• No results found

De zin of onzin van Netwerkjournalistiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De zin of onzin van Netwerkjournalistiek"

Copied!
92
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rijksuniversiteit Groningen

FACULTEIT DER LETTEREN

MASTER JOURNALISTIEK, STUDIEPAD RADIO- EN

TELEVISIEJOURNALISTIEK

De zin of onzin van

Netwerkjournalistiek

Een casestudy: dichtbij.nl

Door:

David GOEMAN (s2069849)

Begeleider:

Pleijter, dr. A.R.J. (Alexander)

Tweede lezer:

Broersma, prof. dr. M.J. (Marcel)

academiejaar 2011-2012 Datum van afgifte:

(2)

i Inhoudsopgave

Lijst met tabellen ... iii

Lijst met figuren ... iv

Voorwoord ... v

Inleiding…. ... 1

1. De rol van journalistiek in een representatieve democratie: theorie en praktijk ... 4

1.1. De publieke sfeer en de democratische functies van journalistiek ... 4

1.2. Burgerlijke betrokkenheid bij het nieuwsproces in de praktijk ... 7

2. Een zoektocht naar meer burgerlijke betrokkenheid ... 12

2.1. Sociale verantwoordelijkheid van journalisten... 12

2.2. Public Journalism ... 13 2.3. Liquid Society ... 17 2.4. Citizen Journalism ... 20 2.5. Liquid journalism ... 22 2.6. Netwerkjournalistiek ... 24 2.6.1. Online samenwerking ... 25

2.6.2. Vormen en soorten samenwerking ... 26

2.6.3. Controle-evenwicht ... 29

3. Online innovatie ... 31

3.1. Het innovatieproces ... 31

3.2. Het innovatieproces op nieuwsredacties ... 34

3.3. De mythe van online interactie ... 36

4. Onderzoeksmethodologie ... 38

4.1. Situering ... 38

4.2. Casus: dichtbij.nl ... 40

4.3. Methode van onderzoek ... 42

(3)

ii

4.3.2. Inhoudsanalyse dichtbij-websites ... 45

5. Onderzoeksresultaten ... 47

5.1. Basisprincipes van dichtbij.nl ... 47

5.2. Community Managers ... 50

5.3. Middelen ... 51

5.4. Voorwaarden en beloningen voor samenwerking ... 52

5.5. Journalistiek - burgerlijke samenwerking per fase van het nieuwsproces ... 53

5.5.1. Informatieverzameling en observatie ... 53

5.5.2. De selectiefase ... 54

5.5.3. Productiefase ... 55

5.5.4. Het verspreiden van informatie ... 55

5.5.5. Reageren ... 58

5.6. Dichtbij.nl een voorbeeld van Netwerkjournalistiek ... 59

5.7. Barrières ... 63

5.8. Stimulansen ... 65

Conclusies en discussie ... 67

Bronnen- en Literatuurlijst ... 73

(4)

iii Lijst met tabellen

Tabel 1: Professionele controle op het nieuwsproces

(5)

iv Lijst met figuren

(6)

v Voorwoord

Graag zou ik dit voorwoord aanwenden om mijn dank uit te spreken aan iedereen die mij geholpen heeft om deze masterproef te realiseren. In feite om iedereen te bedanken die mij de afgelopen 2 jaar op welke manier dan ook geholpen heeft mijn studie Journalistiek in Groningen tot een goed einde te brengen. Want als ik moet beschrijven wat deze scriptie vooral voor mij betekent dan is het wel dat ik het beschouw als het sluitstuk van een opleiding en een periode waarin ik niet alleen ontzettend veel heb bijgeleerd, maar waar ik ook bijzonder hard van heb genoten en altijd met plezier zal aan terugdenken.

Zoals dat gaat met een dankwoord, zijn de woorden zelf kort, maar mijn dank is oprecht en bijzonder groot. Vooreerst aan mijn begeleider, de heer Alexander Pleijter. Die van bij het prille begin mijn onderwerpvoorstel met enthousiasme onthaalde en zich een als een ideale promotor voor mij heeft getoond door mij de nodige vrijheid en het nodige vertrouwen te geven, maar me telkens opnieuw op het juiste spoor zetten wanneer ik dreigde vast te raken.

Daarnaast uiteraard dank aan mijn hele familie. Om mij de kans te geven twee jaar in de meest gunstige omstandigheden in Nederland te studeren en mij bovendien ook actief aan te sporen het maximale uit mijn studententijd te halen.

Verder bedank ik hen en al mijn vrienden voor de oneindige aanmoedigingen, de onbetaalbare hulp en het aanhoren van mijn talrijke klaagzangen.

(7)

1 Inleiding

“Civilization has produced one idea more powerful than any other – the notion that people can govern themselves. And it has created a largely unarticulated theory of information to sustain that idea, called journalism.”1

Toch is het belangrijk niet te vergeten dat journalistiek en democratie een aparte geschiedenis hebben en in tegenstelling tot wat sommige beweren, niet onafscheidelijk zijn.2 In het oude Griekenland, dat algemeen beschouwd wordt als de bakermat van democratisch zelfbestuur, was er geen journalistiek. En omgekeerd zijn er voldoende historische en actuele voorbeelden van regimes waarbinnen wel aan journalistiek wordt gedaan, maar die onmogelijk democratisch genoemd kunnen worden.

Ook in onze Westerse samenleving waar een vrije pers traditiegetrouw als een uiting van, en een voorwaarden voor democratie wordt gezien, wordt de democratische meerwaarde van de journalistiek de laatste jaren steeds meer in vraag gesteld. Een van de redenen daarvoor ligt bij de werking van de traditionele media. Die zouden de stem van gewone burger te weinig laten horen en voor haar berichtgeving teveel steunen op officiële instanties.

Dat strookt niet met de normatieve functie van journalistiek in een representatieve democratie. Daar wordt van de journalistiek als institutie verwacht dat ze een communicatiesysteem is tussen burgers en de staat. In een representatieve democratie zijn de burgers van een staat grote periodes niet rechtstreeks betrokken bij het bestuur. De taak om te informeren en te controleren wordt daarom bij de journalistiek gelegd. Maar wanneer het gevoel bestaat dat de geleverde informatie en controle onvoldoende de belangen van de burgers vertegenwoordigt, is er sprake van een democratisch deficit.

Die kritiek is niet nieuw. Er wordt al tientallen jaren onder academici en mensen uit de journalistieke praktijk nagedacht hoe dit probleem op te lossen is. De toename van het aantal voxpops op radio en televisie is een voorbeeld van een poging uit de praktijk. Binnen academische kringen is vooral het idee van online interactiviteit in de mode geraakt. Maar de assumptie dat de toekomst van professionele journalistiek bij meer online interactie ligt is niet evident. Sceptische onderzoekers

1 Bill Kovach, en Tom Rosenstiel. The elements of journalism: What newspeople should know and the public

should expect. New York: Crown Publishers, 2001, 193

2

(8)

2

hebben zelfs geopperd dat het ideaal van interactieve online media een mythe is.3 Mythes zijn verhalen die toegang bieden tot een andere, vaak betere, realiteit. Ze zijn goed noch fout. Maar dood of levend. Het verhaal van de interactieve media is al minstens twintig jaar springlevend als gevolg van de crisis die de democratische functie van de journalistiek doormaakt en het geloof in de mogelijkheden van het internet.

Maar tot op vandaag is de realiteit er inderdaad geen van massale burgerlijke betrokkenheid bij het journalistieke proces. Het internet brengt de journalistiek evenwel langzaam maar zeker in beweging. Het internet biedt een reële mogelijkheid aan journalisten en burgers om met elkaar samen te werken. Om een journalistiek product af te leveren waarbij een zo breed mogelijk netwerk aan individuen en organisaties voor, tijdens en/of na het journalistieke proces betrokken zijn. Een journalistiek proces dat ik daarom ‘Netwerkjournalistiek’ noem.

Netwerkjournalistiek is te definiëren als een vorm van online journalistiek waarbij er voortdurend naar samenwerking wordt gezocht tussen professionele journalisten en burgers met als gemeenschappelijke doel het publieke debat aan te wakkeren en te kanaliseren doordat mensen beter geïnformeerd worden, de macht beter wordt gecontroleerd en de stem van het volk luider weerklinkt.

Dit soort Netwerkjournalistiek is het onderwerp van deze scriptie. Het is zeker niet de eerste, maar wel een relatief recent en naar mijn mening beloftevol idee om met een nieuwe productiemethode het bestaand probleem van de afwezige burger in de journalistiek op te lossen.

Het concept is afgeleid van Networked Journalism. 4 Een begrip dat gelanceerd werd door de

invloedrijke blogger Jeff Jarvis. De samenwerking tussen journalisten en burgers stelt hij ermee centraal. Aanvullend op Jarvis’ omschrijving leg ik in mijn definitie meer de nadruk op het doel van die samenwerking, namelijk het publieke debat aanwakkeren. Meer uitleg over belang van het publieke debat en over het concept Netwerkjournalistiek in het algemeen vind je in respectievelijk hoofdstuk een en twee van deze scriptie.

3 David Domingo. “Interactivity in the daily routines of online newsrooms: dealing with an uncomfortable

myth.” Journal of Computer-Mediated Communication 13 (2008), OF Deuze, M., Neuberger, C. & Paulussen, S. (2004). Journalism education and online journalists in Belgium, Germany, and the Netherlands. Journalism Studies, 5(1), 19–29.

4Jeff Jarvis. “Buzzmachine”. Networked journalism, juli 5, 2006.

(9)

3

Vervolgens zoek ik aan de hand van een casestudy het antwoord op de vraag:

Is Netwerkjournalistiek een realistisch alternatief om de burgerlijke betrokkenheid bij de nieuwsberichtgeving te verhogen?

Via een verkennend onderzoek bij het online nieuwsplatform ‘dichtbij.nl’ wil ik een beeld schetsen van de reële haalbaarheid van de werkwijze en doelen van Netwerkjournalistiek op dit moment. Dichtbij.nl streeft expliciet naar een werkwijze waar zoveel mogelijk en bij voorkeur verregaand wordt samengewerkt met burgers. Het is daarom een interessante casus om concreet na te gaan hoe zo een samenwerking in de praktijk verloopt? Wat werkt en wat niet? Waar men tegenaan botst? En of ook de doelen van Netwerkjournalistiek op die manier gerealiseerd worden?

Om de oorsprong van mijn onderzoeksvraag te situeren begin ik deze scriptie met een uitgebreid theoriehoofdstuk over de noodzaak van burgerlijke betrokkenheid bij het nieuwsproces. Mijn achtergrond als politieke wetenschapper valt daar waarschijnlijk bij op. Het hoofdstuk behandelt de vaststelling dat er een gebrek is aan burgerlijke betrokkenheid in de traditionele journalistiek en verklaart wat daarvan de voornaamste oorzaken zijn. Vervolgens wordt in hetzelfde eerste hoofdstuk uitgelegd waarom dat zo problematisch is voor een democratie. De rode draad doorheen het hoofdstuk is de normatieve gedachten van Jürgen Habermas over de public sphere waarin een rationeel debat centraal staat en de rol die journalistiek in die publieke sfeer vervult.

Maar niet het vaststellen van een maatschappelijk probleem is de belangrijkste opdracht van een academisch onderzoek. Wel bijdragen aan de zoektocht naar een geschikte oplossing. Na een overzicht van de tot hier toe gemaakte denkoefeningen rond de beperkte betrokkenheid van burgers bij het nieuwsproces, introduceer ik in hoofdstuk twee het begrip Netwerkjournalistiek. Het is het kernbegrip van mijn scriptie en een mogelijke weg die de journalistiek kan bewandelen op weg naar meer betrokkenheid bij het nieuwsproces en daardoor ook bij het publieke debat.

Hoofdstuk drie is geweid aan een constructivistische benadering van innovaties. Er wordt een theoretisch kader uiteengezet dat aangeeft welke factoren binnen de journalistieke context bepalend zijn voor de aanvaarding van een nieuw idee. Een theorie die het kader vormt om uiteindelijk het realiteitsgehalte van Netwerkjournalistiek te evalueren en waaruit belangrijke analytische concepten naar voor komen die gebruikt worden voor de empirische operationalisering.

In hoofdstuk vier situeer en beschrijf ik de onderzoeksmethodologie en casestudy waarmee ik gezocht heb naar antwoorden op mijn onderzoeksvraag.

(10)

4

1. De rol van journalistiek in een representatieve democratie: theorie en praktijk

Dit eerste hoofdstuk behandelt de rol van journalistiek in een democratische samenleving en de redenen waarom die rol op bepaalde vlakken niet naar behoren wordt uitgeoefend. De focus ligt daarbij op de passieve rol die burgers spelen bij het nieuwsproces. In tegenstelling tot de democratische verwachting zijn zij in praktijk wel object, maar vaak geen subject van de journalistiek. Vooral zakelijke belangen en routines binnen de journalistiek zijn daarvoor een belangrijke reden en kunnen verantwoordelijk worden gehouden voor het vaak eenzijdig beeld op wat er in de samenleving gebeurt.

Waarom een passieve burger in de media een democratisch probleem is, analyseer ik aan de hand van het bijzonder invloedrijke concept van de public sphere van Jürgen Habermas. Habermas analyseert het soort samenleving waarin we vandaag leven, welke plaats journalistiek daarin heeft en hoe journalistiek daarin moet functioneren. Hij komt tot het besluit dat het democratisch functioneren van journalistiek in het huidige liberale model problematisch is geworden.

1.1. De publieke sfeer en de democratische functies van journalistiek

Het Griekse woord democratie betekent letterlijk ‘het volk regeert’.5

Maar aan dat democratische ideaal kan in de praktijk op vele manier invulling worden gegeven. De democratievorm in het klassieke Athene wordt ‘direct’ genoemd omdat van alle vrije burgers verwacht werd deel te nemen aan het debat in de stadsvergadering. De betrokkenheid van burgers bij het bestuur is in zo een model maximaal, maar praktisch gezien enkel haalbaar in gemeenschappen van beperkte omvang. Dat vrouwen en slaven niet als vrije burgers werden beschouwd en dus automatisch uitgesloten waren van deelnamen aan het debat, is naast een reden waarom de directe democratie beheersbaar bleef, ook meteen een voorbeeld van de beperktheid van het model.

Een fundamenteel kenmerk van hedendaagse, democratische staten is dat burgers zich laten vertegenwoordigen.6 Dat maakt van verkiezingen de belangrijkste democratische gebeurtenis. Op andere momenten zijn burgers niet direct betrokken bij de politieke besluitvorming. Het ideaal ‘het volk regeert’ in gedachte houdend, mag dat echter nooit betekenen dat het volk zich stil moet houden

5 Iain McLean, en Alistar McMillan. Oxford concise dictionary of politics. Oxford: Oxford University Press,

2009, 139

6 Kris Deschouwer, en Marc Hooghe. Politiek: Een inleiding in de politieke wetenschappen. Amsterdam: Boom

(11)

5

en hun vertegenwoordigers naar eigen goeddunken kunnen regeren. Het feit dat de staat al haar macht ontleent aan het volk en dat het volk haar die macht op elk moment opnieuw kan ontnemen, impliceert een voortdurende (indirecte) betrokkenheid bij het bestuur.

Binnen het denken over burgerlijke betrokkenheid in een representatieve democratie, is het idee van een public sphere van Jürgen Habermas een standaardbegrip geworden. De publieke sfeer is een abstracte ruimte die tot stand komt in elke conversatie tussen vrije individuen, waarbij op basis van een rationeel discours en debat, zaken van publiek belang besproken worden. De waarde van de publieke sfeer ligt in haar vermogen het representatieve systeem te voorzien van informatie over en standpunten van burgers, om burgerlijke betrokkenheid levend te houden en de besluitvorming te sturen.7

Het groeiende belang van de publieke sfeer is rechtstreeks verbonden aan de historische opkomst van de representatieve democratie die een splitsing impliceert tussen de burgers en de staat. In een maatschappij met een verkozen wetgevende macht moet het principe van volksheerschappij verzoend worden met de praktijk van vertegenwoordiging door een beperkte groep. De publieke sfeer situeert zich tussen de burgers en de staat en fungeert als een verbindingsmiddel. Habermas zelf definieert de publieke sfeer als:

“a sphere which mediates between society and state, in which the public organizes itself as the bearer of public opinion, accords with the principle of the public sphere – that principle of public information which once had to be fought for against the arcane policies of monarchies and which since that time has made possible the democratic control of state activities.”8

In representatieve democratieën waar de publieke sfeer complex kan zijn omwille van het groot aantal burgers, is er nood aan communicatiesystemen die informatie verspreiden en wel op een geloofwaardige manier zodat diegene die de informatie ontvangt beïnvloed kan worden. Dit geldt voor burgers onder elkaar, maar zeker ook voor de burgers in relatie tot de staat. Zo moeten burgers informatie krijgen over beslissingen van de machthebbers, moeten de machthebbers openlijk gecontroleerd worden en is het noodzakelijk dat de (politieke) bestuurders op hun beurt geïnformeerd worden over de opinie van de burgers over een bepaald onderwerp.

7 Jürgen Habermas. “The public sphere. An encyclopaedia article”. In Critical theory and society. A reader, S.E.

Bronner en D.M. Kellner. (Red.). New York: Routledge, 1989, 137 EN Zizi A. Papacharissi. A private sphere: democracy in a digital age. Cambridge: Polity Press, 2010, 113-115

8

(12)

6

Deze rol is weggelegd voor de media, aldus Habermas. Tenminste als die media kritisch en onafhankelijk zijn van de staat en tegelijk geen instrument van de consumptiecultuur worden. Aan de eerste voorwaarden werd voor het eerst voldaan tijdens de Europese revoluties van de 17de en 18de eeuw. Voor die tijd was elke vorm van journalistiek onderworpen aan de wil van de Kerk en de Vorst. De ontwikkeling van het kapitalisme en de opkomst van de bourgeoisie, creëerde een klassenstrijd waarbij ook de journalistiek verplicht werd kant te kiezen. Kranten waren niet langer instituties van (gecontroleerde) informatievoorziening, maar werden daarnaast ook dragers van uitgesproken meningen. Vanuit het perspectief van de publieke sfeer past het bestaan van een veelvoud aan politiek geïnspireerde kranten perfect in het democratische idee van een geïnformeerd debat en de strijd voor burgerlijke vrijheid.9

Het vastleggen van burgerlijke vrijheden waaronder de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van drukpers en het institutionaliseren van meer democratische besluitvorming in een grondwet, betekende paradoxaal genoeg tot Habermas’ grote spijt het begin van het einde van een journalistiek die de publieke sfeer dient. Het bestaansrecht van kranten evolueerde erdoor in praktijk van een verkoop op basis van een sociaal engagement en een verbondenheid met een maatschappelijke opvatting, naar de commerciële motivatie om opbrengst te realiseren in een vrije markt. In de woorden die Habermas zelf graag gebruikt, zou je de evolutie kunnen omschrijven als een journalistiek die vanaf 1830 gekoloniseerd is door de mechanismen van geld en macht en die samenvalt met en voortkomt uit de invoering van een grondwet. Zoals bijvoorbeeld al vroeg gebeurde in Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten.

Het standpunt dat een gecommercialiseerde journalistiek als vanzelf haar democratische functie verliest, is zeer negatief en wordt in deze scriptie niet gedeeld. Het public sphere -idee moet vooral gezien worden als een belangrijke aanzet om over de moderne democratie na te denken. In de loop der jaren is die gedachte door verschillende mensen om uiteenlopende redenen bekritiseerd en aangevuld.

Het grote belang van Habermas’ public sphere- idee voor deze scriptie ligt in zijn definitie van ‘goede’ journalistiek voor een representatieve democratie en in de betekenis die dat heeft voor de rol van burgers bij het nieuwsproces.

Het normatief denken over de moderne journalistieke praktijk is na de revoluties van eind 18de , begin 19de eeuw gedomineerd geraakt door een liberaal denken dat steunt op het principe van een ‘vrije

9 Idem.139-140; EN Brian McNair. “Journalism and Democracy”. In The handbook of journalism studies, Karin

(13)

7 marktplaats van ideeën’.10

Habermas vindt het cruciaal dat de klassieke, liberale informatie- en controlefunctie van de journalistiek, wordt aangevuld met de sociaal, publieke noodzaak om burgers meer actief te betrekken bij het nieuws en hun stem meer te laten weerklinken. 11 Dat is af te leiden uit het feit dat hij ‘goede journalistiek’ definieert als een “a mediator and intensifier of public discussion” of te wel een tussenpersoon en versterker van het publieke debat.12 Aangezien het publieke debat een discussie is tussen en over burgers, moet elke bijdrage aan het publieke debat ook door en voor burgers zijn. Een journalistieke bijdrage moet dus niet alleen informeren over en controleren van de burgers en de staat. Het moet alle deelnemers ook een stem geven.

Daarmee schetst Habermas een normatieve kader voor een betrokken journalistieke praktijk waarin burgers een rol spelen bij het nieuwsproces en geeft hij een belangrijke aanzet om te zoeken naar alternatieve benaderingen van het nieuwsproces.

1.2. Burgerlijke betrokkenheid bij het nieuwsproces in de praktijk

Op basis van de ideeën van Habermas is de democratische functie van journalistiek volgens mij: het debat met en over burgers versterken door

- burgers te informeren - de overheid te controleren

- en de stem van het volk te laten weerklinken

Volgens die opvatting zijn burgers niet alleen subject en object van het publieke debat, maar ook van de journalistiek. Met andere woorden, nieuws is niet alleen verhalen over mensen, mensen moeten ook betrokken zijn bij het nieuwsproces. Door zelf nieuwswaardige bijdrages te produceren of door samen te werken met journalisten om dat te doen. Bijvoorbeeld door onderwerpen aan te leveren, door als bron te dienen of door te reageren op berichten.

In de praktijk stelt men vast dat burgers vooral object zijn van de journalistiek. Ze zijn zelf weinig of niet betrokken bij het nieuwsproces.

De taak om te informeren, te controleren en de stem van het volk te laten weerklinken wordt omwille van praktische en financiële obstakels door professionele nieuwsorganisaties uitgevoerd. Dat

10 Stephen J.A. Ward. “Journalism Ethics”. In The handbook of journalism studies, (Red.). Karin

Wahl-Jorgensen en Thomas Hanitzsch. New York: Routledge, 2009, 297- 298

11 Stephen J.A. Ward. “Journalism Ethics”. In The handbook of journalism studies, Karin Wahl-Jorgensen en

Thomas Hanitzsch (Red.). New York: Routledge, 2009, 295-301

12

(14)

8

impliceert dat een nieuwsproduct altijd een product is van die nieuwsorganisaties, die op hun beurt gedetermineerd worden door organisatorische, economische, culturele en sociale variabelen.

Al die variabelen hebben hun invloed op het nieuwsproces. In journalistieke studies is vanaf de jaren ’70 sterk de nadruk gelegd op het feit dat nieuws niet zo maar een objectieve reflectie is van de werkelijkheid, maar een door nieuwsorganisaties geconstrueerd beeld.13 Binnen deze constructivistische visie is de theorie van gatekeeping bijvoorbeeld een van de meest invloedrijke theorieën. Gatekeeping verwijst naar het proces van selectie, neerzetten, redigeren, positioneren, opmaken, herhalen of om het even welke andere manier waarop informatie kan worden ‘gemanipuleerd’ tot nieuws.14

Manipulatie heeft meestal een negatieve connotatie. Maar in een professionele mediacontext verwijst het in de eerste plaats naar een praktische noodzaak om te selecteren uit de enorme hoeveelheid beschikbaar nieuws, en te kiezen welke aspecten van dat nieuws te belichten. Dat is nodig gezien de vaak beperkte tijd en ruimte waarmee die media worden geconfronteerd. Het verklaart meteen waarom het principe van gatekeeping vooral wordt geassocieerd met de traditionele, professionele media, en veel minder met vrijblijvende initiatieven bijvoorbeeld op het internet.

Zolang de invloed van al deze variabelen op het nieuwsproces niet leidt tot een eenzijdig beeld op de realiteit is er geen reden tot bezorgdheid. Dat kan doordat diverse media verschillende delen van eenzelfde realiteit schetsen. Maar wie de journalistieke praktijk bij nieuwsorganisaties onderzoekt, komt snel tot de vaststelling dat op alle niveaus van het journalistieke proces zakelijke belangen enerzijds en organisatorische routines bij nieuwsorganisaties anderzijds resulteren in een vrij homogene berichtgeving die niet altijd even rationeel is en burgers weinig of niet betrekt in het nieuwsproces.15

Door de onderdrukkende rol die monarchen eeuwen gespeeld hebben, werd de staat binnen het liberale denken als de grootste bedreiging voor de journalist gezien. Het verzekeren van onafhankelijkheid ten aanzien van de staat kan volgens de liberale theorie dan ook het best door de journalistiek te verankeren in een vrije marktsysteem. Maar daarmee is onbewust de deur opengezet naar afhankelijkheid van zakelijke belangen. Een journalistiek die werkt volgens de wetten van vraag en

13

Jay Epstein. News from nowhere. New York: Vintage Books, 1974; EN Gaye Tuchman. “Making news by doing work: routinizing the unexpected”. American Journal of sociology 77, nr. 4 (1973): 110-131

14 Pamela J.Schoemaker, en Stephen D. Reese. “Journalists as Gatekeepers”. In The handbook of journalism

studies, Karin Wahl-Jorgensen en Thomas Hanitzsch(Red.). New York: Routledge, 2009, 73-87

15 Schoemaker en Reese onderscheiden vijf niveau’s waarom gatekeeping voor kan komen. Het individueel

(15)

9

aanbod dreigt het rationele karakter van, en de burgerlijke betrokkenheid bij het publieke debat te ondermijnen.

James Curran geeft een aantal concrete uitwerkingen van een marktwerking om dit aan te geven. De eerste drie beïnvloeden rechtstreeks het rationele gehalte van het publieke debat. In een vrije markt heeft de media de neiging om entertainment en human interest voorrang te geven op ‘harde’ informatie en duiding omdat het eerste beter verkoopt. Om diezelfde reden leidt een marktgedreven journalistiek tot vereenvoudigde, uit de context gehaalde, en sterk rond personen opgebouwde journalistiek met de nadruk op acties eerder dan op abstracties en aandacht voor de complexiteit van gebeurtenissen. De kans bestaat bovendien dat er een kloof uit ontstaat tussen informatierijke media voor een elite die het zich kan veroorloven en een informatiearme media voor de brede massa.

Ook de burgerlijke betrokkenheid bij het publieke debat kan worden ondermijnd door zakelijke belangen. Zo zijn de feitelijke instapkosten om op een professionele manier aan journalistiek te doen zo hoog dat niet alle stemmen en meningen in een vrije mediamarkt aan bod komen.16 Ook de journalistieke functie om als stem van het volk bij de machthebbers te fungeren, komt in een vrije marktplaats van ideeën onder druk te staan. De invloed van nieuwsconsumenten is in de realiteit van een liberale markt namelijk eerder reactief, dan proactief. Dit is opnieuw volgens Curran ondermeer zo omdat uitgevers en radio-en tv-stations er op voorhand rekening mee houden dat conventionele ideeën hen een groter marktaandeel garanderen. Bovendien zorgen de hoge instapkosten er ook hier voor dat slechts een beperkt aantal maatschappelijke meningen overgedragen worden.17

Maar het gebrek aan burgerlijke betrokkenheid bij het nieuwsproces en de hoge mate van homogeniteit in de onderwerpen, de gebruikte bronnen en de vorm van de berichtgeving, is niet enkel te wijten aan zakelijke belangen. Ze zijn eveneens het gevolg van organisatorische routines die constant blijken te zijn over tijd, ruimte en organisatie.18 Dat komt naar boven in internationale studies op het niveau van de alledaagse journalistieke praktijk.

Zo bevestigd Amerikaans en Brits onderzoek de stelling dat verschillende nieuwsorganisaties hetzelfde nieuws brengen.19 Bourdieu beschrijft een soortgelijke situatie in Frankrijk en Schoemaker

16 Jammes Curran. “Mediations of democracy”. In Mass media and society, James Curran en Michael Gurevitch

(Red.)., 122-145. Londen: Hodder Arnold, 2005,122-145

17 Idem.

18 David Micheal Ryfe. “Guest’s editor introduction: New institutionalism and the news”. Political

communication 23, nr. 2 (2006): 135-144

19 Bartholomew H. Sparrow. Uncertain guardians: The news media as a political institution. Baltimore: The

(16)

10

en Cohen vinden meer gelijkenissen dan verschillen in de onderwerpen die door nieuwsorganisaties (zowel kranten, radio als televisie) in tien verschillende landen wereldwijd worden gekozen.20

Schoemaker en Reese definiëren nieuwsroutines als “ Those patterned, routinized, repeated practices

and forms that media workers use to do their jobs.” 21 De reden waarom nieuwsorganisaties

terugvallen op dit soort routines is een reactie op drie vormen van onzekerheid. Het is een poging controle te krijgen op de enorme hoeveelheid ‘ruwe informatie’. Het help om (financieel) zo efficiënt mogelijk te werken. En doorheen de jaren zijn bepaalde routines binnen de journalistieke professie ook uitgegroeid tot een legitimatievorm. Routines dienen als standaarden om aan te tonen dat men tot de journalistieke in-group behoort.

Routines kunnen heel verschillende vormen aannemen en in alle fases van het nieuwsproces voorkomen. In de fase van de informatieverzameling is het een veel voorkomende en invloedrijke praktijk dat journalisten enkel actief zijn binnen een bepaald netwerk, een bepaalde vijver van contacten zoals je wil. In het Engels wordt die beperkte ‘ruimte’ benoemd met de term ‘beats’, wat naar alle waarschijnlijkheid verwijst naar de vaste wandelroutes die politieagenten afleggen binnen het hen toegewezen gebied.22 In een ondertussen klassiek geworden observatiestudie van Fishman uit de jaren ’70 bleek dat de praktijk van beats om informatie te verzamelen zo wijdverspreid was onder professionele journalisten, dat het niet gebruiken ervan als een kenmerk beschouwd werd van experimentele, alternatieve underground journalistiek.23

De zelfopgelegde beperkingen zijn zowel territoriaal als inhoudelijk. Ze hebben enerzijds te maken met de plaatsen waar men naartoe gaat, waar men mensen zoekt en aan het woord laat. Anderzijds verwijst het naar de onderwerpen of deelaspecten van onderwerpen waar journalisten meer over weten en/of meer bronnen voor kennen. Deze routine hebben een directe impact op de informatievoorziening, de stemmen die aan het woord worden gelaten en het uitoefenen van de controletaak op de machthebbers. Politiek of economisch. Die impact is niet per definitie slecht. Specifieke kennis van wat er binnen bepaalde domeinen van de maatschappij leeft kan erg belangrijk zijn om te berichten over dingen waar mensen in een bepaalde gemeenschap mee bezig zijn. Maar in combinatie met bepaalde andere routines kan deze algemene routine zorgen voor een zorgwekkend gebrek aan burgerlijke betrokkenheid in de nieuwsgaring.

20 Pamela J.Schoemaker, en Stephen D. Reese. Mediating the message. New York: Longman, 1996 21 Idem.

22 Lee B. Becker, en Tudor Vlad. “News organizations and routines”. In The handbook of journalism studies,

Karin Wahl-Jorgensen en Thomas Hanitzsch (Red.). New York: Routledge, 2009, 59-72

(17)

11

Het klassieke voorbeeld is de journalistieke gewoonte om beroep te doen op mensen met een zo groot mogelijke autoriteit. Die routine is niet onlogisch omdat journalisten hun geloofwaardigheid op het spel zetten in hun stukken. Van mensen met een bepaalde autoriteit wordt verondersteld dat ze betrouwbare informatie geven die niet nog een keer extra geverifieerd moet worden. Daardoor horen en lezen we vooral de stemmen van deze mensen in de media. Maar dit soort autoriteiten hebben niet zelden hun eigen belangen en agenda. In de meeste samenlevingen behoren de autoriteiten die door de media worden opgevoerd tot de ideologisch dominante stroming en vertegenwoordigen ze de dominante instituties.24 Alle functies van de journalistiek kunnen daardoor in gevaar komen. Zowel een objectieve informatievergaring, de controle van machthebbers als het vertegenwoordigen van de gewone burgers. Op lange termijn werkt de journalistiek op die manier bovendien mee aan het instant houden van de dominante cultuur in plaats van een progressieve tegenkracht te bieden.

Nog zo een schadelijke routine voor de burgerlijke betrokkenheid is de groeiende afhankelijkheid van persberichten en persvoorlichters. Om efficiënt te kunnen werken en een makkelijkere selectie te kunnen maken uit de enorme hoeveelheden ruw nieuwsmateriaal, gaan journalisten steeds vaker gebruik maken van en voortgaan op officiële persberichten en persvoorlichters die op een strategische en doordachte manier controleren welke informatie wordt verspreid.25 Dat is voor Habermas het typevoorbeeld van strategische communicatie die elk rationeel debat ondermijnt.

Dit zijn slecht een aantal van de meest invloedrijke routines tijdens de fase van de nieuwsvergaring en selectie. Er zijn er nog vele anderen. En hoewel routines en commerciële overwegingen meestal zijn ingegeven door een praktische noodzaak, heeft het wijzen op de impact ervan vooral tot doel om aan te geven hoe het huidige mediamodel kampt met een democratisch deficit door een gebrek aan betrokkenheid van gewone burgers bij het nieuwsproces.

24

Daniel A. Berkowitz. “Repoters and their sources”. In The handbook of journalism studies, Karin Wahl- Jorgensen en Thomas Hanitzsch (Red.). New York: Routledge, 2009, 102-115

25

(18)

12 2. Een zoektocht naar meer burgerlijke betrokkenheid

Door de kritiek op de huidige gang van zaken binnen het liberale model van de journalistiek en door een aantal technologische vernieuwingen is de discussie over het belang van de betrokkenheid van burgers bij de journalistiek sinds het begin van de 21ste eeuw in een nieuwe fase beland. Stephen Ward spreekt van de fase van de mixed media.26 Het gaat om een fase waarin steeds meer niet- professionele journalisten actief worden in journalistieke activiteiten en waarbij gebruik wordt gemaakt van meer interactieve multimedia die de klassieke ideeën van journalistiek zoals verificatie, maar vooral

gatekeeping, uithollen. Zoals elke nieuwe fase brengt dat nieuwe mogelijkheden, maar ook

uitdagingen met zich mee. Ook op het vlak van burgerlijke betrokkenheid.

Zoals Schudson aangeeft in zijn boek Why democracies need an unlovable press, varieert het relatief belang dat aan elke functie van journalistiek toegeschreven wordt in de tijd en over democratieën.27 Sinds de jaren ’80 is de aandacht voor burgerlijke betrokkenheid in de journalistiek in vele Westerse democratieën sterk toegenomen en heeft in de 21ste eeuw haar voorlopige hoogtepunt bereikt door de opkomst van het internet.

Dit hoofdstuk geeft een chronologisch overzicht van het hoe en het waarom het denken over burgerlijke betrokkenheid van de vorige eeuw naar deze eeuw is geëvolueerd. Dat eindigt bij een introductie van de term ‘Netwerkjournalistiek’ als een theoretisch idee dat in de actuele maatschappelijke context volgens mij het meest geschikt is om een betrokken interactie tussen burgers en journalisten te realiseren. Ik focus niet alleen op het doel van Netwerkjournalistiek, maar schets ook een uitgebreid beeld van haar vormelijke kenmerken.

2.1. Sociale verantwoordelijkheid van journalisten

De kritiek op het liberale model van journalistiek leidde begin vorige eeuw al tot een aantal alternatieve benaderingen. Zo werd aan het begin van de 20ste eeuw het ideaal van objectiviteit en de strikte scheiding tussen nieuws en opinie, voornamelijk in de Verenigde Staten, het antwoord op de kritiek dat onmogelijk alle stemmen in een verhaal aan het woord kunnen komen. Een andere reactie op de limieten van het liberale model was de social responsibility theory die academici en journalisten

26

Michael Schudson. Why democracies need an unlovable press. Cambridge: Polity Press, 2008,11-26

(19)

13

in Amerika enkele jaren later ontwikkelden. De Hutchins Commission die speciaal was opgericht op het einde van de Tweede Wereldoorlog om het functioneren van de media in de nieuwe maatschappij te onderzoeken, vatte de functie die journalistiek moet vervullen samen als “ a truthful,

comprehensive, and intelligent account of the news” en “ a forum for the exchange of comment and criticism”.28 Daarmee werd uitdrukkelijk verwezen naar de sociale verantwoordelijkheid die journalisten hebben. Na wereldoorlog twee is die social responsibility gedachte nooit meer verdwenen uit de journalistieke ethiek in het westen, maar de specifieke aandacht die betrokkenheid en interactie kreeg in vergelijking tot andere journalistieke functies bleef lange tijd beperkt omdat de nadruk toch vooral bleef liggen op de feitelijke verspreiding van informatie.29

2.2. Public Journalism

Geen nieuwe technologie of plotse gebeurtenis lag uiteindelijk aan de basis van de groeiende aandacht voor burgerlijke betrokkenheid en interactie. Wel groeiende ergernis over de journalistieke praktijk en de dalende krantenverkoop aan het eind van de jaren ’80.30

De manier waarop de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1988 door de pers gebracht werden bijvoorbeeld lokte in de jaren nadien de nodige kritiek uit in de Verenigde Staten. Mensen uit zowel de academische als uit de journalistieke wereld werden aan het denken gezet.

De kritiek concentreerde zich op de manier waarop de kandidaten en de media elkaar gebruikten en gewillig lieten gebruiken en zo het publiek herleidden tot onbetrokken toeschouwers.31 De conclusie over de media was dat er een totaal gebrek aan een politiek kritische houding ontstaan was. In de aanloop naar de congresverkiezingen van 1990 verscheen een column in de Washington

Post van David Broder onder de titel “Democracy and Press”, met als kernboodschap:

“We cannot allow the 1990 elections to be another excercise in public disillusionment and political

cynicism. […] That means that we must be far more assertive than in the past on the public's right to hear its concerns discussed by the candidates.”32

28

Commission on Freedom of the Press. A free and responsible press. Chicago: University of Chicago Press, 1947, 21-28

29 Stephen J.A. Ward. “Journalism Ethics”. In The handbook of journalism studies, Karin Wahl-Jorgensen en

Thomas Hanitzsch (Red.)., New York: Routledge, 2009, 298- 301

30 Zizi Papacharissi. Journalism and citizenship: New agendas in communication. New York: Routledge, 2009,

51-79; EN Theodore L. Glasser. The idea of Public Journalism. New York: The Guilford Press, 1999, 3

31 James Carey. “The press, public opinion, and public discourse: On the edgeof the postmodern”. In Public

opinion and teh Communication of Consent, Theodore L. Glasser en Charles Salmson (Red.)., New York: The Guilford Press, 1995, 373-402

(20)

14

Deze kritiek bleef niet zonder gehoor. Ruim tien jaar later, tegen 2002, waren meer dan 600 journalistieke experimenten wereldwijd opgezet. Het ene al meer succesvol dan het andere. Voornamelijk kleine en middelgrootte dagbladen en een beperkt aantal radio-en televisiestations sprongen op de kar van meer interactiviteit met burgers. Daarnaast ontstond een verzameling aan boeken en wetenschappelijke artikelen over de ideeën en praktijken van meer interactieve journalistiek. Interactiviteit kan daarbij eenvoudig gedefinieerd worden als een proces waarbij twee entiteiten een invloed uitoefenen op elkaar.33

Het idee en de beweging die er rond groeide werd bekend onder de naam public journalism.34 Hoewel het gedachtegoed van public journalism nooit heel erg strikt afgelijnd is, zijn twee aandachtspunten als fundamentele kenmerken van dit soort journalistiek te beschouwen.35 Ten eerste de nadruk die gelegd wordt op interactiviteit tussen journalisten en burgers. De meeste experimenten rond publieke journalistiek voorzagen in uiteenlopende vormen van zo een publieke gedachtewisseling. Ten tweede wordt sterk de nadruk gelegd op een alternatief doel voor journalistiek. Niet het klassiek liberale idee om burgers te informeren zodat ze vrij kunnen zijn en zichzelf kunnen organiseren is het voornaamste doel, maar wel bijdragen aan een interactie die burgers uiteindelijk in staat stelt concrete problemen op te lossen. Deze probleemgerichte oriëntatie gaat terug op de pragmatische ideeën die John Dewey al rond 1920 neerschreef. Daarom wordt hij beschouwd als de geestelijke vader van public journalism.36

Het benadrukken van het belang van interactiviteit in de journalistiek was niet helemaal nieuw. De

Hutchins Commission had het er in de jaren ’40 al over. Maar de formulering van een nieuw

journalistiek doel was dat wel. In een historische studie naar nieuwswaarden in de laatste 300 jaar, ontdekt Schudson slechts twee keer eerder een transformatie van het doel van journalistiek.37 De eerste keer in de 19de eeuw toen kranten niet langer uitsluitend een activistisch doel nastreefden, maar meer een mengeling vormden van opinie en informatie die bedoeld was om burgers te betrekken bij het bestuur. En een tweede omslag aan het begin van de 20ste eeuw toen onder druk van de toenemende

33 Erik P. Bucy. “Interactivity in society: Locating an elusive concept”. The information Society 20 (2004),

377-383

34

Rosen en Merritt schreven over het kiezen van de naam Public Journalism: “ We settled on Public Journalism because the thrust of the idea was to make a positive impact on public life and because its practioners would be public- that is, open and unselfconsious –about what they were doing and why.” In Jay Rosen, en Davis Merritt. Public Journalism: Theory and practice. Dayton: The kettering Foundation, 1994

35

David M. Ryfe, en Donica Mensing. “Citizen Journalism in a historical frame”. In Public Journalism 2.0: The promise and reality of a citizen-engaged press, Jack Rosenberry en Burton St.John III (Red.)., New York: Routledge, 2010, 38-40; EN Cole C. Campbell. “Foreword: Journalism as a Democratic Art”. In The idea of Public Journalism, Theodore L. Glasser (red.)., New York: The Guilford Press, 1999

36 Jay Rosen. What are journalists for? New Haven: Yale University Press, 1999 37

(21)

15

concurrentie het verstrekken van objectieve informatie de belangrijkste doelstelling werd. Een redenering die past in het liberale idee van de geïnformeerde burger.

Schudson’s besluit over public journalism is dan ook niet lichtzinnig. Het is de meest indrukwekkende kritiek die na het dominant worden van het liberale model vanuit de journalistieke wereld zelf is gegeven op de journalistieke praktijk.38 Die kritiek houdt in dat journalistiek “should be

as much about forming as about informing a public.”39

Schudson maakt daarnaast ook nog een interessante opmerking over de theorie van public journalism. Het is zeker zo aldus Schudson dat de beweging vernieuwend is in het benadrukken van de waarde van interactiviteit enerzijds en anderzijds in het formuleren van een alternatief doel voor journalistiek. Maar te makkelijk lijkt public journalism daarmee ook te claimen een heel nieuw model naar voor te schuiven over hoe journalistiek kan of moet bijdragen aan democratie.40 Haar ultieme taak blijft die van tussenpersoon en versterker van het publiek debat. Ook haar positie blijft onveranderd liggen tussen de burgers en de staat. Wat verandert is de soort van relatie tussen de burger en de machthebbers. Het alternatieve doel van public journalism is juist om burgers te versterken in hun relatie tot de macht omdat ze een concrete stem krijgen in het publiek debat. Maar aangezien de controle over wat er in de media geschreven of gezegd wordt nog steeds minstens voor een deel in handen blijft van professionele journalisten, is er geen sprake van een nieuw (vierde) model van journalistiek waarbij de controle op het journalistieke proces en het journalistieke product volledig bij het publiek ligt. public journalism moet gezien worden als een onderdeel van het trustee model, waarbij burgers nog steeds een deel van hun soevereiniteit toevertrouwen aan journalisten. Als public

journalism dat niet erkent overschat het zichzelf, aldus Schudson.41

Dat maakt het niet minder revolutionair. De kern van democratie ligt in werkelijkheid niet in de precieze vorm van een publieke conversatie. Daarvoor is die conversatie veel te problematisch. Ondermeer door de schaal van moderne samenlevingen, de rol die emoties spelen in elk debat, de invloed die andere instituties spelen zoals de markt en de staat, en het probleem van objectiviteit.42 De kern van democratie ligt in de regels en normen die de conversatie determineren. Wat een conversatie democratisch maakt is niet zozeer de vrije, spontane expressie van iedere burger, maar vooral de gelijke kans op toegang tot de vloer of de zekerheid dat naar elkaar wordt geluisterd. Dit alles is gestoeld op regels en normen.

38

Theodore L. Glasser. The idea of Public Journalism. New York: The Guilford Press, 1999, 118

39 Idem.

40 Michael Schudson. “What Public Journalism knows about Journalism but doesn’t know about Public”. In The

idea of Public Journalism, Theodore L. Glasser (Red.). New York: The Guilford Press, 1999, 118-126

41 Idem. 42

(22)

16

Ik besluit daaruit dat het van uitermate groot belang is voor het uitoefenen van public journalism, dat professionele journalisten duidelijke regels en normen opstellen die de burgerlijke betrokkenheid sturen en dat ze verantwoordelijk zijn om toe te kijken op de naleving ervan. Ze hebben dan ook geen enkele reden om te vrezen dat hun rol is uitgespeeld.

Ondertussen is het meer dan twintig jaar geleden dat het public journalism idee zijn intreden deed, maar uit onderzoek blijkt dat er in de actuele nieuwspraktijk geen evolutie heeft plaatsgevonden naar veelvuldige interactie tussen burgers en journalisten (zie ook hoofdstuk 3).43 Dit vaststellen is een ding, analyseren waar het fout liep is nog veel belangrijker met het oog op de vraag of er in het huidige sociale medialandschap beterschap mogelijk is.

Walter Lippmann zei ooit niet te geloven dat journalisten er in kunnen slagen zichzelf te hervormen. De journalistiek kan alleen verbeteren wanneer andere instituties buiten de journalistiek zouden ontstaan en de pers van betere informatie zouden voorzien.44 Ook wat een meer betrokken media betreft, bleek hij met die uitspraak wat mij betreft zijn tijd ver vooruit te zijn. Hij noemt in deze stelling twee van de drie voornaamste redenen waarom het idee van public journalism niet kon doorbreken.

Om te beginnen is het idee van public journalism nooit aanvaard binnen de grote, elitaire nieuwsorganisaties waar een grote terughoudendheid lijkt te heersen tegen veranderingen. Zowel op het vlak van werkroutines als op het vlak van doelstellingen (zie ook verder). Het waren vooral kleinere nieuwsorganisaties die iets zagen in het vergroten van de betrokkenheid van de gemeenschap waarvoor zij werkten.45

Een tweede zwakte is dat public journalism een theorie is die op zoek is naar een praktijk, zoals Merritt het zo passend formuleert.46 Journalisten die heil zagen in het idee werden geconfronteerd met een dubbel probleem. Journalisten zijn gefixeerd op praktijk, niet op theorie. Ze willen zich dus zelden bezighouden met het bestuderen van theoretische ideeën en modellen. Merritt zegt dat die attitude onmogelijk kan werken omdat het begrijpen en aanvaarden van een idee een noodzakelijke voorwaarde is om het idee ook in de praktijk te brengen. Daar ben ik het volledig mee

43 David Domingo. “Interactivity in the daily routines of online newsrooms: dealing with an uncomfortable

myth.” Journal of Computer-Mediated Communication 13 (2008), 1-10

44 Michael Schudson. “What Public Journalism knows about Journalism but doesn’t know about Public”. In The

idea of Public Journalism, Theodore L. Glasser (Red.)., New York: The Guilford Press, 1999, 124

45 Davis Merritt. “What Citizen Journalism can learn from Public Journalism”. In Public Journalism 2.0: The

promise and reality of a citizen-engaged press, Jack Rosenberry en Burton St.John III (Red.)., New York: Routledge, 2010, 26-27

(23)

17

eens, maar daar hoort een tweede barrière aan toe te worden gevoegd denk ik. Wat een journalist interesseert zijn zoals gezegd concrete manieren om de kloof tussen de burger en zichzelf te verkleinen. Daarvoor moet hij beschikken over de juiste en wederzijds makkelijk te gebruiken middelen. Het is mijn overtuiging dat journalisten die lange tijd niet voor handen hebben gehad. De doorbraak van het internet kan op dat vlak misschien een kantelmoment zijn.

Een derde reden die Lippmann niet letterlijk noemt, maar die in een commerciële medialandschap altijd een factor is waarmee rekening moet worden gehouden, zijn de financiële afwegingen die een journalistieke organisatie maakt. Met een dalend verkoop van kranten en dalende reclame inkomsten zagen nieuwsorganisaties de laatste jaren een andere, grotere bedreiging voor hun business dan de groeiende kloof met de burger.47 Vernieuwing brengt altijd risico’s met zich mee, ook financieel. Dat vertraagt de innovatie en laat nieuwsorganisaties vasthouden aan hun gekende routines en culturen.

2.3. Liquid Society

Twintig jaar na de lancering van het idee van public journalism is er veel veranderd. Het publieke debat en de rol van de journalistiek daarin is beïnvloed door de lancering en steile opgang van het internet als medium dat interactie makkelijk maakt. Hoe een nieuw medium daarbij gebruikt wordt is niet alleen afhankelijk van haar mogelijkheden, maar ook van hoe mensen de technologie in de gegeven sociaal, economisch en politieke omstandigheden willen gebruiken. Want zoals elke realiteit, is ook een technologische realiteit sociaal.48

De Poolse socioloog Zygmunt Bauman beschrijft de hedendaagse samenleving als een “liquid

modernity”. De moderne samenleving is vloeibaar omdat de omstandigheden waarin haar leden

handelen, sneller veranderen dan de tijd die nodig is voor die handelingen om tot een routine of gewoonte te consolideren.49 Dat ziet hij als het gevolg van onder anderen globalisatie, migratie, toerisme, het internet en de mobiele telefonie.50 In zo een vloeibare samenleving vloeien alle “categorieën” van het leven meer en meer in elkaar over en verdwijnen vaste instituties.51

Denk hierbij aan het verdwijnen van het onderscheid tussen vrije tijd en werk, tussen lokaal en internationaal, maar ook tussen ons publieke en private leven.

47 Idem., 27

48 Zizi A. Papacharissi. A private sphere: democracy in a digital age. Cambridge: Polity Press, 2010, 51-79 49 Zygmunt Bauman. Liquid modernity. Cambridge: Polity Press, 2000

50 Griselda Pollock. “Liquid Modernity and Cultural Analysis: An Introduction to a Transdisciplinary

Encounter”. Theory, Culture & Society 24, nr. 1, 2007, 111-116

(24)

18

Die maatschappijbrede convergentie heeft een sterke impact op het publieke debat. Want de beschikbare middelen voor, de soorten van en de ruimte waarin engagement plaatsvindt, zijn door het proces van convergentie sterk onderhevig aan verandering.52

Technologische convergentie heeft in de eerste plaats het aanbod aan beschikbare communicatiemiddelen veranderd. De nieuwe technologieën, met het internet op kop, stimuleren een sterke toename van de wederzijdse verbondenheid op zowel individueel, organisatorisch en breder maatschappelijk vlak. Op individueel niveau zijn nieuwe, interactieve communicatievormen bijna onmisbaar geworden in de moderne manier om contacten te onderhouden, de eigen identiteit uit te drukken en het eigen leven te organiseren. Ons mediagebruik blijft veelal een mix van oude en nieuwe media, maar die laatste groep draagt er toe bij dat iemands netwerk verder uitbreidt en dat het contact met mensen die men goed kent intensifieert. Daar staat volgens sommigen wel een toenemende mate van oppervlakkigheid of gemaaktheid tegenover in de relaties die via deze middelen van communicatie tot stand komen.

De technologische en maatschappelijke convergentie zorgt er ook voor dat de scheiding tussen de private en publieke ruimte vervaagt. De publieke ruimte is traditioneel de plaats waar handelingen collectief tot stand komen en gedeeld worden met de buitenwereld. Tot de private ruimte behoort het individueel gedrag dat we niet zomaar met iedereen delen. Convergentie creëert privaatpublieke ruimtes en/of publiekprivate ruimtes waar de kenmerken van zichtbaarheid/gemeenschappelijke activiteit en onzichtbare/individuele activiteit niet langer exclusief samen horen. Een mooi voorbeeld van een privaatpublieke ruimte is het fenomeen van de weblogs. Weblogs kunnen net als dagboeken beschouwd worden als een erg persoonlijke/individuele actie die inkijk geeft in iemands leefwereld, maar waar in tegenstelling tot de traditionele dagboeken wel heel de internetgemeenschap toegang tot krijgt.

Ook de oorsprong van de activiteiten die burgers vandaag de dag uitoefenen, is als gevolg van convergentie minder eenduidig. Het zit in de menselijke natuur om verschillende soorten activiteiten te combineren, maar dat wordt extra versterkt door het wegvallen van de band tussen bepaalde activiteiten en een specifieke plaats waar die activiteit uitsluitend kan plaatsvinden. Een aantal van de weinige voorbeelden van activiteiten waar dit wel nog het geval is, zijn de activiteiten stemmen, het huwelijk en de rechtspraak.

Burgerlijk engagement uit zich vandaag de dag steeds minder in conventionele, en vaak collectieve vormen. In plaats van het debat te voeren in geïnstitutionaliseerde politieke arena’s zoals het parlement of debatavonden, wordt politiek besproken op heel uiteenlopende plaatsen als het internet of de kroeg, in beperkte, vaak private ruimtes en/of als onderdeel van een breder gesprek.

(25)

19

Volgens de klassieke opvattingen van Habermas’ public sphere-concept betekent die evolutie een ernstige bedreiging van de democratie omdat het maatschappelijke debat, als het al rationeel is, niet voor iedereen toegankelijk is. Critici van Habermas stellen de vraag of dat laatste inderdaad zo problematisch is. Schudson wijst erop dat de kern van democratie niet ligt in een conversatie tussen gelijke burgers omdat in een conversatie nooit echte gelijkheid bestaat of heeft bestaan. Het idee van een algemeen publiek discours is slechts een geromantiseerd politiek ideaal dat doorheen de geschiedenis nooit gerealiseerd is. 53 De kern van democratie zit in de regels en normen die tijdens een gesprek gelden, ongeacht waar en tussen wie dat gesprek ook plaatsvindt. Denk daarbij aan normen zoals gelijke toegang tot de discussie, respect voor elke mening, bereidheid naar anderen te luisteren en iedereen een kans te geven aan het woord te komen.54

Het moderne engagement van burgers is antihiërarchisch en sterk geïndividualiseerd, maar dat betekent niet dat hun politieke interesse zou zijn weggevloeid. Er is geen enkele reden om te vrezen voor het democratische gehalte van een geconvergeerde samenleving. De bezorgdheden en kritiek van denkers en academici zo verschillend als Rousseau, De Tocqueville, Lippmann, Putnam en anderen, op het burgerschap in hun tijd en hun nostalgie naar een onbepaald ideaal van burgerschap, geeft aan dat burgerschap een concept is dat zelf ook “vloeibaar” is.55

Burgerschap is doorheen de tijd veranderlijk en hangt ontegensprekelijk samen met veranderingen in de sociale context.

Hoe ziet de hedendaagse burger er uit? Een cruciale vraag voor een journalist die met die hedendaagse burger wil samenwerken. In het boek A private sphere: democracy in a digital age, geeft Zizi A. Papacharissi een herkenbaar overzicht van de belangrijkste eigenschappen van de moderne burger.56

De moderne burger is in de eerste plaats een consument. Zoals consumenten vrij diensten en goederen kiezen in een winkel, zo kiest de moderne burger zelf welke engagementen hij of zij aangaat uit het ruime assortiment aan ‘concurrerende’ mogelijkheden en meningen. Er zijn nauwelijks verplichtingen en dat betekent ook dat de burger niet alleen verleid moet worden, maar ook dat de aanbieder zichzelf moet kunnen rechtvaardigen. Bovendien is de citizen consumer ook letterlijk een consument. Wie we zijn is sterk verbonden met wat we consumeren. Consumptiegedrag wordt ook

53 Zizi Papacharissi. Journalism and citizenship: New agendas in communication. New York: Routledge, 2009,

30-34

54 Michael Schudson. Why democracies need an unlovable press. Cambridge: Polity Press, 2008, 94-108 55

Zizi A. Papacharissi. A private sphere: democracy in a digital age. Cambridge: Polity Press, 2010, 80-111

(26)

20

gezien als een daad die het publieke goed dient. Consumptie is rechtstreeks verbonden met het creëren van banen en welvaart.57

Burgerschap is traditiegetrouw verbonden met lidmaatschap tot een bepaalde natiestaat. Maar die verwantschap wordt in een geglobaliseerde, gedigitaliseerde wereld steeds minder relevant. Burgers worden kosmopolieten. De politieke ruimte waarmee mensen te maken krijgen, kennis van hebben en/of actie in kunnen ondernemen, omvat een veel ruimer territorium dan voorheen.

In de 21ste eeuw is het burgerlijke engagement ook eerder reactief dan proactief. En uitingen van burgerschap komen niet langer vanzelfsprekend overeen met het oude ideaal van fysiek engagement zoals bij een demonstratie. Daardoor zijn burgers vaak minder publiekelijk zichtbaar, maar dat is niet hetzelfde als afwezig zijn. Schudson omschrijft die burgers als monitorial citizens. Die observerende burger wil vooral van zoveel mogelijk op de hoogte zijn en scant daarvoor een breed scala aan informatiebronnen, online en offline. Op basis van die informatie kan hij beslissen om in actie te komen (reactief), maar dat doet hij of zij heel berekend omdat men zich bewust is van de risico’s die aan een politieke actie verbonden zijn.

Burgerschap ‘digitaliseert’ ook. Zo een digital citizenship uit zich in de sterke toename van nieuwe technologieën en digitale initiatieven om je stem als burger te laten horen. Al bestaat er een spanningsveld tussen diegene die een enorm democratisch potentieel zien in digitale technologie en diegene die sceptisch blijven over het idee dat technologie tot volwaardig burgerschap kan leiden.

Ten slotte gebeurt in een moderne democratie elke uitdrukking van of claim op burgerschap binnen het heersende culturele kader en via cultureel bepaalde instituties. Door het wegvallen van de oude instituties om uiting te geven aan een burgerlijke engagement, worden de normen en waarden van consumptie, cosmopolisme en digitalisering als belangrijke leidraad genomen. Burgerschap is dus ook altijd cultureel. Boodschappen en acties situeren in de juiste culturele context is cruciaal om de betekenis ervan te begrijpen.

2.4. Citizen Journalism

Waar de public journalism movement eind jaren ‘80 nog botste op concreet technische beperkingen om meer burgerlijke betrokkenheid te realiseren in de professionele journalistiek, wordt door sommige hedendaagse burgers het nut van professionele journalisten an sich in vraag gesteld. Voor het eerst wordt de sluiswachterfunctie van professionele journalisten bedreigd door een unieke combinatie van technologische nieuwigheden en het verlangen van zelfexpressie bij burgers.58

57 Lizabeth Cohen. A Consumer’s Republic: The Politics of Mass Consumption in Postwar America. New York:

Vintage, 2003, 113

58

(27)

21

In ‘We Media’ draaien Bowman en Willis het fenomeen van burgerjournalistiek binnenstebuiten. Kort samengevat leggen ze uit hoe de exponentieel toegenomen toegang tot het internet en de maatschappelijke evoluties tijdens het afgelopen decennium, mensen in staat hebben gesteld en doen verlangen naar een nieuwe vorm van publiek engagement dat zich uit door op het internet te vertellen over dingen die ze belangrijk vinden en meningen met elkaar uit te wisselen. Die praktijk wordt in het Engels citizen journalism genoemd en wordt door Jay Rosen als volgt uitgelegd:

“When the people formerly known as the audience employ the press tools they have in their possession to inform one another, that’s citizen journalism.” 59

Net als 20 jaar geleden bij public journalism doet de nieuw ontstane situatie mensen dromen van een journalistiek die beter doet dan de falende traditionele media. Het doel blijft het publieke debat aanwakkeren, maar men vestigt zijn hoop op andere middelen. Want het zijn niet de journalistieke doelen om mensen te informeren, machthebbers te controleren of de stem van het volk te vertolken die betwist worden. Wel de (wan)praktijken en routines van zogenaamde professionals, die onvoldoende de democratie kunnen garanderen. De oplossing van citizen journalism is daarom het benadrukken van het belang van interactie als werkmethode.

Interactie kan plaats vinden tussen alle geëngageerde burgers. Het onderscheid tussen burgers en professionele journalist is daarbij niet langer relevant. Het concept journalistiek verliest daarbij haar invulling van professioneel statuut en verwijst naar een attitude.

De hierboven geciteerde Jay Rosen lag zelf mee aan de basis van het eerder besproken public

journalism idee, een theorie zonder praktijk zoals Merritt het heeft omschreven.60 Een idee dat haar doelstellingen niet in praktijk kon waarmaken. Citizen journalism lijkt juist met het omgekeerde probleem te kampen. Het is een steeds populairder wordende praktijk die een stevige theoretische onderbouwing mist.61 Want in tegenstelling tot pubic journalism heeft de ‘citizen journalism

movement’ het voordeel dat burgers vandaag de dag wel over concrete middelen beschikken om hun

stem onvervormd te laten horen. Met dank aan het internet en digitale media. Daaruit ontstaat echter

59Scott Rosenberg. Say everything. How blogging began, what it’s becoming and why it matters. New York:

Crown Publising Group, 2009, 276

60Davis Merritt. “What Citizen Journalism can learn from Public Journalism”. In Public Journalism 2.0: The

promise and reality of a citizen-engaged press, Jack Rosenberry en Burton St.John III (Red.)., New York: Routledge, 2010, 26-27

61Davis Merritt. “What Citizen Journalism can learn from Public Journalism”. In Public Journalism 2.0: The

(28)

22

een stroom aan individuele, gefragmenteerde informatie en opinie zonder duidelijke coherentie en meerwaarde. Het onderscheid tussen opinie en informatie is vaak onduidelijk en ook de motieven voor deze bijdragen zijn net zo individueel en gefragmenteerd als hun inhoud. Sommigen mensen willen anderen informeren, anderen willen entertainen of van een bepaalde mening overtuigen.

Volgens de idealen van citizen journalism kunnen burgers bijvoorbeeld zelf hun leiders evengoed of zelfs beter controleren en zijn onderzoeken die tot stand komen door de samenwerking van vele, beter dan wanneer een professionele onderzoeksjournalist zijn tanden ergens in zet. Maar in de praktijk zijn succesvolle voorbeelden hiervan schaars. De meerwaarde van zo een louter burgerlijke interactie is bijgevolg erg onduidelijk. Vanuit individueel perspectief is elke bijdrage misschien een meerwaarde vanuit de wil om uitdrukking te geven aan de eigen identiteit. En vanuit technologisch oogpunt bieden internet en digitale media effectief meer mogelijkheden voor burgerlijke betrokkenheid dan de traditionele media. Maar individueel, gefragmenteerde betrokkenheid is vanuit democratisch perspectief verre van altijd een meerwaarden.

2.5. Liquid journalism

Uit de sociologische uiteenzetting over de actuele liquid society, en de reactie daarop van de citizen

journalism movement zijn twee conclusies te trekken. Enerzijds is de moderne burger niet minder

maatschappelijk geïnteresseerd, maar hij trekt zich wel meer en meer terug van sociale instituties die hem dingen voorschrijven. Hij of zij wil zelf invulling geven aan zijn of haar leven. Mensen willen meer controle en inspraak over dingen die hen aanbelangen. Wat geldt voor politieke partijen en religie, is ook van toepassing op de institutie journalistiek. Het dalende vertouwen in de traditionele media is daarvan een duidelijk uiting.62 Anderzijds blijkt uit de praktijk dat burgerjournalistiek maar weinig resultaten boekt die het persoonlijke overstijgen en het maatschappelijke debat aanwakkeren.

De les voor de journalistiek van de 21ste eeuw lijkt dan ook te zijn dat samenwerking de sleutel is tot een ‘betere’ journalistiek.

Ook Deuze komt tot een soortgelijk besluit en noemt die journalistiek ‘vloeibaar’, naar analogie met een liquid society.

“Part of what will happen will reproduce excisting power relationships and inequalities, for sure. Yet we are also witnessing an unparrallelleled degree of human agency and user control in our lived

62 Jan van Groesen. “Nederlandse burger wil professionalisering van de journalistiek”. De nieuwe reporter, 17

(29)

23

experience of mediated reality. A journalism that will succesfully embrace and engage this ecology, will have to become fluid itself: a liquid journalism.”63

In een liquid society waarin categorieën in elkaar overvloeien en vaste instituties afbrokkelen, is nood aan een liquid journalism. Een vorm van journalistieke samenwerking waarin het strikte onderscheid tussen consumenten en producenten vervaagt, maar in het belang van de maatschappelijke meerwaarde een zekere machtsverhouding of controle ingebouwd blijft.

Samenwerking is een bijzonder krachtig instrument omdat het alle betrokkenen mede-eigenaar maakt van het product dat wordt gemaakt.64 Elke partij wordt daar beter van.

Burgers scheppen genoegen uit het feit dat ze worden betrokken bij het nieuwsproces en worden ook versterkt in hun relatie tot de machthebbers. Professionele journalisten komen dichter bij de burger te staan en tegelijk openen zich nieuwe economische perspectieven.65

Het uitbouwen van zo een samenwerking is een enorme uitdaging. Het grijpt in op vier sleutelaspecten van elke media-organisatie.66 Het beïnvloed de inhoud van het nieuwsproduct. Het grijpt in op de relatie tussen journalisten en burgers die niet langer die van leraar-leerling is, maar die evolueert naar een wederzijdse relatie waarbij de grenzen gedeeltelijk verdwijnen. Het verandert ook de manier waarop professionele journalisten hun werk doen. Want als samenwerking centraal komt te staan in de journalistiek dan verwijst ‘journalist zijn’ niet meer naar een professioneel statuut maar naar een houding. Gericht zijn op wat er leeft in de wereld en die informatie via zoveel mogelijk kanalen verspreiden.67 En ten slotte beïnvloed het de structuren en bedrijfsstrategieën van de mediabedrijven.

63 Mark Deuze. “Journalism, Citizenship, and Digital Culture”. In Journalism and citizenship, Zizi Papacharissi

(Red.)., New York: Routledge, 2009, 26

64 Jeff Jarvis. What would Google Do? New York: HarperCollins, 2009, 98-99

65 Dat laatste illustreert Jeff Jarvis goed in zijn boek “What Would Google Do?”. Hij stelt dat de onrechtstreekse

economische voordelen van internetinteractie te vaak over het hoofd worden gezien. Google is volgens Jarvis het perfecte voorbeeld van hoe geld kan worden verdiend dankzij de openheid binnen een netwerk in plaats van het afschermen van geproduceerd materiaal. Google verdient niet rechtsreeks geld aan de mensen die het bedient, maar aan het netwerk dat het heeft opgebouwd en door dat netwerk aan te bieden aan adverteerders. Ook voor nieuwsorganisaties kan een online netwerk een bijzonder grote meerwaarde bieden. Omdat het burgers betrekt bij het journalistieke proces en het eindproduct relevanter maakt. Daarmee creëer je een loyaal publiek die levende reclame zijn voor jou nieuwsproduct. Zo een netwerk kan vanuit een economische benadering een antwoord zijn op de dalende inkomsten uit advertenties en toenemende concurrentie van gratis websites.

66 Mark Deuze. Media Work: digital media and society series. Cambridge: Polity Press, 2007, 70 67

Idem.; EN Alfred Hermida “Twittering the news:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zaken die het bedrijfsleven reeds sinds tientallen jaren hebben zien aankom en, zoals bijvoorbeeld het op grote schaal introduceren van de micro-electronica, worden vaak

As the South African experience shows, elaborate constitutional, legislative and policy provisions that (a) guarantee the right to public participation in local governance; (b)

With consideration of the infants in the experimental groups significant progress towards typical performance in terms of Low Registration (Fig 4.13) compared to the infants in

• Thematische verloven (ouderschapsverlof, verlof medische redenen, palliatief verlof). • Andere

Ter her- innering, het sceptische standpunt zegt dat je een resultaat uit een theoretisch wiskun- dig model niet zonder meer mag en kan over- hevelen naar de realiteit.. De

Nu zijn allerlei onderdelen van dit kanstheoretisch model empirisch ge- toetst, maar deze conclusie is dat natuurlijk niet, want dan zou men experimenten moe- ten doen die een

Als we het wel weten, dan zijn we niet of nauwelijks in staat om de parameters die we voor zo'n beschrijving nodig hebben te meten of te schatten.. Ik heb hier twee

De boomhoogte, kroonafmetingen en takvrije stamlengte zijn belangrijke gegevens om te kunnen beoordelen langs welke route de boom getransporteerd kan worden en of er wel genoeg