• No results found

HET REGLEMENT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HET REGLEMENT"

Copied!
108
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET REGLEMENT

OP DE

RECHTERLIJKE ORGANISATIE

EN HET BELEID DER JUSTITIE IN NEDERLANDSCH-INDIË,

zooâls het luidt na de tot heden daarin aangebrachte wijzigingen,

alsmede

eenige daarmede in verband staande bepalingen,

BEWERKT DOOR

Mr. W. J. M. PLATE,

VICE-PRESIDENT VAN DEN RAAD VAN JUSTITIE TE BATAVIA.

WELTEVREDEN - N. V. BOEKHANDEL VISSER & Co. - 1922

(2)
(3)

pres en î~exemp(erar fevers.

HET REGLEMENT

OP DE

R E C H T E R L I J K E ORGANISATIE

EN HET BELEID DER JUSTITIE IN NEDERLANDSGH-INDIË,

zooals het luidt na de tot heden daarin aangebrachte wijzigingen,

alsmede

e e n i g e daarmede in verband staande bepalingen,

BEWERKT DOOR

Mr. W. J. M. PLATE,

VICE-PRESIDENT VAN DEN RAAD VAN JUSTITIE TE BATAVIA.

•. - W

^ S f c ^ £ i J i ft BSt-n.' ir.^r

V'

WELTEVREDEN - N. V. BOEKHANDEL VISSER <£ Co. - 1922

(4)

VERKORTINGEN.

Algemeene Bepalingen van wetgeving voor Nederlandsch- Indië.

Artikel(en).

Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

Reglement op het houden der registers van den Burgerlij- ken Stand.

Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indië.

Grondwet.

Inlandsen Reglement.

Wetboek van Koophandel voor Nederlandsch-Indië.

Landgerechtreglement.

Nederlandsch(e).

Reglement op het Notaris-ambt in Nederlandsch-Indië.

Bepalingen omtrent de invoering van — en den overgang tot de nieuwe wetgeving.

Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië.

Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch- Indië (Regeeringsreglement.)

Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering voor de Raden van Justitie op Java enz. van Nederlandsch-Indië.

Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

Reglement op de Strafvordering voor de Raden van justitie op Java en het Hoog-Gerechtshof van Neder- landsch-Indië.

en volgende.

(5)

I N H O U D ,

BLZ.

PUBLIKATIE van 30 April 1847 No. 23 1.

Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid

der Justitie in Nederlandsch-Indië 5.

HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen 5.

HOOFDSTUK II. Van het Inlandsche rechtswezen op Java en Madoera . . 27.

E e r s t e A f d e e l i n g . Van de Districtsgerechtenen Regentschapsgerechten . . 27.

§ 1. Van de Districtsgerechten 27.

§ 2. Van de Regentschapsgerechten 28.

Slotbepalingen 29.

T w e e d e Afdeeling. Van de Landraden. . . 29.

Derde Afdeeling. Van de Rechtbanken van Om- gang (ingetrokken.) . . . 33.

Vierde Afdeeling. Van de rechtspraak ter poli-

tierol 33.

Slotbepalingen 34.

HOOFDSTUK IIA. Van de Landgerechten 34.

HOOFDSTUK IIB. Van de Residentiegerechten op Java en

Madoera 37.

HOOFDSTUK III. Van de Raden van Justitie op Java. . . 41.

HOOFDSTUK IV. Bepalingen omtrent het rechtswezen in de bezittingen buiten Java en Madoera (inge-

trokken.) 47.

HOOFDSTUK V. Van het Hoog-Gerechtshof van Neder-

landsch-Indië 47.

HOOFDSTUK VI. Van de Advocaten en Procureurs. . . . 54.

HOOFDSTUK VII. Van de Deurwaarders 56.

(6)
(7)

boeken en verdere wettelijke verordeningen voor Nederlandsch- Indië.

P U B L I K A T I E .

VAN WEGE EN IN NAAM DES KONINGS.

De Minister van Staat,

Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië : De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut !

doet te weten :

dat hij, billende gevolg geven aan Zijzer Majesteits besluit van den 16den Mei 1846, no. 1, hetwelk is van den navolgenden inhoud:

WIJ, WILLEM II, bij de Gratie Gods, KONING DER NEDER- LANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, GROOT- HERTOG VAN LUXEMBURG, enz., enz., enz.

Gezien onze besluiten van den 15den December jl. no. 67 en 68 waarbij met ontbinding der kommissie, ingesteld om de nieuwe Nederlandsche wetgeving voor Nederlandsch-Indië toepasselijk te maken, de vereischte maatregelen zijn beraamd na voltooijino- en invoering van de door die kommissie voorgedragen ontwerpen.0

Onzen Minister van Koloniën gehoord (rapporten van den 9den November 1840, no. 18, 12 December 1840, no. 38 5 Julij 1841 no. 54, 16 September 1841, no. 25, 17,December 1841 no 1 ?6 Januarij 1842, no. 41, 26 Maart 1842, no. 2, 23 Julij 1842 no l' 30 September 1842, no. 5, 14 Julij 1843, no. 20, 22 Julij 1844, no. 2 24 September 1844, no. 5, 25 'October 1845, no. 2 en 21 Februarii

1846, no. 6.) • Onzen Minister van Justitie gehoord (rapporten van den 24sten

junij 1841, no. 98, 9 December 1841, no. 51, 17 Junij 1844 no 146 28 Januarij 1845, no. 75, 19 November 1845, no. 63 en 27 Januari!

1846, no. 84.) ' Den Raad van State gehoord (adviezen van den 7den Januarij

1842, no. 6, 25 Februarij 1842, no. 16, 17 Mei 1842, no. 15 5 Me'i ƒ845, no. 1, 29 September 1845, no. 1, 14 Februarii 1846, no 1 en 3 April 1846, no. 1.)

Gezien het nader 'rapport van onzen Minister van Koloniën van aen 12den dezer, L* A. no. 20 zoomede van den 15den daaraan- volgende, La A, no. 16;

Hebben besloten en besluiten:

Art. 1 De voor Nederlandsch-Indië ontworpen wettelijke verorde- ningen, te weten:

(8)

De algemeene bepalingen van wetgeving,

Het reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie,

Het Burgerlijk wetboek,

Het wetboek van koophandel en

De Bepalingen betrekkelijk de misdrijven, begaan ter gelegenheid van faillissement en bij kennelijk onvermogen, mitsgaders bij sur- séance van betaling; — worden vastgesteld zoodanig, als dezelven zijn gevoegd bij het tegenwoordig besluit, met intrekking van het reglement, voorloopig vastgesteld bij «ons besluit van den 27sten julij 1842, no. 55.

Art. 2. Onze Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië zal de noodige maatregelen beramen tot het afkondigen dier verordeningen in den aldaar gebruikelijken vorm, vóór of op den lsten Mei 1847, en tot het invoeren van dezelve vóór of op den lsten Januarij 1848, behoudens het bepaalde bij het volgende artikel.

Art. 3. Onze Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië wordt bevoegd verklaard:

a. Om de bepalingen opzigtelijk het hooger beroep van regterlijke uitspraken in zake van overtredingen, vervat in de artikelen 96, 109, 130 en 148 van het reglement op tie regterlijke organisatie en het beleid der justitie,'buiten werking te doen blijven met opzigt tot 's Lands middelen en pachten en om de thans be- staande voorschriften omtrent de toelating van hooger beroep in zaken van dien aard, onveranderd te doen in stand blijven of die te wijzigen, en ('

b. Om in het algemeen al zoodanige gedeelten der bij art. 1 van dit besluit vermelde verordeningen, welker dadelijke of onveranderde invoering in eenig gedeelte van Nederlandsch-Indië onderhevig mögt worden bevonden aan overwegende bezwaren, voorloopig geheel of ten deele buiten werking te laten of te wijzigen.

Art. 4. Onder toezending van hetgeen daaromtrent reeds door het Departement van Koloniën met de ontbondene kommissie is voor- bereid, wordt onzen Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië opgedragen, om in overeenstemming met de in art. 1 vermelde wet- telijke verordeningen vast te stellen en gelijktijdig met dezelve in werking te brengen:

Een Reglement op de burgerlijke rechtsvordering voor het Hoog- Geregtshof en de Raden van Justitie;

Een Reglement van strafvordering voor het Hoog-Geregtshof en de Raden van Justitie en

Een Reglement op de administratie der politie, mitsgaders op de burgerlijke regtspleging en strafvordering, voor de inlanders en daarmede gelijkgestelde personen.

Die reglementen zullen daarna aan onze goedkeuring worden on- derworpen.

Art. 5. Onze Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië wordt in het algemeen gemagtigd, om vast te stellen en uit te vaardigen al zoodanige wettelijke en reglementaire bepalingen en instructièn, als hij voor de geregelde invoering der nieuwe wetgeving zal noodig

(9)

3 achten, dezelve onderwerpende aan onze nadere goedkeuring in de gevallen bij het regeerings-reglement' bepaald.

Art. 6. De thans bestaande verordeningen omtrent de burgerlijke regtspleging en de strafvordering bij de Raden van Justitie en verdere regtbanken en geregten in de bezittingen buiten Java en Madura bedoeld bij de artikelen 1 en 145 van het reglement op de regter- hjke organisatie en het beleid der justitie, kunnen door onzen Gou- verneur-Generaal geheel of ten deele, en zoo lang hij zulks oorbaar acht, worden in stand gehouden. Hij zal evenwel, gelijktijdig met de nieuwe wetgeving, al zoodanige bijzondere voorschriften van regtspleging in de bezittingen buiten/ara en Madura invoeren, als door hem bevonden zullen worden noodig te zijn, om aldaar de geregelde werking van het burgerlijk wetboek en rvan het wetboek van koophandel te verzekeren.

Art. 7. Onze Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië wordt bevoegd verklaard, om te gelegener tijd, zoodanige bepalingen van het burgerlijk wetboek en van het wetboek van koophandel, als daarvoor vatbaar zijn, onveranderd of gewijzigd, toepasselijk te'ver- klaren op de inlandsche bevolking ,of op een gedeelte derzelve.

Art. 8. Onzen Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indiè wordt opgedragen, om een ontwerp van wetboek van strafrecht voor Ne- derlandsch-Indië, te doen vervaardigen en zoodra mogelijk naar Nederland te zenden ter beoordeeling en bekrachtiging.

Inmiddels is hij bevoegd om in lovereenstemming met de in art 1 vermelde wettelijke verordeningen, zoodanige onderwerpen van s eraf wetgeving te regelen, als eene dadelijke voorziening vereischen.

Art. 9. Onze Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië zal alvorens de verordeningen vast te stellen, welke door hem, krachtens de artikelen 3, 4, 5, 6, 7 en 8 van dit besluit zullen worden uitge- vaardigd, daaromtrent het Hoog-Geregtshof van Nederlandsch-Indië raadplegen.

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering dezes waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister van Justitie, aan den Raad van State en aan den Hoogen Raad der iNederlanden, tot informatie en narigt

's-GRAVENHAGE, den 16den Mei 1846.

n ,„• • t (G e t0 WILLEM.

De Minister van Koloniën, (Get.) J. C. BAUD.

Accordeert met deszelfs Origineel, De Waarn. Secretaris Generaal bij het Ministerie

van Koloniën,

(Get.) CORNETS DE GROOT.

En gebruik makende van de op hem bij Koninklijk besluit van 10 I-ebruarij 1847, no. 60, verstrekte magtiging, om het bij artikel 2 van bovenstaand Koninklijk besluit van den 16den Mei 1846 no 1 bepaalde tijdstip tot invoering van de bij artikel 1 van hetzelve ver- melde wettelijke verordeningen te verschuiven des noods tot den eersten Mei 1848;

(10)

PUBLIKATIE.

Heeft goedgevonden en verstaan:

Te bepalen als volgt:

Art. 1. De algemeene bepalingen van wetgeving-

Het reglement op de regterlijke organisatie en het 'beleid der jus- Het Burgerlijk wetboek;

Het wetboek van koophandel, en

De bepalingen betrekkelijk de misdrijven, begaan ter gelegenheid van faillissement en bij kennelijk onvermogen, mitsgaders bh'

surseance van betaling, • • J

In voege als die wettelijke verordeningen zijn vastgesteld bij artikel 1 van bovenstaand Koninklijk besluit;

Worden mits dezen afgekondigd en wijders ter kennis gebragt

SerËndsfhTnm. ^ ^ ^ °

Pne

"

ling ,n h e t S t a a t s b , a d v a n

Art. 2. De bij het vorige artikel vermelde wettelijke verordeningen zullen m geheel Nederlandsch-Indië worden ingevoerd on den eersten Maart van het jaar 1800 acht en veertig e n o v e r i g ^ v e r b i n - dende kracht zijn met middernacht tusschen den laatsten Februarii en den eersten Maart van dat jaar, behoudens de bevoegdheid aan oen Gouverneur-Generaal door den Koning verleend om enkele ge deelten en bepalingen dier wettelijke verordeningen, welker dadelifke ot onveranderde invoering in eenig gedeelte van Nederlandsch-Indië onderhevig mögt worden bevonden aan overwegende bezwaren bij nader voor het tijdstip dier invoering te nemen besluiten, voorloóoig geheel of ten deele buiten werking te laten of te wijzigen, i)

Art. 3. Op hetzelfde tijdstip zullen mede worden ingevoerd en van kracht zijn, de door hem, Gouverneur-Generaal 'vast te stellen reglementen op de burgerlijke regtsvordering en op de strafvordering bij de Raden van Justitie en het Hoog-Geregtshof, en op de admi- nistratie der pohcie, de burgerlijke regtspleging en de strafvordering voor de Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen, mitsgaders alle andere wettelijke en reglementaire bepalingen, voorschriften en mstructien, krachtens bovenstaand Koninklijk besluit, vóór dat tijd- stip door hem uit te vaardigen.

En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze alom worden gepubliceerd, waar zulks te doen gebruikelijk is, en voorts geplaatst worden in de Javasche Courant en in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

Gelast en beveelt, dat alle hoogere en lagere collégien en ambte- naren, justicieren en officieren, ieder voo zooveel hem aangaat aan de stipte nakoming dezer de hand zullen houden, zonder e'enige

oogluiking of aanzien des persoons. ' 8

Gegeven te Batavia, den 30sten April 1847 J. J. ROCHUSSEN.

Ter ordonnantie van den Minister van Staat Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië;

De Adjunct- Secretaris van het Gouvernement J. C. DE LANNOY.

1) Bij Staatsblad 1847 no. 57 is de inwerkingtreding verdaagd tot 1 Mei 1848.

(11)

R E G L E M E N T

OP DE

RECHTERLIJKE ORGANISATIE EN HET BELEID DER JUSTITIE IN NEDERLANDSCH-INDIË.

HOOFDSTUK I.

ALGEMEENE BEPALINGEN.

A W /( Sw V9 1,4,"0 - 3 7' a r t- l' r> 0 ) D e rechterlijke macht in Nederlandsch-Indië wordt, onverminderd de rechtsmacht aan den B b U ^ m l ? / T 3 2 tg2 ? 3 3d2 4 9 5g)e 0 e f e n d d°0 n ( R' ° " *' ^ ^ ™>

de Districtsgerechten; (RO. 77v ) de Regentschapsgerechten; (R.O. 81 v ) de Landraden; (R.O. 89v.)

de Landgerechten; (R.O. 116 bis. v ) •-, de Residentiegerechten; (R.O. 116a v ) ' " ;

de Raden van Justitie, en (R O 117v) het Hoog-Gerechtshof. (R.O. 151v.; RR 9 3 )

uJSL re ^ t a a n d e verordeningen omtrent het (rechtswezen in de Residenten Soerakarta en Djokjakarta blijven in volle kracht totdat daaromtrent nader zal zijn beschikt, i) «"e .Kraait, totdat

„ n( 3 A; L2 ) ^ r e c h t b a n k e n e n gerechten in de bezittingen buiten lava

2. 8) D e . kennisneming en beslissing van alle geschillen n v «

r b u r S l ^

bepaäld s raffen tZ' h f ,t o e. Pa s s i ng van alle soort van wettig macht voli™; H J bJJ "l t s l u , t l ng opgedragen aan de rechterlijk!

macnt, yogens de verdeelingen van rechtsgebied de rechter £P

maïht e ^ ' L PSSh i ü e n. °lel bevoegdheid tusschen de rechterlijke

"'acht en het administratief gezag worden door den Gouverneur-

1) Zie: Bijlage I.

v o L e ^ e l f n g e ? Óp h l tVS t e w e z äb e S C h 0 U W e n n a d e °P d e B"it™bezittingen inSe- 3) D,t artikel is als vervallen de Schouwen met het oo8 op R.R. a,t t. 7 8 e n 8 2

(12)

Generaal beslist, volgens algemeene bepalingen, nader door den Koning vast te stellen (R.R. 82, 132.)

3. (1) i) De tusschen Inlanders, of tusschen met deze gelijkgestel- de personen van gelijken landaard gerezene burgerlijke geschillen, welke, volgens de godsdienstige wetten of de zeden en oude herkotn- sten van die personen, ter beslissing staan van hunne priesters of Hoofden, blijven daaraan bij voortduring onderworpen (RR 78 80- Bb. 31, 444, 1132, 1835, 2556, 2649, 2843, 3045, 3103, 3962, 4328. *j

(2) De uitvoering van de aldus gedane uitspraken kan, indien zij niet vrijwillig geschiedt, niet anders plaats hebben dan langs den gewonen weg van rechten, en na executoir-verklaring door het hoogste Inlandsche rechterlijke college. (I.R. 199v; Bb. 4328.)

(3) In geval van twijfel of verschil over de competentie in de bij dit artikel bedoelde zaken, beslist de Gouverneur-Generaal. (R R 83.) 3)

4. (1) 4) Onverminderd de bestaande of later door den Gouverneur- Generaal 'te geven voorschriften betrekkelijk het vragen van verlof tot vervolging in rechten van mindere Inlandsche Hoofden, kunnen geene burgerlijke rechtsvorderingen, noch vervolgingen tot straf, worden ingesteld tegen Vorsten, Regenten of andere Inlandsche Grooten en derzelver nabestaanden, noch ook tegen Districtshoofden en andere Inlandsche Hoofden van aanzien, zonder daartoe vooraf, op Java en Madura van den Gouverneur-Generaal, en in de bezittin- gen buiten Java en Madura van den hoogsten gezaghebber, verlof te hebben verkregen (Ov. 5; R.R. 84; R.O. 131, 179; Rv. 9; Sv 414- I.R. 419; Bb. 96, 118, 151, 415, 479, 947, 1085, 1188, 1452, 1626, 2088.)

(2) Ingeval de laatstgemelde het verlof mocht weigeren, zal hij van zijn besluit onmiddellijk kennis geven aan den Gouverneur- Generaal, 'ten einde hetzelve bekrachtigd, of de gevraagde vergun- ning alsnog verleend worde. (Bb. 304, 1024.) A

(3) De terechtzittingen over zaken, waarin de genoemde perso- nen, hetzij alleen, hetzij met anderen, (betrokken zijn, worden met geslotene deuren gehouden. (R.R. 19, al. 3; R.O. 29.)

5. Niettegenstaande de weigering van het in bovenstaand artikel vermelde verlof, zal de rechterlijke vervolging van andere in de zaak betrokkene personen worden voortgezet, tenzij de Gouverneur-Ge- neraal, aan wien door den betrokken ambtenaar van het Openbaar Ministerie vooraf zal worden kennis gegeven van de voorgenomene vervolging, zich, met inachtneming der bij artikel 179 voorgeschrevene vormen, tegen die vervolging mocht verzetten. (R.O 56- RR 1 19.) , . . ,

6. (1) Wanneer personen, uit hoofde van hunnen landaard, stand of betrekking, aan de rechtsmacht van onderling in rang verschil- lende rechtbanken of gerechten onderworpen, in ééne en dezelfde zaak

1) Deze alinea is als vervallen te beschouwen met het oog op R.R a r t 78 2) Zie voor P r i e s t e r r a d e n : Bijlage II.

3) Deze alinea is als vervallen te beschouwen met het oog op R.R. a r t 83 4) Dit artikel is als vervallen te beschouwen met het oog on R P «Vt XA on

Staatsblad 1867 no. 10. (Bijlage III.) '

(13)

7 betrokken zijn, staan zij, zoowel in burgerlijke als in strafzaken, ge- zamenlijk voor de hoogste dier rechterlijke autoriteiten te recht.

(R.O. 116k; R.R. 75, 80; A.B. 12; Sv. 109.)

(2) (St. 1912 no. 521, art. HI.) Indien echter in burgerlijke zaken een borg voor een in rang hoogeren rechter zou moeten verschijnen dan de hoofdschuldenaar, staan zij ieder voor zich terecht voor hun eigen rechter.

7. (St. 1901 no. 306, art. I, A, jo. 1902 no. 85 en 1914 no. 317, art. 2°) (1) Wanneer Inlanders of met hen gelijkgestelde personen in burgerlijke of strafzaken in eersten aanleg elders dan 'voor het Landgerecht als verweerders of beklaagden betrokken zijn, wonen, voorzooveel Mohammedanen aangaat, de Hoofdpanghoeloe of met gelijksoortige functie belaste persoon dan wel degene, die hem volgens aanwijzing van het gerecht of van den Voorzitter der rechtbank vervangt,

en voorzooveel de overigen betreft, één >of twee Hoofden, en, bij ontstentenis, één of twee geschikte personen van den landaard en godsdienst dier verweerders of beklaagden, door het gerecht of door den Voorzitter der rechtbank aan te wijzen,

als adviseurs de terechtzitting bij en zal het gevoelen van zoo- danige adviseurs worden ingewonnen ten aanzien van de ter zake betrekkelijke godsdienstige wetten, instellingen en gebrui- ken, ten einde daarop bij het doen der uitspraak worde gelet.

(R.R. 75; Ov. 4; A.B. 11.)

(2) De regel, in het vorige lid gesteld, lijdt uitzondering:

a. ten aanzien van verweerders of beklaagden, die den Christelij- ken godsdienst belijden;

b. ten aanzien van verweerders in burgerlijke zaken, die met opzicht tot de aanhangige zaak aan het voor de Europeanen vastgestelde burgerlijk en handelsrecht zijn of zich vrijwillig hebben onder- worpen;

c. wanneer, ter beoordeeling van den rechter, geen aan de ver- eischten voor adviseur voldoende persoon beschikbaar is.

(3) De inhoud der uitgebrachte adviezen of het toepassen der uitzondering, vermeld in het tweede lid, wordt in het proces-verbaal der terechtzitting opgenomen.

(4) In het vonnis wordt vermeld dat de adviseurs geraadpleegd zijn dan wel de grond, waarop zij bij uitzondering niet zijn geraad- pleegd. (Sv. 174; I.R. 312.)

8. (St. 1901 no. 306, art. I, B, jo. 1902 no. 85.) (1) De adviseurs, welke, krachtens het bepaalde bij het vóórgaande artikel, de terecht- zittingen bijwonen, zullen vooraf in handen van den rechter den navolgenden eed afleggen:

„Ik beloof en zweer de aan mij opgedragene werkzaamheden met

„ijver en trouw te zullen waarnemen; dat ik al de aan mij gedane

„vragen, hetzij in geschrift, hetzij bij monde, oprecht en naar mijn

„beste kennis zal beantwoorden, en zonder partijdigheid opgeven,

„wat de geschrevene wet of van ouds gevestigde .gewoonte is, en

„niets dat niet met zoodanige wet of gewoonte overeenkomstig isr

„dat ik mijn gevoelen, wanneer mij dit door den rechter wordt af- g e v r a a g d , naar waarheid ;en in alle oprechtheid zal uitbrengen, en

(14)

HOOFDSTUK I.

„dat ik geene gaven of geschenken heb aangenomen noch zal aan-

„nemen, die mij zijn of mochten wiorden aangeboden om mij hiervan

„te doen afwijken." 1)

(2) De bepaling van het vóórgaande lid van dit artikel is niet toepasselijk op de adviseurs, die door of naar aanleiding van hunne betrekking zijn aangewezen en vóór het aanvaarden dier betrekking ambtelijk zijn beëdigd.

9. (1) (St. 1901 no. 201, art. I, jo. no. 270.) De rechterlijke ambtenaren mogen niet tevens zijn advocaat, procureur of notaris, noch eenig niet rechterlijk ambt bekleeden, waaraan eene vaste wedde of andere bezoldiging is verbonden. Zij kunnen niet zijn zaakgelastigden, executeurs, voogden of curators van per- sonen, die hun verder dan in den derden graad van bloedverwant- schap of zwagerschap bestaan, tenzij de Gouverneur-Generaal daar- toe, om bijzondere redenen, vergunning hebbe gegeven. Zij mo<>en geen handel drijven, noch rechtstreeks of zijdelings betrokken zijn' in dien van anderen of in eenige concessie of onderneming van welken aard ook, op Nederlandsch-Indië betrekking hebbende of aldaar ge- vestigd. (R.R. 19; Ov. 69; B.W. 379; Rv. 34; Sv. 156.)

(2) De Gouverneur-Generaal kan, op voordracht van het Hoog- Gerechtshof, aan de Substituut-Griffiers tijdelijk opdragen de waar- neming der functiën van advocaat, procureur of notaris, ter plaatse waar het rechterlijk college, waarbij zij behooren, gezeteld is CR O

185v.; Not. 10; R.R. 19.)

(3) (St. 1914 no. 317, art. I, 3°.) De verbodsbepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op de Leden der Inlandsche rechtbanken.

10. (1) De rechterlijke ambtenaren zullen tevens mogen zijn leden van de commissiën van openbaar onderwijs en van alle andere bijzondere en openbare inrichtingen, wanneer die betrekkingen niet als eigenlijk bezoldigde ambten kunnen worden beschouwd. (R.R.

(2) In geval van twijfel of eenige betrekking van laatstgenoem- den aard met de rechterlijke bestaanbaar zij, zal zulks door den Gouverneur-Generaal worden beslist. (Bb. 2035.)

11. (1) (St. 1901 no. 15, art. I, C, jo. no. 273.) Bloedverwanten of aanverwanten, tot den derden graad ingesloten, .kunnen, zonder dispensatie van den Gouverneur-Generaal, niet te zamen zijn Raads- lieeren, rechters, ambtenaren van .het Openbaar Ministerie of Grif- fiers in, bij of van hetzelfde rechterlijke college of gerecht

(2) Indien de zwagerschap eerst mocht zijn ontstaan' na de be- noeming zal degene, die dezelve heeft aangegaan, zijn ambt niet kunnen blijven behouden, zonder vergunning van den Gouverneur-

Generaal. (R.O. 35; R.R. 8; B.W. 290v.) vjuuverneui ,, @) Deze bepalingen zijn niet toepasselijk op de Substituut-

Griffiers. (R.O. 22.)

12. (St. 1901 no. 15, art. I, D, jo. no. 273.) De bepalingen Van het voorgaande artikel zijn mede niet van toepassing op de Leden

1) Zie voor de eedsregeling Staatsblad 1920 no. 69. (Bijlage V I I I ) .

(15)

9 der Inlandsche rechtbanken en op de Inlandsche-rechterlijke ambte-

naren, doch daarop zal bij het doen van aanbevelingen en benoe- mingen zoo veel mogelijk worden gelet.

13. (1) (St. 1917 no. 555, art. 1, 1°, jo. 1918 no. 171.) De bij dit Reglement genoemde rechterlijke ambtenaren en rechters zullen, alvorens in bediening te treden, den navolgenden eed of belofte af- leggen:

„Ik zweer (beloof) dat ik houw en getrouw zal zijn aan den

„Koning en den Gouverneur-Generaal van Ncderlandsch-Indië, als

„des Konings vertegenwoordiger; dat ik middellijk noch onmiddellijk,

„onder welken naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner

„aanstelling, aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of be-

„loofd, noch zal geven of beloven; dat ik nimmer eenige giften of

„geschenken zal aannemen of ontvangen van eenigen persoon, welken

„ik weet of vermoed eenig rechtsgeding of eentge zaak te hebben

„of te zullen krijgen, in welke mijne ambtsverrichtingen zouden

„kunnen te pas komen; dat ik voorts mijn post met eerlijkheid, nauw- gezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van persoon, zal w,aar-

„nemen en mij in de uitoefening mijner bediening zal gedragen, zoo

„als een braaf en eerlijk rechterlijk ambtenaar (rechter) betaamt "

(R.O. 14, 113v.; R.R. 1, 119; Ov. 6; A.B. 14.) i)

(2) (St. 1901 no. 15, art. 1, E, jo. no. 273.) Indien van twee rechterlijke bedieningen eene als bijkomende bediening aan de andere verbonden is, wordt volstaan met 'den ambtseed bij de aan- vaarding der bediening, waaraan de uitoefening der bijkomende be-

diening verknocht is. / (3) (St. 1:901 no. 15, art. 1, E. jo. no. 273.) Hetzelfde geldt in

de bijzondere gevallen, dat aan eene administratieve bediening de uitoefening van rechterlijke functiën wordt verbonden. (R.O. 113v.) 14. (1) De eed (belofte) wordt door de benoemden, die te Batavia aanwezig zijn, afgelegd ki handen van den Gouverneur- Generaal, of van .een ambtenaar door denzelven daartoe gemachtigd en door hen, die zich elders bevinden, in handen van den ambtenaar' met het hoogste administratief gezag bekleed ter plaatse, waar de benoemde zich moet vestigen. (R.R. 67v.; 119; Ov. 103- Bb 810

1706.)

(2) De Substituut-Griffiers 'leggen den eed (belofte) af in han- den van den President, in een openbare terechtzitting van het col- lege, waarbij zij zijn aangesteld. (R.O. 13; R.R. 119.)

14a. (1) (St. 1920 no. 346, art. I, 1°, jo. no. 508, 3°.) Behoudens het bepaalde m het tweede lid genieten gegradueerde rechterlijke ambtenaren, ongeacht het door hen bekleede ambt, eene bezoldiging naar gelang van den doorgebrachten diensttijd, volgens door den Gouverneur-Generaal te stellen regels. 2)

(2) Gegradueerden, die een keuze-ambt als bedoeld in artikel 16 bekleeden, genieten de voor dat ambt vastgestelde bezoldiging of zooveel meer als hun volgens de in het vorig lid bedoelde rebels

naar hun diensttijd toekomt. ö

l\ ^ -e Vïï>-1.', d e e e d s r eselinsr Staatsblad 1920 no. 69. (Bijlage VIII).

2) Zie: Bijiage V.

(16)

Î4b. (St. 1920 no. 346, art. I, 1°, jo. no. 508, 3°.) De rechterlijke ambten, welke niet behooren tot die, bedoeld in het tweede lid van het vorig artikel, worden door den Gouverneur-Generaal, na raad- pleking van het Hoog-Gerechtshof en den Raad van Nederlandsch- Indië, naar hunne belangrijkheid in groepen gerangschikt. *)

15. (1) (St. 1920 no. 346, art. I, 2°, jo. no. 508 3°.) Gegradu- eerden worden bij hunne benoeming tot een ambt bij de rechterlijke macht op de ranglijst van de gegradueerde rechterlijke ambtenaren geplaatst onmiddellijk na dengene, die van de tot een ambt derzelfde groep benoemden het laagst op de ranglijst staat.

(2) (St. 1920 no. 346, art. I, 2°, jo. no. 508, 3°.) Bij benoeming dadelijk tot een keuze-ambt wordt de benoemde gerangschikt onmiddellijk na dengene, die van de tot een keuze-ambt met gelijke bezoldiging of, indien een gelijke bezoldiging niet bestaat, met de dichtstbijkomende hoogere bezoldiging benoemden het laagst op de ranglijst' staat.

(3) (St. 1920 no. 346, art. I, 2°, Jo. no. 508, 3°.) Zij die op den- zelfden dag tot ambten derzelfde groep of tot gelijk bezoldigde keuze-ambten worden benoemd, worden gerangschikt naar het nummer der benoemingsbesluiten; in geval van benoeming bij éénzelfde besluit geschiedt de rangschikking naar de volgorde, waarin zij in het besluit 'genoemd worden. !

(4) (St. 1905 no. 37, art. II, jo. 1906 no. 118.) Hij die 's Lands dienst verlaat of een ander dan een rechterlijk ambt aanvaardt, wordt van de ranglijst geschrapt.

(5) (St. 1905 no. 37, art. II, jo. 1906 no. 118.) De ranglijst is openbaar. Bezwaren tegen de rangschikking kunnen slechts worden gemaakt op grond van verkeerde toepassing of schending van dit artikel en worden, op schriftelijk Verzoek der belanghebbenden, door

het Hoog-Gerechtshof beslist. 2) ï

16 (1) (St. 1920 no. 346, art. I, 3°, jo. no. , 508, 3°.) Indien het ambt openvalt van Vice-President of Lid van het Hoog-Gerechts- hof, van President van één der Raden van Justitie, van Vice-President van één der Raden van Justitie op Java, van Voorzitter van één der Landraden te Batavia, Semarang of Soerabaja, van Procureur- Generaal of Advocaat-Generaal bij het Hoog-Gerechtshof of van Officier van Justitie bij één der Raden van Justitie, wordt in de vacature voorzien, of door benoeming bij keuze uit de gegradueerde rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat bij gelijke geschikt- heid voor het opengevallen ambt de ranglijst den doorslag geeft, of door benoeming buiten de ranglijst. (RO. 15.)

1) Zie voor die indeeling in groepen : Bijlage IV.

2) De in het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in Nederlandsch-Iridië voor gegradueerde Europeesche rechterlijke ambtenaren gegeven voor- schriften zijn toepasselijk op de tot eenig rechterlijk ambt benoemde Inlanclsche ambte naren, die in het bezft zijn van het diploma van het met gunstig o-evol«- af^ele«*!

eindexamen aan de Opleidingsschool voor Inlandsche rechtskundigen Deze resrel liidt u i t z c r r i e ï i r g vce^zcoVeel E'tangaat de aj-tUïe'en 15 en 16.

Deze Inlandsche rechtskundigen kunnen bij de Landraden de betrekkingen hekWderr van Adjunct-Griffier, Lid, Ondervoorzitter en Voorzitter. R Dekleederr

De verbodsbepalingen van artikel 9 en de bepalingen van artikel 11 R . 0 zijn ook wanneer zij Lid van een Landraad zijn, op hen van toepassing (Staatsblad' ' 1915

no. 369, a r t . I ) , '

(17)

HOOFDSTUK I.

(2) De benoeming van gegradueerde rechterlijke ambtenaren tot ambten eener hooger gerangschikte groep'geschiedt, behoudens de voorwaarde van geschiktheid voor het te vervullen ambt, naar de ranglijst. *)

17. (1 ) (St. 1907 no 363 en 1920 no 346, art. I, 4°, jo. no. 590, 1°.) Wanneer eene plaats van Vice-President van het Hoog-Gerechtshof openvalt en geene herbenoeming in vorigen rang krachtens de bepalingen van het Reglement op het beleid der Regeering- van Nederlandsch-Indië moet plaats hebben, zenden de President, de Procureur-Generaal en de andere Vice-President tot hare vervuiling eene met redenen omkleede aanbeveling aan den Gouverneur- Generaal.

(2) (St. 1907 no. 393 en 1920 no. 346, art. I, 4°, jo. no. 590 1°.) Wanneer eene plaats van Lid van diet Hoog-Gerechtshof openvalt en geene herbenoeming in vorigen rang krachtens de bepalingen van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch- Indië moet plaats hebben, zoomede wanneer eene plaats openvalt van President, Vice-President of Lid van een Raad van justitie, dan wel van rechtskundig Voorzitter of Vice-President eener Inlandsche rechtbank, 'of van rechtskundig Residentierechter, zenden de Pre- sident, de Procureur-Generaal en de Vice-Presidenten van het Hoog- Gerechtshof eene met redenen omkleede aanbeveling aan den Gouverneur-Generaal.

(3) (St. 1907 no. 393.) Wanneer de plaats van Procureur-Generaal openvalt, zendt de President van het Hoog-Gerechtshof tot hare vervulling eene met redenen omkleede aanbeveling aan den Gou- verneur-Generaal.

(4) (St. 1907 no 393 en 1920 no. 34,5, art. I, 4° jo. no. 590, 1°.) De ambtenaar, die bij belet, afwezigheid of ontstentenis den President, den Procureur-Generaal of één der Vice-Presidenten van het Hoog-Gerechtshof vervangt, neemt geen deel aan het opmaken der aanbeveling voor de vervulling eener in het eerste of tweede lid bedoelde betrekking, hooger bezoldigd dan de zijne. De ambte- naar, die den President vervangt, doet geen aanbeveling voor de vervulling der betrekking van Procureur-Generaal.

(5) (St. 1907 no. 393.) Wanneer bij het openvallen der in het eerste en derde lid bedoelde plaatsen ingevolge het vierde lid geen aanbeveling kan worden gedaan, wordt zonder aanbeveling tot de benoeming overgegaan..

(6) (St. 1920 no. 346, art. I, 4° jo. no. 590, 1°.) De aanbevelingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden opgemaakt bij volstrekte meerderheid van stemmen; wordt geen volstrekte meerderheid verkregen, dan wordt de candidaat aanbevolen, die de meeste stemmen heeft verkregen; bij staking van stemmen heeft de President een beslissende stem.

(7) (St. 1907 no. 393.) Ten aanzien van eene openvallende plaats in het openbaar Ministerie bij de Europeesche rechterlijke Colleges

1) Zie Staatsblad 1905 no. 37, art. I I I .

2) Zie voor Inlandsche rechtskundigen de desbetreffende noot bij artikel 15.

(18)

zendt de Procureur-Generaal tot hare vervulling eene met redenen om'kleede aanbeveling aan den Gouverneur-Generaal.

(8) (St. 1907 no. 393.) Wanneer eene plaats van Griffier van een Buropeesch rechterlijk College openvalt, zendt de President van dat College tot hare vervulling een met redenen omkleede aanbeve- ling aan den Gouverneur-Generaal.

(9) (St. 1907 no. 393.) Voor eene opengevallen plaats worden ten minste twee personen aanbevolen.

(10) (St. 1907 no. 393.) De aanbevelingen worden ingediend door tusschenkomst van den Directeur van Justitie en, zoo er ingewonnen adviezen zijn, worden die daarbij overgelegd.

(11) (St. 1920 no. 346, art. I, 4°, jo. no. 508, 3°.) De in artikel 18 bedoelde, niet met bevordering gepaard gaande benoeming tot een ander I rechterlijk ambt in het belang van 's Lands dienst, geschiedt niet dan op voorstel of na raadpleging van het Hoog- Gerechtshof.

18. (1) (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.) De gegradueerde rechterlijke ambtenaren met uitzondering van den President, de Vice-Presidenten en de Raadsheeren van het Hoog-Gerechtshof'van Nederlandsch-Indië, worden eervol uit hun ambt ontslagen:

a. wanneer zij den leeftijd van 65 jaren hebben bereikt;

b. wanneer zij onder curateele zijn gesteld;

c. bij gebleken ongeschiktheid voor het bekleede ambt

(2) (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.) Ook kunnen zij eervol uit hun ambt ontslagen worden wegens geringe vergrijpen tegen de waardigheid van het ambt en ambtelijke verzuimen, zoomede wegens andere redenen van Staatsbelang.

(3) (St. 1920 no. 346, art. I, 5°, jo. no. 508, 3°.) Buiten de in het eerste en tweede lid van dit artikel genoemde gevallen kan alleen ontslag uit het ambt worden verleend op eigen verzoek. Ook benoe- ming tot een ander rechterlijk ambt, welke niet (met bevordering gepaard gaat, geschiedt alleen op eigen verzoek dan wel in het belang van 's Lands dienst (R.O. 17.)

(4) (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.) In het geval, in het eerste lid, sub a, bedoeld, brengt het ontslag uit het ambt eervol ontslag uit 's Lands dienst mede. In de gevallen, in het eerste lid, sub b en c bedoeld, kan de uit het ambt ontslagene tevens eervol uit 's Lands dienst ontslagen of op non-activiteit met wachtgeld gesteld worden.

In het geval, bedoeld in het tweede lid, wordt de uit het ambt ontslagene gelijktijdig tot een ander — al dan niet rechterlijk — ambt benoemd of op non-activiteit met wachtgeld gesteld

(5) (St. 1901 no. 201, art. II, jo.no. 270.) In het eerste geval in het eerste lid sub b bedoeld, wordt het ontslag uit 's Lands 'dienst in het geval, in het eerste lid sub c bedoeld, wordt het ontslao- uit het ambt en uit 's Lands dienst, in het geval, in het tweede lid bedoeld, wordt het ontslag uit het ambt niet verleend dan op voorstel of na raadpleging van het Hoog-Gerechtshof, dat vooraf den betrokken ambtenaar in de gelegenheid stelt om zijne verdediging

vóór te dragen. fe

19. (1) (St. 1920 no. 346, art. I, I6°, jo. no. 508, 3°.) Onder bevordering wordt verstaan benoeming tot een in een hoogere groep

(19)

gerangschikt ambt en benoeming tot een keuze-ambt, indien deze verhooging van 'bezoldiging voor den benoemde medebrengt.

(2) Geene bevordering vindt plaats van den ambtenaar:

1° die buitenlandsch verlof'geniet;

2° die verzocht heeft daarvoor niet in aanmerking te komen — zoo- lang zonder bezwaar aan dat verzoek kan worden voldaan;

3° die op eigen verzoek.buiten bezwaar van den Lande op non- activiteit is gesteld, en, voor bevordering in aanmerking komende, de non-activiteit wenscht te zien bestendigd — indien tegen de vervulling van 'dien wensch geen bezwaar bestaat;

4° aan wien met ontslag uit zijn ambt, in het belang van 's Lands dienst werkzaamheden zijn opgedragen — zoolang die opdracht

duurt. i 20. (1) (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.) De gegradueerde

rechterlijke ambtenaren met uitzondering van den President, de Vice-Presidenten en de Raadsheeren van het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië, kunnen op voorstel of na raadpleging van het Hoog-Gerechtshof, dat den betrokken ambtenaar vooraf in de gele- genheid stelt om zijn verdediging schriftelijk vóór te dragen, slechts uit hun ambt worden ontzet:

a. (St. 1917 no. 497, art. 9, a, jo. no. 645.) Wanneer zij wegens misdrijf of wegens overtreding van de bepalingen betreffende 's Lands middelen en pachten tot hechtenis of tot eene zwaardere straf zijn »veroordeeld;

b. (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.) Wanneer zij verklaard zijn in staat van faillissement of kenlijk onvermogen of wegens schulden zijn gegijzeld; .

c. (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.) Wegens wangedrag of onzedelijkheid of bij voortdurende achteloosheid in de waarne- ming van hun ambt;

d. (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.)'Wegens overtreding der verbodsbepalingen van de artikelen 9, 21, 37 of 41.

(2) (St. 1901 no. 201, art. II, jo.no. 270.) 'Overtreding van de bepalingen onder d vermeld, kan alleen dàn grond tot ontzetting opleveren, wanneer de overtreder reeds voor gelijke overtreding is gewaarschuwd.

(3) (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.) In de gevallen, sub a, b en c bedoeld, brengt ontzetting uit het ambt ontslag uit 's Lands dienst mede; in de gevallen, sub d bedoeld, kan, op voorstel of na raadpleging van het Hoog-Gerechtshof, ontslag uit 's Lands dienst, al dan niet' eervol, daaraan worden verbonden.

20a. (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.) (1) Wanneer tegen een gegradueerd rechterlijk ambtenaar — met uitzondering van den President, de Vice-Presidenten en de Raadsheeren van het Hoog- Gerechtshof van Nederlandsch-Indië— hetzij een bevel tot gevangen- neming of gevangenhouding, hetzij machtiging tot opneming in een huis van bewaring of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen is verleend of op hem lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt hij daar- door in zijn ambt geschorst.

(20)

(2) Wanneer tegen een ambtenaar, als bedoeld in het vorige lid, rechtsingang zonder bevel van gevangenneming of gevangenhouding is verleend, of uit een administratief onderzoek, ingesteld wegens een der redenen, bedoeld in artikel 18, eerste lid sub c, en 20, ge- wichtige bezwaren zijn gebleken, kan de Gouverneur-Generaal, na raadpleging van den President van het Hoog-Gerechtshof, hem in zijn ambt schorsen.

(3) De schorsing wordt door den Gouverneur-Generaal niet op- geheven dan na raadpleging van den President van het Hoog- Gerechtshof.

(4) De schorsing brengt mede. dat de betrokkene op wachtgeld wordt gesteld.

(5) Heeft de schorsing plaats gehad wegens eene strafrechtelijke vervolging, welke niet tot veroordeeling tot straf heeft geleid of naar aanleiding van een administratief onderzoek, dat noch tot ontslag, noch tot ontzetting uit het ambt heeft geleid, dan wordt den ambte- naar uitbetaald het verschil tusschen het sedert die schorsing genoten wachtgeld en hetgeen hij zonder die schorsing als activiteitstracte- ment zou hebben genoten.

20b. (St. 1901, no. 21, art. II, jo. no. 270, en 1917 no. 497, art.

9, b, jo. no. 645.) (1) De niet gegradueerde Europeesche rechter- lijke ambtenaren en de Inlandsche rechterlijke ambtenaren kunnen wegens veroordeeling ter zake van misdrijf of van overtreding van de bepalingen betreffende 's Lands middelen en pachten tot hech- tenis of tot eene zwaardere straf, wegens het verklaard zijn in staat van faillissement of .kenlijk onvermogen, dan wel het ondergaan van lijfsdwang of wegens wangedrag of onzedelijkheid, of bij voortdu- rende achteloosheid in de w.aarneming hunner bediening niet uit hun ambt worden ontzet dan op voordracht of na raadpleging van het Hoog-Gerechtshof en nadat zij door dit College in de gelegen- heid zijn gesteld om hunne verdediging vóór te dragen

(2) (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.) Zij kunnen wegens dezelfde redenen of wegens het feit dat tegen hen rechtsingang ver- leend is, niet in hun ambt worden geschorst dan op voordracht of na raadpleging van het Hoog-Gerechtshof en nadat zij door dit College in de gelegenheid zijn gesteld om hunne verdediging vóór te dragen.

20c. (1) (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.) De Presidenten van de Europeesche rechterlijke colleges zijn bevoegd om aan de Vice-Presidenten, Leden, Griffiers en Substituut-Griffiers van het college, die d e waardigheid van hun ambt verwaarloozen of zich schuldig maken aan achteloosheid in de waarneming van het ambt of aan overtreding der verbodsbepalingen van de artikelen 9, 21, 37 of 41, na hen te hebben gehoord, de noodige schriftelijke waar- schuwing te geven. De Presidenten der Raden van Justite doen ten spoedigste een afschrift daarvan toekomen ;aan den President van het Hoog-Gerechtshof, bij wien, binnen veertien dagen na uitreiking der waarschuwing door den Griffier van den Raad van Justitie, in beroep kan worden gekomen. De bekrachtiging of tenietdoeriing wordt den betrokken ambtenaar en den (President van den Raad van Justitie bij Griffiersmissive medegedeeld.

(21)

15 (2) (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270 en 1914 no. 317, art.

I, 6°.) Gelijke bevoegdheid tot schriftelijke waarschuwing heeft de Procureur-Generaal ten aanzien van de Europeesche ambtenaren van het Openbaar Ministerie en de President van het Hoog-Gerechtshof ten aanzien van de Presidenten der Raden van Justitie, van de rechts- kundige Voorzitters der Inlandsche rechtbanken, van de rechtskundige Pesidentierechters en van de Landrechters.

(3) (St. 1901 no. 201, art. II, jo. no. 270.) De waarschuwingen, door den Procureur-Generaal gedaan, worden door hem, de overige waarschuwingen door den Griffier van het Hoog-Gerechtshof in een daartoe bestemd register aangeteekend. In dit register worden mede aangeteekend de 'schorsingen en de, ingevolge besluit van de ver- gadering van President, Vice-Presidenten van- en Procureur-Generaal bij het Hoog-Gerechtshof, daartoe aangewezen ernstige terechtwij- zingen, welke eene van 's Hofs kamers of een in revisie rechtspre- kende Raad van Justitie aan rechterlijke ambtenaren doet toekomen.

21. (1) (St. 1901 no. 15, art. I, F, jo. no. 273 en (1920 no. 683, art. 1, a.) De Europeesche rechterlijke ambtenaren hebben hun vast en voortdurend verblijf binnen vijf paal van de plaats, waar het gebouw, voor de terechtzittingen bestemd, gelegen is, en, voorzoover zij aan meer dan één college of gerecht verbonden zijn, ter plaatse, door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen, binnen denzelfden af- stand van het gebouw.

(2) (St. 1920 no. 683, art. 1, b.) De Landrechters en hunne Fiscaal-Griffiers moeten hunne woonplaats vestigen op zoodanige plaats binnen hun ressort, als door den Gouverneur-Generaal zal worden aangewezen. :

(3) (St. 1920 no. 683, art. 1, b.) De Gouverneur-Generaal is in bijzondere gevallen bevoegd om aan de in dit artikel bedoelde ambtenaren te vergunnen buiten de hun daarin aangewezen grens te wonen.

22. (1) (St. 1914 no. 317, art. 1, 8°.) Ieder rechterlijke ambte- naar kan, ook zonder daartoe bekomen verlof, zich van zijn vast en voortdurend verblijf, of, voorzooveel'betreft den Landrechter en den Fiscaal-Griffier, buiten zijn ressort, verwijderen, mits, en dit zelfs in den tijd der vacantiën, niet langer dan drie dagen.

(2) (St. 1920 no. 34,6, art. I, 7°.) Verloven van ten hoogste drie maanden, met inbegrip van verlengingen, kunnen op Java en Madura worden verleend:

door de Hoofden van gewestelijk bestuur aan de Inlandsche Offi- cieren van Justitie;

door den Procureur-Generaal aan de rechterlijke ; ambtenaren, werkzaamheden bij de Parketten en het Hoofdparket;

door de Presidenten van rechterlijke colleges en door de alleen- rechtsprekende rechters aan alle andere in of bij hun college of gerecht werkzame rechterlijke ambtenaren;

door den President van het Hoog-Gerechtshof aan de Presidenten van rechterlijke colleges en aan de alleen rechtsprekende rechters.

(3) (St. 1901 no. 15, art. 1, F, jo. no. 273.) Alle andere verloven worden door den Gouverneur-Generaal verleend.

(22)

(4) (St. 1901 no. 15, art. 1, F, Jo. no. 273.) De rechterlijke amb- tenaren, die gebruik maken van de hun bij het eerste lid verleende bevoegdheid, blijven aansprakelijk voor de 'nadeelen, die uit hunne afwezigheid voor den dienst der Justitie mochten voortvloeien.

23. (St. 1901 no. 15, art. 1, F. Jo. no. 273.) De bepalingen van artikel 22 zijn niet 'toepasselijk op de rechterlijke ambte- naren, die als zoodanig of uit anderen hoofde geene vaste bezoldiging van den Lande genieten, noch op degenen, die eene admi- nistratieve bediening bekleeden, waaraan de uitoefening van rechter- lijke functiën wordt verbonden.. Zij moeten echter steeds van hun voornemen om zich te verwijderen intijds kennis geven aan den Voorzitter van het college, waartoe zij behooren of aan 'den rechter, bij wien zij fungeeren.

24. Bij het Hoog-Gerechtshof en de Raden van Justitie zijn jaar- lijks vaste vacantiën, de ééne aanvangende met den laatsten Zaterdag vóór Kerstmis en eindigende met den tweeden Maandag in Januari, de andere beginnende met den eersten Zaterdag in juli en eindigende met den tweeden Maandag in Augustus; voorts nog van Paschen en Pinksteren tot op en met den eersten na die feesten volgenden Woensdag (R.O. 25.)

25. (1) Er zullen gedurende de vacantiën ten minste drie Leden van de Raden van Justitie in dienst blijven, ten einde de zaken, die spoed vereischen of de werkzaamheden, welke door commissarissen te verrichten zijn en geen uitsel kunnen lijden, af te doen.

(2) Van de Leden van het Hoog-Gerechtshof mogen, zelfs in den tijd der vacantiën, niet meer dan twee gelijktijdig met verlof afwezig zijn.

(3) Voor de behandeling van strafzaken heeft geene vacantie plaats (R.O. 24.)

26. (1) De verschillende rechterlijke collégien houden zitting in de hoofdplaats van hun rechtsgebied.

(2) De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, wanneer gewichtige redenen het noodzakelijk doen voorkomen, tot de behandeling en afdoening eener bijzondere zaak, de zittingen van het Hoog-Ge- rechtshof, of van eenig ander rechterlijk college, op eene andere plaats van deszelfs rechtsgebied te doen houden, de machtiging daar- toe, op voordracht of na raadpleging van het Hoog-Gerechtshof, te verkenen. (R.O. 90, 108, 116 bis.)

27. !) Er wordt alom in Nedeiiandsch-Indië recht gesproken in naam en van wege den Koning (G. 149; R.R. 74; Rv. 435; Sv. 416;

Inl. R. 421.) 2)

28. (1) De vonnissen van het Hoog-Gerechtshof worden arresten genoemd. (R.O. 158.)

1) Dit artikel is lajs vervallen te beschouwen met het oog op R.R. a r t . 74.

2) Zie hierbij: 'Staatsblad 1 8 i )l r o- 1 8 8-

(23)

17 (2) (St. 1901 no. 124, art. 1, a, jo. no. 269.) De arresten en vonnissen, gewezen met een ander, of waar geen vast getal is aan- gegeven, met een minder getal rechters, dan in dit Reglement is be- paald, zijn nietig.

(3) (St. 1,901 no. 124, art. 1, a, jo. no. 269.) Telkens wanneer een vast getal rechters wordt aangegeven, is de Voorzitter, of die dezen vervangt, daaronder begrepen. (R.O. 92, 101, 121, 154; Rv. 61.)

29. (1) In alle, zoowel burgerlijke, als strafzaken, wordt het rechtsgeding, op de terechtzittingen, in het openbaar gehouden, tenzij bij de wettelijke bepalingen anders mocht zijn vastgesteld, of de rechter, om gewichtige redenen in het proces-verbaal of de notulen der zitting te vermelden, mocht bevelen, dat de terechtzitting geheel of gedeeltelijk met geslotene deuren zal plaats hebben. (R.0 4 31 131, 161; R.R. 91; Rv. 22; Sv. 126, 266.)

(2) Met uitzondering der beslissingen in revisie van strafzaken en der beschikkingen op eenvoudige verzoekschriften, worden alle arresten en vonnissen door den rechter in het openbaar uitgesproken.

(B.W. 43; Rv. 64, 209, 837; Sv. 183, 323; R. 183, 309.)

30. (1) Alle arresten en vonnissen moeten de gronden inhouden, waarop zij berusten, en daarenboven in strafzaken het misdrijf of de overtreding uitdrukken.

(2) In de arresten en vonnissen, die op stellige wettelijke be- palingen zijn gegrond, moeten deze vermeld worden. (R.O. 31; R.R.

91; Rv. 61; Sv. 174; I.R. 312; Bb. 2698.) i)

31. (St. 1919 no. 10 art. I, 1°, jo. 1920 no. 498.) De bepalingen van de beide vóórgaande artikelen moeten op straffe van nietigheid worden in acht genomen. Echter heeft niet-nakoming van de voor- schriften van artikel 30 in een aan revisie onderworpen vonnis geen nietigheid ten gevolge en zijn deze voorschriften niet verbindende voor de Inlandsche gerechten en Inlandsche rechtbanken, welke door een niet rechtskundigen ambtenaar worden voorgezeten. (R.R. 9 1 ; Bb. 1006.)

32. (1) Alle rechterlijke collégien zijn verplicht om bericht, con- sideration en advies te geven, wanneer zulks door of van wege den Gouverneur-Generaal wordt gevraagd. (B.W. 274; R.R. 34, 52v.)

(2) Indien nochtans de zaak, waaromtrent bericht, consideratiën en advies zijn gevraagd, bereids aan de daartoe aangezochte rechter- lijke autoriteit ter beslissing is onderworpen, of het te voorzien is dat zulks zal geschieden, kan die autoriteit volstaan met het geven van eenvoudig bericht. (R.O. 33, 56, 157; Rv. 35, 4°.)

33. De rechterlijke collégien en ambtenaren zijn onderling ver- plicht aan letteren-requisitoriaal, ten dienste der Justitie, wettig ge- volg te geven. (R.O. 32, 257; B.W. 1944; K. 13; Rv. 190, 204, 233;

Sv. 57v.; I.R. 146.)

1) Dit artikel is als vervallen t e beschouwen met het ooff op R.R. a r t . 91.

2

(24)

34. (1) In alle gevallen, waarin de wettelijke bepalingen de be- noeming van Raadsheeren- of Rechters-Commissarissen of 'rappor- teurs vorderen, en geene andere wijze van benoeming voorschrijven, geschiedt deze door den President.

(2) De Presidenten zijn buitendien bevoegd om, telkens wan- neer zij dit dienstig oordeelen, een rapporteur te benoemen. (R.O.

35v.; Rv. 190, 198, 232, 365, 902; Sv. 41v., 192, 287, 321.)

35. Geen lid van eenig rechterlijk college zal tot commissaris of tot rapporteur worden benoemd in eene zaak, in welke een zijner bloedverwanten of aanverwanten, tot den derden graad ingesloten, als advocaat of procureur wefkzaam is of geweest is. (R.O. 34, 44;

B.W. 290v.; LR. 414; Rv. 35; Sv. 268, 1°.)

36. De gevallen, waarin rechterlijke ambtenaren kunnen gewraakt worden of zich mogen verschoonen, worden geregeld bij de wette- lijke bepalingen op de burgerlijke rechtspleging en op de strafvor- dering. (R.O. 44; R.R. 75; Rv. 35v.; Sv. 268v., 276; LR. 414.)

37. (St. 1901 no. 201, art. Ill, jo. no. 270.) (1) Geen rechter mag in een geschil, dat voor hem aanhangig is, of waarvan hij redelijker wijze moest vermoeden, dat het voor hem aanhangig kan worden, rechtstreeks of zijdelings, aan partijen of hare advocaten of procu- reurs raad geven of hulp bieden, tenzij hem dit bij algemeene ver- ordening is opgedragen. (B.W. 1468; Rv. 34, 35, 4°, 37.)

(2) Deze bepaling is mede toepasselijk op de ambtenaren van het Openbaar Ministerie, mitsgaders op de Griffiers en de Subsiti- tuut-Griffiers, met betrekking tot alle zaken, waarin zij ambtshalve werkzaam moeten of kunnen zijn. (R.O. 55, 63; R.O. 55, 63; Rw.

322.)

38. De Leden der rechterlijke collégien, die met personeele com- missiën zijn beiast, zorgen dat zij de daaruit voortvloeiende werk- zaamheden op zoodanigen tijd verrichten, dat daardoor in de afdoe- ning van de bij het college aanhangige zaken geene verhindering of vertraging worde veroorzaakt.

39. (St. 1901 no. 201, art. IV, jo. no. 270.) (1) In alle bij de rechterlijke colleges behandeld wordende zaken doet de President hoofdelijk omvraag, beginnende metiden commissaris of rapporteur, en vervolgens aan de verdere Leden, van den jongste als Lid van het College tot den oudste; de President brengt het laatst zijn advies uit Ieder lid is verplicht om zijn gevoelen met redenen te omkleeden.

(R.O. 34; R.R. 91.)

(2) Ter bepaling van den ouderdom van het lidmaatschap van Europeesche rechterlijke colleges wordt de vroegere diensttijd in denzelfden of in een hoogeren rang medegeteld bij dien sedert de laatste benoeming verstreken.

(3) Voorzooveel de Inlandsche rechtbanken betreft, wier Leden tot de Inlandsche of daarmede gelijkgestelde bevolking behooren, wordt de zaak bij de beraadslaging in omvraag gebracht naar volg- orde van den rang der Leden. Daartoe begint de President met

(25)

19 het Lid, hetwelk den laagsten, en eindigt met dat, hetwelk den hoogsten rang bekleedt. Bij gelijkheid in rang wordt degene, die het laatst tot het door hem bekleede ambt is benoemd, als laagste in rang beschouwd; in geval van twijfel of onzekerheid omtrent den rang beslist de President.

(4) Bij Inlandsche rechtbanken, waarin deels Europeanen of met hen gehjkgestelden, 'deels Inlanders of met hen gelijkgestelden als Lid zitting hebben, wordt eerst door laatstgenoemden, met inacht- neming van het derde lid, en daarna door eerstgenoemden, overeen- komstig het eerste lid advies uitgebracht.

(5) Een afwezend Lid kan zijn advies nóch door een zijner mede- Leden doen voordragen, nóch het schriftelijk indienen,'tenzij hij commissaris of rapporteur zijnde, wegens wettige redenen verhin- derd wordt om de beraadslagingen bij te wonen. In dat geval wordt zijn rapport of advies voorgelezen, maar niet bij het opnemen der stemmen of het opmaken van het besluit medegerekend.

40. Het besluit wordt opgemaakt bij volstrekte meerderheid van stemmen, en bij staking van stemmen:

in burgerlijke zaken, in eersten aanleg, ten voordeele van den verweerder; en in hooger beroep, revisie of cassatie ter be- krachtiging van de beklaagde uitspraak;

in straf zaken, steeds ten behoeve van den beklaagde.

41. (1) (St. 1901 »o. 201 art. V, jo. no. 270.) De rechterlijke ambtenaren zijn verplicht het geheim te bewaren omtrent de gevoe- lens, die in raadkamer ten aanzien van aldaar behandelde zaken zijn geuit. (R.O. 40, 42, 51.)

(2) Deze bepaling is mede van toepassing op de door de rechter- lijke collégien te raadplegen adviseurs, voorzoover deze, ingevolge de wettelijke bepalingen op de burgerlijke rechtspleging en op de strafvordering, bij de beraadslaging en de stemming kunnen tegen-

woordig zijn. (R.O. 7.) ö

42. Buiten de gevallen, waarin de wettelijke bepalingen zulks uit- drukkelijk voorschrijven, is het den rechters niet geoorloofd bij de notulen der vergadering aanteekening te doen houden van het ge- voelen, door hen vóór of tegen eene beslissing, van welken aard en over welk onderwerp ook, geuit, doch het staat hun vrij hun advies schriftelijk ter vergadering over te leggen, om door den Griffier in een daartoe afzonderlijk aan te leggen geheim register te worden opgenomen. (R.O. 41.)

43. (1) Alle arresten en vonnissen in strafzaken moeten door al de rechters, die over de zaak gezeten hebben, mitsgaders door den Griffier, worden onderteekend. (Sv. 174, 7°; LR. 312, 6 ° )

(2) De overige uitspraken en beschikkingen, notulen en proces- sen-verbaal van terechtzittingen, worden onderteekend door den

^resident, of het Lid, hetwelk dezen vervangt, en den Griffier De van het College uitgaande dienstbrieven, berichten, adviezen en rapporten worden door den President of het hem vervangende Lid

k"„d:%.o"T2

M6

t

Ê

Briœ

6

f

0//

^"'

door den Griffier ondertee

-

(26)

44. Buiten de bij de wettelijke bepalingen uitdrukkelijk voorziene gevallen, mag geen Lid van een rechterlijk College zich verschoonen of uitgesloten worden van de kennisneming van eenige zaak, of het deelnemen aan eenigerhande beraadslaging, noch een ambtenaar van het Openbaar Ministerie zich onthouden of uitgesloten worden van de uitoefening zijner functiën. (R.O. 36, 55; A.B. 23; Rv 35 37- Sv. 268v.; I.R. 414.)

45. (1) De rechterlijke collégien en gerechten bepalen vaste dagen voor hunne gewone terechtzittingen en vergaderingen; zij hou- den daarenboven zoo vele buitengewone zittingen en vergaderingen als de dienst der Justitie zal vereischen. De dagen en uren der ge- wone terechtzittingen worden, voorzooveel de Europeesche rechter- lijke collégien betreft, bekend gemaakt door aanplakking in de ge- hoorzaal en door aankondiging in het officieel nieuwsblad. (Ov. 105;

I.R. 93, 109, 238.)

(2) De daarin te maken veranderingen moeten, twee maanden vóórdat zij in werking worden gebracht, op dezelfde wijze wor- den bekend gemaakt. (R.O. 91.)

46. (1) De Presidenten der onderscheidene rechterlijke collégien zijn belast met de handhaving der orde bij de terechtzittingen en vergaderingen en met de leiding der beraadslagingen. De vonnissen worden door hen uitgesproken. (Rv. 22, 29, 61; Sv. 126, 161- IR 171, 183, 254v., 262, 309, 412v.)

(2) Zij hebben de bevoegdheid om, tenzij het eene zaak gelde, voor welker behandeling een bepaald getal rechters is aangewezen, te gelasten, dat al de Leden ter vergadering tegenwoordig zijn. (R.O.

28, 121, 154, 159; Sv. 66, 102, 114.)

47. De Presidenten bepalen de orde, waarin de zaken zullen wor- den behandeld, daarbij zorgende, dat die, welke spoed vereischen, en inzonderheid de strafzaken, het eerst worden afgedaan, en in het algemeen, dat aan ieder onvertogen recht geschiede. (Rv. 296.)

4;8. In zaken, waarin de stukken, volgens de wettelijke bepalingen, ter Griffie moeten worden opgezonden of nedergelegd, bepaalt de President (voorzooveel noodig) den tijd, gedurende welken zoowel de Raadsheeren of rechters, als de ambtenaren van het Openbaar Ministerie en de practizijns, daarvan inzage kunnen nemen. (Rv 140, 154, 158, 411.)

49. Alle brieven en andere stukken, aan de rechterlijke collégien gericht, wiorden door den President ontvangen en geopend, en, in de eerste vergadering, aan het College, of de betrokkene commis- sarissen medegedeeld of ter 'hand gesteld. (R.O. 33, 50, 157.)

50. De aan de rechterlijke collégien gerichte verzoekschriften worden door partijen of van harentwege ingeleverd bij den Presi- dent, of wel ter Griffie, om vandaar ten spoedigste aan den President te worden bezorgd.

(27)

Ned R O 51. ( S t .1901 no. 201, art. V, jo. no. 270.) De Presidenten der " 14.' verschillende rechterlijke colleges zijn in het bijzonder belast met

het houden van een nauwkeurig toezicht op de handelingen der Griffiers en Substituut-Griffiers. Zijn kunnen aan de Griffiers en a a n ' d e verdere ondergeschikte ambtenaren aangaande den dienst zoodanige bevelen geven, als zij vermeenen te behooren.

J2- (]) (s t- «OS «o. 209 en 1920 no. 346, art I, 8°, jo. no 7.

590, 1 .) In geval van belet, afwezigheid of ontstentenis, wordt de Président van het Hoog-Gerechtshof vervangen door den oudsten Vice-President en bij diens belet, afwezigheid of ontstentenis, door den anderen Vice-President; indien door belet, afwezigheid of ontstentenis geen Vice-President kan optreden, wordt het Voorzitterschap waar- genomen door het oudste Lid als zoodanig.

(2) (St. 1909 no. 209 en 1920 no. 346, art I, 8°, jo. no. 590 1° ) In geval van belet, afwezigheid of ontstentenis wordt een Vice- President van het Hoog-Gerechtshof vervangen door het oudste Lid als zoodanig der door hem voorgezeten Kamer.

(3) In geval van belet, afwezigheid of ontstentenis, wordt de President van den Raad van Justitie vervangen door den Vice-Pre- sident, en bij diens belet, afwezigheid of ontstentenis, door het oud- ste Lid als zoodanig, tenzij de Gouverneur-Generaal het noodig acht in de waarneming van het Voorzitterschap op andere wijze te voor- zien.

(4) De Presidenten der Europeesche rechterlijke colleges kunnen aan de Vice-Presidenten bepaalde gedeelten hunner werkzaamheden opgedragen en, wanneer het belang van den dienst !zulks vordert hun gelasten als Lid zitting te nemen.

53. (St. 1909 no. 209 en 1920 no. 346, art. I, 9°, jo. no. 590, 1°.) Ter bepaling van den ouderdom als Vice-President of als Lid van ee'h Europeesch rechterlijk College of van één zijner Kamers, wordt de vroegere diensttijd, in denzelfden of in een 'hoogeren rang, mede- geteld bij dien sedert de jongste benoeming verstreken.

54. (St. 1920 no. 786, art. I, 1°, jo. no. 787.) Het Openbaar Mi- 3 nisterie wordt bij de Europeesche collégien uitgeoefend:

T . bij het Hoog-Gerechtshof, door den Procureur-Generaal, of namens dezen, door Substituten, den titel voerende van Advocaat-Generaal,

2°. bij de Raden van Justitie, door de Officieren van Justitie, of, namens hen, door Substituut-Officieren, voorzoover die hun zijn toegevoegd. (R.O. 60v.)

55. (St. 1864 no. 52.) Het Openbaar Ministerie is bijzonderlijk 4 belast met de handhaving der wettelijke bepalingen en der besluiten

van het openbaar gezag; met de vervolging van alle misdrijven en overtredingen en met het doen uitvoeren van alle strafvonnissen i) Minimie ^aNSSa d, ^ " w V ?2 ,iS b e P a a I d d a t i n burgerlijke zaken het Openbaar wordt Vehoord ™eIte f M, e t,a l'e e n, ,b i j CW b te P i n c a s s a t i e i n z«n e conclusion Ä t e ° ° & « £ . * & * £ * £ ? tmS al!eCn t e g e n w o O T d i K is' ™ *» wet of het

(28)

Ned. R.O.

(R.O. 37, 44, 56v., 62, 66, 70, 116d, 116 octies, 144, 168, 170, 179v., 182; B.W. 65, 86v, 381, 435; Ov. 83; Rv. 322, 423; Sv. 338; Bb.

1884, 2240, 2414, 2702.)

56. (1) De ambtenaren van het Openbaar Ministerie zijn ver- 5.

plicht om de bevelen na te komen, welke hun, in hunne ambtsbe- trekking, d,oor of van wege den Gouverneur-Generaal zullen worden gegeven. (R.O. 5, 55, 57, 179v.)

(2) Zij zijn tevens gehouden, om, desgevorderd, den Gouver- neur-Generaal en de collégien, bij welke zij geplaatst zijn, met allen spoed te dienen van bericht, consideratiën en advies (R.O. 5, 32.) 57. De ambtenaren.van het Openbaar Ministerie zijn, behoudens het bepaalde bij de eerste zinsnede van het vóórgaande artikel, ver- plicht om gevolg te geven aan de bij hen inkomende klachten be- trekkelijk misdrijven en overtredingen; onverminderd hunne verplich- ting om ambtshalve te handelen, wanneer daartoe gronden bestaan.

(R.O. 62, 179; Sv. 6, 9v., 18.)

58. !) Zij zijn gehouden om in alle burgerlijke zaken waarin de belangen van den Lande betrokken zijn, die belangen op eene recht- matige wijze vóór te staan en te beschermen, met dien verstande nochtans dat niemand hierdoor van zijnen dagelijkschen rechter kan worden afgetrokken. *) (R.O. 56; Rv. 317, 318, 322; Bb. 2104, 3065.)

59. (1) De ambtenaren van het Openbaar Ministerie genieten geen ander aandeel ;of voordeel van eenige oonfiscatiën, boeten of breuken, dan bij de wettelijke bepalingen is vastgesteld en hun bij rechterlijke gewijsde of bij, ten overstaan van den rechter geslotene, transactie zal zijn toegekend. Zij mogen in geen geval tot het sluiten van zoodanige transactie overgaan, zonder daartoe door het be- voegd administratief gezag gemachtigd te zijn, noch gedoogen, dat zulks door hunne ondergeschikten geschiede; alles op verbeurte van hunne ambten en onverminderd de vervolging tot straf, wanneer daartoe termen bestaan.

1) Dit artikel is voorzooveel J a v a en Madoera betreft, ingetrokken bij Staatsblad 1874 no. 149, waarbij de Gouverneur-Generaal bevoegd wordt verklaard tot opdracht van 's Lands belangen in civiele gedingen aan speciaal daartoe aangewezen practizijns

(Landsadvocaten).

Zie voor de aanstelling van Landsadvocaten te Batavia, Semarang en Soerabaja en hunne verplichtingen: Staatsblad 1874 no.150.

2) Bij Staatsblad 1910 no. 446, artikel 1, zijn met buitenwerkingstelling van de besluiten in 3t. 1905 no. 499 en StV 1909 no. 547 de Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur bevoegd verklaard om, wanneer hun zulks noodig voorkomt, in alle burgerlijke zaken, waarbij het Landi belang heeft en welke zich voordoen l;n n e n het rechtsgebied der Raden van Justitie op de Buitenbezittingen, met uitzon- dering van de in a r t . 2 van het besluit bedoelde zaken den betrokken Officier van Justitie telkens de vereischte machtiging te ver!eenen om ingevolge art. R.O. hetzij eischender, hetzij verwerender wijze, 'als hoofdpartij of wel als gevoegde of tusschen- kcm.er.de partij voor het Land op te treden.

Gemeld artiket 2 verkiaart de in artikel 4 van St. 1879 no. 267 aangewezen ambtenaren voor de uitgifte van .de dwangschriften tot inning van belastingen, boeten en kosten bevoegd om binnen het rechtsgebied der Raden van Just'itïe op de Buitenbezittingen de. Officieren van Justitie te machtigen om bij de ten uitvoerlegging dier dwr.ngschriften voor het Land in rechten op te treden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Jheronimus Bosch, beter bekend als Jeroen Bosch, werd geboren in Aken en is getogen in Den Bosch aan de Markt in het 'groene' huis waar hij voor staat (nu is daar het winkeltje

De financieele bijstand van de Hooge Verdragsluitende Partijen zal worden verleend in den vorm van gewone waarborgen en bijzondere waarborgen, betrekking hebbende, gelijk hieronder

Allen, die zich zelven naar waarheid oordelen, zullen dit maar al te zeer bij zich zelven bevinden, dat zij bij zichzelven vertrouwen, rechtvaardig te zijn, en dat zij

Ook in het buitenland gaat het verhaal van seksueel delinquent Frank Van Den Bleeken, die toestemming heeft gekregen van Justitie om in een ziekenhuis euthanasie te krijgen,

9 Dat den Iber ) 't Is dickmaals de gewoonte onder d e Toeten dat fy me t een Rivier een heel Landtfchap beteeckene n , den Iber is een van de voornaamfte Rivieren van Sfangien,

!) Het Regeeringsvoorstel kreeg toen de gedaante, die men terugvindt in de artt. De Koning heeft het opperbestuur der koloniën en bezittingen vatl het Rijk in andere werelddeelen.

der eeuw volgen de Noorsche rijken, de Vereenigde Staten, Engeland, Frankrijk. Schoolwet-Van den Ende. De Overheid heeft haar medevoogdes, de kerk, weggeveegd; zij

zich echter bevinden in een maatschappij, gegrond op het kapi- talistisch stelsel, waarvan het individualistisch, atomistisch levens- beginsel ,,ieder voor zich&#34; in