B
ACHELOR
T
HESIS
`Invloed van omgevingsfactoren en activiteitenaanbod op het
dagelijkse leven van oudere bewoners in een huiskamer van
Zorginstelling Amaris Theodotion`
Afstudeerprogramma/eindproject 2015
– 2016 semester 1
Gijs Huvenaars 500603580 Klas: DG_LE15-P8D
gijs.huvenaars@hva.nl Datum: Amsterdam, 04-01-2016 Coach: Nadine Blankvoort Michael Overmars 500537882 Opdrachtgever: Axel J. Dittmer michael.overmars@hva.nl
Lindy Steffens 500651982
2
Inhoudsopgave
Samenvatting ... 3 Inleiding ... 4 Aanleiding ... 4 Relevantie ... 5 Doel- en vraagstelling ... 7 Theorethische kaders ... 7Gevolgde werkwijze(Methode en technieken) ... 9
Literatuuronderzoek ... 9 Praktijkonderzoek ... 11 Observaties ... 11 Interviews ... 11 Resultaten ... 15 Literatuuronderzoek ... 15
Samenvoegen van literatuur ... 21
Praktijkonderzoek ... 24 Interviews ... 26 Discussie ... 30 Conclusie ... 32 Adviezen ... 33 Bibliography ... 35 Bijlagen ... 38 Bijlage 1: PDCA-cyclus ... 39 Bijlage 3: Observatielijst ... 46
Bijlage 4: Informed Consent ... 50
Bijlage 5: Topiclijsten ... 65
Interviews bewoners ... 65
Interviews verpleging ... 66
Bijlage 6: Uitwerking interviews ... 67
Interviews (aangepaste versie) maandag 16-11-2015 ... 73
Verplegend personeel ... 78
Bijlage 7: Gethematiseerde interviews ... 83
3
Samenvatting
Doel: Aantonen of verandering van omgeving en/of activiteiten in de huiskamer leidt tot
verbeteringen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten bij bewoners met visusproblematiek.
Vraagstelling: Hoe kunnen de omgeving en het activiteitenaanbod worden aangepast om participatie
van ouderen met visuele problemen te bevorderen bij het uitvoeren van activiteiten?
Gevolgde werkwijze: Er literatuuronderzoek gedaan aan de hand van drie individuele
literatuurstudies, die geschreven zijn ter beantwoording van de hoofd- en deelvragen.
Praktijkonderzoek is gedaan door middel van observatie van de huiskamer en semigestructureerde interviews met bewoners en verplegend personeel. De uitkomsten van het literatuur- en
praktijkonderzoek zijn vervolgens geanalyseerd.
Resultaten: Tijdens het kritisch lezen van de uitwerkingen van de observatie en de interviews zijn vijf
the a s aar ore geko e : so iaal o ta t, toega kelijkheid a ti iteite , f sieke o ge i g veiligheid m.b.t. sfeer en routines. Uit de interviews met de bewoners kwam het gebrek aan sociaal contact het meest prominent naar voren. Het verplegend personeel daarentegen, sprak zich uit over de gebreken van de fysieke omgeving.
Conclusie: Op basis van de gevonden literatuur en het praktijkonderzoek blijkt dat het belangrijk is
om de omgeving van ouderen dusdanig aan te passen, dat zij geen of minder hinder ondervinden bij het uitvoeren van betekenisvolle activiteiten. Denk hierbij aan de verlichting, de indeling van de leefruimte en de sociale omgeving.
4
Inleiding
Dit adviesrapport wordt vormgegeven aan de hand van de Plan-Do-Check-Act (PDCA) cyclus, een kwaliteitsmodel dat binnen ons project uit de volgende vier fasen bestaat (Aubèl, 2009):
1. Plan: in deze fase werd het plan van aanpak van het onderzoek opgesteld. 2. Do: uitvoeren van het praktijk- en literatuuronderzoek.
3. Check: analyseren van het praktijk- en literatuuronderzoek. 4. Act: discussie, conclusie en adviezen schrijven.
Wij hebben gekozen voor de PDCA- cyclus om op systematische wijze te kunnen vaststellen waar eventuele problemen liggen, om zodoende de opdrachtgever van concrete adviezen te voorzien (Aubèl, 2009). De implementatie van de adviezen wordt niet door ons uitgevoerd. Het staat de opdrachtgever vrij om deze adviezen te gebruiken. De gevolgde stappen van de PDCA-cyclus zijn terug te lezen in bijlage 1.
Aanleiding
In dit hoofdstuk beschrijven wij het onderdeel Pla a de PDCA-cyclus (Aubèl, 2009). Deze fase bestaat uit het verhelderen van de hulpvraag die de opdrachtgever ons heeft voorgelegd. Aan de hand hiervan is een plan van aanpak opgesteld.
Vanuit de opdrachtgever is de vraag gekomen om een concreet adviesrapport te schrijven over eventuele aanpassingen in de omgeving en het activiteitenaanbod in de huiskamer van afdeling voor la gdurige zorg Pri se arij a A aris Theodotio . Amaris Theodotion is een centrum voor wonen, zorg, revalidatie en behandeling voor ouderen in Laren. Het biedt een woonomgeving met de
mogelijkheid tot verzorging, verpleging, begeleiding, medische en paramedische behandelingen en geriatrische revalidatie (zorgzwaartepakket vier t/m tien (Amaris, 2015).
Afdeli g Pri se arij is ee long-sta afdeli g . Naast de alledaagse activiteiten (bijv. maaltijden), worden ook andere activiteiten in de huiskamer gedaan. Denk hierbij aan lezen en handwerken, maar ook aan activiteiten die sociale participatie vereisen. Gezelschapsspellen of gesprekken tijdens activiteiten zijn hier voorbeelden van. Anders dan bij een psychogeriatrische (PG) afdeling, staat het de bewoners vrij om te gaan en staan waar zij willen.
5 Door de intensiteit van de benodigde zorg zijn deze bewoners echter vaak hulpgebonden. Op deze afdeling zitten ouderen van 65-plus jaar oud, met verschillende ziektebeelden. Visusproblematiek is hier een veelvoorkomend voorbeeld van.
Relevantie
Dit rapport is geschreven vanuit een ergotherapeutisch perspectief. Ergotherapie is gericht op het mogelijk maken van handelen, zodat participatie - het deelnemen van mensen aan het
dagelijks/maatschappelijk leven – gerealiseerd wordt ten behoeve van gezondheid en welzijn (Van Hartingsveldt, Logister-Proost, & Kinébanian, 2010). Van Hartingsveldt, Logister-Proost, en
Kinébanian (2006) es hrij e ha dele als olgt: Het ha dele o upatio al perfor a e is de betekenisvolle, doelgerichte uitvoering van dagelijkse activiteiten die gerelateerd zijn aan het
persoo lijk le e e o te t ge o de zij . Alle e se zij ha dele de eze s olge s éé a de uitgangspunten van het beroepsparadigma van de ergotherapie (Van Hartingsveld, Logister-Proost, & Kinébanian, 2010). Gelinkt aan de egrippe ha dele e parti ipatie is de etrokke heid, of
o upatio al e gage e t a e se . Wa eer e se iet etrokke zij ij ij oor eeld groepen of gebeurtenissen, zullen zij hier waarschijnlijk ook niet in participeren (Meeks, Young, & Looney, 2007).
Meeks, Young en Looney (2007) stellen dat er een relatie is tussen de positieve invloed van gebeurtenissen en activiteit(en). Gedurende het project staan deze ergotherapeutische begrippen centraal.
Uit literatuur blijkt dat door de toenemende vergrijzing het aantal ouderen met visusproblematiek steeds meer zal oplopen. Het onderzoek van Limburg (2010) toont aan dat blindheid met 2,4%, en zeer slechtziendheid met 7,8% bij ouderen boven de 65 jaar toeneemt. De meerderheid van alle mensen met visusproblematiek, 79%, is ouder dan 65 jaar (Limburg, 2010). In Nederland verwacht men tussen 2005 en 2020 een toename van 18,7%. Naar schatting zijn 223.000 mensen in Nederland slechtziend (Visio, 2015). Geruime tijd voordat mensen 65 zijn, hebben velen al een bril nodig om goed te kunnen zien. Naarmate men ouder wordt, wordt de lens in het oog stugger en de oogspieren verslappen waardoor de werking van het oog verandert (Van Hoof & Schoutens, 2007). Dit zorgt ervoor dat ouderen moeite krijgen bij het scherpstellen van het zicht. Tweederde van de bewoners in verpleeghuizen heeft te maken met afname van gezichtsvermogen (Van Hoof & Schoutens, 2007). Het uitvoeren van verschillende activiteiten, zoals lezen zal hierdoor steeds lastiger worden. Bij ouderen met visusproblematiek zijn glaucoom, diabetisch retinopathie, maculaire degeneratie (AMD) en staar de meest voorkomende oogaandoeningen.
6 Bij ouderen zijn de woonkamers ook bij daglicht veelal onvoldoende belicht om goed te kunnen zien. Tevens kan door gebrek aan licht het biologische slaap-waakritme van bewoners worden verstoord, wat als gevolg kan hebben dat zij door vermoeidheid belemmerd worden in het uitvoeren van dagelijkse (betekenisvolle) activiteiten. Bij eenvoudige oogtaken hebben ouderen ongeveer driemaal meer licht nodig dan jongeren, namelijk een lichtsterkte van ongeveer 1500 lux. Voor jongeren is 500 lux voldoende. Bij meer inspannende oogtaken is deze lichtsterkte nog hoger (Van Hoof & Schoutens, 2007).
Ook de inrichting van een ruimte kan een bijdrage leveren aan het welzijn van ouderen die verblijven op een afdeling voor langdurige zorg. Verbeterde verlichtingscondities bijvoorbeeld, kunnen leiden tot een verschillend aantal voordelen voor bewoners in verpleeghuizen, familieleden en
medewerkers. Deze voordelen zijn meer steun in het dagelijkse leven vanuit de omgeving en een verminderde last van de zorg (Sinoo, van Hoof, & Kort, 2011).
Naast be- en verlichting van de omgeving speelt ook de sociale omgeving van bewoners een belangrijke rol in het stimuleren van activiteiten. Een te stille (passieve) ruimte kan bijvoorbeeld bewoners ontmoedigen om fysieke activiteiten uit te voeren. Een onrustige ruimte kan zorgen dat bewoners meer moeite hebben zich te concentreren tijdens activiteiten wat de uitvoering
bemoeilijkt (Benjamin, Edwards, Guitard, Murray, Caswell, & Perrier, 2011).
In de gemiddelde verpleeghuissetting worden geregeld activiteiten aangeboden aan bewoners, maar welke invloed activiteiten nu op de (sociale) participatie hebben kan sterk variëren. Literatuur ondersteunt de opvatting dat deze invloed overwegend positief is, mits deze aan een aantal voorwaarden voldoen (Meeks, Young, & Looney, 2007).
Bewoners van verpleeghuizen brengen dikwijls veel tijd door in de huiskamer van de afdeling
(Amaris, 2015). Belangrijk is om te onderzoeken waar een dergelijke huiskamer aan moet voldoen op het gebied van omgevingsfactoren en activiteitenaanbod voor bewoners met visusproblematiek.
7
Doel- en vraagstelling
Naar aanleiding van de probleemstelling van de opdrachtgever hebben wij in overleg de volgende doelstelling opgesteld:
Op 4 januari 2016 hebben wij als projectgroep een door literatuur- en praktijkonderzoek onderbouwd adviesrapport, gericht op een verbetering van de inrichting van de omgeving en activiteiten in de huiska er a de afdeli g Pri se arij gemaakt.
Dit rapport toont aan of verandering van de omgeving en activiteiten in de huiskamer leidt tot verbeteringen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten bij bewoners met visusproblematiek.
Op basis van de doelstelling is de volgende hoofdvraag geformuleerd:
Hoe ku e de o ge i g e het a ti iteite aa od orde aa gepast o parti ipatie a oudere et isuele pro le e te e ordere ij het uit oere a a ti iteite ?
Om de hoofdvraag volledig en valide te kunnen beantwoorden zijn in overleg met onze coach de volgende drie deelvragen opgesteld:
1. Wat oor i loed heeft isuspro le atiek op oudere ij het uit oere a dagelijkse a ti iteite ?
2. Wat is de i loed a o ge i gsfa tore op de etrokkenheid (engagement) van ouderen et isuspro le atiek?
3. Welke a ti iteite ku e ge ruikt orde o de etrokke heid e gage e t a oudere
et isuspro le atiek te e ordere ?
Theorethische kaders
Bij het opstellen van deze deelvragen hebben wij gebruik gemaakt van het Person Environment Occupation (PEO) inhoudsmodel. Dit model omvat drie componenten waarin een dynamische interactie plaatsvindt: de persoon, zijn activiteiten en de context waarin de activiteiten worden uitgevoerd (Kinébanian & Le Granse, 2010). Het resultaat van deze dynamische interactie is het handelen - het kerndomein van de ergotherapie. Om deze reden hebben wij gekozen om tijdens dit project gebruik te maken van dit model. Hoe meer samenhang er is tussen de drie componenten, hoe meer tevredenheid men in zijn of haar handelen zal ervaren (Van Hartingsveld, Logister-Proost, & Kinébanian, 2010).
8 De handelingsomgeving is te onderscheiden in verschillende aspecten, waarvan de socioculturele en fysieke de meest duidelijke zijn. Wanneer een omgeving betekenis heeft voor de persoon, kan dit de persoon aanzetten tot handelen. Tijdens het uitvoeren van taken in een betekenisvolle omgeving doet die persoon ervaringen op. Het streven van de ergotherapie is om de omgeving zodanig in te richten dat deze aansluit bij de persoon en in principe positieve ervaringen geeft (Kuiper & Satink, 2006).
Tijdens het project maken wij gebruik van de principes van het cliëntgericht werken. Bij deze werkwijze staat het bevorderen van het handelen om participatie mogelijk te maken centraal. De Canadese ergotherapievereniging CAOT beschrijft cliëntgeri ht erke als het e traal stelle a de er ari ge e de ke is a de lië t i de sa e erki gsrelaties et de ergotherapeut (CAOT, 2008). Volgens Law en Townsend zijn de volgende elementen bij deze manier van werken essentieel:
anatomie/keuze
samenwerking en verantwoordelijkheid in staat stellen tot
toegankelijkheid en flexibiliteit respect voor diversiteit
Law en Townsend onderstrepen - naast het hebben van een samenwerkingsrelatie met de cliënt - het belang van de rol van de ergotherapeut bij het aanpassen van de omgeving van de cliënt (Townsend & Polatajko, 2007). Als ergotherapeuten in opleiding willen wij handelen stimuleren, om participatie te bevorderen. Deze ergotherapeutis he ril he e ij gedure de het gehele proje t opgehouden, niet enkel bij de literatuur- en praktijkonderzoeken, maar ook bij het redeneren in de
9
Gevolgde werkwijze(Methode en technieken)
I dit hoofdstuk es hrij e ij het o derdeel Do a de PDCA-cyclus. Dit onderdeel bestaat uit het beschrijven van de gevolgde werkwijze van het literatuur- en praktijkonderzoek (Aubèl, 2009).Aangezien wij een onderzoeksprobleem stellen waarbij het gaat om het beschrijven van ervaringen a de e o ers i de huiska er a afdeli g Pri se arij , he e ij gekoze om kwalitatief onderzoek te doen (Dassen, Keuning, Jansen, & Jansen, 2014). Dit hebben wij gedaan in de vorm van literatuur- en praktijkonderzoek.
Om antwoord te geven op de deelvragen zijn drie individuele literatuurstudies geschreven. Daarnaast hebben wij interviews afgenomen bij de bewoners en de directe betrokkenen hiervan
i e afdeli g Pri se arij , om te onderzoeken wat de meningen binnen de huiskamer zijn betreffende bovengenoemde vraagstellingen. De activiteitenbegeleidster is ook benaderd om haar beeld te geven van de aangeboden activiteiten binnen de huiskamer. Hiernaast hebben wij
observaties gedaan om met eigen ogen te ervaren hoe het dagelijkse leven op de afdeling Pri se arij er uit ziet.
Tot slot hebben wij een observatielijst samengesteld om de fysieke omgeving binnen afdeling Pri se arij objectief te kunnen observeren. Wij hebben de interviews, observaties,
literatuurstudies en observatielijst uitgewerkt en samengevoegd om een conclusie te kunnen trekken over onze vraagstellingen. Met behulp van deze conclusie is een advies opgesteld.
Literatuuronderzoek
De drie deelvragen die wij wilden beantwoorden middels literatuuronderzoek waren:
1. Wat oor i loed heeft isuspro le atiek op ouderen bij het uitvoeren van dagelijkse a ti iteite ?
2. Wat is de i loed a o ge i gsfa tore op de etrokke heid e gage e t a oudere et isuspro le atiek?
3. Welke a ti iteite ku e ge ruikt orde o de etrokke heid e gage e t a ouderen
10 De eerst genomen stap was het gezamenlijk opstellen van zoektermen, waarna deze termen aan de deelvragen gekoppeld werden. Over deze zoektermen is consensus bereikt met de coach in de vorm van zoekstrengen. Bij deze zoekstrengen werden ook in- en exclusiecriteria opgesteld, die zijn gereviewd door de projectleden. Waar nodig zijn deze aangepast. Vervolgens zijn de zoekstrengen ingevoerd in databanken en zijn er passende limits gekozen met behulp van de in- en exclusiecriteria. De gebruikte databanken zijn:
- CINAHL: Een databank met ruim vijfduizend artikelen, welke zich vooral richt op paramedische zorg, psychiatrie en psychologie.
- PubMed (MEDLINE): Deze databank richt zich vooral op het domein Gezondheid,
levenswetenschappen, gedragswetenschappen en biotechniek. Bijna alle artikelen zijn in full-text verkrijgbaar. Deze databank is de grootste bibliografische databank voor paramedici (Hogeschool van Amsterdam, 2014).
- Applied Social Sciences Index and Abstracts (ASSIA): Deze databank bevat literatuur over de gezondheidszorg, sociale dienstverlening, psychologie, sociologie, economie, politiek, cultuur en onderwijs( Hogeschool van Amsterdam, 2015).
- ScienceDirect. Dit is een database met meer dan 1800 internationale wetenschappelijke tijdschriften en handboeken, fulltext of bibliografisch ontsloten en o.a. gericht op het vakgebied gezondheid (Hogeschool van Amsterdam, 2012).
In bijlage 2 zijn alle gebruikte databanken en zoekstrengen opgenomen, ten behoeve van de
reproduceerbaarheid van dit literatuuronderzoek. Op basis van titel is de eerste selectie gemaakt van artikelen, waarna een tweede selectie op basis van de abstracts volgde. Dit selectieproces is peer-reviewed om overeen te komen welke artikelen werden geïncludeerd.
De door ons gebruikte artikelen zijn met behulp van de beoordelingsformuleren voor kwalitatief onderzoek van McMaster geanalyseerd (Letts, Wilkins, Law, Steward, Bosch, & Westmorland, 2007). Na het kritische afwegen van de betrouwbaarheid en validiteit van de artikelen zijn conclusies geschreven die antwoord geven op onze deelvragen.
Ten tijde van het uitvoeren van literatuuronderzoek hebben wij elkaar, wanneer mogelijk, op de hoogte gehouden van relevante informatie en ontwikkelingen in onze individuele processen. Het voornaamste doel hiervan was het delen van inhoudelijke kennis om de diepgang van de
11
Praktijkonderzoek
Observaties
Bij twee door ons gedane observaties hebben wij gekozen om gebruik te maken van een open, vrije o ser atie i de huiska er a afdeli g Pri se arij , o zodoe de o e a ge te erk te ku e gaan. Deze observatie had het doel om te zien wat er tijdens activiteiten op participatie niveau gebeurde. Kenmerken van de sociale en fysieke omgeving die hierbij positief dan wel negatief van invloed kunnen zijn hebben wij bekeken. Wij hebben hierbij aantekeningen gemaakt met algemene opmerkingen over de observatiesituatie (Baarda, de Goede, & Teunissen, Basisboek kwalitatief onderzoek, 2009).
Voor een analyse van de gegevens uit de observaties hebben wij gebruik gemaakt van een observatielijst om de inrichting binnen verpleeghuizen objectief te kunnen beoordelen. Bij het samenstellen van deze observatielijst hebben wij twee bestaande checklists, voor beoordeling van de inrichting binnen verpleeghuizen, als leidraad genomen (Lewis, et al., 2010) (Sloane, et al., 2002). Gekozen is om een door ons opgestelde observatielijst te gebruiken die meer is toegespitst op de situatie a huiska er Pri se arij . Deze is te vinden inbijlage 3.
De verzamelde data van zowel de open observatie als de observatie met behulp van de observatielijst zijn samengevoegd.
Interviews
WervingOp de afdeli g Pri se arij verblijven in totaal vierentwintig bewoners. Het selecteren van geschikte respondenten voor de interviews is gedaan in overleg met de opdrachtgever en betrokken
psycholoog. Uit deze gesprekken is gebleken dat een aantal bewoners cognitief gezien een te laag niveau hadden om deel te nemen. Volgens Robson (2002) is er een verzadigd punt bereikt wanneer je op een punt bent gekomen waar je niets nieuws meer kunt toevoegen en de dataverzameling afneemt. Om toch een zo verzadigd mogelijk punt te bereiken, was ons streven om tenminste tien interviews bij bewoners, familie en verplegend personeel af te nemen (Boeije, 2005).
Naast het cognitief niveau hebben wij bij het selecteren van de respondenten van de bewoners de volgende inclusiecriteria in acht genomen:
12 ouder dan 65 jaar
woonachtig op de afdeli g Pri se arij binnen Amaris Theodotion, te Laren verbaal communicatief vaardig
Informed Consent
Om de rechten van respondenten en de plichten van ons als onderzoekers te waarborgen, hebben wij een Informed Consent opgesteld. Dit officiële contract omvat het recht op transparantie van het onderzoek voor de respondent. Dit betekent dat door de respondent verstrekte gegevens zullen worden geanonimiseerd en hij of zij ten allen tijde het recht heeft zich uit het onderzoek terug te trekken (ICC/ESCOMAR, 2008). De contracten zijn ondertekend door zowel deelnemer
als onderzoeker. Het opgestelde Informed Consent en de ingevulde versies hiervan zijn terug te vinden in bijlage 4.
Afname Interviews
Interviews zijn afgenomen bij bewoners, familie en verplegend personeel om te weten te komen wat zij denken, weten, voelen en willen met betrekking tot onze onderzoeksvraag (Baarda, 2009). Wij hebben gekozen deze interviews met een semigestructureerde aanpak uit te voeren. Semigestructureerd interviewen houdt in dat de formulering van de vragen van te voren is
vastgesteld. De volgorde van de vragen staan soms vast, maar hier kan ook van worden afgeweken als dit gaande het gesprek wenselijk is. Een bijkomende reden voor deze manier van interviewen is, dat de onderzoeker zelf kan sturen welke informatie tijdens het gesprek aan bod komt (Bleijenbergh, 2013).
Omdat kwalitatief onderzoek voor een deel afhankelijk is van toeval (ligheden), is er bij het uitvoeren hiervan geen replicatie-eis (Baarda, de Goede, & Teunissen, Basisboek kwalitatief onderzoek, 2009). Alle respondenten krijgen op deze wijze dezelfde vragen voorgelegd. Dit vergroot de
betrouwbaarheid van de uitkomsten (Baarda, 2009). De topiclijst is terug te lezen in bijlage 5.
Benaderingswijze
In onze benaderingswijze hebben wij rekening gehouden met de verschillende ziektebeelden en gemiddelde leeftijd van de bewoners. Rekening is gehouden met de volgende punten:
aanspreken met u of meneer/mevrouw aanpassen niveau taalgebruik (geen vakjargon)
aanpassen van articulatie, intonatie, spreekvolume en spreektempo tempo van het gesprek aanpassen op individu
13
Dataverzameling
De interviews zijn verdeeld over de drie projectleden. Tijdens de interviews waren twee projectleden aanwezig, één interviewer en één notulist. Deze taken werden gerouleerd. De notulist was
verantwoordelijk voor de tijdsbewaking en eventuele aanvullingen aan het eind van het interview. Op deze ijze he e ij aa peer-de riefi g ku e doe , at ogelijk aakte dat persoo lijke interpretaties konden worden vergeleken (Baarda, de Goede, & Teunissen, 2009). Wij hebben ge ruik ge aakt a dire te registratie , o dat erlate e i dire te registratie o derzoeks atig gezie risi o s ku e or e oor de etrouwbaarheid van de verwerking. Rekening houdend met de beschikbare tijd en de hoeveelheid af te nemen interviews, hebben wij de keuze gemaakt de interviews niet te transcriberen.
Locatie en tijd
De interviews zijn gedurende twee dagen afgenomen op de kamer van de bewoners om rekening te houden met privacy en te zorgen voor een veilige, prikkelarme omgeving.
Van te voren is een tijdsplanning opgesteld die wij hebben afgestemd met de bewoners, zodat zij niet gehinderd zouden worden bij het uitvoeren van hun geplande activiteiten. Wij hebben gekozen om 9.00 uur als starttijd aan te houden, om bewoners de tijd te geven zijn of haar ontbijt te kunnen nuttigen. Om binnen de kern van het onderwerp te blijven en om rekening houden met de
belasting/belastbaarheid van de bewoners, hebben de interviews tussen 10 tot 15 minuten geduurd.
Data-analyse
Onze manier van data-analyse is afgeleid van de manier zoals beschreven door Ostelo, Verhagen & De Vet (2012). Hierbij doorliepen wij de volgende fasen (Ostelo, Verhagen, & De Vet, 2012):
Fase 1: Interviews lezen
Wij startten de analyse met het individueel aandachtig doorlezen van alle interviews.
Fase 2: Tekst coderen
Vervolgens zijn wij bij elkaar gekomen om gezamenlijk voor ons relevante fragmenten in de tekst te highlighten.
Met behulp van een brainstormsessie hebben wij een mindmap gemaakt. Uit deze mindmap zijn the a s aar ore geko e .
14
Fase 3 en 4: Categoriseren/ Thematiseren
Aa de ha d a de the a s he e ij tekstfrag e te uit de i ter ie s aa éé of eerdere the a s gekoppeld. Per the a k a e hoofdzake aar ore , die wij vervolgens konden
verwerken in de resultaten ten behoeve van het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Ook waren op deze manier quotes beschikbaar, die gebruikt konden worden bij het beargumenteren van uitkomsten in de conclusie.
15
Resultaten
In dit hoofdstuk es hrij e ij het o derdeel Che k a de PDCA-cyclus. Na het analyseren van de onderzoeksgegevens zijn resultaten hiervan uitgeschreven (Aubèl, 2009). Is ons doel wel of niet behaald, en welke factoren hebben hier invloed op gehad?
Literatuuronderzoek
Bevindingen met betrekking tot de drie deelvragen
. Wat oor i loed heeft isuspro le atiek op ouderen voor het uitvoeren van dagelijkse a ti iteite ?
Voor het zelfstandig blijven functioneren is visusproblematiek samen met de andere beperkingen die het ouder worden met zich meebrengt, een bedreiging voor het uitvoeren van dagelijkse activiteiten, het uitvoeren van hobby`s, sociale contacten en mobiliteit (Alma M. , Van der Mei, Melis-Dankers, Van Tilburg, Groothoff, & Suurmeijer, 2011).Tevens kunnen hobby`s minder of niet meer worden uitgevoerd zoals handwerken en autorijden. Door minder of niet meer zelfstandig te kunnen handelen, kunnen negatieve gevoelens ontstaan zoals boosheid, irritatie, angst, onzekerheid, frustratie, ergernis en teleurstellingen. Door minder sociale contacten raken mensen met
visusproblematiek in een isolement, worden zij eenzaam en het kan leiden tot een depressie. Het is daarom erg belangrijk dat meer onderzoek gedaan moet worden naar de psychologische aspecten in relatie tot het uitvoeren van dagelijkse activiteiten bij ouderen met visusproblematiek (Girdler, Packer, & Boldy, 2008).
Uit het artikel van (Brouwer, Sadlo, Winding, & Hanneman, 2008) blijkt dat de mobiliteit bij ouderen met visusproblematiek afneemt naarmate de oogaandoening verslechterd. Ten gevolge hiervan wordt er minder of niet meer deelgenomen aan sociale activiteiten en wordt men meer afhankelijk van anderen. Hierover zijn ouderen met visusproblematiek bezorgt en verontrust, want het heeft een grote impact op het dagelijks leven.
Het omgaan en de acceptatie van de visuele beperking speelt een grote rol. Het beter kunnen omgaan met de beperking kan een positieve invloed hebben op de participatie. Factoren als leeftijd, fysieke gesteldheid, en afhankelijkheid hebben hierop effect (Brouwer, Sadlo, Winding, & Hanneman, 2008).
16 Het is voor ouderen met visusproblematiek erg belangrijk dat zij kennis hebben over hun aandoening en weten wat hun beperking inhoudt. Om meer begrip van familie en vrienden te krijgen is het belangrijk dat ouderen hun visuele beperking en de gevolgen daarvan kunnen uitleggen. Dit draagt bij aan de acceptatie van de visuele beperking (Girdler, Packer, & Boldy, 2008).
In het artikel van Girdler, Packer & Boldy (2008) staat dat het kunnen handelen van ouderen met een visuele beperking van belang is voor de kwaliteit van leven. Bij ouderen met visusproblematiek moet niet alleen naar de fysieke aspecten gekeken worden, maar ook naar de sociale en psychische aspecten die invloed hebben op het handelen, de mobiliteit en de sociale rol. Ergotherapeuten moeten zich hiervan bewust zijn. Er zou meer onderzoek gedaan moeten worden naar de
interventies, modellen en programma`s die ouderen met visusproblematiek kunnen helpen bij het omgaan met de beperking.
. Wat is de i loed a o ge i gsfa tore ij de etrokke heid e gage e t a oudere et isuspro le atiek?
Sociale omgeving
Bevindingen uit een kwalitatief onderzoek van Wang & Boerner (2008) over het onderhouden van sociale relaties bij visusproblematiek laten zien dat deze doelgroep aanzienlijke uitdagingen ondervind in sociale situaties. Oorzaken hiervan zijn gebrek aan kennis en begrip van anderen over de gevolgen van gezichtsverlies en het inschatten wat iemand wel en niet kan als gevolg hiervan. Contact leggen in sociale situaties wordt als moeilijkheid ervaren door het onvermogen om te reageren op visuele signalen (Wang & Boerner, 2008).
In het onderzoek a Va t Le e & Jo sso 00 wordt de sociale omgeving onderscheiden in contact tussen bewoners onderling, contact met verplegend personeel en contact met familie en kennissen. Bewoners hechten belang aan sociale contacten met medebewoners en ervaren dit als een manier om zichzelf te manifesteren als onderdeel van een gemeenschap. Dit contact met
medebewoners wordt door hen gezien als belangrijke ondersteunende factor in de sociale omgeving. Doofheid, dysfasie, een zachte stem en veel lawaai worden benoemd als oorzaken die het maken van contact hinderen. Verschillende voorkeuren en interesses van bewoners zijn andere oorzaken. Een belangrijke rol van verplegend personeel bij het contact tussen bewoners onderling is het initiëren van communicatie tussen bewoners (Van't Leven & Jonsson, 2002). In dit onderzoek wordt ook gesteld dat bewoners deelnemen aan activiteiten met als doel samen te zijn met anderen.
17 Niet alleen het kunnen uitvoeren van de activiteit wordt als waardevol beschouwd, ook het in
gezelschap aanwezig zijn wordt als bijna zo waardevol ervaren door bewoners die de activiteit niet zelf konden uitvoeren.
Het sociale contact tussen bewoners en verplegend personeel wordt benoemd in een onderzoek uitgevoerd door Benjamin et al. Dit onderzoek leverde interessante bevindingen op over hoe relaties tussen personeel en bewoners fysieke activiteit mogelijk maakt. Sommige medewerkers gebruikten uitzonderlijke motiverende vaardigheden om bewoners te stimuleren meer fysiek actief te zijn of ontwikkelden vertrouwensrelaties met bewoners. Familie en vrienden benoemden dat bewoners eerder bereid zijn deel te nemen aan activiteiten wanneer zij overgehaald worden door hun favoriete verzorger dan bij minder bekend personeel. Een deelnemer aan dit onderzoek verklaarde dat door veel continuïteit in de bezetting bewoners meer te maken hebben met dezelfde verzorgers waardoor er een vertrouwensband kan ontstaan (Benjamin, Edwards, Guitard, Murray, Caswell, & Perrier, 2011). Uit onderzoek van Va t Le e & Jo sso 2002) blijkt dat bezoek van familie en kennissen erg belangrijk is voor de participanten en hen het gevoel geeft erkent te worden.
Fysieke omgeving - licht
Naar schatting hebben meer dan 40% van de verpleeghuisbewoners in Nederland een visuele handicap. Een studie gedaan door Sinoo, van Hoof, & Kort (2011) gebaseerd op literatuur en metingen van verlichtingssterkte en kleurtemperatuur in verpleeghuizen, maakt duidelijk dat lichtomstandigheden in de leefomgeving van oudere volwassenen slecht zijn. Dit komt door zowel een lage verlichtingssterkte en een lage kleurtemperatuur van het licht.
Fundamentele strategieën voor het creëren van een gezonde leefomgeving voor oudere volwassenen met een verminderde visie zijn:
1. Het verhogen van de verlichtingssterkte niveaus
2. Het regelen van de helderheid, schittering en luminantie-verhoudingen 3. Gebruik maken van heldere en contrasterende kleuren
4. Het samenstellen van een handige indeling van de ruimten (Sinoo, van Hoof, & Kort, 2011)
Verbeterde verlichtingscondities kunnen leiden tot een verschillend aantal voordelen voor bewoners in verpleeghuizen, familieleden en medewerkers. Deze voordelen zijn meer steun in het dagelijkse leven vanuit de omgeving en een verminderde last van de zorg.
Bovendien kunnen zorgprofessionals zelf profiteren van de verlichtingsapparatuur vanwege de visuele en niet-visuele effecten die de systemen hebben op personen met een normaal zicht (Sinoo, van Hoof, & Kort, 2011).
18 In alle verpleeghuizen die werden onderzocht waren verlichtingssterktes en kleurtemperatuur beiden beneden de drempelwaarden van respectievelijk 750 lx en 5000 K, behalve de horizontale verlichtingssterkten en de gangen in twee verschillende verpleeghuizen. Dit betekent dat de
bewoners leven in vrij 'donkere' omgevingen. Deze omgevingen kunnen de dagelijkse activiteiten en sociale participatie verminderen (Sinoo, van Hoof, & Kort, 2011). Een hoge kleurtemperatuur (> 5000 K, hetgeen kan worden bereikt door een combinatie van daglicht- en 6500 K verlichting) van het omgevingslicht, in combinatie met een hogere verlichtingssterkte (> 2500 lx voor oudere
volwassenen), kan een positieve invloed hebben op de biologische klok, wat resulteert in betere slaap kwantiteit en kwaliteit (Sinoo, van Hoof, & Kort, 2011).
Dalke & Matheson (2007) stellen dat overgangsgebieden tussen ruimtes goed verlicht moeten zijn, omdat de overgang van een donkere naar een lichte omgeving moeilijk kan zijn voor ouderen met een visuele beperking vanwege een langzamere aanpassing aan het licht. Verscheidenheid van de verlichting met de mogelijkheid deze lokaal te bedienen werd genoemd als belangrijk door de bewoners in de langdurige zorg. De verlichting moet worden afgestemd op het kleurgebruik in de ruimte voor een maximaal effect.
Blootstelling aan zonlicht neemt af met het ouder worden. Uit metingen in verschillende zones is gebleken dat tafels of stoelen voor oudere volwassenen het beste bij het raam neergezet kunnen worden. Zorgprofessionals moeten zich dan ook bewust zijn van de voordelen van licht en zitopstellingen van bewoners door deze overdag te veranderen (Sinoo, van Hoof, & Kort, 2011).
Fysieke omgeving - kleur
Een onderzoek uitgevoerd door Dalke & Matheson (2007) waarin het gebruik van kleur in
verpleeghuizen voor langdurige zorg is onderzocht, heeft tot een aantal belangrijke aanbevelingen en algemene conclusies geleid.
Leeftijd is een belangrijke factor voor een verminderde waarneming van kleuren, als gevolg van vergeling van de ooglens. Kleuren als lila lijken bijvoorbeeld saai en grijs, maar blauw en groen interessanter. Ouderen met een visuele beperking kunnen dan ook veel baat hebben bij een
omgeving waarin contrasterende kleuren worden toegepast. Gesteld wordt dat een goed ontworpen kleurenstrategie een gevoel van welbevinden en vertrouwen kan opwekken bij deze doelgroep. Er is sterk bewijs van een voorkeur voor lichte kleuren. Donkere kleuren dienen te worden vermeden. Kleuren van aangrenzende ruimten moeten op elkaar worden afgestemd.
Monotonie en de slechte omstandigheden van een gebouw zijn volgens de onderzoekers factoren die bijdragen aan te laag moreel en gevoel van welzijn, niet alleen voor de patiënten en het personeel, maar ook bezoekers en familieleden.
19 Visuele stimulatie, bijvoorbeeld door uitzicht vanuit de huiskamer op scènes uit het dagelijks leven, is gunstig voor de geestelijke gezondheid en het welzijn van ouderen.
Volgens Dalke & Matheson (2007) zou gebruik gemaakt kunnen worden van kleinere
gemeenschappelijke ruimtes om het institutionele gevoel te vermijden. Dit zou een diversiteit aan ruimtes kunnen bieden.
. Welke a ti iteite ku e ge ruikt orde om de betrokkenheid (engagement) van ouderen met isuspro le atiek te e ordere ?
Occupational engagement is gelinkt aan de begrippen handelen en participatie. Meeks, Young en Looney (2007) stellen dat er een relatie is tussen de positieve invloed van gebeurtenissen en activiteit(en). Deze invloeden worden echter alleen als positief beschouwd wanneer de activiteiten gerelateerd zijn aan plezier en interesses (Meeks, Young, & Looney, 2007). Tevens zijn er factoren die invloed hebben op de betrokkenheid bij het handelen van ouderen met een visuele beperking, namelijk:
- de mate van visusproblematiek
- emotionele componenten als angst en emotionele invloeden van visusproblematiek
- gedragscompontenten als het weigeren of vertrage a reha ilitatie e het a eptere a risi o s bij het uitvoeren van activiteiten
- omgevingsfactoren zoals het belang van een ondersteunende fysieke omgeving en moeite met omgang van sociale situaties (McGrath & Laliberte-Rudman, 2013).
Deze factoren worden ondersteund door het onderzoek van Phoenix, Griffin & Smith (2014). Dit onderzoek onderschrijft de eerder genoemde factoren en vult deze aan met mogelijkheden om fysieke activiteiten te faciliteren. Factoren als een toegankelijke en inclusieve omgeving,
organisatorische kansen, transport, zelfvertrouwen en persoonlijke veiligheid helpen om fysieke participatie van ouderen met een visuele beperking te bevorderen. Aanbevolen wordt dan ook dat het beleid meer op het sociale niveau moet worden toegespitst (Phoenix, Griffin, & Smith, 2014). Alma, Van der Mei, Groothoff & Suurmijer (2012) hebben onderzocht wat de determinanten van sociale participatie onder ouderen met visusproblemen zijn. Zij concluderen dat deze determinanten leeftijd, fysieke fitheid en hulpeloosheid zijn.
20 Ook dit artikel onderschrijft de invloed van de persoonlijke waarden die gekoppeld zijn aan
parti ipatie ook el: per ei ed i porta e ge oe d . I teressa t is dat in dit onderzoek naar voren kwam dat visusproblematiek, zowel het niveau van de visusproblematiek en de persoonlijke ervaring van de participant hiermee, geen determinant vormde voor de mate van sociale participatie (Alma M. , Van der Mei, Groothoff, & Suurmeijer, 2012).
Gesteld kan worden dat de activiteiten die gebruikt worden om de betrokkenheid (engagement) van ouderen met visusproblematiek te bevorderen bestaat uit variabelen (Meeks, Young, & Looney, 2007). Hiermee wordt bedoeld dat de activiteiten die gebruikt worden dienen aan te sluiten aan de (sociale) behoeften en interesses van de ouderen. Berger et al (2013) hebben onderzoek gedaan naar interventies om de sociale participatie van ouderen met visusproblemen te bevorderen. Zij
adviseren om per persoon te inventariseren wat betekenisvolle activiteiten voor hem of haar zijn en in hoeverre het mogelijk is om deze activiteiten te implementeren in het activiteitenpatroon van de persoon (Berger, Schreier, & Kaldenberg, 2013). Een voorbeeld hiervan is: wanneer een persoon het fijn vindt om de krant te lezen, zorg dan dat er een (of meerdere) kranten aanwezig zijn, en dat de personen hier van op de hoogte zijn. Of als een persoon een gelovig is, kerkbezoek mogelijk maken.
Hierbij behoeft ook rekening gehouden te worden met de (sociale) achtergrond van de persoon (Phoenix, Griffin, & Smith, 2014). Denk hierbij aan hoe deze persoon in het leven staat, wat deze persoon momenteel op het gebied van activiteiten doet en waar de persoon graag bij zou willen participeren (Meeks, Young, & Looney, 2007).
21
Samenvoegen van literatuur
Omgeving
Vastgesteld is dat naarmate mensen ouder worden, zij steeds meer (handelings-) problemen ondervinden gerelateerd aan visusproblematiek. Hierbij kan primair gedacht worden aan praktische activiteiten als klokkijken, het gebruik van de telefoon of het innemen van medicatie (Girdler, Packer, & Boldy, 2008). Echter, ook betekenisvolle activiteiten als ij oor eeld het uit oere a ho s worden hierdoor beperkt. Brouwer, Sadlo Winding & Hanneman (2008) stellen dat de mobiliteit van ouderen afneemt, naarmate de visus afneemt. Als gevolg hiervan benoemen zij, dat ouderen minder of helemaal niet meer deelnemen aan sociale activiteiten, en afhankelijker worden van anderen. Andere factoren die hier invloed op hebben zijn leeftijd en fysieke gesteldheid.
Het is belangrijk om de omgeving van ouderen dusdanig aan te passen, dat zij geen of minder hinder ondervinden bij het uitvoeren van betekenisvolle activiteiten.
Het egrip o ge i g i de o te t a dit rapport orde o der erdeeld i de categorieën: de fysieke omgeving (licht, kleur, indeling en materialen) en de sociale omgeving.
Fysieke omgeving
Sinoo, Van Hoof & De Kort (2011) beschrijven in hun onderzoek de fundamentele strategieën voor het creëren van een gezonde leefomgeving voor oudere volwassenen met visusproblematiek. Zij specificeren het onderzoek op de verlichting in verpleeghuizen. Deze strategieën zijn:
1. Het verhogen van de verlichtingssterkte niveaus
De erli hti gssterkte ordt ge ete i lu . De respe tie elijke dre pel aarde is 750 lu . Deze verlichtingssterkte kan worden behaald door het doorlaten van natuurlijk licht en het gebruik van kunstlicht.
De tafels en stoelen kunnen bijvoorbeeld het best zo dicht mogelijk bij een raam worden gepositioneerd en er kunnen additionele verlichtingssystemen worden geïnstalleerd (Sinoo, van Hoof, & Kort, 2011).
Overgangsgebieden tussen ruimtes moeten gelijkwaardig verlicht zijn, omdat de overgang van een donkere naar een lichte omgeving moeilijk kan zijn voor ouderen met een visuele beperking vanwege een langzamere aanpassing aan het licht (Dalke & Matheson, 2007).
22 2. Het regelen van de helderheid, schittering en luminantie-verhoudingen
Er dient gebruik gemaakt te worden van matte afwerkingen om schittering te voorkomen. Verder kan het licht geregeld worden met bijvoorbeeld dimmers en zonweringen.
3. Gebruik maken van heldere en contrasterende kleuren
Dalke & Matheson (2007) benoemen in hun onderzoek dat vergeling van de ooglens bij ouderen bijdraagt aan een verminderde waarneming van kleuren waardoor deze anders worden
waargenomen. De kleur Lila wordt bijvoorbeeld grijs. Ouderen met een visuele beperking kunnen dan ook baat hebben bij een omgeving waarin contrasterende kleuren worden toegepast.
Dalke et al. ad isere a hu o derzoek aar kleurs he a s i erpleeghuize het gebruik van lichte en heldere kleuren. Het gebruik van donkere kleuren dient te worden vermeden.
4. Het samenstellen van een handige indeling van de ruimten
Monotonie en de slechte omstandigheden van een gebouw zijn zonder twijfel factoren die bijdragen aan te laag moreel en gevoel van welzijn, niet alleen voor de patiënten en het personeel, maar ook bezoekers en familieleden. Visuele stimulatie, bijvoorbeeld door uitzicht vanuit de huiskamer op scènes uit het dagelijks leven, is gunstig voor de geestelijke gezondheid en het welzijn van ouderen. Bijvoorbeeld uitzicht op scènes uit het dagelijks het leven zijn gunstig voor oudere patiënten.
Dalke & Matheson (2007) benoemen in hun onderzoek dat gebruik gemaakt zou kunnen worden van kleinere gemeenschappelijke ruimtes om het institutionele gevoel te vermijden. Dit zou daarnaast een diversiteit aan ruimtes kunnen bieden.
Sociale omgeving
De sociale omgeving kan worden onderscheiden in contact tussen ouderen onderling, contact met hulpverleners en contact met familie en kennissen. Alma, Van der Mei, Groothoff & Suurmijer (2012) hebben onderzocht wat de determinanten van sociale participatie onder ouderen met
visusproblemen zijn. Zij concluderen dat deze determinanten leeftijd, fysieke fitheid en
hulpeloosheid zijn. Dit artikel onderschrijft de invloed van de persoonlijke waarden die gekoppeld zijn aan participatie.
Va t Le e & Jo sso 00 o derzo hte at de i loed a de o ge i g op het parti ipere was bij bewoners in een verpleeghuis. Zij benoemen dat de bewoners niet alleen deelnemen aan activiteiten omdat deze in hun interessegebied liggen, maar ook omdat zij het samen participeren met anderen waarderen.
23 Het onderhouden van sociale relaties is voor bewoners met visusproblematiek een grote uitdaging. Wang & Boerner (2008) benoemen in hun onderzoek dat een gebrek aan kennis en begrip van de omgeving over de gevolgen van gezichtsverlies en het onvermogen van ouderen met
visusproblematiek om te reageren op visuele signalen als belangrijkste oorzaken.
De rol van de verpleging om de communicatie tussen de bewoners te initiëren wordt beschreven als cruciaal. Belangrijk hierbij is dat de bewoners een vertrouwensband creëren met de desbetreffende verpleegkundige (Benjamin, Edwards, Guitard, Murray, Caswell, & Perrier, 2011).
Activiteiten
Bovenstaande informatie beschrijft hoe de omgeving kan worden aangepast om de participatie en engagement van ouderen met een visusbeperking te bevorderen. Belangrijk is echter dat ook het activiteitenaanbod onder de loep wordt genomen, omdat deze invloed hebben op het
participatieniveau van ouderen in verpleeghuizen (Phoenix, Griffin, & Smith, 2014). Meeks, Young en Looney (2007) stellen dat er een relatie is tussen de positieve invloed van gebeurtenissen en
activiteit(en). Factoren als een toegankelijke en inclusieve omgeving, organisatorische kansen, mobiliteit, zelfvertrouwen en persoonlijke veiligheid, helpen om fysieke participatie van ouderen met een visuele beperking te bevorderen (Phoenix, Griffin, & Smith, 2014).
Gesteld kan worden dat de activiteiten die gebruikt worden om de betrokkenheid bij het participeren van ouderen met visusproblematiek te bevorderen bestaat uit variabelen (Meeks, Young, & Looney, 2007). Hiermee wordt bedoeld dat de activiteiten die gebruikt worden dienen aan te sluiten aan de (sociale) behoeften en interesses van de ouderen. Hierbij behoeft ook rekening gehouden te worden met de (sociale) achtergrond van de persoon (Phoenix, Griffin, & Smith, 2014). Denk hierbij aan hoe deze persoon in het leven staat, wat deze persoon momenteel op het gebied van activiteiten doet, en waar de persoon graag bij zou willen participeren (Meeks, Young, & Looney, 2007).
24
Praktijkonderzoek
Observaties
Verlichting
Overdag en in de avond wordt de huiskamer verlicht met behulp van kunstlicht. Dit kunstlicht is alleen gesitueerd boven de tafels en heeft grote stoffen kappen die een gedimd warm licht afgeven. Deze verlichtingssterkte kan niet handmatig worden aangepast. De plafondverlichting in de
huiskamer werkt niet of is niet aangesloten. Natuurlijk licht komt binnen via ramen die de complete lange breedte van de huiskamer bestrijken. Vanaf de andere lange brede zijde komt licht vanuit de gang via een binnenraam in mindere mate binnen. Zitplaatsen dichtbij het buitenraam ontvangen daarom meer licht dan plaatsen verder van het raam af.
Vloerbedekking in de gang en huiskamer geeft schittering wanneer de zon in een bepaalde hoek de kamer in schijnt. Het zonlicht geeft ook schittering op fotolijstjes die op de tafels staan.
Inrichting ruimte
De huiskamer en eetkamer zijn een en dezelfde ruimte. Er staan vier grote tafels verdeelt over de gehele ruimte. Twee tafels staan aan de raamzijde en twee verder van het raam af. Tijdens de maaltijden zitten 16 tot 17 bewoners in de huiskamer/eetkamer.
Bewoners hebben een vaste zitplaats en zitten vrijwel allen in een actieve of passieve rolstoel. Overige objecten zijn twee kasten aan beide korte zijden van de kamer en een piano die tegen het binnenraam staat. De huiskamer is op de tweede verdieping gesitueerd. Toegang tot de tuin is er via een lift en trap.
Visuele/tactiele stimulatie
In totaal zaten vijf bewoners met hun rug naar het buitenraam gericht. Wanneer goed
gepositioneerd kunnen bewoners naar buiten kijken, maar wordt het zicht deels weggenomen door een balkon. Toegang tot het balkon wordt beperkt door een nauwe doorgang en beperkte mobiliteit van de bewoners.
De meest prominente muur in de huiskamer is donkerpaars gekleurd en overige muren zijn crème/geel. Alle muren zijn mat afgewerkt. Raamkozijnen en steunpilaren zijn wit. De vloer is donkerbruin linoleum en tafels zijn een tint lichter gekleurd. Op de tafels staan diverse persoonlijke
25 De televisie staat in een ruimte op de gang buiten de huiskamer.
Geluid
In de huiskamer staat een radio die regelmatig gebruikt wordt. Het geluid staat vrij luid wanneer je dichtbij zit. De televisie op de gang staat op een hard volume. Verplegend personeel praat onderling luid. Ander geluid komt van de vaatwasser in de open keuken die grenst aan de woonkamer.
26
Interviews
Tijdens het analyseren van de observaties en de interviews hebben wij gekeken naar de
wensen/behoeften van de bewoners, het standpunt van het verplegend personeel, en onze eigen bevindingen. De uitwerkingen van de interviews terug te lezen in bijlage 6. Na het kritisch lezen van de uit erki ge a de o ser aties e i ter ie s he e ij de olge de ijf the a s opgesteld: - Sociaal contact
- Toegankelijkheid activiteiten - Fysieke omgeving
- Veiligheid met betrekking tot sfeer - Routines
Hier onder staat een beknopte weergave van de gethematiseerde interviews. De volledige gethematiseerde interviews zijn terug te lezen in bijlage 7.
Tabel 1: Interviews bewoners
Thema’s Subthema’s Sociaal contact Toegankelijkheid activiteiten Fysieke omgeving Veiligheid m.b.t. sfeer Routines ADL Mobiliteit Visus Eentonigheid Ongezellig Eenzaamheid Activiteiten Bezetting (personeel) Bezetting (bewoners) Tafelschikking Cognitie->aanspraak Buiten de huiskamer (Gebrek aan) licht Inrichting huiskamer
27 Er zijn in totaal 24 bewoners die de mogelijkheid hebben om gebruik te maken van de huiskamer. Echter, tijdens de observaties kwam naar voren dat hier ongeveer 17 bewoners gebruik van maakten. De bewoners gaven weinig kritiek op de inrichting van de huiskamer, zowel op het meubilair als op de gebruikte kleuren. Een enkeling gaf aan dat de kleur van de grote muur (donkerpaars) zachter zou
oete . De kleur ko t als het are op je af. O da ks het ge rek aa kritiek op de huiska er, gaven meerdere bewoners aan zo min mogelijk tijd in de huiskamer te willen spenderen. De redenen om niet (veel) in de huiskamer aanwezig te zijn waren: te veel prikkels, niet gezellig, te laag niveau gespreksstof en geen behoefte aan sociaal contact. Overigens gaven meerdere bewoners aan het so iale o ta t juist él te isse . Ee doors ee dag erd es hre e als: Ee to ig, iedere dag het zelfde , e : Als er gee a ti iteite i de huiska er zij e ik er allee oor de aaltijde .
Merendeel van de bewoners gaven aan het prettig te vinden om naar muziek te luisteren. Er staat regelmatig muziek op, maar iedereen heeft zijn voorkeuren betreffende het genre. Meer variatie is dan ook welkom.
Veruit de meeste antwoorden die de bewoners hebben gegeven konden onder het thema Sociaal
contact worden geschaard. De bewoners die een groot deel van hun dag in de huiskamer
doorbrengen, benoemden dat het meeste sociale contact onderling aan tafel plaats vindt. De bewoners gaven aan dit als prettig te ervaren. Een onderwerp dat bij verscheidene interviews de boventoon voerde was de bezetting van het personeelsbestand. Zij leken goed op de hoogte te zijn van de bezuinigingen rondom de zorg en de gevolgen hiervan op de werkvloer.
Ook benoemden de bewoners dat door het drukke rooster van het verplegend personeel, zij (buiten de verzorgmomenten om) niet veel persoonlijke aandacht krijgen.
Bijna alle bewoners zijn rolstoelgebonden, waarvan enkelen zich niet zelfstandig voort kunnen bewegen. Dit werd als onprettig ervaren, vooral door het feit dat het verplegend personeel niet veel tijd heeft. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de toiletgang.
De aangeboden activiteiten worden meestal in de activiteitenruimte of de Ridderzaal uitgevoerd. Aangegeven werd dat de Ridderzaal voor bijvoorbeeld het ontvangen van bezoek de voorkeur geniet boven de huiskamer. Als reden werd hiervoor gegeven dat het bezoek ook eten en drinken kan bestellen, en zij even weg zijn uit de omgeving waar zij iedere dag urenlang zitten. De enige activiteiten die in de huiskamer worden aangeboden zijn: bingo, hersengymnastiek,
bewegingsoefeningen en sjoelen. De bewoners gaven aan dit prettig te vinden, maar niet dat er meer activiteiten georganiseerd moeten worden in de huiskamer. Wel gaven enkele bewoners aan dat wanneer er meer te lezen in de huiskamer zou worden gelegd, hier gebruik van gemaakt zou worden.
28 Tabel 2: Interviews verplegend personeel
The a s Subthema’s Sociaal contact Toegankelijkheid activiteiten Fysieke omgeving Veiligheid m.b.t. sfeer Routines Inrichting Onderhoud/hygiëne Kleuren huiskamer Saai, oud Instellingsgevoel Activiteiten
Contact (bewoners onderling) Contact (verzorging met bewoners) Afhankelijkheid bewoners
Verlichting
Na verandering wel praktisch blijven Bezetting/bezuinigingen
Ziektebeelden Tijdverdeling
Alle geïnterviewden gaven aan het begin van het interview aan, dat zij door de bezuinigingen niet de zorg en aandacht aan de bewoners kunnen geven die zij verdienen. De contactmomenten beperken zich tot de verzorging. Wanneer de bewoners in de huiskamer zitten, heeft het verplegend personeel nauwelijks tijd om persoonlijke aandacht aan hen te kunnen schenken. Er werd aangegeven dat er meer één-op-één tijd genomen zou moeten worden met de bewoners. Ondanks dit gebrek aan tijd beschreven zij het contact met de bewoners als goed. Eén geïnterviewde beschreef het persoonlijk contact met de bewoners als olgt: Het oelt alsof het ij ki dere zij .
Het onderlinge contact tussen bewoners wordt beschreven als: niet veel. Dit beperkt zich tot de tafel waaraan zij zitten en blijven meestal oppervlakkig.
Er zijn maar drie bewoners die zelfstandig kunnen gaan en staan waar zij willen, waaronder twee bewoners met een elektrische rolstoel. Mensen zitten jarenlang aan de zelfde tafel, met de zelfde tafelge ote . Ik de k dat het so iale aspe t hier el door ordt eperkt .
Activiteiten als bingo en hersengymnastiek worden gemiddeld twee keer per week in de huiskamer aangeboden. Verder worden er weinig activiteiten uitgevoerd door de bewoners.
29 De a ti iteite egeleider ko t éé keer i de eek, aar die he ik al ee poos iet gezie . Door de indeling van de ruimte is iedereen verplicht om mee te doen of mee te luisteren.
Omdat de verpleging het druk heeft, is het lastig om te herkennen wanneer bewoners wel of niet aanwezig willen blijven bij een activiteit.
De geïnterviewden gaven aan dat zij de huiskamer niet gezellig vinden en dat het meer een kantine- of instellings-uitstraling heeft dan die van een gezellige huiskamer. De verlichting werd omschreven als beroerd. Er kunnen geen extra lichten aangezet worden en/of gedimd worden.
Drie geïnterviewden gaven aan dat de huiskamer aangepast zou moeten worden door middel van het creëren van hoekjes aan de hand van wensen en behoeften van bewoners. Ook gaven zij aan dat de huiska er at ar er aa gekleed zou oete orde o het i stelli gsge oel te er i dere .
30
Discussie
I dit hoofdstuk es hrij e ij het o derdeel A t a de PDCA-cyclus.
De gevonden resultaten uit ons praktijkonderzoek komen op veel punten overeen met de
bevindingen uit ons literatuuronderzoek en vormen een sterke basis voor de onderbouwing van ons advies.
De waarde van de resultaten uit de afgenomen interviews met bewoners is goed te noemen. Antwoorden en gedachten van de deelnemers op de besproken onderwerpen kwamen in veel gevallen met elkaar overeen wat de waarde ervan vergroot. Vanuit de literatuur worden deze gedachten onderbouwd. Echter, wij hebben de resultaten van de interviews na het uitwerken hiervan niet geverifieerd bij de bewoners. Dit kan invloed hebben op de betrouwbaarheid van onze resultaten.
De deelnemers aan het praktijkonderzoek leken weinig tot niet bezig te zijn met het onderwerp van onze hoofdvraag. Dit kan een reden zijn geweest dat antwoorden op interviewvragen soms erg summier waren. Deelnemers leken, logischerwijs, niet eerder te hebben nagedacht over
onderwerpen die in het interview aan bod kwamen, wat het antwoord geven soms bemoeilijkte. Deelnemers vonden het bijvoorbeeld moeilijk een oordeel te geven over de fysieke ruimte, mogelijk mede omdat dit veel vraagt van het voorstellingsvermogen. Hier had wellicht door ons beter op ingespeeld kunnen worden door bijvoorbeeld gebruik te maken van fotomateriaal van de situatie.
Opvallend was dat visusproblematiek tijdens de interviews niet direct naar voren kwam als de grootste belemmering voor bewoners, terwijl dit in de literatuur wordt gezien als een van de grote belemmeringen voor participatie van ouderen bij dagelijkse activiteiten. Mogelijk is dit probleem in de interviewvragen door ons onvoldoende belicht geweest of hadden er concretere vragen gesteld kunnen worden over deze aandoening en mogelijke gevolgen op het handelen. Betwist kan worden of wij daarmee vanuit het praktijkonderzoek voldoenden antwoord hebben gekregen op de hoofd- en deelvragen met betrekking tot visusproblematiek. Mogelijk is verder (praktijk)onderzoek op dit gebied dan ook wenselijk.
Observaties van de verlichting in de huiskamer hadden ondersteund kunnen worden met metingen van verlichtingssterktes door gebruik te maken van een luxmeter. Als gevolg van tijdsdruk zijn wij hier echter niet aan toegekomen, waardoor deze gegevens niet kunnen worden meegenomen in dit verslag.
31 Ook he e ij de o ser atielijst e kel oor de huiska er a afdeli g Pri se arij i ge uld. Ter vergelijking zou deze lijst ook voor een andere huiskamer binnen Amaris Theodotion ingevuld kunnen worden.
32
Conclusie
De centrale vraag van deze bachelorthesis is als volgt:
Hoe ku e de o ge i g e het a ti iteite aa od orde aa gepast o parti ipatie a ouderen met visuele pro le e te e ordere ij het uit oere a a ti iteite ?
Op basis van de gevonden literatuur en het praktijkonderzoek blijkt dat het belangrijk is om de omgeving van ouderen dusdanig aan te passen, dat zij geen of minder hinder ondervinden bij het uit oere a eteke is olle a ti iteite . Het egrip o ge i g i de context van dit rapport wordt onderverdeeld in de categorieën: de fysieke omgeving en de sociale omgeving.
Voor het creëren van een gezonde leefomgeving voor ouderen met visusproblematiek zijn strategieën zoals het verhogen van de verlichtingssterkte niveaus, het regelen van de helderheid, schittering en luminantie-verhoudingen, het gebruik maken van heldere en contrasterende kleuren en het samenstellen van een handige indeling van de ruimten, van essentieel belang.
Door gebruik te maken van kleinere gemeenschappelijke ruimtes wordt het institutionele gevoel vermeden. Deze factoren dragen bij aan het gevoel van welzijn van de ouderen met
visusproblematiek, het personeel, familie en vrienden.
De sociale omgeving kan worden onderscheiden in contact tussen ouderen onderling, contact met hulpverleners en contact met familie en kennissen. Het blijkt dat factoren als leeftijd, fysieke fitheid, afhankelijkheid en de grootte van het sociale netwerk van invloed zijn op de sociale participatie. Door minder sociale contacten raken mensen met visusproblematiek in een isolement, worden zij
eenzaam en het kan leiden tot een depressie. Het is daarom erg belangrijk dat meer onderzoek gedaan moet worden naar de psychologische aspecten in relatie tot het uitvoeren van dagelijkse activiteiten bij ouderen met visusproblematiek.
De activiteiten die gebruikt worden dienen aan te sluiten aan de (sociale) behoeften en interesses van de bewoners. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de (sociale) achtergrond van de
persoon. Factoren als een toegankelijke en inclusieve omgeving, organisatorische kansen, mobiliteit, zelfvertrouwen en persoonlijke veiligheid, helpen om fysieke participatie van ouderen met een visuele beperking te bevorderen. Bewoners nemen niet alleen deel aan activiteiten omdat deze in hun interessegebied liggen, maar ook omdat zij het samen participeren met anderen belangrijk vinden.
33
Adviezen
Voor het implicatieplan voor de herinrichting van de huiskamer `Prinsemarij` dient men de volgende adviezen in overweging te nemen:
- Aanpassen van de huiskamerindeling door meer diverse gemeenschappelijke ruimtes of hoekjes te creëren naar de wensen en behoeften van de bewoners, zodoende het institutioneel gevoel te verminderen. Bijvoorbeeld een leeshoek met een boekenkast en leeslamp, een hobbyhoekje, een muziekhoekje, een plantenhoekje bij het raam zodat er meer beleving met de buitenruimte is. Zo houdt de bewoner zelf de zelfregie, waar hij of zij wil gaan zitten en welke betekenisvolle activiteit wordt uitgevoerd.
- De verlichtingssterkte in de huiskamer gemeten in lux zou minimaal 300 lux moeten zijn. Taak specifieke verlichting zou minimaal 1000 lux moeten zijn en afgestemd op het individu en de taak die wordt uitgevoerd. Denk bij taak specifieke verlichting aan leeslampjes. - Door gebruik te maken van een luxmeter kan de lichtsterkte gemeten worden en de
verlichting daarop afgesteld worden. In de verschillende jaargetijden zijn verschillende verlichtingssterktes nodig. Er zou gebruik gemaakt kunnen worden van dimmers om de verlichtingssterktes van het kunstlicht aan te passen op het natuurlijk licht dat de huiskamer binnen komt.
- Schittering op bijvoorbeeld tafels en andere voorwerpen moet vermeden worden. Dit kan gedaan worden door gebruik te maken van een matte afwerking.
- Het is van belang om de kleur van de muur aan te passen door gebruik te maken van heldere contrasterende kleuren waarbij donkere kleuren vermeden dienen te worden. Een goed ontworpen kleurenstrategie kan een gevoel van welbevinden en vertrouwen opwekken. Kleuren van aangrenzende ruimten moeten op elkaar worden afgestemd.
- Maximaliseren van het contrast tussen voorwerpen en de achtergrond helpt de waarneming te verbeteren. Bijvoorbeeld een drinkbeker in een felle kleur rood op een lichtbruine tafel. - Voor de maaltijden en de gezamenlijke activiteiten zou een grote ovale tafel in de vorm van
een acht voor meer interactie kunnen zorgen.
- Tafels en stoelen kunnen het beste zo dicht mogelijk (1-3 meter) bij het raam gesitueerd worden.
- Indien mogelijk visuele stimulatie aanbieden, bijvoorbeeld door het creëren van uitzicht vanuit de huiskamer op scenes uit het dagelijks leven.
34 - Voorwerpen en objecten in de huiskamer dienen afgestemd te zijn op de belevingswereld
van de bewoners zodat het minder een instellingsuitstraling heeft en meer als een huiskamer wordt ervaren.
- Als er gekozen wordt om de piano te behouden, zou deze actiever ingezet kunnen worden. Er zou gezocht kunnen worden naar vrijwilligers die een keer per week een concert
35
Bibliography
Alma, M., Van der Mei, S. F., Melis-Dankers, B., Van Tilburg, T., Groothoff, J., & Suurmeijer, T. (2011). Participation of the elderly after vision loss. Disability and rehablitation, 63-72.
Alma, M., Van der Mei, S., Groothoff, J., & Suurmeijer, T. (2012). Determinants of social participation of visually impaired older adults. Quality of Life Research, 87-97.
Amaris. (2015). Wonen & Zorg. Opgehaald van Amaris:
http://www.amaris.nl/metanavigatie/verwijzers/wonen-zorg/
Aubèl, G. (2009). Zorgbasics Kwaliteitszorg. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.
Baarda, D. (2009). Dit is onderzoek! Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
Baarda, D., de Goede, M., & Teunissen, J. (2009). Basisboek kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
Benjamin, K., Edwards, N., Guitard, P., Murray, M., Caswell, W., & Perrier, M. (2011). Factors that Infl uence Physical Activity in Long-term Care: Perspectives of Residents, Staff, and Signifi cant Others. Canadian Journal on Aging, 247-258.
Berger, S. M., Schreier, K., & Kaldenberg, J. (2013). Occupational Therapy Interventions to Improve Leisure and Social Participation for Older Adults With Low Vision: A Systematic Review. The
American Journal of Occupational Therapy, 303-311.
Bleijenbergh, I. (2013). Kwalitatief onderzoek in organisaties. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.
Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Den Haag: Boom Lemma Onderwijs.
Brouwer, D., Sadlo, G., Winding, K., & Hanneman, M. (2008). Limitations in mobility: Experiences of visually impaired older people. The British Journal of Occupational Therapy, 414-421.
CAOT. (2008). CAOT Position Statement. Opgehaald van CAOT ACE: http://www.caot.ca/default.asp?pageid=2326
Dalke, H., & Matheson, M. (2007). Colour Design Schemes for Long-term Healthcare Environments. London: Arts and Humanities Research Council.
Dassen, T., Keuning, F., Jansen, G., & Jansen, W. (2014). Lezen en beoordelen van
onderzoekspublicaties. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff.
Girdler, S., Packer, T., & Boldy, D. (2008). The impact of age-related vision loss. OTJR: Occupation,
Participation and Health, 110-120.
Hogeschool van Amsterdam. (2014). Databanken domein gezondheid. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.
36 Kinébanian, A., & Le Granse, M. (2010). De grondslagen van de ergotherapie. Amsterdam: Elsevier
Gezondheidszorg.
Kuiper, C., & Satink, T. (2006). Het kennisdomein van de ergotherapie. In: Grondslagen van de
ergotherapie. Maarssen: Elsevier.
Letts, L., Wilkins, S., Law, M., Steward, D., Bosch, J., & Westmorland, M. (2007). Critical Review Form - Qualitative Studies (Version 2.0). Hamilton: McMaster University.
Lewis, A., Torrington, J., Barnes, S., Darton, R., Holder, J., McKee, K., et al. (2010). Evaluation of older people's living environments.
Limburg, J. (2010). Rekenmodel bij 'Epidemiologie van visuele beperkingen en een demografische
verkenning' Schatting van het aantal blinden en slechtzienden in Nederland (2000-2020).
Grootebroek: Health Information Services.
McGrath, C., & Laliberte-Rudman, D. (2013). Factors that influence the occupational engagement of older adults with low vision - a scoping review. British Journal of Occupational Therapy, 234-241.
Meeks, S., Young, C., & Looney, S. (2007). Activity participation and affect among nursing home residents: Support for a behavioural model of depression. Aging & Mental Health, 751-760.
Ostelo, R., Verhagen, A., & De Vet, H. (2012). Onderwijs in wetenschap. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Phoenix, C., Griffin, M., & Smith, B. (2014). Physical activity among older people with sight loss: a qualitative research study to inform policy and practice. Public Health, 124-130.
Sinoo, M., van Hoof, J., & Kort, H. (2011). Light conditions for older adults in the nursing home: Assessment of environmental illuminances and colour temperature. Building and
Environment, 1917-1927.
Sloane, P., Mitchell, C., Weisman, G., Zimmerman, S., Long Foley, K., Lynn, M., et al. (2002). The Therapeutic Environment Screening Survey for Nursing Homes (TESS-NH): An Observational Instrument for Assessing the Physical Environment of Institutional Settings for Persons With Dementia. Journal of Gerontology: SOCIAL SCIENCES, 69-78.
Townsend, E., & Polatajko, H. (2007). Enabling Occupation II. Ottawa: COAT Publications ACE.
Van der Zee, F. (2012, 10 02). Protocolanalyse. Opgehaald van Hulp bij onderzoek: http://www.hulpbijonderzoek.nl/protocolanalyse/
Van Hartingsveld, M., Logister-Proost, I., & Kinébanian, A. (2010). Beroepsprofiel ergotherapie. Den Haag: Boom Lemma.
Van Hartingsveldt, M., Logister-Proost, I., & Kinébanian, A. (2010). Beroepsprofiel Ergotherapeut. Utrecht: Ergotherapie Nederland.
37 Van't Leven, N., & Jonsson, H. (2002). Doing and Being in the Atmosphere of the Doing:
Environmental Influences on Occupational Performance in a Nursing Home. Scandinavian
Journal of Occupational Therapy, 148-155.
Vik, K., Lilja, M., & Nygard, L. (2007). The influence of the environment on participation subsequent to rehabilitation as experienced by elderly people in Norway. Scandinavian Journal of
Occupational Therapy, 86-95.
Visio. (2015). Slechtziend. Opgehaald van Visio: http://www.visio.org/nl-nl/visuele-beperking/slechtziend
Wang, S., & Boerner, K. (2008). Staying connected: re-establishing social relationships following vision loss. Clinical Rehabilitation, 816-824.
38
39
Bijlage 1: PDCA-cyclus
Fase 1: Plan
In deze fase wordt de locatie bezocht om een beeld te vormen van de situatie, met betrekking tot de omgevingsfactoren en het activiteitenaanbod in de huiskamer. Om een volwaardig adviesrapport op te stellen gaan wij relevante informatie en literatuur opzoeken als ondersteuning en onderbouwing. Onderdeel hiervan is het in gesprek gaan met de betrokken psychologen en teamleider. Deze kunnen ons mogelijk tips of observatiepunten aanreiken voor tijdens het observeren. Tevens krijgen wij diverse hoor- en werkcolleges over kwalitatief en kwantitatief onderzoek en het schrijven van de literatuurstudies.
Fase 2: Do
Aa de ha d a de e i di ge uit de orige fase egi e ij et fase : do .
Wij he e o erdag e s a o ds ee o ser atie gedaa i de huiskamer middels het vooraf opgestelde observatieplan. Na deze observaties worden aan de hand van onze bevindingen en wetenschappelijke literatuur vragen opgesteld voor het voeren van semi-gestructureerde interviews. Wij stellen vragen en onderwerpen op alvorens het interview wordt gehouden, maar er is meer speling binnen de vragen dan bij een gestructureerd interview. De volgorde van de vragen staan niet vast en doorvragen is dan gemakkelijker (Fontana & Frey, 2000).
Deze interviews zullen in de huiskamer a de afdeli g Pri se arij worden afgenomen. Het streven is om in totaal 12 bewoners en familieleden/mantelzorgers met verschillende achtergronden te interviewen. Tevens zullen wij in gesprek gaan met verschillende disciplines (o.a. psychologen, voedingssassistenten, verpleging) die werkzaam zijn op de `Prinsemarij`. Dit om gebruik te maken van de kennis en meningen vanuit verschillende invalshoeken.
Wanneer wij in gesprek willen komen met de verschillende stakeholders zal van te voren contact worden gelegd met de opdrachtgever, welke vervolgens zal zorgen dat wij met de desbetreffende persoon in contact komen.
Fasen 3 en 4: Check / Act
Na de do fase zulle ij i fase de erkrege ke is en informatie verwerken tot een
adviesrapport. Hierin staan onze bevindingen beschreven en deze zullen worden onderbouwd aan de hand van literatuuronderzoek, de uitkomsten van de interviews en de gesprekken met de
verschillende disciplines/stakeholders. Het eindproduct zal worden gepresenteerd aan de
opdrachtgever en op de opleiding. Op geplande momenten zal tussentijds overleg plaatsvinden met de projectgroep, opdrachtgever en project-coach om de voortgang van het project te bespreken en ideeën te toetsen op haalbaarheid.
In dit onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van drie verschillende manieren van dataverzameling. Observaties hebben wij uitgevoerd bi e huiska er a afdeli g Pri se arij . Interviews zijn door ons afgenomen met bewoners, familie en verplegend personeel. Ook hebben wij gebruik gemaakt van bestaande informatie en literatuur die over de door ons onderzochte onderwerpen verkrijgbaar is. Doordat wij bij de dataverzameling gebruik hebben gemaakt van verschillende (methodische) invalshoeken hebben wij een meer volledig beeld van de situatie verkregen (Baarda, 2009).