• No results found

E-scan Ondernemerstest, ondernemerssucces en -intenties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "E-scan Ondernemerstest, ondernemerssucces en -intenties"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E-scan Ondernemerstest,

ondernemerssucces en -intenties

Door

Rutger van der Laan

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde

April 2009

r.t.van.der.laan@student.rug.nl Studentnummer: 1551426

Begeleidingsinstelling: Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde

(2)

Samenvatting

Titel: E-Scan Ondernemerstest, ondernemerssucces en -intenties Trefwoorden: ondernemerscompetenties, E-Scan Ondernemerstest,

ondernemerssucces, ondernemersintenties Onder begeleiding van: prof. dr. P.S. Zwart (eerste begeleider)

dr. C. Carroll (tweede begeleider)

In het onderhavige onderzoek wordt de relatie tussen de in de E-Scan Ondernemerstest gebruikte ondernemerscompetenties en ondernemerssucces onderzocht. Er wordt onder andere statistisch aangetoond dat de ondernemerscompetenties prestatiegerichtheid, sociale oriëntatie, effectiviteit, doorzettingsvermogen en marktgerichtheid significant correleren met ondernemerssucces. Vervolgens blijkt dat effectiviteit, doorzettingsvermogen en marktgerichtheid tezamen veertien procent van het ondernemerssucces verklaren.

(3)

INHOUDSOPGAVE 1. INTRODUCTIE 4 1.1 Aanleiding onderzoek 4 1.2 De E-scan ondernemertest 4 1.3 De ondernemerscompetenties 4 1.4 Onderzoeksopzet 6 1.5 Opbouw verslag 7 2. THEORETISCH KADER 8

2.1 Achtergrond onderzoek ondernemerssucces 8

2.1.1 Relatie ondernemerscompetenties en ondernemerssucces 9

2.2 Achtergrond onderzoek ondernemersintenties 19

2.2.1 Relatie ondernemerscompetenties en ondernemersintenties 21

3. METHODE 28

3.1 Methode onderzoek ondernemerssucces 28

3.1.1 Procedure 28

3.1.2 Respondenten 28

3.1.3 Meetinstrumenten 28

3.1.4 Data analyse 29

3.2 Methode onderzoek ondernemersintenties 30

3.2.1 Procedure 30

3.2.2 Respondenten 30

3.2.3 Meetinstrumenten 30

3.2.4 Data analyse 31

4. RESULTATEN 32

4.1 Resultaten onderzoek ondernemerssucces 32

4.2 Resultaten onderzoek ondernemersintenties 33

5. DISCUSSIE 37

REFERENTIES 40

(4)

1. INTRODUCTIE

1.1 Aanleiding onderzoek

Bij het toetreden tot de arbeidsmarkt dient een individu een keuze te maken tussen werken in loondienst, of werken als zelfstandige. Zelfstandig ondernemen is voor velen een droom. Om verschillende redenen wordt er toch vaak vanaf gezien. Voor personen die de stap naar ondernemerschap willen zetten, is het belangrijk te weten of men geschikt is voor het ondernemerschap. De E-scan Ondernemerstest biedt hier uitkomst.

De E-Scan Ondernemerstest is een product van Entrepreneur Consultancy B.V.. De test verschaft een ondernemer inzicht in zijn capaciteiten als ondernemer. Ondanks dat de test een afgerond product is, streeft de organisatie voortdurend naar verbetering van zijn product. Het onderhavige onderzoek zal een bijdrage proberen te leveren aan de verdere ontwikkeling van de E-Scan Ondernemerstest.

1.2 De E-scan Ondernemerstest

De E-Scan Ondernemerstest is een geautomatiseerde test welke bestaat uit meer dan honderd vragen. Deze vragen dienen beantwoord te worden op een Likertschaal, waarbij het laagste getal staat voor het meest mee oneens en het hoogste getal voor het meest mee eens. Na invulling van de test verkrijgt de invuller als output een individueel rapport. Dit rapport bevat de scores op persoonskenmerken en kwaliteiten. De individuele scores zijn hierin getoetst aan normprofielen, welke zijn opgesteld aan de hand van de oordelen van achtenveertig bedrijfsadviseurs. Het rapport geeft een overzicht van de sterke en zwakke punten van een persoon ten opzichte van zijn ondernemerschap (Driessen, 2005).

1.3 De ondernemerscompetenties

(5)

Prestatiegerichtheid komt voort uit Need for Achievement. Prestatiegerichte ondernemers

eisen het hoogste van zichzelf. Het staat voor sterk streven naar grote prestaties. Men heeft een doel voor ogen en streeft er met volle energie naar dit doel te behalen.

Zelfstandigheid komt voort uit Need for Autonomy. Een zelfstandig persoon lost

problemen zoveel mogelijk zelfstandig op. Hij wil zelfstandig en onafhankelijk van anderen tot beslissingen kunnen komen.

Dominantie komt voort uit Need For Power. Een dominant persoon wil controle kunnen

uitvoeren over andere personen. Dominante personen zijn goed in het opleggen van hun wil aan anderen.

Sociale Oriëntatie komt voort uit Need For Affiliation. Sociaal georiënteerde personen

zijn goed in het ontwikkelen en onderhouden van contacten en hiermee netwerken. Het zakelijke oogpunt wordt bij het leggen van deze contacten niet uit het oog verloren.

Effectiviteit komt voort uit Internal Locus Of Control. Deze personen zijn er van

overtuigd dat persoonlijk succes van henzelf afhangt. Succes hangt dus niet af van anderen of van omstandigheden. Deze personen zijn overtuigd van hun eigen kunnen en hun persoonlijke invloed op gebeurtenissen.

Doorzettingsvermogen komt voort uit Endurance. Een persoon met doorzettingsvermogen

zal bij tegenslag niet opgeven. Men is vastberaden om het doel dat men voor ogen heeft te bereiken.

Risicobereidheid komt voort uit Risk Taking Propensity. Een persoon die risicobereid is,

kan goed omgaan met onzekere situaties. Hij is hierbij bereid een risicovolle situatie aan te gaan.

Marktgerichtheid staat voor de mogelijkheid om de wensen van klanten in te kunnen

schatten. Men weet wat er speelt in een bepaalde markt, zowel qua klantenbehoeften als de positie van concurrenten.

Creativiteit staat voor het kunnen inzien van nieuwe mogelijkheden. Men ziet

mogelijkheden waar anderen deze niet zien. Een creatief persoon kijkt vaak op een alternatieve manier naar situaties.

Flexibiliteit staat voor de capaciteit om zich aan te passen. Wanneer er nieuwe

(6)

1.4 Onderzoeksopzet

Binnen het onderhavige onderzoek wordt specifiek gekeken naar de ondernemerscompetenties uit de E-Scan Ondernemerstest. Aan de hand van Kuypers (1995) is gekomen tot een geschikte opzet voor het onderhavige onderzoek. Het onderhavige onderzoek heeft de volgende doelstelling.

Meer kennis vergaren aangaande de ondernemerscompetenties uit de E-Scan Ondernemerstest en hiermee een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van de E-Scan Ondernemerstest.

Bij de doelstelling worden binnen het onderhavige onderzoek twee probleemstellingen behandeld. Het betreft de volgende.

- Welk verband bestaat er tussen de ondernemerscompetenties uit de E-Scan Ondernemerstest en ondernemerssucces?

- Welk verband bestaat er tussen de ondernemerscompetenties uit de E-Scan Ondernemerstest en de ondernemersintenties?

De eerste probleemstelling valt uiteen in de volgende deelvragen.

- Hoe kan ondernemerssucces het beste gedefinieerd en gemeten worden?

- Wat zegt literatuur over de relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces?

- Welke ondernemerscompetentie kan er eventueel toegevoegd worden aan de reeds in de E-Scan Ondernemerstest aanwezig ondernemerscompetenties?

- Op welke manier kan de relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces het beste getoetst worden?

- Welke vorm heeft de relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces?

De tweede probleemstelling valt uiteen in de volgende deelvragen.

- Wat zijn voor ondernemers de belangrijkste ondernemersintenties?

- Wat zegt literatuur over de relatie tussen de ondernemerscompetenties en de ondernemersintenties?

(7)

Voor het beantwoorden van de probleemstellingen zal gebruik worden gemaakt van datasets. Entrepreneur Consultancy B.V. beschikt over vele datasets. Deze data is door de onderneming zelf vergaard. Doormiddel van overleg is bepaald welke datasets het meest geschikt zijn voor het beantwoorden van de probleemstellingen. De onderneming had de data reeds in een eerder stadium vergaard. Het betreft twee datasets, die afzonderlijk gebruikt worden bij de beantwoording van de twee probleemstellingen.

Aan de hand van literatuur zal bekeken worden wat een juiste manier is om ondernemerssucces te meten. Om antwoord te krijgen op de probleemstellingen, zal gebruik gemaakt worden van verschillende statistische analyses. Om de relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces te bepalen, wordt gebruik gemaakt van correlatieanalyse en meervoudige regressieanalyse. De relatie tussen de ondernemerscompetenties en de ondernemersintenties zal geanalyseerd worden aan de hand van één-weg Variantie-analyse (zie verder hoofdstuk 3).

Alvorens de statistische analyses uitgevoerd worden, zullen aan de hand van literatuur hypotheses opgesteld worden. Deze hypotheses betreffen de te verwachten relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces, en de te verwachten relaties tussen de ondernemerscompetenties en de ondernemersintenties.

1.5 Opbouw verslag

(8)

2. THEORETISCH KADER

2.1 Achtergrond onderzoek ondernemerssucces

Ondernemerssucces hangt af van verschillende factoren. Naast de afhankelijkheid van omgevingsfactoren, beschikt elke ondernemer over individuele competenties. Een ondernemer kan zijn kennisniveau eenvoudig aflezen aan de hand van zijn afgeronde opleidingen en cursussen. Voor deze ondernemer (of een buitenstaander) is het echter veel lastiger om het niveau van zijn persoonskenmerken en kwaliteiten in te schatten. De E-Scan Ondernemerstest biedt inzicht in het niveau van deze specifieke ondernemerscompetenties (Driessen & Zwart, 2006).

Invulling van de E-Scan Ondernemerstest levert een individu een overzicht op aangaande zijn scores op verschillende ondernemerscompetenties. De individuele scores worden getoetst aan normprofielen. De E-Scan Ondernemerstest veronderstelt dat hoe dichter de scores van een ondernemer zich bij de normprofielen bevinden, hoe groter het ondernemerssucces zal zijn (Driessen, 2005).

Het succes van een onderneming is subjectief (Risseeuw & Thurik, 2003). Waar de ene ondernemer streeft naar groei van zijn onderneming, wil de ander bijvoorbeeld enkel overleven (zie ook hoofdstuk 2.2.1 en hoofdstuk 5). De binnen het onderhavige onderzoek aanwezige definitie van ondernemerssucces, is reeds in een eerder stadium door Entrepreneur Consultancy B.V. bepaald. Entrepreneur Consultancy B.V. heeft een dataset aangeleverd die omzetgroei als uitgangspunt voor ondernemerssucces heeft. Nandram & Samson (2000) noemen ondernemerssucces gemeten als groei, als meest gebruikte in literatuur aangaande ondernemerschap. Ook Timmons (1999) beschrijft ondernemerssucces als het behalen van een grote omzet. Hoe groter de omzet van een bedrijf is, hoe groter het ondernemerssucces. In het onderhavige onderzoek wordt ondernemerssucces dus ook gedefinieerd als omzetgroei. Hierbij wordt gekeken naar de omzetgroei over een periode van drie jaar.

(9)

De statistische toetsing van de gebruikte ondernemerscompetenties uit de E-Scan Ondernemerstest aan ondernemerssucces is nimmer goed verricht. In een eerder stadium is er, doormiddel van een discriminantanalyse, een voorzichtig begin mee gemaakt (Driessen, 2005). In het onderhavige onderzoek zal de relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces uitgebreider statistisch getoetst worden. Het onderzoeksmodel hiervan is weergegeven in figuur 1.

Figuur 1. Modelmatige weergave van onderzoek ondernemerssucces

In het onderhavige onderzoek zal ondernemerssucces beschouwt worden als het behalen van omzetgroei over de afgelopen drie jaar. Ondernemerssucces is de afhankelijke variabele. Er wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvaag: Welk verband bestaat er tussen de

ondernemerscompetenties uit de E-Scan Ondernemerstest en ondernemerssucces?

2.1.1 Relatie ondernemerscompetenties en ondernemerssucces

Literatuuronderzoek laat veel verschillende resultaten zien aangaande de relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces. Driessen (2005) onderbouwt in zijn proefschrift de positieve relaties tussen de door hem gekozen ondernemerscompetenties en ondernemerssucces. Aan de hand van literatuur onderbouw ik hieronder de door mij verwachte relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces. Ook wordt er een ondernemerscompetentie behandeld die niet in de E-Scan Ondernemerstest voorkomt, namelijk zelfvertrouwen. Deze ondernemerscompetentie kwam tijdens de bestudering van de hieronder gebruikte literatuur regelmatig naar voren en lijkt hiermee vermeldenswaardig.

(10)

Tijdens de uiteindelijke analyse van de datasets (zie hoofdstuk 3) zal niet alleen gekeken worden naar de individuele relatie tussen een ondernemerscompetentie en ondernemerssucces. Er zal tevens gekeken worden naar de ondernemerscompetenties gezamenlijk in relatie tot ondernemerssucces. Het zijn uiteindelijk immers de ondernemerscompetenties als geheel die, afgaande op de E-Scan Ondernemerstest, een compleet beeld geven van de geschiktheid van een ondernemer.

Prestatiegerichtheid in relatie tot ondernemerssucces

Rauch & Frese (2007) tonen de relatie tussen prestatiegerichtheid en ondernemerssucces statistisch aan. Hun onderzoek baseert zich op 54 eerdere, door anderen uitgevoerde, studies. Hiermee zijn verschillende soorten van succes meegenomen in het onderzoek, zoals zelfbeoordeling van succes en groeicijfers. Tijdens hun onderzoek hebben Rauch & Frese (2007) ook tien experts geraadpleegd over de mate waarin zij verschillende ondernemerscompetenties belangrijk achten voor ondernemersactiviteiten. De experts bestonden uit vijf professoren en vijf doctoraal studenten die allen onderzoek aangaande ondernemerschap hebben verricht. Prestatiegerichtheid wordt hierbij door hun genoemd als belangrijke ondernemerscompetentie.

Stokes & Wilson (2006) noemen verschillende ondernemerscompetenties die volgens hun veel aangehaald worden. Ze noemen onder andere prestatiegerichtheid als een belangrijk persoonskenmerk voor ondernemerssucces. Er wordt gesteld dat de prestatiegerichtheid van entrepreneurs hoger is dan die van managers. Tevens scoren entrepreneurs hoger dan ondernemers zonder innovatieve aspiraties.

(11)

Lambing & Kuehl (2007) noemen verschillende ondernemerscompetenties die volgens hun belangrijk zijn voor ondernemerssucces. Ondernemers met ondernemerssucces voelen bijvoorbeeld een sterke drang om hun ideeën in de praktijk uit te voeren. Deze sterke drang komt voort uit een grote prestatiegerichtheid. Hiermee relateren zij prestatiegerichtheid dus aan ondernemerssucces. Vooral ook op basis van Rauch & Frese (2007) komen we tot de volgende hypothese.

Hypothese 1a: Er bestaat een positief verband tussen de mate van prestatiegerichtheid en de mate van ondernemerssucces van een ondernemer.

Zelfstandigheid in relatie tot ondernemerssucces

Het eerder genoemde onderzoek van Rauch & Frese (2007) toont ook de relatie tussen zelfstandigheid en ondernemerssucces statistisch aan. Personen met veel zelfstandigheid hebben de behoefte om beslissingen zelfstandig, zonder sturing van bovenaf, te nemen. De geraadpleegde experts noemen zelfstandigheid ook als belangrijke ondernemerscompetentie.

Risseeuw & Thurik (2003) wijzen op het ondernemersgevaar van zelfstandigheid. Zelfstandige ondernemers hebben vaak behoefte aan deze zelfstandigheid. Om succes te behalen zal de onderneming zich echter vaak aan anderen moeten binden. Ondernemingsgroei zal formalisering met zich meebrengen, datgene waar de zelfstandige ondernemer juist vaak afkerig van is. Zelfstandigheid kan ondernemerssucces hier dus juist in de weg staan. Brouwer et al. (1996) tonen zelfs statistisch aan dat niet zelfstandig opererende ondernemers, bijvoorbeeld ondernemers die een franchise aangaan, meer inkomen hebben dan individueel opererende ondernemers.

(12)

Hypothese 1b: Er bestaat een positief verband tussen de mate van zelfstandigheid en de mate van ondernemerssucces van een ondernemer.

Dominantie in relatie tot ondernemerssucces

Conger (1990) is van mening dat een leider met een grote drang tot dominantie, er voor kan zorgen dat zijn werknemers geen weerwoord durven te geven. Hierdoor kan de leider belangrijke informatie mislopen. Een autocratische managementstijl kan er ook voor zorgen dat de organisatie zich tegen de leider keert. Audretsch & Thurik (2001) zien in een entrepreneurial economie juist het belang van de eigen inbreng van werknemers. Werknemers dienen gemotiveerd te worden om mee te denken en niet puur en alleen te worden aangestuurd.

Gibb Dyer (1992) concludeert vanuit literatuur dat goed kunnen samenwerken een belangrijke ondernemerscompetentie is voor ondernemerssucces. Autoritaire ondernemers worden juist gezien als ondernemers die slecht kunnen samenwerken en vooral genieten van de macht die ze hebben. Dominantie wordt hierbij zelfs genoemd als een negatieve invloed op ondernemerssucces.

Personen met veel dominantie worden waarschijnlijk zelf niet graag gedomineerd. Misschien zegt dominantie dus iets over de drang van een persoon om ondernemer te worden. Veel ondernemingen, ook binnen het onderhavige onderzoek, hebben geen werknemers. Voor een dominante ondernemer zonder werknemers, zal dominantie waarschijnlijk geen negatief effect hebben op ondernemerssucces. Hierdoor komen we tot de volgende hypothese.

Hypothese 1c: Er bestaat geen verband tussen de mate van dominantie en de mate van ondernemerssucces van een ondernemer.

Sociale Oriëntatie in relatie tot ondernemerssucces

Markman & Baron (2003) komen, doormiddel van literatuuronderzoek, tot verschillende ondernemerscompetenties die gerelateerd zouden zijn aan ondernemerssucces. Ze

(13)

onderhandelingen, het enthousiasmeren van mensen en bij de opbouw van netwerken. Goede sociale vaardigheden worden gerelateerd aan financieel succes.

Een goed netwerk is belangrijk voor een ondernemer en kan zelfs resulteren in een langdurig competitief voordeel (Dollinger, 2003). Bolton & Thompson (2000) behandelen, aan de hand van literatuur, verschillende ondernemerscompetenties gerelateerd aan ondernemerschap. Zo concluderen ze dat een goede ondernemer onder andere goed is in het opbouwen van een zorgvuldig netwerk. Binnen dit netwerk gedraagt een goede ondernemer zich loyaal. Hij buit de personen binnen zijn netwerk dus niet uit, maar beschouwt ze eerder als vrienden. Op deze manier blijft het netwerk in takt. De ondernemer profiteert van een goed netwerk, doordat er voortdurend externe kennis voorhanden is.

Baron & Markman (2000) veronderstellen, aan de hand van literatuur, een relatie tussen verschillende sociale vaardigheden en ondernemerssucces. Sociale vaardigheden worden onder andere belangrijk geacht tijdens de omgang met kapitaalverstrekkers, klanten en leveranciers. In hun onderzoek tonen Baron & Markman (2003) de statistische relatie aan tussen sociale vaardigheden en ondernemerssucces. Tussen sociale perceptie (goed kunnen inschatten van een ander) en financieel succes blijkt een positieve relatie te bestaan. Voor ondernemers in de cosmetische industrie bestaat er een relatie (p<.06) tussen sociaal aanpassingsvermogen en financieel succes. Personen met veel sociaal aanpassingsvermogen voelen zich tijdens vele sociale omstandigheden op hun gemak. Ook kunnen ze zich goed aanpassen aan de situatie. De voorgaande bevindingen resulteren in de volgende hypothese.

Hypothese 1d: Er bestaat een positief verband tussen de mate van sociale oriëntatie en de mate van ondernemerssucces van een ondernemer.

Effectiviteit in relatie tot ondernemerssucces

(14)

Stokes & Wilson (2006) constateren dat ondernemers die geloven dat ze persoonlijke invloed hebben op gebeurtenissen, meer ondernemerssucces hebben. Een grote effectiviteit komt echter ook veelvuldig voor bij personen zonder ondernemersambities. Aangezien binnen het onderhavige onderzoek enkel mensen met ondernemersambities worden onderzocht, lijkt het aannemelijk dat ondernemerssucces positief gerelateerd zal zijn aan effectiviteit. Wel wordt gewaarschuwd voor de mogelijk dat veel effectiviteit een ondernemer een verkeerd zelfvertrouwen kan geven. Dit verkeerde zelfvertrouwen kan leiden tot onrealistische risico’s, waardoor de kans op ondernemersfalen sterk aanwezig is. Veel effectiviteit kan hierdoor dus ook negatief werken op ondernemerssucces.

De perceptie van locus of control kan evengoed te maken hebben met eerdere ervaringen (Bridge, O’Neill & Cromie, 2003). Wanneer een ondernemer in een eerder stadium ondernemerssucces heeft behaald, zal hij dit succes graag aan zichzelf toeschrijven. Wanneer een ondernemer in een eerder stadium echter ondernemersfalen heeft gekend, zal hij eerder geneigd zijn om dit aan externe factoren toe te wijzen. Hiermee kan het dus zijn dat ondernemerssucces tot effectiviteit leidt en niet andersom. Hiermee lijkt een grote effectiviteit dus misschien iets te kunnen zeggen over het ondernemerssucces behaald in het verleden, en minder over het ondernemerssucces dat een ondernemer in de toekomst zal behalen. Maar vooral uitgaande van Rauch & Frese (2007), Lambing & Kuehl (2007) en Stokes & Wilson (2006) formuleren we de volgende hypothese.

Hypothese 1e: Er bestaat een positief verband tussen de mate van effectiviteit en de mate van ondernemerssucces van een ondernemer.

Doorzettingsvermogen in relatie tot ondernemerssucces

(15)

Lambing & Kuehl (2007) zien een relatie tussen vasthoudendheid en ondernemerssucces. Een goede ondernemer geeft niet op. Een tegenslag ziet de ondernemer als een leermoment en niet als falen. Markman & Baron (2003) noemen volharding als belangrijke factor voor ondernemerssucces. Ondanks de vele moeilijkheden en de onzekerheid waar een ondernemer mee te maken heeft, zal de goede ondernemer niet opgeven. Het voorgaande brengt ons tot de volgende hypothese.

Hypothese 1f: Er bestaat een positief verband tussen de mate van doorzettingsvermogen en de mate van ondernemerssucces van een ondernemer.

Risicobereidheid in relatie tot ondernemerssucces

De tien door Rauch & Frese (2007) geraadpleegde experts, kunnen voor risicobereidheid geen eenduidige conclusie trekken aangaande de relevantie voor ondernemerschap. Als reden wordt gegeven dat het nemen van risico zowel gepaard kan gaan met snel succes, als met snel falen. Desondanks vinden Rauch & Frese (2007) toch een statistisch verband tussen risicobereidheid en ondernemerssucces. Ook Lambing & Kuehl (2007) zien een positief verband tussen risicobereidheid en ondernemerssucces. Burns & Dewhurst (1996) noemen ‘onzekerheid’ als karakteristiek verschil tussen een klein en een groot bedrijf. Kleine bedrijven hebben in vergelijking met grote bedrijven veel meer te maken met onzekerheid. Hierdoor lijkt het aannemelijk dat een ondernemer goed met risico’s moet kunnen omgaan.

Stokes & Wilson (2006) constateren dat ondernemers eerder projecten aangaan die risicovol zijn, dan personen die geen ondernemer zijn. Vermeldenswaardig is dat het onduidelijk is of hiermee gesteld kan worden dat ondernemers beter risico’s kunnen dragen. Misschien ziet de ondernemer de risico’s niet, en ziet men enkel een mogelijkheid. Het kan dus zijn dat een ondernemer minder risico ervaart dan een ander. Hiermee verschuift de discussie naar risicoperceptie (Risseeuw & Thurik, 2003). Simon, Houghton & Aquino (2000) tonen statistisch aan dat risicoperceptie onder andere beïnvloed wordt door ‘een valse illusie van controle’ en doordat sommige ondernemers geloven in ‘de wet van de kleine getallen’.

(16)

te zeggen dat een ondernemer daadwerkelijk grote risico’s neemt. De effectieve ondernemer neemt gematigde of gecalculeerde risico’s. Een effectieve ondernemer neemt hiermee dus geen onrealistische risico’s.

Ook Bolton & Thompson (2000) en Gibb Dyer (1992) hebben het over gecalculeerde risico’s. Risicobereidheid wordt hierbij door Gibb Dyer (1992) aangegeven als belangrijke factor voor ondernemerssucces. Vooral uitgaande van Burns & Dewhurst (1996), Gibb Dyer (1992) en Lambing & Kuehl (2007) formuleren we de volgende hypothese.

Hypothese 1g: Er bestaat een positief verband tussen de mate van risicobereidheid en de mate van ondernemerssucces van een ondernemer.

Marktgerichtheid in relatie tot ondernemerssucces

Het herkennen van mogelijkheden binnen markten wordt gezien als gerelateerd aan ondernemerssucces (Gibb Dyer, 1992; Lambing & Kuehl, 2007). De ondernemer dient in te kunnen schatten waar zijn klanten behoefte aan hebben. Hij dient trends te kunnen herkennen (Gibb Dyer, 1992). Hoe meer informatie een ondernemer opdoet over zijn bedrijfsomgeving, hoe groter zijn ondernemerssucces zal zijn (Lambing & Kuehl, 2007). Nandram & Samsom (2000) tonen de statistische relatie tussen marktgerichtheid en ondernemerssucces aan. Hoe meer een ondernemer zich richt op de markt, hoe groter zijn ondernemerssucces. Door de marktoriëntatie doet de ondernemer kennis op aangaande klantbehoeften en concurrentie.

Ook Bridge, O’Neill & Cromie (2003) zien het belang voor de ondernemer bij opdoen van informatie aangaande markten en klantproblemen. Door de opgedane kennis is de ondernemer in staat om kansen te zien, die anderen niet zien. De goede ondernemer houdt hierbij nauw contact met zijn potentiële klanten (Bolton & Thompson, 2000). Door de hiermee opgedane kennis, kan de ondernemer inspelen op de behoeften van klanten. Het voorgaande brengt ons tot de volgende hypothese.

(17)

Creativiteit in relatie tot ondernemerssucces

Stokes & Wilson (2006) linken creativiteit aan ondernemerschap. Er wordt hier echter niet gesproken over ondernemerssucces. Bridge, O’Neill & Cromie (2003) zien ondernemende resultaten als resultaat van creativiteit. Innovatietalent wordt hierbij gezien als belangrijke benodigde aanvulling op creativiteit. Ook Ardichvili, Cardozo & Ray (2003) constateren, aan de hand van literatuur, het belang van creativiteit voor ondernemerssucces. De creativiteit wordt hier gezien als benodigd voor het ontdekken van geschikte bedrijfsmogelijkheden.

Gibb Dyer (1992) concludeert dat een creatieve ondernemer in het voordeel is tijdens het identificeren en oplossen van problemen. Een creatieve ondernemer behaalt hierdoor meer ondernemerssucces dan een minder creatieve ondernemer.

Een goede ondernemer doet veel kennis op. Om deze opgedane kennis om te zetten in goede ideeën, is echter creativiteit nodig. Zo leidt creativiteit er toe dat een ondernemer ziet waar de klant behoefte aan heeft. Lambing & Kuehl (2007) zien hierdoor creativiteit als gerelateerd aan ondernemerssucces. Hiermee komen we tot de volgende hypothese.

Hypothese 1i: Er bestaat een positief verband tussen de mate van creativiteit en de mate van ondernemerssucces van een ondernemer.

Flexibiliteit in relatie tot ondernemerssucces

Goede ondernemers staan niet avers tegenover verandering. Ze zien verandering als normaal en benodigd. De ondernemer probeert kansen te zien binnen de veranderingen. Een dergelijke ondernemer wordt hierdoor gerelateerd aan ondernemerssucces (Lambing & Kuehl, 2007)

Een klein bedrijf kan weinig invloed uitoefenen op zijn veranderlijke en onzekere omgeving. Een sterke marktpositie ontbreekt vaak. De beste manier om met de snelle veranderingen om te gaan, is door zich als onderneming voortdurend aan te passen aan de omstandigheden. De onderneming die hier het beste toe in staat is, heeft de grootste kans op overleven (Stokes & Wilson, 2006). Scarborough & Zimmerer (2000) zijn van mening dat, om niet te falen, een ondernemer dient in te kunnen spelen op de veranderende vraag van klanten.

(18)

gedefinieerd als omzetgroei, lijkt het aannemelijk dat flexibiliteit benodigd is voor ondernemerssucces. Hierdoor formuleren we de volgende hypothese.

Hypothese 1j: Er bestaat een positief verband tussen de mate van flexibiliteit en de mate van ondernemerssucces van een ondernemer.

De verschillende opgestelde hypotheses zijn uit te zetten in één model. Dit model is weergegeven in figuur 2.

Figuur 2. Modelmatige weergave van hypotheses onderzoek ondernemerssucces

Ondernemerscompetentie zelfvertrouwen in relatie tot ondernemerssucces

De E-Scan Ondernemerstest toets een ondernemer op tien ondernemerscompetenties. De hieraan voorafgaand gebruikte literatuur bevat echter een ondernemerscompetentie die ook nog het vermelden waard lijkt. Het betreft de ondernemerscompetentie zelfvertrouwen. Deze ondernemerscompetentie zou dus eventueel aan de bestaande E-Scan Ondernemerstest toegevoegd kunnen worden.

Zelfvertrouwen komt voort uit self-efficacy. Zelfvertrouwen behelst iemands geloof in zijn eigen kunnen. Iemand met veel zelfvertrouwen gelooft dat hij taken tot een goed einde zal brengen (Stokes & Wilson, 2006). Een entrepreneur begeeft zich op onbekend en onzeker terrein. Hierdoor heeft met name een entrepreneur, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een manager, veel

(19)

Rauch & Frese (2007) tonen in hun onderzoek een directe statistische relatie tussen zelfvertrouwen en ondernemerssucces aan. De binnen hun onderzoek geraadpleegde experts noemen zelfvertrouwen ook als belangrijke ondernemerscompetentie. Mensen met veel zelfvertrouwen houden eerder vol wanneer zich problemen voordoen. Ook nemen ze meer initiatief. Markman & Baron (2003) noemen zelfvertrouwen als één van de belangrijke factoren voor ondernemerssucces. Ook Lambing & Kuehl (2007) zien een positieve relatie tussen zelfvertrouwen en ondernemerssucces. Ondernemers die denken dat ze ondernemerssucces zullen behalen, zullen vervolgens eerder geneigd zijn om daadwerkelijk ondernemer te worden.

Bridge, O’Neill & Cromie (2003) zien zelfvertrouwen als een factor tijdens het ondernemen. Personen die zich op onzeker terrein bevinden, hebben enig zelfvertrouwen nodig. Het lijkt echter aannemelijk dat personen die ondernemerssucces hebben ervaren, hieruit meer zelfvertrouwen opbouwen (Risseeuw & Thurik, 2003). Wanneer een ondernemer echter ondernemersfalen heeft ervaren, zal dit zijn zelfvertrouwen eerder doen slinken. De causale relatie tussen zelfvertrouwen en ondernemerssucces lijkt hiermee dus onduidelijk, waardoor veel zelfvertrouwen niet per definitie tot meer ondernemerssucces leidt.

2.2 Achtergrond onderzoek ondernemersintenties

Ondernemerssucces is direct afhankelijk van een juiste strategiebepaling. Tijdens de strategiebepaling dient de ondernemer een geschikte afstemming te bepalen tussen wat hij wil met de onderneming, wat hij kan met de onderneming en wat de externe omstandigheden zijn voor de onderneming. Oftewel, wat zijn de intenties en competenties en wat laten de omgevingfactoren toe? Naast een afstemming op externe factoren, dient een ondernemer ten behoeve van ondernemerssucces zijn ondernemerscompetenties dus te combineren met geschikte ondernemersintenties (Keuning, 2001). Komen de ondernemerscompetenties en de ondernemersintenties niet overeen, dan lijkt de kans op ondernemersfalen dus groot.

(20)

Ondernemersintentie wordt gedefinieerd als het doel van een ondernemer met zijn

onderneming. Binnen het onderhavige onderzoek worden verschillende van deze ondernemersintenties geanalyseerd. Entrepreneur Consultancy B.V. heeft systematisch aan invullers van de E-Scan Ondernemerstest gevraagd te kiezen uit verschillende ondernemersintenties. Hierbij moest één keuze worden gemaakt uit zakelijke ondernemersintenties en één keuze uit persoonlijke ondernemersintenties. Het betreft de volgende.

Zakelijke ondernemersintenties Persoonlijke ondernemersintenties

Zoveel mogelijk winst maken Zelfstandig en onafhankelijk blijven Sterke groei in omzet en werknemers Financieel onafhankelijk worden Continuïteit Mijn creatieve ideeën kwijt kunnen Klein blijven Eigen tijd bepalen

Werk doen wat ik leuk vind

Entrepreneur Consultancy B.V. heeft zelfstandig gekozen voor het verzamelen van data aangaande deze verschillende ondernemersintenties. Op de keuze van deze negen ondernemersintenties is binnen het onderhavige onderzoek dus geen invloed uitgeoefend. Bij de analyse van de zakelijke ondernemersintenties is één ondernemersintentie weggelaten, namelijk ‘zoveel mogelijk omzet behalen’. Hier is voor gekozen, omdat deze ondernemersintentie te veel overlap vertoont met de ondernemersintentie ‘sterke groei in omzet en werknemers’.

(21)

in omzet en werknemers’, staat binnen de zakelijke ondernemersintenties samen voor 30,7% van de stemmen.

De ondernemersintenties worden binnen het onderhavige onderzoek gezien als de afhankelijke variabelen. De ondernemerscompetenties worden gezien als de onafhankelijke variabelen. Het onderzoeksmodel hiervan is weergegeven in figuur 3.

Figuur 3. Modelmatige weergave van onderzoek ondernemersintenties

De onafhankelijke variabelen worden, met uitzondering van risicobereidheid, volledig gevormd door de eerder beschreven ondernemerscompetenties. De toetsing van risicobereidheid was tijdens het verzamelen van de data door Entrepreneur Consultancy B.V. niet in de E-Scan Ondernemerstest opgenomen. De onderzoeksvraag betreft: Welk verband bestaat er tussen de

ondernemerscompetenties uit de E-Scan Ondernemerstest en de ondernemersintenties?

2.2.1 Relatie ondernemerscompetenties en ondernemersintenties

In hoofdstuk 2.1 is aangetoond dat de daar behandelde ondernemerscompetenties volgens literatuur veelal gekoppeld zijn aan ondernemerssucces. Ondernemerssucces wordt in literatuur

Zakelijke ondernemersintenties Zoveel mogelijk winst maken

Sterke groei in omzet en werknemers Continuïteit Klein blijven Ondernemerscompetenties Prestatiegerichtheid Zelfstandigheid Dominantie Sociale Oriëntatie Effectiviteit Doorzettingsvermogen Marktgerichtheid Creativiteit Flexibiliteit Persoonlijke ondernemersintenties Zelfstandig en onafhankelijk blijven Financieel onafhankelijk worden Mijn creatieve ideeën kwijt kunnen Eigen tijd bepalen

(22)

vaak gezien als ondernemingsgroei. Veel ondernemers zullen met hun onderneming echter een andere intentie hebben dan ondernemingsgroei. Een ondernemer zal zichzelf als succesvol beschouwen zodra hij aan zijn eigen gestelde intenties voldoet. Deze intentie kan eventueel ondernemingsgroei zijn, maar een ondernemer kan evengoed continuïteit nastreven. Wanneer een dergelijke onderneming voor langere tijd operationeel is, heeft deze ondernemer dus evengoed succes. Succes wordt hiermee subjectief (Risseeuw & Thurik, 2003). Het lijkt aannemelijk dat verschillende ondernemersintenties verschillende niveaus aan ondernemerscompetenties vereisen. Hieronder zal dit doormiddel van theorie worden onderbouwd.

Ondernemerscompetenties in relatie tot zakelijke ondernemersintenties

Miner (1997) deelt ondernemers op in vier verschillende typen, namelijk ‘personal achiever’, ‘real manager’, ‘expert idea generator’ en ‘empathic super salesman’. Aan elk van deze vier typen ondernemers schrijft hij vervolgens verschillende ondernemerscompetenties toe. Miner wijst hierbij op het belang van het kiezen van de juiste carrière bij de juiste ondernemerscompetenties, de zogenaamde ‘fit’. Een ondernemer moet dus doen waar hij goed in is, oftewel een ondernemersintentie kiezen die past bij zijn ondernemerscompetenties. Bij deze fit is de kans op individueel succes het grootst, wat dit succes dan ook inhoudt. In veel literatuur wordt succes van een ondernemer echter getypeerd als ondernemingsgroei. De ondernemers met de meeste ondernemingsgroei worden hierbij dus vaak gezien als de beste ondernemers, die beschikken over de beste ondernemerscompetenties.

(23)

ondernemerschap (Driessen, 2005). Om alle stadia van het groeimodel te doorlopen, lijkt het dus aannemelijk dat een ondernemer op alle in de E-Scan Ondernemerstest aanwezige ondernemerscompetenties hoog dient te scoren.

Het lijkt hierdoor aannemelijk dat ondernemers met betere ondernemerscompetenties eerder ondernemingsgroei zullen behalen dan ondernemers met mindere ondernemerscompetenties. Op ondernemingsgroei gerichte zakelijke ondernemersintenties gaan dus goed samen met goede ondernemerscompetenties. Deze vormen samen een ‘fit’.

Veel literatuur deelt ondernemers op in twee typen ondernemers. Het betreft de craftsman en de opportunist. Er worden duidelijke verschillen genoemd tussen de kwaliteiten van beide typen ondernemers. Tevens hebben beide typen ondernemers verschillende intenties met hun onderneming. Chell (2001) stelt dat de craftsman een ondernemer is die alles graag alleen wil doen. Hij gaat zo weinig mogelijk relaties aan. Deze ondernemers vinden vaak hun achtergrond in de arbeidersklasse. De opportunist heeft juist vaak een professionele achtergrond en slaat zijn vleugels meer uit. De craftsman houdt zich voornamelijk bezig met technische werkzaamheden (Woo, Cooper & Dunkelberg, 1991) en is productgericht, tegenover de marktgerichte opportunist (Risseeuw & Thurik, 2003).

Ook Smith & Miner (1983) wijzen op de verschillen tussen deze twee typen ondernemers en tonen dit verschil vervolgens ook aan. In tegenstelling tot de opportunist is de craftsman vaak laag opgeleid en houdt zich weinig bezig met zijn omgeving. Zijn onderneming valt te typeren als rigide. Hij heeft vaak geen langetermijnvisie. Hoe meer een organisatie lijkt op die van de opportunist, hoe meer adaptief de organisatie is en hoe meer de organisatie is gericht op ondernemingsgroei.

De typische craftsman heeft niet de ondernemerscompetenties om ondernemingsgroei te realiseren. Carland, Hoy, Boulton & Carland (1984) zien een duidelijk verschil tussen een entrepreneur en een gemiddelde ondernemer. Een entrepreneur zal, meer dan een gemiddelde ondernemer, streven naar winst en ondernemingsgroei.

(24)

beschikken. De ondernemersintentie ‘zoveel mogelijk winst maken’ lijkt hier bij aan te sluiten. Ondernemers die kiezen voor ‘klein blijven’ zullen meer lijken op een craftsman en over minder goede ondernemerscompetenties beschikken dan de opportunist.

Naast de typeringen craftsman en opportunist wordt door sommigen een derde type ondernemer genoemd. Het betreft de ‘administrator’ (of ‘manager’). De administrator is gericht op gecontroleerde ondernemingsgroei (Burns & Dewhurst, 1996; Hornaday, 1990). Hornaday (1990) wijst op de importantie voor de ondernemer van continuïteit van de onderneming. De administrator zal hierbij wel ondernemingsgroei willen realiseren, maar gestaag. De ondernemingsgroei zal echter minder sterk zijn dan bij de opportunist, echter groter dan bij de craftsman. De administrator is meer een manager dan de opportunist. Een administrator lijkt dus minder op een typische entrepreneur. Het lijkt dan ook aannemelijk dat deze ondernemer minder zal scoren op de ondernemerscompetenties uit de E-Scan ondernemerstest dan de opportunist, maar beter dan de craftsman. Hierdoor lijkt het aannemelijk dat de zakelijke ondernemersintentie ‘continuïteit’ tussen ‘sterke groei in omzet en werknemers/zoveel mogelijk winst maken’ en ‘klein blijven’ in zal vallen.

Hypothese 2a: De zakelijke ondernemersintentie ‘sterke groei in omzet en

werknemers’ zal aangaande de ondernemerscompetenties hoger scoren dan ‘continuïteit’ en ‘klein blijven’

Hypothese 2b: De zakelijke ondernemersintentie ‘zoveel mogelijk winst maken’ zal aangaande de ondernemerscompetenties hoger scoren dan ‘continuïteit’ en ‘klein blijven’

Hypothese 2c: De zakelijke ondernemersintentie ‘continuïteit’ zal aangaande de ondernemerscompetenties hoger scoren dan ‘klein blijven’

Ondernemerscompetenties in relatie tot persoonlijke ondernemersintenties

(25)

anders niet gelukt is. Een werknemer kan bijvoorbeeld geen werk vinden, of is ontslagen omdat hij niet bij zijn oude werkgever paste. De kans op ondernemingsgroei is groter wanneer een onderneming wordt opgestart vanuit een pull intentie (Burns, 2001). Als belangrijke pull intenties worden verlangen naar onafhankelijkheid en financiële gronden genoemd (Burns, 2001; Stokes & Wilson 2006). Ondernemers met de ondernemersintentie ‘zelfstandig en onafhankelijk blijven’ en ‘financieel onafhankelijk worden’ hebben dus een duidelijke pull intentie. Hierbij is de kans op ondernemingsgroei dus groter dan bij een push ondernemersintentie.

Ondernemers puur gericht op creativiteit zijn een aparte groep binnen de ondernemers. Zij zullen het liefst herinnerd worden vanwege hun creatieve prestaties en minder vanwege hun bedrijfsresultaten (Bolton & Thompson, 2000). Artiesten en dergelijke noemen ‘creatief bezig kunnen zijn’ een beloning op zich (Gill, 2006). Ondanks dat sommige creatieve geesten met hun onderneming erg winstgevend zijn, lijkt ondernemingsgroei dus geen directe intentie voor deze ondernemers. Ondernemers met de ondernemersintentie ‘mijn creatieve ideeën kwijt kunnen’ lijken hierdoor dus niet gericht op ondernemingsgroei. Het lijkt alsof ze gepusht worden in het ondernemerschap, om zodoende creatief bezig te kunnen zijn. Goede ondernemerscompetenties zullen in dit geval dus minder belangrijk zijn.

Vaak wordt onderscheid gemaakt tussen ‘lifestyle ondernemingen’ en ‘groei ondernemingen’. Een lifestyle ondernemer heeft niet als doel om alle vijf stadia van een groeimodel te doorlopen (Burns, 2001). Groei ondernemers willen groeien en dienen zodoende te beschikken over goede ondernemerscompetenties. Lifestyle ondernemers beginnen een onderneming omdat dit hun een prettige levensstijl verschaft, maar ze zijn hierbij niet gericht op ondernemingsgroei (Burns & Dewhurst, 1996; Burns, 2001; Bridge, O'Neill & Cromie, 2003). Groei wordt vaak gezien als een ongunstige omstandigheid, waardoor men bijvoorbeeld meer risico’s loopt. Een ondernemer die zich bezighoudt met kunst of met vakmanschap (de craftsman) wordt gezien als een lifestyle ondernemer (Bridge, O'Neill & Cromie, 2003). De ondernemersintentie ‘mijn creatieve ideeën kwijt kunnen’ lijkt hier dus onder te vallen.

(26)

ondernemen vanwege de levensstijl die het verschaft. Wanneer een persoon bijvoorbeeld bij een werkgever niet zijn eigen tijd kan bepalen, zal hij een uitweg zien in het ondernemerschap. Hierdoor lijkt de ondernemersintentie ‘eigen tijd bepalen’ push gerelateerd. De kans op ondernemingsgroei lijkt bij deze ondernemersintentie dus gering. Ook ondernemers die kiezen voor ‘werk doen wat ik leuk vind’ lijken te kiezen voor een bepaalde levensstijl.

De ondernemersintenties ‘mijn creatieve ideeën kwijt kunnen’, ‘eigen tijd bepalen’ en ‘werk doen wat ik leuk vind’ lijken allen te typeren als lifestyle intenties en meer richting push intenties gerelateerd. Het lijkt dus aannemelijk dat deze drie ondernemersintenties vaak geen ondernemingsgroei zullen nastreven en behalen. Aangaande de ondernemerscompetenties zullen deze drie ondernemersintenties waarschijnlijk dus lager scoren dan de ondernemersintenties ‘zelfstandig en onafhankelijk blijven’ en ‘financieel onafhankelijk worden’.

Hypothese 3a: De persoonlijke ondernemersintentie ‘zelfstandig en onafhankelijk blijven’ zal aangaande de ondernemerscompetenties hoger scoren dan ‘mijn creatieve idee kwijt kunnen’, ‘eigen tijd bepalen’ en ‘werk doen wat ik leuk vind’.

Hypothese 3b: De persoonlijke ondernemersintentie ‘financieel onafhankelijk worden’ zal aangaande de ondernemerscompetenties hoger scoren dan ‘mijn creatieve idee kwijt kunnen’, ‘eigen tijd bepalen’ en ‘werk doen wat ik leuk vind’.

Shepherd & Wiklund (2005) tonen aan dat er een verband bestaat tussen de intentie voor ondernemingsgroei en de daadwerkelijke realisatie van deze groei. Hierbij wordt er wel op gewezen dat enkel deze intentie geen indicatie kan zijn voor ondernemingsgroei. Er wordt gesteld dat twee ondernemers in gelijke mate gemotiveerd kunnen zijn om bijvoorbeeld ondernemingsgroei te behalen, maar dat van deze twee ondernemers de meest capabele de grootste kans heeft dit doel te bereiken. Ondernemerscompetenties zijn dus evengoed een indicator voor ondernemingsgroei.

(27)
(28)

3. METHODE

3.1 Methode onderzoek ondernemerssucces 3.1.1 Procedure

Voor het onderzoek aangaande ondernemerssucces wordt gebruik gemaakt van een database verkregen van het bedrijf Entrepreneur Consultancy B.V.. Gedurende een periode heeft het bedrijf aan invullers van de E-Scan Ondernemerstest gevaagd naar gegevens betreffende omzetgroei van de ondernemer. Deze vragen waren een tijdelijke aanvulling op de standaard E-Scan Ondernemerstest. Bij invulling van de test is de ondernemers duidelijk gemaakt dat de gegevens strikt vertrouwelijk behandeld zullen worden.

3.1.2 Respondenten

In totaal hebben 392 ondernemers de desbetreffende E-Scan Ondernemerstest ingevuld. Binnen het onderhavige onderzoek wordt gekeken naar de omzetgroei over de afgelopen drie jaar. Hierom zijn alle ondernemers met een bedrijfsleeftijd van minder dan drie jaar niet meegenomen binnen het onderzoek. Hierdoor bevat de uiteindelijk te gebruiken database 183 ondernemers.

Onder deze 183 ondernemers bevonden zich 165 mannen en 18 vrouwen. De leeftijd van de ondernemers varieert van 27 tot 67 jaar (M=46.06, SD=8.23).

3.1.3 Meetinstrumenten

De ondernemerscompetenties zijn gemeten aan de hand van de in de E-Scan Ondernemerstest aanwezige vragen. Een ondernemerscompetentie bestaat hierbij uit verschillende vragen. Van de vragen behorende bij een ondernemerscompetentie is het gemiddelde genomen. Hiervoor is gekozen, omdat de E-Scan Ondernemerstest zijn output ook presenteert aan de hand van de gemiddelden op de vragen. De vragen betreffende de ondernemerscompetenties zijn opgesteld volgens een zespunts Likertschaal.

(29)

echter geen poging toe gedaan. Er worden geen vragen weggelaten, omdat er immers gekeken wordt naar de ondernemerscompetenties zoals ze gemeten worden in de E-Scan Ondernemerstest. Gevolg is dat één Cronbach’s Alpha hoger of gelijk is aan .70. Een voorbeeldvraag was: Als ik

aan het werk ben, eis ik veel van mijzelf. Opvallend is dat de ondernemerscompetentie flexibiliteit

een erg lage Cronbach’s Alpha van .02 heeft. Een duidelijke oorzaak is hiervoor niet gevonden. Ondernemerssucces is gemeten aan de hand van een enkele vraag, namelijk: De

omzetontwikkeling van mijn bedrijf van de afgelopen drie jaar is? Vervolgens kon uit zeven

antwoordmogelijkheden gekozen worden. Net als Begley & Boyd (1987) wordt hier omzetgroei gemeten aan de hand van antwoordmogelijkheden met een oplopende schaal, namelijk; afname / geen groei; 0% / gestage groei; ongeveer 1% tot 3% / normale groei; ongeveer 3% tot 10% / snelle groei; ongeveer 11% tot 40% / explosieve groei; ongeveer 40% of meer / niet van toepassing. De antwoordmogelijkheid ‘niet van toepassing’ wordt gezien als missing value.

3.1.4 Data analyse

Om de relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces te meten, wordt allereerst een correlatie op de variabelen uitgevoerd. Aangezien alle variabelen gezien worden als interval variabelen, is gekozen voor de bivariate Pearson correlatiecoëfficiënt. De correlatietabel verschaft inzicht in de relatie tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele. Tevens verschaft het inzicht in de relatie tussen de onafhankelijke variabelen onderling, waardoor eventuele multicollineariteit zichtbaar wordt en variabelen kunnen worden weggelaten. Als controle variabelen zijn geslacht en leeftijd toegevoegd. Eventueel zijn deze variabelen van invloed op het ondernemerssucces.

Vervolgens wordt er gebruik gemaakt van een meervoudige regressieanalyse. Er is gebruik gemaakt van de stepwise methode. De variabelen worden hierbij één voor één in de regressievergelijking opgenomen. Van alle onafhankelijke variabelen wordt van de variabele met de hoogste correlatie bekeken of hij de overschrijdingskans (van p<.05) niet overschrijdt. Vervolgens wordt hetzelfde gedaan met de variabele met de op één na hoogste correlatie. Dit proces stopt wanneer één van de variabelen de overschrijdingskans overschrijdt (Huizingh, 2006).

(30)

geven binnen de E-Scan Ondernemerstest immers gezamenlijk een beeld van de geschiktheid van een persoon als ondernemer.

De relatie tussen de ondernemerscompetenties en omzetgroei zal grafisch uitgezet worden. De analyse van deze grafische modellen geeft duidelijkheid over de invloed van een ondernemerscompetentie op omzetgroei. Voor elke ondernemerscompetentie zal afzonderlijk gekeken worden welke vorm deze relatie heeft. Het kan zijn dat er vanaf een bepaald niveau aan ondernemerscompetentie een daling optreedt voor omzetgroei. De omzetgroei zou hiermee eerst toenemen, om in een later stadium af te nemen. De relatie kan evenwel ook lineair zijn (Driessen, 2005).

3.2 Methode onderzoek ondernemersintenties 3.2.1 Procedure

De database die gebruikt wordt bij het onderzoek aangaande ondernemersintenties is verkregen van het bedrijf Entrepreneur Consultancy B.V.. Invullers van de E-Scan Ondernemerstest is gedurende een periode twee extra vragen gesteld. Het betreft een vraag naar de zakelijke ondernemersintentie en een vraag naar de persoonlijke ondernemersintentie. De twee vragen waren een tijdelijke aanvulling op de standaard E-Scan Ondernemerstest. De ondernemers is bij de invulling van de E-Scan Ondernemerstest duidelijk gemaakt dat er strikt vertrouwelijk met de gegevens omgegaan zal worden.

3.2.2 Respondenten

In totaal hebben 34354 ondernemers de desbetreffende E-Scan Ondernemerstest ingevuld. Onder deze 34354 ondernemers bevonden zich 22243 mannen en 12127 vrouwen. Bij de zakelijke ondernemersintenties is echter een invulmogelijkheid alsnog geschrapt. Hierdoor bevat de uiteindelijk te gebruiken database aangaande zakelijk ondernemersintenties 31710 respondenten. Hieronder bevonden zich 20769 mannen en 10941 vrouwen.

3.2.3 Meetinstrumenten

(31)

Ondernemerstest heeft gescoord. De vragen zijn beantwoord op een elfpunts Likertschaal. Risicobereidheid is niet gemeten en wordt hierdoor niet meegenomen binnen het onderzoek aangaande ondernemersintenties.

De ondernemersintenties zijn gemeten aan de hand van twee vragen. De ondernemers werd gevraagd uit vijf zakelijke ondernemersintenties de ondernemersintentie te kiezen die voor de individuele ondernemer het meest belangrijk is. Vervolgens diende de ondernemer eenzelfde keuze te maken uit vijf persoonlijke ondernemersintenties. De betreffende tien ondernemersintenties zijn vooraf door Entrepreneur Consultancy B.V. gekozen.

3.2.4 Data analyse

De relatie tussen de ondernemersintenties en de ondernemerscompetenties wordt gemeten doormiddel van één-weg Variantie-analyse (ofwel One-Way ANOVA). De zakelijke en persoonlijke ondernemersintenties zijn nominale variabelen en vormen hiermee de factoren. De ondernemerscompetenties zijn intervalvariabelen. Voor elke ondernemerscompetentie wordt afzonderlijk bekeken of de gemiddelden van de verschillende ondernemersintenties significant van elkaar verschillen.

(32)

4. RESULTATEN

4.1 Resultaten onderzoek ondernemerssucces

Van de variabelen zijn de gemiddelden, de standaarddeviaties en de Pearson Correlaties onderzocht. De resultaten hiervan zijn gegeven in bijlage 2.

Wanneer onafhankelijke variabelen te sterk met elkaar correleren, dient rekening gehouden te worden met multicollineariteit (Keller & Warrack, 2003). Een te hoge multicollineariteit tussen twee onafhankelijke variabelen, heeft effect op de individuele invloed van deze onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabele. Een te hoge multicollineariteit maakt het interpreteren van de invloed van een onafhankelijke variabele zeer gecompliceerd. Wanneer de correlatie tussen twee onafhankelijke variabelen hoger is dan .90, wordt het aangemerkt als ‘te hoog’. Binnen het onderhavige onderzoek bestaat de hoogste correlatie tussen prestatiegerichtheid en doorzettingsvermogen (r=.50, p<.01). De correlatie tussen de verschillende ondernemerscompetenties is dus niet te hoog. De tolerance waarde geeft van een onafhankelijke variabele de variabiliteit weer, die niet door de andere onafhankelijke variabelen wordt veroorzaakt. Hoe hoger de tolerance waarde, hoe lager de multicollineariteit. De VIF waarde doet het omgekeerde van de tolerance waarde. Dus hoe lager de VIF waarde, hoe lager de multicollineariteit. Prestatiegerichtheid heeft de laagste tolerance waarde (.67) en de hoogste VIF waarde (1.49). Deze waarden komen niet in de buurt van de voorgeschreven grenswaarden van minimaal .10 voor tolerance en maximaal 10 voor de VIF waarde (Hair, Black, Babin, Anderson & Tatham, 2006). Hierdoor kan geconcludeerd worden dat met multicollineariteit tussen de ondernemerscompetenties geen rekening hoeft te worden gehouden en uitgegaan kan worden van geloofwaardige waarden.

(33)

Opvallend is dat leeftijd negatief correleert met dominantie (r=-.15, p<.05) en creativiteit (r=-.22, p<.01). Een hogere leeftijd heeft dus zowel minder dominantie als ook minder creativiteit tot gevolg. Dezelfde bevinding aangaande dominantie is uit eerder onderzoek gebleken (Nandram, Samson & Born, 2007).

Voor het toetsen van de relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces is een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd. De resultaten van deze analyse staan in bijlage 3. De meervoudige regressieanalyse resulteert in drie modellen. Binnen een vierde model wordt de overschrijdingskans overschreden. Uit model 1 (R²=.09, F=17.45, p=.00) blijkt dat effectiviteit de meest aan ondernemerssucces gerelateerde ondernemerscompetentie is. In zijn eentje verklaart effectiviteit (β=.30, t=4.18, p=.00) negen procent van het ondernemerssucces. In model 2 (R²=.12, F=12.02, p=.00) is doorzettingsvermogen toegevoegd. Effectiviteit (β=.21, t=2.66, p=.01) en doorzettingsvermogen (β=.19, t=2.47, p=.01) verklaren tezamen twaalf procent van het ondernemerssucces. Tenslotte wordt in model 3 (R²=.14, F=9.46, p=.00) marktgerichtheid toegevoegd. Effectiviteit (β=.17, t=2.15, p=.03), doorzettingsvermogen (β=.17, t=2.13, p=.04) en marktgerichtheid (β=.15, t=1.99, p=.05) verklaren tezamen veertien procent van het ondernemerssucces. Wanneer een vierde variabele wordt toegevoegd, wordt de overschrijdingskans overschreden.

In bijlage 4a tot en met bijlage 4j is de relatie tussen de verschillende ondernemerscompetenties en de ondernemingsgroei van de afgelopen drie jaar grafisch weergegeven. Van elke ondernemerscompetentie is een grafiek gegeven. In de grafieken zijn de gemiddelde scores op een ondernemerscompetentie in relatie tot de omzetgroei uitgezet. Uit de grafieken blijkt niet dat er tot een bepaald niveau aan ondernemerscompetentie een toename voor omzetgroei optreedt, om vanaf dat punt vervolgens te dalen. In enkele grafieken, bijvoorbeeld bijlage 4a, is te zien dat de omzetgroei enkel toeneemt wanneer de desbetreffende ondernemerscompetentie ook toeneemt. Andere grafieken tonen een onduidelijker verband. De relatie tussen de verschillende ondernemerscompetenties en ondernemerssucces zal desondanks als lineair beschouwd worden.

4.2 Resultaten onderzoek ondernemersintenties

(34)

heeft als zakelijke ondernemersintentie ‘klein blijven’ (6.2%). Uit bijlage 6 blijkt dat aangaande de persoonlijke ondernemersintenties vooral ‘werk doen wat ik leuk vind’ (36.3%) en ‘zelfstandig en onafhankelijk blijven’ (34.3%) drijfveren zijn voor het ondernemen. Het minst vaak wordt er gekozen voor ‘eigen tijd bepalen’ (2.4%)

Voor het toetsen van de relatie tussen de zakelijke ondernemersintenties en de ondernemerscompetenties is gebruik gemaakt van één-weg Variantie-analyse. Prestatiegerichtheid (F=264.54, p=.00), zelfstandigheid (F=40.37, p=.00), dominantie (F=398.55, p=.00), sociale oriëntatie (F=86.24, p=.00), effectiviteit (F=139.10, p=.00), doorzettingsvermogen (F=84.01, p=.00), marktgerichtheid (F=158.65, p=.00), creativiteit (F=69.92, p=.00) en flexibiliteit (F=51.21, p=.00) laten allen een significant verschil in gemiddelden tussen minimaal twee zakelijke ondernemersintenties zien. Prestatiegerichtheid (F=287.66, p=.00), zelfstandigheid (F=189.58, p=.00), dominantie (F=152.41, p=.00), sociale oriëntatie (F=164.13, p=.00), effectiviteit (F=214.67, p=.00), doorzettingsvermogen (F=363.19, p=.00), marktgerichtheid (F=260.36, p=.00), creativiteit (F=261.12, p=.00) en flexibiliteit (F=142.77, p=.00) laten allen een significant verschil in gemiddelden tussen minimaal twee persoonlijke ondernemersintenties zien.

In bijlage 7a tot en met bijlage 8i is allereerst per ondernemerscompetentie een tabel gegeven betreffende de zakelijke ondernemersintenties en vervolgens betreffende de persoonlijke ondernemersintenties. Uit de tabel valt per ondernemercompetentie af te lezen wanneer twee ondernemersintenties significant van elkaar verschillen. Ondernemersintenties die significant van elkaar verschillen, staan in een verschillende significantieklasse (sk). Ondernemersintenties die niet significant van elkaar verschillen, bevinden zich in eenzelfde significantieklasse. Wanneer betreffende een bepaalde ondernemerscompetentie alle zakelijke ondernemersintenties niet significant van elkaar verschillend, ontstaat hierdoor één enkele significantieklasse. Wanneer betreffende een bepaalde ondernemerscompetentie de zakelijke ondernemersintenties wel significant van elkaar verschillen, ontstaan hierdoor maximaal vier significantieklassen.

Hypothese 2a wordt volledig ondersteund. Voor alle negen ondernemerscompetenties scoort ‘sterke groei in omzet en werknemers’ significant hoger dan ‘continuïteit’ en ‘klein blijven’.

(35)

‘continuïteit’ (prestatiegerichtheid, zelfstandigheid, dominantie en effectiviteit). Voor vier ondernemerscompetenties bestaat er geen significant verschil tussen ‘zoveel mogelijk winst maken’ en ‘continuïteit’ (sociale oriëntatie, marktgerichtheid, creativiteit en flexibiliteit). Slechts één keer scoort ‘continuïteit’ significant hoger dan ‘zoveel mogelijk winst maken’ (doorzettingsvermogen).

Hypothese 2c wordt voor acht ondernemerscompetenties volledig ondersteund. De ondernemersintentie ‘continuïteit’ scoort voor acht ondernemerscompetenties significant hoger dan ‘klein blijven’ (prestatiegerichtheid, dominantie, sociale oriëntatie, effectiviteit, doorzettingsvermogen, marktgerichtheid, creativiteit en flexibiliteit). Enkel voor zelfstandigheid bestaat er geen significant verschil tussen ‘continuïteit’ en ‘klein blijven’.

Hypothese 3a wordt voor zeven ondernemerscompetenties ondersteund. Voor zeven ondernemerscompetenties scoort ‘zelfstandig en onafhankelijk blijven’ significant hoger dan ‘mijn creatieve ideeën kwijt kunnen’, ‘eigen tijd bepalen’ en ‘werk doen wat ik leuk vind’ (prestatiegerichtheid, zelfstandigheid, dominantie, sociale oriëntatie, effectiviteit, doorzettingsvermogen en marktgerichtheid). Voor één ondernemerscompetentie scoort ‘zelfstandig en onafhankelijk blijven’ significant lager dan ‘mijn creatieve ideeën kwijt kunnen’ (creativiteit). Voor één ondernemerscompetentie bestaat er geen significant verschil tussen ‘zelfstandig en onafhankelijk blijven’ en ‘mijn creatieve ideeën kwijt kunnen’ (flexibiliteit). Opvallend is dat ‘zelfstandig en onafhankelijk blijven’ voor alle negen ondernemerscompetenties significant hoger scoort dan ‘eigen tijd bepalen’ en ‘werk doen wat ik leuk vind’.

(36)
(37)

5. DISCUSSIE

Driessen (2005) onderbouwt de positieve relatie tussen de in de E-Scan voorkomende ondernemerscompetenties en ondernemerssucces. Ook binnen het onderhavige onderzoek is de relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces theoretisch aangetoond. Vervolgens is de relatie tussen de verschillende ondernemerscompetenties en ondernemerssucces getoetst. Uit de resultaten blijkt dat vijf van de tien ondernemerscompetenties correlatie vertonen met ondernemerssucces. Het betreft prestatiegerichtheid, sociale oriëntatie, effectiviteit, doorzettingsvermogen en marktgerichtheid. Vervolgens blijkt dat drie van de tien ondernemerscompetenties kunnen worden opgenomen in een meervoudige regressieanalyse. Tezamen verklaren effectiviteit, doorzettingsvermogen en marktgerichtheid veertien procent van het ondernemerssucces.

Het feit dat niet alle ondernemerscompetenties binnen het onderhavige onderzoek gerelateerd kunnen worden aan ondernemerssucces, kan meerdere oorzaken hebben. Zo bestaat er een grote kans dat de ondernemers die de E-Scan Ondernemerstest hebben ingevuld, een rooskleuriger beeld geven van hun omzetgroei in de afgelopen drie jaar. Er is immers geen controle uitgevoerd op de daadwerkelijke omzetgroei. Een ondernemer met lage scores op zijn ondernemerscompetenties, kan zodoende een onjuist beeld geven van zijn ondernemerssucces.

Ook is het goed mogelijk dat de omzetgroei van een bedrijf de laatste jaren wat gestagneerd is. Dit hoeft niet te zeggen dat een ondernemer geen ondernemerssucces heeft gekend. De laatste drie jaar heeft de ondernemer misschien wel weinig tot geen omzetgroei meer behaald, maar eerder misschien wel enorm veel. Na de onderneming vanaf de grond af opgebouwd te hebben, is de onderneming nu misschien in het stadium van ‘maturity’ beland (Churchill & Lewis, 1983). Omzetgroei is in dit stadium minder makkelijk te behalen. Voor een bedrijf dat vier jaar bestaat, is het relatief gezien veel makkelijker om bijvoorbeeld de omzetgroei van het eerste jaar in drie jaar te verdubbelen.

(38)

Binnen het onderhavige onderzoek is doormiddel van correlatie de relatie tussen de ondernemerscompetenties en ondernemerssucces aangetoond. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat de richting hiervan niet met zekerheid kan worden aangenomen. Binnen het onderhavige onderzoek is bijvoorbeeld aangetoond dat er een positieve relatie bestaat tussen effectiviteit en ondernemerssucces. Theorie kan echter enkel een indicatie van deze richting geven. Verondersteld wordt dat effectiviteit leidt tot ondernemerssucces. Maar het kan dus evengoed zijn dat ondernemerssucces juist van invloed is op de effectiviteit van een ondernemer (Bridge, O’Neill & Cromie, 2003).

Tevens moet opgemerkt worden dat de E-Scan Ondernemerstest als enkel product waarschijnlijk geen volledig beeld kan scheppen van de kwaliteiten van een ondernemer. Cooper, Gimeno-Gascon & Woo (1994) tonen bijvoorbeeld een relatie aan tussen het beschikbare kapitaal van een onderneming en zijn overlevingskansen en ondernemingsgroei. Ook kennis en ervaring kunnen van invloed zijn op ondernemingsgroei (Brüderl, Preisendörfer, & Ziegler, 1992). Een (potentiële) ondernemer of financier zal aangaande dergelijke punten een eigen inschatting dienen te maken.

Het is opvallend dat binnen veel onderzoek ondernemerssucces gedefinieerd wordt als ondernemingsgroei. Ook binnen het onderhavige onderzoek was ondernemerssucces gedefinieerd als ondernemingsgroei (ofwel omzetgroei). Succes is echter subjectief en voor iedere ondernemer anders. Een ondernemer kan evenwel succesvol zijn wanneer zijn onderneming lange tijd operatief is. Het succes van een onderneming dient dus ook aan de intenties die een ondernemer er mee heeft afgemeten te worden (Risseeuw & Thurik, 2003).

(39)

kiezen voor de persoonlijke ondernemersintentie ‘zelfstandig en onafhankelijk blijven’ op zeven van de negen ondernemerscompetenties hoger scoren dan ondernemers die kiezen voor ‘mijn creatieve ideeën kwijt kunnen’, eigen tijd bepalen’ en ‘werk doen wat ik leuk vind’.

Wel dient opgemerkt te worden dat ondernemers tijdens het invullen van de E-Scan Ondernemerstest misschien een andere intentie hebben aangegeven dan dat ze daadwerkelijk hebben. Het is misschien sociaal wenselijk om aan te geven dat men ‘sterke groei in omzet en werknemers’ wil, terwijl deze persoon eigenlijk ‘continuïteit’ voldoende vindt.

(40)

REFERENTIES

Ardichvili, A., Cardozo, R., & Ray, S. (2003), A theory of entrepreneurial opportunity identification and development, Journal of Business Venturing, 18(1), 105-123.

Audretsch, D. B., & Thurik, A. R. (2001), What's New about the New Economy?: Sources of Growth in the Managed and Entrepreneurial Economies, Industrial and Corporate

Change, 10(1), 267-315.

Baron, R. A., & Markman, G. D. (2000), Beyond social capital: How social skills can enhance entrepreneurs’ success, Academy of Management Executive, 14(1), 106-116.

Baron, R. A., & Markman, G. D. (2003), Beyond social capital: the role of entrepreneurs’ social competence in their financial success, Journal of Business Venturing, 18(1), 41-60.

Begley, T. M., & Boyd, D. P. (1987), Psychological Characteristics Associated with Performance in Entrepreneurial Firms and Smaller Businesses, Journal of business

venturing, 2(1), 79-93.

Birley, S., & Westhead, P. (1994), A Taxonomy of Business Start-Up Reasons and Their Impact on Firm Growth and Size, Journal of Business Venturing, 9(1), 7-31.

Bolton, B., & Thompson, J. (2000), Entrepreneurs: Talent, Temperament, Technique, Oxford: Butterworth-Heineman.

Bridge, S., O'Neill, K., & Cromie, S. (2003), Understanding Enterprise, Entrepreneurship and

Small Business, 2nd edition, Basingstoke: Palgrave Macmillan.

Brouwer, E., Edelmann, E., Van Praag, C. M., Van Praag, B. M. S., Meeusen-Henniger, E. J., & Slootman, K. (1996), Start-, slaag- en faalkansen van hoger opgeleide startende

ondernemers, Den Haag, Sdu Uitgevers.

Brüderl, J., Preisendörfer, P., & Ziegler, R. (1992), Survival Chances of Newly Founded Business Organizations, American Sociological Review, 57(2), 227-242.

Burns, P. (2001), Entrepreneurship and Small Business, 1st edition, Basingstoke, New York: Palgrave.

(41)

Carland, J. W., Hoy, F., Boulton, W. R., & Carland, J. A. C. (1984), Differentiating Entrepreneurs from Small Business Owners: A Conceptualization, Academy of

Management Review, 9(2), 354-359.

Chell, E. (2001), Entrepreneurship: globalization, innovation and development, 1st edition, London: Thomson Learning.

Churchill, N. C., & Lewis, V. L. (1983), The five stages of small business growth,

Harvard Business Review, 61(3), 30-50.

Conger, J. A. (1990), The Dark Side of Leadership, Organizational Dynamics, 19(2), 44-55. Cooper, A. C., Gimeno-Gascon, F. J., & Woo, C. Y. (1994), Initial human and financial capital as

predictors of new venture performance, Journal of Business Venturing, 9(5), 371-395. Dollinger, M. J. (2003), Entrepreneurship: Strategies and Resources, 3rd edition, Upper Saddle

River, Prentice Hall.

Driessen, M. P. (2005), E-Scan Ondernemerstest: Beoordeling en ontwikkeling ondernemerscompetentie, ’s-Graveland: Entrepreneur Consultancy BV.

Driessen, M. P., & Zwart, P. S. (2006), De E-Scan Ondernemerstest ter beoordeling van ondernemerschap, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, juli/augustus, 382-391.

Gatewood, E. J., Shaver, K. G., & Gartner, W. B. (1995), A longitudinal study of cognitive factors influencing start-up behaviors and success at venture creation, Journal of

Business Venturing, 10(5), 371-391.

Gibb Dyer, W. (1992), The Entrepreneurial Experience: confronting career dilemmas of the

start-up executive, 1st edition, San Francisco: Jossey-Bass Publishers.

Gill, R. (2006), Theory and Practice of Leadership, London, Thousand Oaks, New Delhi: Sage Publications.

Hair, J. F. Jr., Black, W. C., Babin, B. J., Anderson, R. E., & Tatham, R. L. (2006),

Multivariate Data Analysis, 6th edition, Upper Saddle River: Pearson Prentice Hall.

Hisrich, R. D., Peters, M. P., & Shepherd, D. A. (2008), Entrepreneurship, 7th edition, Boston, etc.: McGraw-Hill/Irwin.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

They found that need for achievement, innovativeness, proactive personality, self-efficacy, stress tolerance, need for autonomy, internal locus of control and risk taking

Gemiddelden Sociale Oriëntatie in relatie tot Omzetgroei... Gemiddelden Effectiviteit in relatie

Deze tegenstrijdige conclusies zijn te verklaren door de manier waarop team 1 en team 2 het effect van de neonicotinoïden op de honingbijen meten (en niet door gemaakte fouten)..

Twee teams onderzoekers (team 1 en team 2) doen elk een eigen onderzoek naar de vraag of dit een negatief effect heeft op honingbijen. De onderzoeksvraag is: Heeft een concentratie

• voor de beschrijving van een methode die het effect meet van een lage dosis, en kan leiden tot de conclusie dat er wél een negatief effect is 1 voorbeelden van een

* Die invloed van verskillende tipes gesinne op ouer-onderwyserkontak. * Die beginsel van vennootskap in ouer-onderwyserkontak. * Onderhoudvoering en kommunikasie

Sportwetenskaplike publikasies bly die belangrikste bronne om relevante inligting na belanghebbendes deur te gee. 'n Besondere paging moet egter gemaak word om te

Integraal gewasmanagement Hoog efficiënte energy conversie materialen en technologie Bedrijfseconomie Management van systeeminnovaties; energiegebruik van individuele bedrijven