• No results found

De invloed van industrie-expertise op de kwaliteit van de accountantscontrole in Duitsland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van industrie-expertise op de kwaliteit van de accountantscontrole in Duitsland"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van industrie-expertise op de kwaliteit

van de accountantscontrole in Duitsland

Gemeten op vestigingsniveau en individueel partnerniveau

Masterscriptie Accountancy & Controlling

Yvonne Veenstra

Juni 2016

(2)

De invloed van industrie-expertise op de kwaliteit

van de accountantscontrole in Duitsland

Gemeten op vestigingsniveau en individueel partnerniveau

Auteur: Yvonne Veenstra Studentnummer: 2354756

Onderwijsinstelling: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit: Economie en Bedrijfskunde

Opleiding: Master Accountancy & Controlling Begeleider (eerste beoordelaar): dr. C.A. Huijgen

Tweede beoordelaar: prof. dr. E.W. Berghout

Datum: 20 juni 2016

Aantal woorden: 10.287

Samenvatting

Dit onderzoek draagt bij aan de recente literatuur over de verschillende meetniveaus van industrie-expertise van accountants en de invloed hiervan op de kwaliteit van de accountantscontrole. Voor dit onderzoek zijn beursgenoteerde ondernemingen in Duitsland onderzocht, omdat voor deze ondernemingen de vermelding van de namen van de verantwoordelijke partners in de controleverklaring verplicht is. Om controlekwaliteit te meten is de indirecte maatstaf winstkwaliteit gebruikt. Er wordt een positieve relatie verwacht tussen industrie-expertise en controlekwaliteit. Daarnaast wordt verwacht dat expertise op partnerniveau een sterker effect heeft op controlekwaliteit dan industrie-expertise gemeten op vestigingsniveau. De resultaten van dit onderzoek bevatten geen bewijs voor de positieve relatie tussen industrie-expertise en controlekwaliteit. Hoewel de regressieanalyse wel de verwachte richting aangeeft, is dit resultaat voor alle meetniveaus van industrie-expertise niet significant. Op basis hiervan kunnen ook geen conclusies worden getrokken over de variërende sterktes van de verbanden tussen de verschillende meetniveaus van industrie-expertise.

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie ‘De invloed van industrie-expertise op de kwaliteit van de accountantscontrole in Duitsland – gemeten op vestigingsniveau en individueel partnerniveau’. Deze scriptie heb ik geschreven ter afronding van mijn master Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Vooraf wil ik graag mijn dank uiten aan degenen die mij geholpen hebben tijdens het schrijven van mijn masterscriptie. Ten eerste wil ik mijn begeleider van de Rijksuniversiteit Groningen, de heer Carel Huijgen, bedanken voor het idee voor mijn onderzoeksvraag, het gebruik van zijn eerder verzamelde data, de feedback op mijn geschreven stukken en de uitleg en toelichtingen die ik tijdens het schrijven van mijn masterscriptie heb mogen ontvangen. Daarnaast wil ik mijn begeleider van PwC, Jos Pothof, bedanken voor het beantwoorden van mijn vragen, het geven van feedback en de belangstelling die hij heeft getoond. Ook wil ik PwC in het algemeen bedanken voor alle faciliteiten waar ik gebruik van kon maken om het schrijven van mijn scriptie zo goed mogelijk te laten verlopen. Tevens wil ik mijn mede-scriptanten van PwC bedanken, omdat het erg nuttig was om met hen te kunnen overleggen. Ik heb het als erg fijn ervaren dat er altijd wel iemand hulp kon bieden. Als laatste wil ik mijn ouders en zus bedanken voor hun steun en de tips die ik heb gekregen tijdens deze periode.

Ik wens u veel plezier tijdens het lezen van mijn scriptie. Yvonne Veenstra

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding 5 Introductie 5 Wetenschappelijke bijdrage 6 Onderzoeksvraag 7 Praktische bijdrage 7 Structuur 8 Theoretische inkadering 9 Accountantscontrole 9 Controlekwaliteit 10 Industrie-expertise en controlekwaliteit 12 Industrie-expertise op verschillende niveaus 13

Regelgeving in Duitsland 14

2.5.1. Accountantscontrole 14

2.5.2. Roulatie 15

2.5.3. Vermelding van de namen van verantwoordelijke partners 15

Methode 17 Steekproef 17 Afhankelijke variabele 17 Onafhankelijke variabelen 20 3.3.1. Verklarende variabelen 20 3.3.2. Controlevariabelen 21 Data analyse 24 Resultaten 25 Beschrijvende statistiek 25 Correlatie 26

Toetsing van de hypothesen 27

Gevoeligheidsanalyses 29

4.4.1. Absolute totale accruals 30

4.4.2. Het DeFond & Park model 30

(5)

Discussie en conclusie 33

Discussie 33

Beperkingen van het onderzoek 33

Mogelijkheden voor vervolgonderzoek 34

Conclusie 35

(6)

Inleiding

Introductie

Ontevredenheid over de kwaliteit van de accountantscontrole is een veel voorkomend onderwerp in recente nieuwsberichten. De kwaliteit van accountantscontroles is uit diverse onderzoeken van toezichthouders onvoldoende gebleken. Zo luidt de titel van een nieuwsbericht over onderzoek van een accountantstoezichthouder: ‘IFIAR: Auditkwaliteit moet sneller verbeteren’1. Uit recente inspecties van

The International Forum of Independent Audit Regulators (IFIAR), het internationale samenwerkingsverband van onafhankelijke accountantstoezichthouders, wordt geconcludeerd dat er een gebrek is aan consistentie in de kwaliteit van wettelijke controles door de zes grootste accountantskantoren (AFM, 2016). De lichte verbetering ten opzichte van het vorige rapport was niet genoeg om de IFIAR tevreden te stellen.

De ontevredenheid over de controlekwaliteit is voornamelijk ontstaan door financiële verslaggevingsfraudezaken. Deze fraudezaken hebben er toe geleid dat het toezicht op de rol van de accountantscontrole bij het waarborgen van de kwaliteit van de financiële gegevens van bedrijven is verscherpt. Verschillen in controlekwaliteit leiden tot een variatie in geloofwaardigheid van accountants en tot verschillen in winstkwaliteit van klanten (Balsam et al., 2003). Een betere controlekwaliteit verhoogt de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving. Dit vergroot de geloofwaardigheid van de financiële verslaggeving voor investeerders en andere stakeholders (Francis et al., 1999).

Managers kunnen geprikkeld worden om de financiële verslaggeving te manipuleren om stakeholders te misleiden of contractuele uitkomsten te beïnvloeden. Dit wordt ook wel winststuring genoemd (Healy & Wahlen, 1999). Een lagere controlekwaliteit kan ontstaan wanneer managers financiële verslaggeving manipuleren die niet wordt opgemerkt door de controlerend accountant. Jayaraman & Milbourn (2015) noemen in hun onderzoek dat industrie-expertise van accountants een opsporingsmechanisme is voor winststuring. De resultaten van hun onderzoek bevatten bewijs dat managers die gecontroleerd worden door een industrie-expert minder geprikkeld worden om de winst te sturen. Dit wordt veroorzaakt door de verhoogde kans dat winststuring wordt ontdekt, wanneer de controle wordt uitgevoerd door een industrie-expert.

(7)

In het vervolg van deze studie wordt industrie-expertise bekeken op verschillende niveaus. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het kantoorniveau (bijvoorbeeld PwC), het vestigingsniveau (bijvoorbeeld PwC München) en het individuele partnerniveau.

Wetenschappelijke bijdrage

Uit verscheidene studies blijkt dat industrie-expertise een steeds belangrijkere rol inneemt in de kwaliteit van de accountantscontrole (Hogan & Jeter, 1999; Shields et al., 1999). Eerder onderzoek naar controlekwaliteit heeft zich vooral gericht op organisatiespecifieke kenmerken (DeAngelo, 1981). Onderzoeken naar de invloed van industrie-expertise op de controlekwaliteit richtten zich voornamelijk op industrie-expertise op kantoorniveau (Balsam et al., 2003; Krishnan, 2003).Later zijn onderzoekers zich bij het meten van industrie-expertise meer gaan richten op vestigingsniveau, om vervolgens de invloed hiervan op de controlekwaliteit te onderzoeken (Ferguson et al., 2003; Francis et al., 2005; Reichelt & Wang, 2010). Gegeven de beperkte beschikbaarheid van empirische data van industrie-expertise op individueel partnerniveau, hebben voorgaande onderzoeken zich vooral gericht op industrie-expertise gemeten op kantoorniveau en vestigingsniveau (Gold et al., 2012).

Francis (2004) benoemt in zijn studie dat er een ontwikkeling heeft plaatsgevonden van industrie-expertise gemeten op kantoorniveau naar industrie-industrie-expertise gemeten op vestigingsniveau. De centrale vraag hierbij is in hoeverre er kennisoverdracht is tussen verschillende vestigingen van een kantoor. Een argument waaruit blijkt dat er daadwerkelijk kennisoverdracht plaatsvindt, is dat industrie-expertise kan worden overgedragen door middel van kennisuitwisseling. Francis (2004) noemt ook een alternatieve zienswijze waarbij de expertise van de accountant afkomstig is van de diepgaande kennis over klanten die accountants als individu hebben, waardoor de kennis niet kan worden overgedragen. Ook Reichelt & Wang (2010) benoemen de essentiële rol van industrie-expertise van de individuele accountant bij de controlekwaliteit.

Enkele studies hebben zich al op de alternatieve zienswijze van Francis gericht. Gul et al. (2013) hebben onderzocht of individuele accountants de controlekwaliteit beïnvloeden. Zij hebben echter niet gekeken naar het verschil in industrie-expertise tussen individuele partners, maar naar persoonlijke kenmerken zoals opleiding, geslacht en Big N ervaring van de accountant. Chi & Chin (2011) richtten zich wel op industrie-expertise, maar meten industrie-expertise op kantoorniveau en partnerniveau, waarbij ze het vestigingsniveau buiten beschouwing laten. Op basis van dit onderzoek kan daardoor geen conclusie worden getrokken over welk effect afkomstig is van industrie-expertise op vestigingsniveau en welk effect afkomstig is van industrie-expertise op individueel partnerniveau. Daarnaast is het onderzoek van

(8)

Chi & Chin (2011) uitgevoerd in Taiwan, waardoor de generaliseerbaarheid beperkt is. Voor zover ons bekend is dit het eerste onderzoek naar de invloed van industrie-expertise op controlekwaliteit, waarbij industrie-expertise wordt gemeten op zowel vestigingsniveau als op individueel partnerniveau.

Nagenoeg alle eerdere onderzoeken naar industrie-expertise op partnerniveau zijn uitgevoerd in Taiwan, China en Japan. Zerni (2012) heeft industrie-expertise op partnerniveau onderzocht voor een Europees land, maar onderzocht hierbij niet de invloed van industrie-expertise op controlekwaliteit maar de invloed van industrie-expertise op accountantsvergoedingen in Zweden. Op basis van bovenstaande informatie kan geconcludeerd worden dat dit onderzoek, gericht op Duitsland, bijdraagt aan het onderzoeksgebied van industrie-expertise en controlekwaliteit. Daarnaast is Duitsland een interessant onderzoeksgebied, omdat in dit land een relatief groot deel van de beursgenoteerde ondernemingen gecontroleerd wordt door accountantskantoren die niet tot de Big Four kantoren behoren (Ashbaugh & Warfield, 2003). In dit onderzoek wordt het industrie-expertise effect op individueel partnerniveau boven op het industrie-expertise effect op vestigingsniveau onderzocht voor accountants in Duitsland. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de wetenschappelijke literatuur over industrie-expertise op individueel partnerniveau.

Onderzoeksvraag

Dit onderzoek richt zich op de alternatieve zienswijze om industrie-expertise te meten zoals naar voren komt in het artikel van Francis (2004). Industrie-expertise wordt in dit onderzoek gemeten op zowel individueel partnerniveau als op vestigingsniveau. Vervolgens wordt de invloed van deze industrie-expertise op de controlekwaliteit geanalyseerd. Onderzocht wordt of het industrie-industrie-expertise effect op controlekwaliteit hoger is wanneer industrie-expertise gemeten wordt op individueel partnerniveau, dan wel op vestigingsniveau. Het onderzoek richt zich op kantoren en partners in Duitsland, omdat in Duitsland, net zoals in Taiwan en China waar eerder onderzoek op partnerniveau is gedaan, vermelding van de verantwoordelijke partners in de accountantsverklaring verplicht is. De onderzoeksvraag luidt als volgt:

Is er op individueel partnerniveau een sterker industrie-expertise effect op de controlekwaliteit dan het industrie-expertise effect gemeten op vestigingsniveau?

Praktische bijdrage

Om de controlekwaliteit te verbeteren, bestaat er al geruime tijd een discussie of roulatie van de accountant moet worden verplicht. Voorstanders van verplichte roulatie stellen dat de onafhankelijkheid

(9)

van de accountant versterkt wordt door een verhoogde professioneel kritische instelling dankzij een frisse blik. Daartegenover stellen tegenstanders van verplichte roulatie dat een nieuwe accountant nog geen gedetailleerde kennis heeft over de situatie van de klant en industrie-expertise mist (Kwon et al., 2014). Ook Francis (2004) noemt dat de controlekwaliteit aanvankelijk lager is voor nieuwe controleopdrachten, omdat de accountant nog kennis over de klant moet verwerven. Daarnaast concluderen Johnson et al. (2002) dat in de eerste drie jaren na een wisseling van accountant de controlekwaliteit lager is dan wanneer een opdracht langer wordt aangehouden. De behoefte aan verplichte accountantsroulatie en de voordelen van verplichte accountantsroulatie worden derhalve niet ondersteund door de onderzoeken van Kwon et al. (2014), Francis (2004) en Johnson et al. (2002). In juni 2016 is de Europese verordening 537/2014 van kracht gegaan voor alle Europese lidstaten. In deze verordening wordt kantoorroulatie verplicht gesteld binnen alle lidstaten van de Europese Unie (PricewaterhouseCoopers, 2014). Duitse regelgeving bevatte voorheen geen regels met betrekking tot verplichte roulatie van accountantskantoren. Wel verplicht de Duitse regelgeving sinds 2007 roulatie van de partner na zeven jaren, met een cooling-off periode van twee jaren. Wanneer industrie-expertise in Duitsland een belangrijke rol speelt bij de geleverde controlekwaliteit, moeten regelgevers hiermee rekening houden bij de keuze om kantoor- en partnerroulatie verplicht te stellen of het tijdsbestek waarin roulatie plaats moet vinden te veranderen. Als blijkt dat industrie-expertise gemeten op individueel partnerniveau een sterker effect heeft dan op vestigings- en kantoorniveau, kan dit een reden zijn voor regelgevers om de maximale duur waarin een partner een bepaalde klant mag controleren te verlengen. Door informatie te verschaffen over de invloed van industrie-expertise op de controlekwaliteit, gemeten op verschillende niveaus, wordt een bijdrage geleverd aan de discussie betreffende de ingevoerde verplichte partnerroulatie en de sinds kort verplichte kantoorroulatie. Hiermee levert dit onderzoek een praktische bijdrage aan regelgevers in Duitsland en Europa.

Structuur

Het onderzoek is ingedeeld in vijf hoofdstukken. In het tweede hoofdstuk wordt de theoretische inkadering van het onderzoek uiteen gezet. Hoofdstuk drie beschrijft de methodologie van het onderzoek, waarin de steekproef en de afhankelijke en onafhankelijke variabelen zijn uitgewerkt. In hoofdstuk vier worden de resultaten van het onderzoek weergegeven. Het onderzoek wordt in hoofdstuk vijf afgesloten met de discussie en conclusie. Ook worden de beperkingen van het onderzoek genoemd en implicaties voor vervolgonderzoek gegeven.

(10)

Theoretische inkadering

In dit hoofdstuk wordt eerst besproken waar de behoefte aan accountantscontrole vandaan komt. Daarna wordt in paragraaf twee het begrip controlekwaliteit gedefinieerd en mogelijke indicatoren van controlekwaliteit benoemd. Achtereenvolgend wordt de invloed van industrie-expertise op de controlekwaliteit beschreven aan de hand van eerdere studies. Vervolgens zullen de verschillende niveaus van industrie-expertise worden behandeld, waarna de hypothesen worden geformuleerd. Tot slot volgt een analyse van de Duitse accountantscontrole omgeving.

Accountantscontrole

Een accountantscontrole is een professionele dienst, die wordt geleverd door deskundigen als reactie op behoeften vanuit de maatschappij en regelgevers (Knechel et al., 2013). Voor het verklaren van de behoefte aan accountantscontrole bestaan verschillende wetenschappelijke theorieën, zoals de informatietheorie, de verzekeringstheorie, de vertrouwenstheorie en de agency theorie. De informatietheorie verklaart de behoefte aan accountantscontrole vanuit het informatierisico. Het informatierisico is het risico dat onjuiste informatie wordt verschaft (Deckers & van Kollenburg, 2002). De gebruiker van de informatie kan de informatie laten controleren door een onafhankelijke deskundige om het informatierisico te verkleinen. In de verzekeringstheorie worden controlekosten gezien als een vergoeding aan de accountant voor het overdragen van het risico dat informatie onjuist is. De accountant kan worden aangesproken door opdrachtgevers en gebruikers van de verklaring, indien achteraf blijkt dat een goedkeurende accountantsverklaring ten onrechte is afgegeven (Deckers & van Kollenburg, 2002). Limperg (1932) ontwikkelde de theorie van de vertrouwensleer. De accountant functioneert in deze theorie als vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer. Het bestaansrecht is hierdoor afhankelijk van het vertrouwen dat de controlefunctie van de accountant wekt bij het maatschappelijk verkeer.

De theorie die het meest gebruikt wordt om de behoefte aan accountantscontrole te verklaren is de agency theorie. Deze theorie ziet een organisatie als een combinatie van contracten. Het contract tussen de principaal en de agent beschrijft de agency relatie. De principaal is in deze relatie de aandeelhouder en de agent is de manager, die wordt aangesteld door de organisatie. De principaal is de eigenaar van de organisatie en streeft naar maximalisatie van aandeelhouderswaarde. De agent verricht werk namens de principaal. De agency theorie gaat er vanuit dat de agent handelt uit eigen belang, waarbij hij zijn eigen nut wil maximaliseren. Belangenverstrengeling ontstaat wanneer de belangen van de principaal niet overeenkomen met de belangen van de agent en de kwaliteit van beslissingen van de agent niet direct zichtbaar zijn (Jensen & Meckling, 1976). De agent is beter op de hoogte van bedrijfsspecifieke

(11)

informatie dan de principaal. De agent kan hierdoor informatie achterhouden voor de principaal. Er is dan sprake van informatie-asymmetrie. Dit geeft de agent de mogelijkheid om de financiële positie van de onderneming positiever voor te stellen dan in werkelijkheid. Dit vormt een probleem voor de principaal en wordt adverse selection genoemd. De principaal zal de informatie-asymmetrie willen beperken om een beter beeld te krijgen van de werkelijke situatie van de onderneming (Watts & Zimmerman, 1986).

Het potentiële belangenconflict tussen de aandeelhouders en het management kan ertoe leiden dat het management niet optimaal in het belang van de aandeelhouders handelt. Het management kan de financiële verslaggeving manipuleren, wanneer zij hier baat bij heeft. Dit motief ontstaat indien de financiële verslaggeving gebruikt wordt om de prestaties van het management te evalueren (Antle, 1984). De mogelijkheid van het management om niet optimaal in het belang van de aandeelhouders te handelen leidt tot de vraag van aandeelhouders om de financiële verslaggeving te laten controleren door een externe onafhankelijke partij: de accountant (DeAngelo, 1981). De accountant controleert de financiële verslaggeving welke is opgesteld door het management van de organisatie en wordt verstrekt aan de aandeelhouders. Het aanstellen van een externe accountant kan informatie-asymmetrie beperken, waardoor het agency probleem in organisaties kan worden verkleind (Inaam & Khamoussi, 2016).

Controlekwaliteit

De perceptie van de controlekwaliteit verschilt sterk tussen gebruikers, accountants, regelgevers en de maatschappij. Dit leidt tot verschillende definities van controlekwaliteit (Knechel et al., 2013). De meest gebruikte definitie van controlekwaliteit is de definitie van DeAngelo (1981). Zij definieert controlekwaliteit als de door de markt bepaalde gezamenlijke kans dat een accountant schendingen in de jaarrekening ontdekt en deze schendingen rapporteert. Controlekwaliteit kan met deze definitie opgesplitst worden in twee componenten: (1) de kans dat een accountant bestaande schendingen ontdekt en (2) op de juiste wijze reageert op de ontdekking. De eerste component is gerelateerd aan de competenties van de accountant en het niveau van inspanning die de accountant levert. De tweede component is gerelateerd aan de objectiviteit, professioneel kritische instelling en onafhankelijkheid van de accountant (Knechel et al., 2013). De Government Accountability Office definieert controlekwaliteit als een controle die is uitgevoerd in overeenstemming met Generally Accepted Auditing Standards om een redelijke mate van zekerheid te verstrekken dat de gecontroleerde financiële overzichten en de bijbehorende toelichtingen in overeenstemming zijn met Generally Accepted

(12)

Accounting Principles en geen materiële onjuistheden bevatten als gevolg van fouten of fraude (Knechel et al., 2013).

Zoals blijkt uit de definitie van DeAngelo (1981), wordt de kwaliteit van de controle bepaald door de kundigheid van de accountant om schendingen van jaarrekeningstandaarden te ontdekken en de stimulans voor accountants om deze schendingen te rapporteren. De kwaliteit van de controle is hierdoor afhankelijk van de competenties en onafhankelijkheid van de accountant (Gul et al., 2013). Doordat de controlekwaliteit bepaald wordt door het ontdekken van schendingen van de jaarrekening en de rapportage van deze schendingen, kan controlekwaliteit benaderd worden als het wel of niet voldoen aan minimale wettelijke en professionele eisen. Hiermee is de controlekwaliteit gerelateerd aan onjuiste controleverklaringen (Francis, 2004). Francis (2004) maakt bij onjuiste controleverklaringen onderscheid tussen false negatives en false positives. Een false negative is een type 2 statistische fout. Dit houdt in dat er een goedkeurende verklaring wordt afgegeven terwijl in feite een niet-goedkeurende verklaring gepast was geweest. Een niet-goedkeurende verklaring is een afkeurende verklaring, een verklaring met beperking of een oordeelonthouding. Een false positive is een type 1 statistische fout. Dit houdt in dat er een niet-goedkeurende verklaring wordt afgegeven aan een onderneming welke achteraf niet nalatig blijkt te zijn geweest en ook niet op een andere manier in financiële problemen komt. De accountant rapporteert in deze situatie conservatief en had een goedkeurende verklaring af moeten geven. Zowel false negatives als false positives zijn reporting failures. Uit deze reporting failures blijkt dat accountants niet altijd nauwkeurig zijn in hun rapportagekeuzes. Dit kan de controlekwaliteit verminderen.

In eerdere onderzoeken is controlekwaliteit met verschillende proxies gemeten, zoals audit reporting agressiveness, discretionaire accruals en de frequentie van rapportages van kleine winsten. Gul et al. (2013) gebruiken deze methodes om controlekwaliteit te meten. Hiermee hebben zij onderzocht of en hoe individuele accountants invloed hebben op de controlekwaliteit. De eerste indicator die Gul et al. (2013) gebruiken is audit reporting agressiveness. Hierbij wordt gekeken naar het aantal niet-goedkeurende controleverklaringen. Ook Chi & Chin (2011) gebruiken de kans op het uitgeven van een niet-goedkeurende controleverklaring als proxy voor controlekwaliteit. Zij verwachten dat gespecialiseerde accountants eerder geneigd zijn een niet-goedkeurende controleverklaring af te geven dan niet gespecialiseerde accountants. De verwachting is dat niet-goedkeurende controleverklaringen positief geassocieerd zijn met controlekwaliteit.

(13)

Een tweede indicator voor controlekwaliteit die zowel Gul et al. (2013) als Chi & Chin (2011) noemen zijn discretionaire accruals. Deze indicator wordt ook in vele andere onderzoeken gebruikt (Gold et al., 2012; Reichelt & Wang, 2010) en zal daarom ook in dit onderzoek gebruikt worden als proxy voor controlekwaliteit. Discretionaire accruals meten de winstkwaliteit van de klant (Fung et al., 2009). Hogere discretionaire accruals wijzen erop dat de financiële verslaggeving gemanipuleerd wordt door het management, wat geassocieerd is met een lagere winstkwaliteit en een lagere controlekwaliteit (Jayaraman & Milbourn, 2015).

Als laatste benoemen Gul et al. (2013) de frequentie van de rapportage van een kleine winst als indicator van controlekwaliteit. De rapportage van een kleine winst kan worden geïnterpreteerd als bewijs voor resultaatverhogende winststuring. Ondernemingen kunnen gestimuleerd worden om opbrengsten en kosten te sturen zodat een kleine winst gerapporteerd kan worden. Deze stimulans ontstaat door bijvoorbeeld regelgeving en verwachtingen van investeerders.

Gul et al. (2013) vonden in hun onderzoek dat individuele accountants aanzienlijke variatie vertonen in de kwaliteit van de accountantscontrole. De individuele accountantseffecten op controlekwaliteit verklaren zij gedeeltelijk door kenmerken van de accountant zoals opleidingsachtergrond, werkervaring bij een Big N kantoor, functie binnen het kantoor en politieke overtuiging.

Industrie-expertise en controlekwaliteit

Factoren die rechtstreeks invloed hebben op controlekwaliteit zijn kennis en expertise van de accountant. Industrie-specifieke kennis wordt geassocieerd met een hogere kwaliteit van oordeelsvorming door de accountant. Deze kennis kan bijvoorbeeld ontstaan door ervaring met de klant en/of de industrie. Deze kennis is nodig om controle expertise te ontwikkelen. Accountants die gespecialiseerd zijn in een bepaalde industrie, zijn beter in staat om fouten te ontdekken bij klanten binnen hun specialisatie, dan bij klanten die buiten hun specialisatie liggen (Lynck et al., 2002). Ook schenden accountants die gespecialiseerd zijn in de industrie van de klant minder vaak controlestandaarden (Gaver et al., 1994).

Shields et al. (1999) definiëren industrie-experts als: ‘auditors who are so designated by their firms and

whose training and practice experience largely are in a particular industry’ (p. 191/192). De opleiding

en praktijkervaring van deze accountants zijn dus grotendeels gericht op een bepaalde industrie. Indien accountants meer ervaring in een industrie verkrijgen, kunnen zij formele en informele benchmarks opstellen om de redelijkheid van de werkzaamheden te bepalen die door de klant zijn uitgevoerd bij het

(14)

opstellen van de financiële overzichten. Dit maakt de accountant bekwaam in het herkennen en beperken van winststuring in de financiële verslaggeving van klanten (Christensen et al., 2015). Balsam et al. (2003) onderzoeken de associatie tussen winstkwaliteit en industrie-expertise. Hierbij gebruiken ze meerdere proxies voor zowel winstkwaliteit als voor industrie-expertise. De uitkomsten van hun onderzoek wijzen erop dat klanten van accountants die gespecialiseerd zijn in de industrie een hogere winstkwaliteit hebben dan klanten zonder een industrie-gespecialiseerde accountant.

Industrie-expertise op verschillende niveaus

Industrie-expertise kan gemeten worden op kantoorniveau, vestigingsniveau en op individueel partnerniveau. Reichelt & Wang (2010) richten zich in hun onderzoek op het kantoor- en vestigingsniveau. Ze hebben op deze niveaus onderzocht of de controlekwaliteit hoger is voor industrie-experts. De uitkomsten van hun onderzoek suggereren dat de hoogste controlekwaliteit wordt geleverd wanneer de accountant zowel op kantoorniveau als op vestigingsniveau een industrie-expert is. Chi & Chin (2011) hebben onderzocht in hoeverre de controlekwaliteit van Big Four accountants is geassocieerd met de industrie-expertise van de accountant, gemeten op zowel kantoorniveau, als op individueel partnerniveau. Zij vragen zich in hun onderzoek af of industrie-expertise gedreven wordt door kantoorexpertise, individuele partner-expertise, of misschien een combinatie van beide. Dezelfde vraag kan ook gesteld worden voor industrie-expertise op vestigingsniveau.

Industrie-expertise op kantoorniveau bestaat uit kennisuitwisseling zoals interne benchmarking, gestandaardiseerde industrie-specifieke controleprogramma’s, en intern overleg om het bereik van professionals te vergroten (Francis et al., 2005). Het vestigingsniveau-perspectief stelt dat het aannemen van controleopdrachten plaatsvindt op vestigingsniveau en de controlekwaliteit van de financiële verslaggeving sterk kan variëren tussen verschillende vestigingen van hetzelfde kantoor (Goodwin & Wu, 2014). Verschillen in industrie-expertise kunnen ook ontstaan bij de individuele partner. Industrie-expertise is op unieke wijze in het bezit van individuele partners door middel van hun diepe persoonlijke kennis van lokale klanten en kan niet gemakkelijk worden vastgelegd en overgedragen aan andere partners. Daarnaast is kennis van een partner ook afhankelijk van het aangeboren vermogen van elke individuele partner (Chi & Chin, 2009). Kennis kan zowel expliciet als impliciet zijn. Expliciete kennis kan gedocumenteerd worden. Impliciete kennis bevindt zich in individuele persoonlijke overtuigingen, ervaringen en waarden. Impliciete kennis wordt onbewust begrepen en toegepast, waardoor het moeilijker is om deze kennis over te dragen. Het grootste deel van de kennis in accountantskantoren is impliciete kennis. Hieruit volgt dat het verschil in kennis tussen een industrie-expert en een partner die geen industrie-expert is, vooral ligt in hun impliciete kennis (Chi & Chin, 2009). Daarom kan worden

(15)

geconcludeerd dat het lastig is om industriekennis over te brengen van partner naar partner. Wel worden de verschillen tussen individuele partners beperkt door de kwaliteit-beheersingsmechanismen van de accountantskantoren. Deze mechanismen reduceren de verschillen in de verklaringen van verschillende partners en vergroten daarmee de consistentie van de controlekwaliteit van het gehele kantoor (Gul et al., 2013). De uitkomsten van het onderzoek van Chi & Chin (2011) bevestigen dat industrie-expertise varieert tussen verschillende individuele partners die tot hetzelfde accountantskantoor behoren. Om de effecten van de verschillende niveaus van industrie-expertise op controlekwaliteit te onderzoeken, worden meerdere hypothesen getoetst. De eerste hypothese die wordt getoetst is de associatie tussen industrie-expertise en controlekwaliteit, gemeten op verschillende niveaus.

H1a: Industrie-expertise gemeten op individueel partnerniveau is positief geassocieerd met controlekwaliteit

H1b: Industrie-expertise gemeten op vestigingsniveau is positief geassocieerd met controlekwaliteit

Vervolgens is getoetst of het effect op individueel partnerniveau sterker is dan op vestigingsniveau. Hierbij wordt tevens verwacht dat het effect het sterkst is wanneer zowel de partner als de vestiging industrie-expert is.

H2a: Het verband tussen industrie-expertise en controlekwaliteit is het sterkst, wanneer zowel de partner als de vestiging industrie-expert is

H2b: Het verband tussen industrie-expertise en controlekwaliteit is minder sterk, wanneer uitsluitend de partner industrie-expert is

H2c: Het verband tussen industrie-expertise en controlekwaliteit is het zwakst, wanneer uitsluitend de vestiging industrie-expert is

Regelgeving in Duitsland

2.5.1. Accountantscontrole

Accountantscontroles zijn in Duitsland verplicht voor alle Duitse beursgenoteerde ondernemingen en voor private ondernemingen vanaf een bepaalde grootte. De groottecriteria voor private ondernemingen zijn: totale bezittingen van meer dan €6 miljoen, een omzet van meer dan €12 miljoen en een werknemersomvang van meer dan 50 werknemers. De accountantscontrole is verplicht voor private

(16)

ondernemingen die voldoen aan minimaal twee van deze criteria gedurende twee jaren.2 De wettelijke

controle bestaat uit het uitgeven van twee documenten. Het eerste document is het accountantsrapport waarin de financiële overzichten worden gepubliceerd. Ook bevat dit rapport de accountantsverklaring. Het tweede document is een vertrouwelijk accountantsrapport, ook wel het long-form accountantsrapport genoemd (Gassen & Skaife, 2009). Dit rapport verschaft de Raad van Commissarissen specifieke informatie over het management en de Raad van Bestuur. Het doel van het long-form rapport is om de Raad van Commissarissen te ondersteunen bij het toezicht houden op het management en is niet publiekelijk verkrijgbaar (Ashbaugh & Warfield, 2013).

2.5.2. Roulatie

Sinds 2007 is partnerroulatie in Duitsland verplicht. Een partner moet na zeven jaren rouleren, waarbij een cooling-off periode van drie jaren moet worden aangehouden. Deze cooling-off periode is later aangepast naar twee jaren (Krauβ et al., 2013). Accountantskantoren in Duitsland hebben voorheen geen regels gekend omtrent verplichte kantoorroulatie. In mei 2014 is echter een nieuwe Europese wetgeving van kracht geworden, die uiterlijk 17 juni 2016 in alle lidstaten is ingevoerd. Hierin wordt kantoorroulatie verplicht gesteld door de Europese Audit Verordening. Ook in Duitsland moeten accountantskantoren zich aan deze Europese wetgeving houden. Alle organisaties van openbaar belang moeten als gevolg van deze wetgeving na tien jaren verplicht rouleren van accountantskantoor. Lidstaten hebben verschillende opties om te besluiten af te wijken van voorschriften uit de verordening. Zo kunnen lidstaten een kortere periode vaststellen, of een eenmalige verlenging verlenen (PricewaterhouseCoopers, 2014).

2.5.3. Vermelding van de namen van verantwoordelijke partners

In de Verenigde Staten zijn verantwoordelijke partners voorheen niet verplicht geweest hun naam te vermelden in het accountantsrapport. De Verenigde Staten is daarom geen geschikt gebied voor onderzoek op individueel partnerniveau. Sinds enige jaren overweegt de Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) in de Verenigde Staten om organisaties te verplichten meer informatie te publiceren over de belangrijkste actoren van de jaarrekeningcontrole (PCAOB rulemaking, 2015). Eind 2015 heeft de PCAOB nieuwe regels vastgelegd, die in 2016 worden ingevoerd. De regels vereisen dat de naam van de partner die verantwoordelijk is voor de controleopdracht en de namen van de accountantsorganisaties die een bijdrage leveren aan de controle openbaar moeten worden gemaakt. De informatie wordt niet openbaar gemaakt in het accountantsrapport, maar via een nieuw PCAOB

(17)

formulier (PCAOB rulemaking, 2015). Deze bekendmaking zal investeerders meer informatie verschaffen over de betrokkenen bij de controleopdracht (PCAOB, 2015). Het publiceren van deze informatie verhoogt de transparantie over wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de controleopdracht. De nieuwe regel heeft gevolgen voor de privé-aansprakelijkheid van de verantwoordelijke accountant en het risico voor juridische procedures tegen de individuele accountant. Verantwoordelijke partners kunnen de vermelding van hun naam percipiëren als een verhoogd risico op verlies van persoonlijke reputatie en financiële bezittingen in het geval van een audit failure. De bekendmaking van de namen van de verantwoordelijke partners in de controleverklaring zorgt hierdoor voor een extra motief voor deze partners om een hogere controlekwaliteit te leveren (Chi & Chin, 2011). Sinds 1985 moet in Duitsland zowel de naam van de controleleider als de naam van de review partner zichtbaar en identificeerbaar zijn in de accountantsverklaring. Beide partners zijn formeel verantwoordelijk voor de controle, wat voortkomt uit het duale controlebeginsel welke in het Duitse ondernemingsrecht geldt (Gold et al., 2012). Data afkomstig van Duitse accountantsverklaringen zorgen daarmee voor de mogelijkheid om onderzoek te doen naar de invloed van industrie-expertise op controlekwaliteit, gemeten op individueel partnerniveau. De naam van de review partner bevindt zich aan de linkerkant van de controleverklaring. Deze handtekening staat naast de handtekening van de controleleider, welke aan de rechterkant van de controleverklaring staat vermeld (Gold et al., 2012). De controleleider bepaalt meestal de totale inspanning, interpreteert de controle-informatie en bepaalt welke controleverklaring aan de onderneming wordt afgegeven. Over het algemeen verkrijgt de controleleider hierdoor meer praktijkgerichte ervaring tijdens de controleopdracht dan de review partner (Francis & Reynolds, 2001).

(18)

Methode

In dit hoofdstuk wordt de methodologie van het onderzoek besproken. Als eerste wordt beschreven hoe de steekproef tot stand is gekomen. Daarna wordt de afhankelijke variabele controlekwaliteit behandeld. Vervolgens worden de onafhankelijke variabelen besproken, waaronder zowel de verklarende variabelen als de controlevariabelen. Tot slot wordt beschreven welke data analyse wordt toegepast om de hypothesen te toetsen.

Steekproef

De benodigde data over de partners zijn verzameld uit de originele jaarverslagen. De jaarverslagen zijn verkregen uit de database Thompson Research. Wanneer een jaarverslag niet beschikbaar was in de database, is gekeken op de website van de onderneming zelf. Wanneer het jaarverslag hier ook niet beschikbaar was, is de observatie niet meegenomen. De financiële data voor de berekening van de discretionaire accruals en de controlevariabelen zijn vanuit Worldscope ingelezen in Excel. Financiële instellingen zijn uit de steekproef verwijderd, omdat het aangepaste Jones model waarmee controlekwaliteit gemeten zal worden niet geschikt is voor financiële instellingen. De steekproef bevat 439 verschillende vestigingen van 263 verschillende accountantskantoren. In totaal bevat de steekproef 1766 partners. De onderzoeksperiode bedraagt de tijdsperiode van 1999 tot en met 2009 wat leidt tot 5229 jaarobservaties.

Afhankelijke variabele

In dit onderzoek is controlekwaliteit de afhankelijke variabele. Uit het theoretisch kader is gebleken dat er verscheidene proxies bestaan om controlekwaliteit te meten. Winstkwaliteit is een veelgebruikte maatstaf voor controlekwaliteit (Balsam et al., 2003; Johnson et al., 2002; Krishnan, 2003; Myers et al., 2003). Deze maatstaf is gebaseerd op het argument dat accountants die een hoge kwaliteit leveren, meer geneigd zijn om twijfelachtige boekhoudkundige praktijken en verkeerde voorstellingen van zaken door het management te ontdekken en te corrigeren dan accountants die een lage kwaliteit leveren (Fung et al., 2009). Ook in dit onderzoek wordt winstkwaliteit als maatstaf voor controlekwaliteit gebruikt. Winstkwaliteit kan gemeten worden aan de hand van discretionaire accruals. De totale accruals bestaan uit discretionaire en niet-discretionaire accruals. Niet-discretionaire accruals zijn accruals die ontstaan doordat kasstromen niet op het moment van rapportering plaatsvinden of plaats hebben gevonden. Het deel van de totale accruals dat niet in lijn is met de verwachte kasstromen zijn zogenaamde discretionaire accruals (Dechow & Dichev, 2002). Deze accruals worden bepaald door het management op basis van inschattingen van bepaalde in de toekomst te verwachten waarderingen die betrekking hebben op het afgelopen boekjaar. Managers hebben bij deze accruals een zekere beoordelingsvrijheid in het vaststellen van de hoogte van deze posten (Jones, 1991) en kunnen hierbij opportunistisch gedrag

(19)

vertonen en daarmee accruals manipuleren. Hiermee oefenen managers een negatieve invloed uit op de kwaliteit van de gerapporteerde winst (Chen et al., 2003). Hogere discretionaire accruals impliceren een lagere winstkwaliteit en daarmee een lagere controlekwaliteit.

Het aangepaste Jones model

Jones heeft in 1991 een model geïntroduceerd voor de berekening van discretionaire accruals. Het model is gebaseerd op twee aannames: de aanname dat managers hun beoordelingsvrijheid gebruiken om de winst te sturen en de aanname dat niet-discretionaire accruals constant zijn. Dechow et al. (1995) hebben een aanpassing op het Jones model gepleegd, welke een aanvulling geeft op het originele model van Jones. Het originele model gaat ervan uit dat discretie niet uitgeoefend wordt op de omzet. De aanpassing van Dechow et al. (1995) aan dit model is dat de verandering in de omzet wordt aangepast voor de verandering in debiteuren, omdat Dechow et al. (1995) suggereren dat winststuring gemakkelijk kan worden toegepast door discretie uit te oefenen op de omzet op rekening.

De totale accruals (TACC) worden berekend door de verandering in non-cash werkkapitaal voor belastingen te bepalen minus de totale afschrijvingskosten, zoals in vergelijking (1).

TACCijt =(ΔTotale vlottende activaijt – ΔKas en korte termijn investeringenijt) – (ΔTotale vlottende passivaijt – ΔKorte termijn schulden en vlottende deel van de lange termijn schuldenijt)

– ΔTe betalen inkomstenbelastingijt - Afschrijvingskostenijt (1)

Met behulp van vergelijking (2) worden de constanten α1, α2 en α3 geschat per industrie. De industrieën

die hierbij worden onderscheiden zijn de vijftien industrieklassen die worden genoemd in het onderzoek van Barth et al. (1998). Deze industrie-indeling staat vermeld in tabel 1. Zoals eerder vermeld, worden financiële instellingen niet meegenomen in de steekproef, waardoor de industrieën ‘financiële instellingen’ en ‘verzekeringen en vastgoed’ uit het onderzoek van Barth et al. (1998) niet voorkomen in de steekproef.

TACCijt /Aijt-1 = α1 (1/Aijt-1) + α2 (ΔREVijt /Aijt-1 – ΔRECijt /Aijt-1) + α3 (PPEijt /Aijt-1) + εijt (2)

Waarbij:

TACCijt = Totale accruals van onderneming i in bedrijfstak j in jaar t;

(20)

ΔRECijt = Mutatie in de debiteuren van onderneming i in bedrijfstak j in jaar t;

PPEijt = Materiele vaste activa van onderneming i in bedrijfstak j in jaar t;

Aijt-1 = Totale activa van onderneming i in bedrijfstak j in jaar t-1;

εijt = Foutterm van i, j, t.

Tabel 1.

Industrie-indeling van Barth et al. (1998).

Industrie SIC-code Observaties

1. Bouw 1000-1299 en 1400-1999 153

2. Voeding 2000-2111 231

3. Textiel, drukkerijen en uitgeverijen 2200-2799 362

4. Chemische industrie 2800-2824 en 2840-2899 180 5. Farmaceutische industrie 2830-2836 139 6. Ontginningsindustrie 2900-2999 en 1300-1399 17 7. Duurzame producenten 3000-3569, 3580-3669 en 3680-3999 1525 8. Computers 7370-7379, 3570-3579 en 3670-3679 968 9. Transport 4000-4899 256 10. Nutsbedrijven 4900-4999 168 11. Detailhandel 5000-5999 558 12. Dienstverlening 7000-7369 en 7380-8999 672

De niet-discretionaire accruals kunnen worden berekend met vergelijking (3).

NDACCit /Ait-1 = α0 + α1 (1/Ait-1) + α2 (ΔREVit /Ait-1 - ΔRECit /Ait-1) + α3 (PPEit /Ait-1) (3)

Waarbij:

NDACCit = Niet-discretionaire accruals van onderneming i in jaar t;

α 0, α1, α2, α3 = Berekende coëfficiënten uit vergelijking (2).

De discretionaire accruals kunnen tot slot berekend worden op basis van vergelijking (4) met behulp van de voorgaande vergelijkingen.

(21)

Waarbij:

DACCit = Discretionaire accruals van onderneming i in jaar t.

Onafhankelijke variabelen

3.3.1. Verklarende variabelen

De verklarende variabelen van dit onderzoek zijn industrie-expertise op individueel partnerniveau, vestigingsniveau en partner + vestigingsniveau. Industrie-expertise wordt door Francis et al. (2005) gedefinieerd als het marktaandeel van de accountant in een bepaalde industrie. Deze definitie is gebaseerd op de veronderstelling dat industrie-expertise wordt verkregen door herhaling van controle bij vergelijkbare ondernemingen, waardoor een groot aantal ondernemingen in een industrie een indicatie is voor industrie-expertise (Balsam et al., 2003). Chi & Chin (2011) gebruiken het marktaandeel van kantoren en partners als proxy voor industrie-expertise. Krishnan (2003) gebruikt het portfolio aandeel van de accountant als proxy voor industrie-expertise. Het portfolio aandeel meet in hoeverre de accountant zich focust op een bepaalde industrie. Het marktaandeel als proxy voor industrie-expertise in plaats het portfolio aandeel als proxy heeft een groot voordeel. Wanneer alle klanten van een partner of vestiging in dezelfde industrie opereren, is het portfolio van deze partner of vestiging 100%. Het kan echter voorkomen dat het totale aantal klanten alsnog erg beperkt is en de partner of vestiging als gevolg hiervan alsnog relatief weinig industriekennis heeft. Door het marktaandeel te gebruiken als proxy voor industrie-expertise wordt voorkomen dat partners en vestigingen die zich (bijna) volledig focussen op een bepaalde industrie, maar door het beperkte aantal klanten beperkte industrie-expertise hebben, worden beschouwd als partners of vestigingen met veel industrie-expertise.

Op basis van het marktaandeel benoemen Chi & Chin (2011) kantoren en partners tot industrie-experts. Balsam et al. (2003) gebruiken in verscheidene proxies voor industrie-expertise de omzet van de klant om het marktaandeel te meten. Omdat verwacht wordt dat er meer industrie-expertise verkregen wordt wanneer de klant groter is, wordt het marktaandeel in dit onderzoek berekend op basis van de som van de natuurlijk logaritme van de omzet van klanten van een accountant in een bepaalde industrie gedeeld door de som van de natuurlijk logaritmen van de omzet van alle klanten in de desbetreffende industrie. De accountant die op basis van deze berekening het hoogste marktaandeel in een industrie bezit, is de industrieleider en wordt beschouwd als industrie-expert.

Industrie-expertise wordt gemeten op verschillende niveaus. Industrie-expertise op partnerniveau wordt gemeten aan de hand van het marktaandeel van een partner ten opzichte van andere partners. Eerder is

(22)

genoemd dat de controleleider meer praktijkgerichte ervaring verkrijgt tijdens de controleopdracht dan de review partner. Industrie-expertise op partnerniveau wordt daarom alleen onderzocht voor partners die controleleider zijn en niet voor review partners. Industrie-expertise op vestigingsniveau wordt gemeten aan de hand van het marktaandeel van een bepaalde vestiging van een accountantskantoor ten opzichte van andere vestigingen.

Ondernemingen kunnen op verschillende niveaus in een bepaalde industrie ingedeeld worden. De Standard Industrial Classification code (SIC-code) wordt in vele onderzoeken gebruikt om de industrie te classificeren. Deze code geeft aan tot welke sector de belangrijkste werkzaamheden van de klant behoren. In dit onderzoek wordt, net als in andere onderzoeken (Balsam et al., 2003; Johnson et al., 2002; Krishnan, 2003; Myers et al., 2003), de two-digit SIC-code gebruikt om ondernemingen in een industrie in te delen. Elke industrie moet minimaal vijf verschillende ondernemingen bevatten om te worden meegenomen in de steekproef.

3.3.2. Controlevariabelen

Naast industrie-expertise zijn er andere factoren die de controlekwaliteit kunnen beïnvloeden, zoals tenure, Big Three, grootte van de klant, leverage, loss en de gebruikte accounting standaard. Deze factoren worden meegenomen als controlevariabelen en worden hieronder toegelicht.

Tenure

Als eerste wordt tenure meegenomen als controlevariabele. Met het begrip tenure wordt de duur van het dienstverband van de accountant bedoeld. Het dienstverband van de accountant is gedefinieerd als het aantal jaren dat de accountant werkzaam is bij de klant (Myers et al., 2003). Uit eerder onderzoek blijkt dat een korter dienstverband van de accountant geassocieerd wordt met een lagere winstkwaliteit in vergelijking met een langer dienstverband van de accountant (Ghosh & Moon, 2005; Johnson et al., 2002; Myers et al., 2003). Een verklaring voor deze relatie is dat een korter dienstverband geassocieerd wordt met beperkte klant-specifieke kennis, welke noodzakelijk is om een hoge controlekwaliteit te bereiken. Daarnaast is het risico van audit failures bij een korter dienstverband groter, omdat de accountant als gevolg van onvoldoende klant-specifieke kennis meer zal moeten steunen op de schattingen en verklaringen van het management van de te controleren klant (Gul et al., 2007). Bij de vaststelling van de tenure worden zowel de jaren dat de partner controleleider is als de jaren dat de partner review partner is meegerekend. Aangezien niet bekend is of partners voor 1999 al controlerend accountant waren, krijgen alle partners in het jaar 1999 een tenure met een waarde van 1. Om te kijken

(23)

of dit een redelijke veronderstelling is, wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd, waarbij de resultaten van 2005-2009 vergeleken worden met de resultaten die verkregen zijn aan de hand van alle jaren.

Big Three

De grootte van het accountantskantoor kan van invloed zijn op de controlekwaliteit. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen Big Four en non-Big Four accountantskantoren. DeAngelo (1981) beargumenteert dat de grootte van een accountantskantoor de controlekwaliteit beïnvloedt. Wanneer er aanzienlijke klant-specifieke aanloopkosten worden gemaakt, zal een accountantskantoor met een enkele klant concluderen dat hij meer voordelen behaalt wanneer hij zijn klant kan behouden door opportunistisch gedrag, dan wanneer hij de kans loopt de klant te verliezen wanneer hij geen opportunistisch gedrag vertoont. Indien het accountantskantoor echter een groot aantal klanten bezit, is een individuele klant relatief minder belangrijk voor het kantoor en heeft het kantoor een grotere reputatie te verliezen wanneer hij opportunistisch gedrag vertoont. Grotere accountantskantoren zijn hierdoor gemotiveerder om een hogere controlekwaliteit te leveren om zo hun reputatie te beschermen. Een groter accountantskantoor wordt geassocieerd met een sterkere onafhankelijkheid ten opzichte van de klant, wat leidt tot een hogere controlekwaliteit. Voor de Verenigde Staten bestaat de Big Four uit Deloitte, EY, PwC en KPMG. De overige accountantskantoren behoren tot de non-Big Four. Afhankelijk van het marktaandeel van Duitse kantoren uit de steekproef is bepaald welke kantoren tot de Duitse Big N behoren. De kantoren die een marktaandeel hebben van groter dan 1,0% zijn BDO, Deloitte, EY, PwC en KPMG met een marktaandeel van respectievelijk 3,0%, 3,8%, 10,4%, 37,3% en 38,7%. De kantoren met een marktaandeel die groter is dan 10% worden in dit onderzoek aangeduid als Big N. Dit leidt tot een Big Three die bestaat uit EY, KPMG en PwC. Een overzicht van het marktaandeel van deze kantoren staat vermeld in tabel 2. Deze controlevariabele wordt gemeten middels een dummyvariabele met de waarde 1 voor accountantskantoren die tot de Big Three behoren en de waarde 0 voor non-Big Three accountantskantoren.

Tabel 2.

Marktaandeel van de Big Three in Duitsland

Kantoor Marktaandeel o.b.v. omzet klant

EY 10,4%

PwC 37,3%

KPMG 38,7%

(24)

Grootte

Niet alleen de grootte van het accountantskantoor, maar ook de grootte van de klant wordt in dit onderzoek meegenomen als controlevariabele. Wanneer de grootte van een onderneming toeneemt, daalt de hoeveelheid discretionaire accruals in de financiële verslaggeving (Menon & Williams, 2004). Gesteld wordt dat grotere ondernemingen minder resultaatverhogende winststuring zullen toepassen doordat politieke kosten een rol kunnen spelen (Maijoor & Vanstraelen, 2006; Young, 1999). Om deze reden wordt een grotere omvang van de klant geassocieerd met minder discretionaire accruals en een hogere winstkwaliteit. De grootte van de onderneming wordt gemeten door de natuurlijk logaritme te nemen van de totale activa.

Leverage

Een vierde controlevariabele die in dit onderzoek wordt meegenomen is leverage. Leverage wordt gedefinieerd als de totale schulden gedeeld door de totale activa (Johnson et al., 2002). Bedrijven met hogere schulden hebben een grotere stimulans om accruals te gebruiken om de winst te manipuleren. Met een hogere winst willen zij voorkomen dat schuldovereenkomsten niet worden nagekomen (DeFond & Jiambalvo, 1994; Francis & Reynolds, 2001; Watts & Zimmerman 1986). Leverage wordt daarom geassocieerd met een lagere winstkwaliteit.

Loss

Volgens Dechow et al. (2003) is de rapportage van een verlies een indicatie voor winststuring in het komende jaar. Om deze reden wordt loss meegenomen als controlevariabele. Deze controlevariabele is een dummyvariabele met de waarde 1 voor ondernemingen die in het voorgaande jaar een verlies hebben gerapporteerd en de waarde 0 voor overige ondernemingen.

Accounting standaard

Als laatste wordt de gebruikte accounting standaard meegenomen als controlevariabele. De steekproef bevat data van 1999 tot 2009. Tot 2005 konden Duitse ondernemingen kiezen welke accounting standaard zij toepasten in hun financiële verslaggeving. Hierbij konden zij kiezen tussen de International Financial Reporting Standards (IFRS) of de Duitse General Accepted Auditing Principles (Duitse GAAP). In 2005 is in Europa en daarmee ook in Duitsland ingevoerd dat beursgenoteerde ondernemingen verplicht IFRS moeten toepassen in hun financiële verslaggeving. Een relatief groot aantal ondernemingen in Duitsland heeft voor 2005 vrijwillig IFRS toegepast (van Tendeloo & Vanstraelen, 2005). De resultaten van het onderzoek van van Tendeloo & Vanstraelen (2005)

(25)

suggereren in tegenstelling tot hun verwachting dat ondernemingen die vrijwillig IFRS hanteren meer winststuring toepassen dan ondernemingen die de Duitse GAAP hanteren. In dit onderzoek wordt verwacht dat de toegepaste accounting standaard van invloed is op de controlekwaliteit, zonder een uitspraak te doen over de richting van het verband. Deze controlevariabele is een dummyvariabele met de waarde 1 voor ondernemingen die IFRS toepassen in hun financiële verslaggeving en de waarde 0 voor ondernemingen die de Duitse GAAP toepassen in hun financiële verslaggeving. Enkele ondernemingen uit de steekproef die voor 2005 US GAAP toepasten krijgen de waarde 1, omdat US GAAP meer overeenkomsten heeft met IFRS dan met de Duitse GAAP.

Data analyse

Om een goede en betrouwbare steekproef te hanteren worden de extreme uitschieters van continue variabelen aangepast. Dit gebeurt met behulp van winsorizing. Extreme uitschieters worden met winsorizing teruggebracht naar het gemiddelde plus of min drie keer de standaarddeviatie. Vervolgens wordt gekeken of er sprake is van multicollineariteit tussen de variabelen met behulp van een correlatiematrix. Om de relatie tussen industrie-expertise en controlekwaliteit te onderzoeken worden meervoudige lineaire regressieanalyses uitgevoerd. In de regressieanalyses wordt de absolute waarde van de discretionaire accruals gebruikt, omdat niet duidelijk is welke specifieke motieven een onderneming heeft om de winst opwaarts of neerwaarts te sturen. Het volgende model wordt getoetst:

|DACC|it= β0 + β1 * IEPit + β2 * IEVit + β3 * IEPVit+ β4 * Tenureit + β5 * Big Threeit + β6 * Grootteit

+ β7 * Leverageit + β8 * Lossit + β9 * Standaardit + εit. (5)

Waarbij:

|DACC|it = Absolute waarde van de discretionaire accruals van onderneming i in jaar t;

IEPit = Industrie-expertise van de verantwoordelijke partner van onderneming i in

jaar t;

IEVit = Industrie-expertise van de vestiging van een accountantskantoor van

onderneming i in jaar t;

IEPVit = Industrie-expertise van zowel de verantwoordelijke partner als de vestiging van

(26)

Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek besproken. Ten eerste zal er een beschrijving worden gegeven van de variabelen van het onderzoek. Vervolgens worden de hypothesen getoetst. Tot slot bevat dit hoofdstuk gevoeligheidsanalyses, waarbij onder andere de afhankelijke variabele met een alternatief model gemeten wordt.

Beschrijvende statistiek

Een overzicht van de beschrijvende kenmerken van de variabelen is weergegeven in tabel 3. Hierin wordt het aantal ondernemingsjaren in de steekproef (N), het gemiddelde, de standaarddeviatie, de minimum waarde en de maximum waarde van de variabelen in de steekproef weergegeven. Uit de tabel is af te lezen dat de gemiddelde absolute discretionaire accruals op basis van het aangepaste Jones model gemiddeld 0,123 bedraagt. Partners zijn gemiddeld 2,184 jaren werkzaam als verantwoordelijke partner voor een bepaalde klant. De kortste periode dat een partner werkzaam is voor een bepaalde klant is een jaar en de langste periode is negen jaren. De controlevariabele ‘grootte’ is de natuurlijk logaritme van de omzet van de klant en is gemiddeld 4,961. Opvallend is dat slechts minder dan de helft van de ondernemingsjaren is gecontroleerd door een Big Three kantoor (48,8%). Uit tabel 2 blijkt echter dat het marktaandeel van de Big Three op basis van de omzet van de klant een stuk hoger ligt, namelijk 86,4%. Hieruit kan geconcludeerd worden dat Big Three kantoren gemiddeld genomen klanten controleren met een hogere omzet dan non-Big Three kantoren. Het percentage ondernemingsjaren dat in het voorgaande jaar een verlies heeft gerapporteerd is 31,3%. Voor 3591 ondernemingsjaren (68,7%) werd IFRS of US GAAP toegepast. In de overige 1638 ondernemingsjaren werd de Duitse GAAP gebruikt als accountingstandaard. Over de periode van 1999-2004, toen IFRS nog niet verplicht was, paste 44,5% van de ondernemingen IFRS of US GAAP toe in hun financiële verslaggeving. Ondanks dat voor alle Duitse ondernemingen IFRS vanaf 2005 verplicht is, blijkt uit de steekproef dat slechts 82,0% van de ondernemingen in dit jaar IFRS heeft toegepast. In de periode van 2006-2009 heeft de gehele sample IFRS toegepast.

(27)

Tabel 3.

Beschrijvende kenmerken van de variabelen

N Gemiddelde Standaard deviatie Min. Max. Afhankelijke variabele |DACC| 5229 ,123 ,144 ,00005 ,739 Verklarende variabelen Industrie-expertise P 5229 ,053 ,223 0 1 Industrie-expertise V 5229 ,109 ,311 0 1 Industrie-expertise P+V 5229 ,033 ,179 0 1 Controlevariabelen Tenure 5229 2,184 1,441 1 9 Big Three 5229 ,488 ,500 0 1 Grootte 5229 4,961 2,119 -,799 12,477 Leverage 5229 ,582 ,296 -,871 6,355 Loss 5227 ,311 ,463 0 1 Standaard 5229 ,687 ,464 0 1 Correlatie

Voordat de regressieanalyses worden uitgevoerd moet de onderlinge afhankelijkheid van de variabelen worden vastgesteld. De correlaties tussen de variabelen zijn weergegeven in tabel 4. De afhankelijke variabele ‘absolute discretionaire accruals’ correleert significant met de verklarende variabelen ‘industrie-expertise partner’, ‘industrie-expertise vestiging’ en ‘industrie-expertise partner + vestiging’ met een waarde van respectievelijk -0,0552; -0,041 en -0,039 op een significantieniveau van 1%. Om de betrouwbaarheid van het model te waarborgen dienen de correlatiecoëfficiënten tussen de -0,7 en 0,7 te liggen. Wanneer dit niet het geval is, is er sprake van multicollineariteit. Uit tabel 4 blijkt dat er een sterke correlatie bestaat tussen de variabelen ‘industrie-expertise partner’ en ‘industrie-expertise partner + vestiging’ (0,785***). Deze hoge correlatie is niet verassend. Wanneer de dummyvariabele ‘industrie-expertise partner + vestiging’ een waarde 1 heeft, zal ook altijd de dummyvariabele ‘industrie-expertise partner’ een waarde 1 hebben. Te hoog correlerende variabelen mogen niet samen in een regressiemodel worden opgenomen. De verschillende niveaus van industrie-expertise worden daarom niet samen in een model opgenomen.De overige correlatiecoëfficiënten liggen tussen -0,7 en 0,7 en duiden daarmee niet op multicollineariteit.

(28)

Tabel 4. Correlatiematrix 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 1. |DACC| 2. Industrie-expertise P -,052*** 3. Industrie-expertise V -,041*** ,394*** 4. Industrie-expertise P+V -,039*** ,785*** ,529*** 5. Tenure -,173*** ,188*** ,060*** ,146*** 6. Big Three -,059*** ,082*** ,201*** ,080*** -,037*** 7. Grootte -,088*** ,259*** ,279*** ,205*** ,058*** ,336*** 8. Leverage ,096*** ,060*** ,045*** ,052*** -,012 ,051*** ,126*** 9. Loss ,033** -,060*** -,067*** -,046*** -,070*** -,080*** -,317*** ,104*** 10. Standaard -,171*** ,006 ,011 -,011 ,139*** ,052*** ,075*** -,165*** ,019 **. Correlatie is significant op 0,05 niveau (tweezijdig).

***. Correlatie is significant op 0,01 niveau (tweezijdig).

Multicollineariteit kan eveneens worden vastgesteld met behulp van de VIF-waarden. Er is sprake van multicollineariteit, indien de VIF-waarde hoger is dan 10. De VIF-waarden zijn berekend bij het uitvoeren van de regressieanalyses en zijn opgenomen in tabel 5. Alle VIF-waarden zijn aanzienlijk kleiner dan 10 en wijzen daarmee niet op de aanwezigheid van multicollineariteit.

Toetsing van de hypothesen

Om de hypothesen te toetsen zijn er meervoudige regressieanalyses uitgevoerd. De resultaten van de meervoudige regressieanalyses staan weergegeven in tabel 5. Er is gebruik gemaakt van verschillende modellen. In alle modellen worden de discretionaire accruals als afhankelijke variabele gebruikt. De F-waarden zijn in alle modellen significant en de aangepaste R square is in alle modellen 6,3%. Dit betekent dat 6,3% van de verandering in de afhankelijke variabele wordt verklaard door de verklarende variabelen. In model 1 zijn alleen de controlevariabelen opgenomen. Behalve de controlevariabele ‘loss’ zijn alle controlevariabelen significant en hebben de verwachte richting. De coëfficiënten van de controlevariabelen blijven gelijk in de modellen 2, 3 en 4.

In model 2 zijn zowel de controlevariabelen als de verklarende variabele ‘industrie-expertise partner’ opgenomen. In dit model wordt hypothese 1a getoetst. Hypothese 1a luidt als volgt:

H1a: Industrie-expertise gemeten op individueel partnerniveau is positief geassocieerd met controlekwaliteit

(29)

Lagere discretionaire accruals impliceren een hogere controlekwaliteit (Jayaraman & Milbourn, 2015). Een negatief verband tussen discretionaire accruals en industrie-expertise duidt daarom een positief verband aan tussen industrie-expertise en controlekwaliteit. De relatie tussen industrie-expertise gemeten op individueel partnerniveau en de absolute discretionaire accruals is negatief maar niet significant. Het verband heeft wel de verwachte richting maar de hypothese moet toch worden verworpen, omdat de waarde van de coëfficiënt niet significant is.

Tabel 5.

Meervoudige regressieanalyse

Verwachting Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Constante ,190*** ,189*** ,189*** ,189*** (,000) (,000) (,000) (,000) Tenure - -,015*** -,015*** -,015*** -,015*** (,000) (,000) (,000) (,000) Big Three - -,011*** -,011*** -,011*** -,011*** (,006) (,006) (,006) (,006) Grootte - -,005*** -,005*** -,005*** -,005*** (,000) (,000) (,000) (,000) Leverage + ,041*** ,041*** ,041*** ,041*** (,000) (,000) (,000) (,000) Loss - -,003 -,003 -,003 -,003 (,511) (,522) (,520) (,519) Standaard - / + -,040*** -,040*** -,040*** -,040*** (,000) (,000) (,000) (,000) Industrie-expertise P - -,005 (,584) Industrie-expertise V - -,004 (,551) Industrie-expertise P+V - -,005 (,666) R-square ,065 ,065 ,065 ,065 Aangepaste R-square ,063 ,063 ,063 ,063 F-waarde 60,057*** 51,513*** 51,522*** 51,496*** Hoogste VIF 1,294 1,367 1,358 1,336

***. Coëfficiënt is significant op 0,01 niveau (tweezijdig). De p-waarden zijn tussen haakjes (---) weergegeven.

(30)

H1b: Industrie-expertise gemeten op vestigingsniveau is positief geassocieerd met controlekwaliteit

De relatie tussen industrie-expertise gemeten op vestigingsniveau en de absolute discretionaire accruals is negatief maar niet significant. Het verband heeft wel de verwachte richting maar de hypothese moet toch worden verworpen, omdat de waarde van de coëfficiënt niet significant is.

Om hypothesen 2a, 2b en 2c te toetsen is er een regressieanalyse uitgevoerd met als verklarende variabele ‘industrie-expertise partner + vestiging’. Deze verklarende variabele is samen met de controlevariabelen opgenomen in model 4. Hypothese 2a, 2b en 2c luiden:

H2a: Het verband tussen industrie-expertise en controlekwaliteit is het sterkst, wanneer zowel de partner als de vestiging industrie-expert is

H2b: Het verband tussen industrie-expertise en controlekwaliteit is minder sterk, wanneer uitsluitend de partner industrie-expert is

H2c: Het verband tussen industrie-expertise en controlekwaliteit is het zwakst, wanneer uitsluitend de vestiging industrie-expert is

Met behulp van een vergelijking van de modellen 2, 3 en 4 kunnen deze hypothesen worden getoetst. Hypothesen 1a en 1b zijn echter verworpen en dus mogen hierdoor op basis van de niet-significante waarden uit de regressieanalyses geen conclusies worden getrokken. Er kan dus weinig worden gezegd over de sterkte van de verbanden. Hierdoor moeten zowel hypothese 2a, 2b als 2c worden verworpen. Wel is in model 4 getoetst of er een verband bestaat tussen de absolute discretionaire accruals en industrie-expertise van zowel de partner als de vestiging. Hoewel het verband wel de verwachte richting heeft, is ook dit verband niet significant.

Gevoeligheidsanalyses

Om te toetsen of de resultaten van de regressieanalyses robuust zijn, worden er verschillende gevoeligheidsanalyses uitgevoerd. Ten eerste wordt een regressieanalyse uitgevoerd met de absolute totale accruals als afhankelijke variabele. Uit deze analyse kan bepaald worden of de resultaten gevoelig zijn voor het gebruikte winststuringsmodel. Daarna wordt de afhankelijke variabele ‘absolute discretionaire accruals’ berekend met behulp van het DeFond & Park model in plaats van het aangepaste Jones model. Als laatste wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om de betrouwbaarheid van de meetmethode voor de tenure van partners te toetsen.

(31)

4.4.1. Absolute totale accruals

Om te toetsen of de resultaten gevoelig zijn voor het gebruikte winststuringsmodel, wordt een regressieanalyse uitgevoerd met de absolute totale accruals als afhankelijke variabele. De waarden van de verklarende variabelen verschillen nauwelijks wanneer de absolute totale accruals als afhankelijke variabele worden gebruikt in plaats van de absolute discretionaire accruals. De industrie-expertise variabelen behouden dezelfde richting en zijn ook nu niet significant. De controlevariabelen blijven wel significant, behoudens de ‘loss’ variabele. Wanneer de absolute totale accruals als afhankelijke variabele worden gebruikt in plaats van de absolute discretionaire accruals blijven de resultaten onveranderd.

4.4.2. Het DeFond & Park model

In dit onderzoek is winststuring gemeten met het aangepaste Jones model. De gevoeligheid van de resultaten voor het gekozen model wordt verder onderzocht door de meervoudige regressies te schatten met behulp van een ander model voor winststuring. Het model dat hiervoor gebruikt wordt, is het DeFond & Park model (DeFond & Park, 2001). In dit model worden de discretionaire accruals berekend per kwartaal. In dit onderzoek worden de discretionaire accruals echter berekend per jaar, net als in het onderzoek van Maijoor & Vanstraelen (2006). Het DeFond & Park model gebruikt alleen de kortlopende accruals, door te kijken naar de mutaties in het netto werkkapitaal. Het netto werkkapitaal (WC) kan worden berekend met de volgende vergelijking:

WCit = (Totale vlottende activait – Kas en korte termijn investeringenit) –(Totale vlottende

passivait – Korte termijn schulden en vlottende deel lange termijn schuldenit) (6)

De discretionaire werkkapitaal accruals worden berekend met vergelijking (7).

DWCACCit /Ait-1 = (WCit – (WCit-1 / REVit-1 * REVit)) / Ait-1 (7)

Waarbij:

DWCACCit = Discretionaire werkkapitaal accruals van onderneming i in jaar t;

WCit = Netto werkkapitaal van onderneming i in jaar t;

WCit-1 = Netto werkkapitaal van onderneming i in jaar t-1;

REVit = Omzet van onderneming in jaar t;

REVit-1 = Omzet van onderneming i in jaar t-1;

(32)

Het volgende model wordt getoetst met meervoudige regressieanalyses:

|DWCACC|it= β0 + β1 * IEPit + β2 * IEVit + β3 * IEPVit + β4 * Tenureit + β5 * Big Threeit + β6 *

Grootteit + β7 * Leverageit + β8 * Lossit + β9 * Standaardit + εit. (8)

De resultaten van deze regressieanalyses staan weergegeven in tabel 6.

Tabel 6.

Gevoeligheidsanalyse: DeFond & Park model

Verwachting Model 1 Model 2 Model 3 Model 4

Constante ,212*** ,213*** ,211*** ,213*** (,000) (,000) (,000) (,000) Tenure - -,021*** -,022*** -,021*** -,022*** (,000) (,000) (,000) (,000) Big Three - -,023*** -,023*** -,023*** -,023*** (,000) (,000) (,000) (,000) Grootte - -,003** -,003** -,003** -,003** (,038) (,031) (,048) (,025) Leverage + ,033*** ,033*** ,033*** -,033*** (,001) (,001) (,001) (,001) Loss - ,002 ,002 ,002 ,002 (,750) (,765) (,746) (,773) Standaard - / + -,054*** -,054*** -,054*** -,054*** (,000) (,000) (,000) (,000) Industrie-expertise P - ,008 (,553) Industrie-expertise V - -,002 (,815) Industrie-expertise P+V - ,017 (,289) R-square ,054 ,054 ,054 ,055 Aangepaste R-square ,053 ,053 ,053 ,053 F-waarde 49,921*** 42,834*** 42,789*** 42,951*** Hoogste VIF 1,299 1,372 1,364 1,342

**. Coëfficiënt is significant op 0,05 niveau (tweezijdig). ***. Coëfficiënt is significant op 0,01 niveau (tweezijdig). De p-waarden zijn tussen haakjes (---) weergegeven.

(33)

Uit deze gevoeligheidsanalyse blijkt dat de controlevariabelen significant en robuust zijn. De keuze voor een bepaald model heeft geen invloed op de resultaten van het onderzoek. Zowel de controlevariabele ‘loss’ als de verklarende variabelen zijn net als in het aangepaste Jones model niet significant in het DeFond & Park model. De verklarende variabelen ‘industrie-expertise op individueel partnerniveau’ en ‘industrie-expertise op partner + vestigingsniveau’ hebben nu echter een positieve richting in tegenstelling tot de negatieve richting in het aangepaste Jones model.

4.4.3. Tenure

Zoals eerder is aangegeven is de tenure van de partner het aantal jaren dat de partner achtereenvolgend werkzaam is bij de klant. Daarbij kregen alle partners in het jaar 1999 een tenure van 1, omdat niet bekend is of deze partners voor 1999 al werkzaam waren als verantwoordelijke partner voor de desbetreffende klant. Om te kijken of dit een redelijke veronderstelling is, worden de resultaten die verkregen zijn aan de hand van alle jaren vergeleken met de resultaten van een regressieanalyse over de periode van 2005-2009. Over deze periode kan de tenure nauwkeuriger gemeten worden, doordat informatie over de zes voorgaande jaren voor deze periode wel bekend is. Uit deze gevoeligheidsanalyse blijkt dat de resultaten onveranderd blijven en dus robuust zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Rode Leger is het bewapende deel van het Sowjet-volk, vrij van elke vorm van chauvinisme, vrij van haat tegen andere volkeren, en bereid om met volledige

Door combinatie van tijdregistratie voor de verschillende handelingen (tabel 1) en kwalitatie- ve beoordeling van de emissie (tabel 2) komt men tot een gewogen

Deze factoren 'meten' feitelijk de mate van structu- rering van het arbo-beleid waarbij voor kleine bedrijven andere noïmen moeten worden aangelegd. De hiervoor

Bij de aanvoer en het mengen van grondstoffen is de grootste verschei- denheid aan produktievormen gesig- naleerd, die met gerichte ventilatie zijn uitgerust.. Echter

Uit onderzoek van het CBS blijkt dat in het vierde kwartaal van 2021 een recordaantal van een op de vier ondernemers in de industrie door tekorten aan onderdelen en materialen

Het reageert ook met zuurstof en halogenen op dezelfde manier als styreen, maar juist door de extra zijketen, worden sommige chemische en stoffen die gevormd zijn veel complexer..

Het doel hiervan is erachter te komen welke wiskundige kennis en vaardigheden door studenten, die stage lopen/afstuderen bij de topsectoren, veel gebruikt worden.. Merk op dat

• mogelijke procesroute(s): een opeenvolging van op industriele schale uitvoerbare.