dat een gedrag is gezien tijdens de tocht

Figuur 2 – Percentages van onbevruchte eicellen en verschillende embryo-kwaliteiten (degenererend (bevrucht, maar niet levensvatbaar), slecht, gemiddeld en goed) per 12-uursinterval. Inseminatie vond plaats tussen 36 uur voor tot 12 uur na de eisprong (eisprong=0)

spellen. Een probleem van de stappenteller is dat er ook een verhoogde activiteit kan zijn zonder dat de koe daadwerkelijk tochtig is, de zogenaamde valse tochten. In dit onderzoek kwam dat gemiddeld één keer per twee cycli voor.

Geen verschil in sekse

Wanneer moet er geïnsemineerd worden ten opzichte van de eisprong om de hoogste kans te hebben op de geboorte van een kalf? Om deze vraag te beantwoorden is een experiment uitgevoerd waarbij de koeien eenma-lig en op verschillende tijdstippen ten opzichte van de eisprong geïnsemineerd werden (van 36 uur voor de eisprong tot 12 uur na de eisprong). Zeven dagen na de eisprong werd het embryo/de eicel uit de koe gespoeld en bepaald of bevruchting had plaatsgevonden. Omdat beweerd wordt dat het moment van insemina-tie invloed kan hebben op de kans op een sinsemina-tier- of vaars-kalf, is ook het geslacht van de uitgespoelde embryo’s bepaald. In dit onderzoek bestond geen invloed van het tijdstip van inseminatie op het geslacht. Het is in theo-rie mogelijk dat ofwel vaarskalveren ofwel stierkalve-ren een hogere kans op sterfte hebben tijdens de dracht, waardoor alsnog verschillen in geslachtsverhouding

Tabel 1 – Voorkomen van een bepaald gedrag tijdens de gemeten tochten in percentages gedrag perc. flemen 44 sniffen 100 kinrusten 100 bespr. worden 56 springen 90 spr. kopse kant 22 staande tocht 58

14

oktober 2 2005

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

14 t/m 17 April Paasexcursie naar Etampes en omgeving (Bekken van

Microscopic examination of the large mass revealed a solid tumour with a few cystic areas, which was a grade 2 immature teratoma.. 3 The immature component consisted mainly

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van

Einde van anonimiteit: Wanneer gezichtsherkenning in horizontale relaties wijdverbreid raakt, en door zowel bedrijven als door burgers eenvoudig kan worden ingezet, dan zal het

Einde van anonimiteit: Wanneer gezichtsherkenning in horizontale relaties wijdverbreid raakt, en door zowel bedrijven als door burgers eenvoudig kan worden ingezet, dan zal het

In de tweede analyse wordt bekeken of de niet-finan- ciële maatstaven voorspellende waarde hebben voor toekomstige financiële maatstaven wanneer voor de huidige financiële maatstaven

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

De mate van tevredenheid van ouders met betrekking tot de basiscomponenten intimiteit, passie en commitment in de relatie leraar-kind, wordt in het conceptueel model,