HANDELSPOLITIEK
DOOR
PROF. DR. P. A. DIEPENHORST.
I.
Rechts tegen links stond het telkens, wanneer den laatsten tijd de vraag van de tariefsherziening in den politieken strijd werd betrokken.
Nog stierf niet weg het sombere geluid van de wanhoopskreet over "dure klompen en petten" door liberale en socialistische bestrijders van het Ministerie KUYPER aangeheven. Eén en onverdeeld keerde zich de linker- zijde tegen de plannen van Minister HARTE en die zelfde eensgezindheid kwam in 1913 bij de verwoede oppositie tegen Minister KOLKMAN'S tariefs- herziening aan den dag.
Zelfs in kalmer dagen werkte die antithese in het parlement door. Aan het onschuldige Sthoenenwetje durfde niet één afgevaardigde uit het linkerkamp zijn stem geven. Rechts tegen links werd in Tweede en Eerste Kamer de strijd over COLIjN'S Tariefwet in 1925 gestreden. De verzoe- nende stemmen uit het linkerkamp, die zich buiten de Kamer deden hooren, van PROF. TREUB, van den heer MAAS, van den heer DE KANTER in het Haagsch Maandblad vonden in ons parlement geen weerklank.
Het verschijnsel valt niet te loochenen, dat, wanneer de laatste jaren de handelspolitiek in den staatkundigen strijd werd ingedragen, de rechter- zijde, ook de antirevolutionaire partij ijverde voor een gaan in meer beschermende richting, terwijl de linkerzijde het zoogenaamde vrijhandels- vaandel omhoog hief. Dat liberaal en vrijhandelaar identieke begrippen zijn, werd door meer dan één vrijzinnig orgaan openlijk beleden.
Wat in vroeger jaren groot was in de liberale gelederen rekende het zich een eere voorvechter voor het vrijhandelsbeweeg te zijn. Zeker daar waren uitzonderingen; wij denken aan Kamerleden als Mr. PIJNAPPEL, die schreef zijn kostelijke boekje Arbeid en bescherming, ZljLMA en VAN KERCKWljK, practici als VAN DUSSELDORP, STRUVE, ASSENDELFT DE CONINCK, VEDER, VANSTOLK, OBREEN e. a. Evenwel zijn deze uitzonde- ringen onder de liberale politici met den vinger evenzoo aan te wijzen als de afwijkingen in den socialistischen kring, waarvan het Eerste Kamerlid de heer H. POLAK, een der doorluchte exempels is!
Bestaat nu inderdaad gerechtvaardigde reden voor deze tegenstelling?
A. S./V-4 10
146 PROF. DR. P. A. DIEPENHORST
Dwingt ons antirevolutionair beginsel tot een vast, onveranderlijk be- scheid op de vraag, vrijhandel of bescherming?
Twee richtingen zijn aan te wijzen, die de beslissende keuze hebben gedaan en voor de leer van den absoluten vrijhandel optrekken. Eco- nomisch liberalisme en socialisme ontmoeten hier elkaar. Na de uiteen- zetting van de beweegredenen, die deze stroomingen tot haar oordeel leidden, wordt eigen standpunt a'fgebakend.
Over het economisch liberalisme wordt eerst gehandeld.
Reeds op de wetenschappelijke samenkomst der Vrije Universiteit op 2 Juli 1924 poogden wij aan te toonen, dat de absolute vrijhandelsleer in het leven is geroepen door de deïstische beschouwing, welke in haar dwepen met natuurwetten het begirisel der staatsonthouding op econo- misch gebied bepleitte.
In vroeger eeuwen was geen sprake van eene principiëele huldiging der vrijhandelsleer. De bevoegdheid, de plicht der Overheid, om door de regeling van in-en uitvoer het nationaal voottbrengingsleven te steunen, werd niet ontkend. Het woord "vrijhandel" kwam destijds wel voor, maar had andere beteekenis. Historische onderzoekingen leeren, dat de eisch het eerst gesteld werd in eene petitie van Engelsche kooplieden, die in 1599 verlof vroegen om op de Weser en de Elbe ongehinderd met Duitsch- land handel te drijven. Wanneer destijds de leuze "vrijhandel" werd aan- geheven, bedoelde men het haar een protest tegen de privilegies, de monopolies der handelscompagnieën.
Anders werd het in de achttiende eeuw. Onder invloed der deïstische beschouwing werd de meening verkondigd, dat bij onbeperkt vrije con- currentie tusschen volken en individuen de grootst mogelijke welvaart zou worden bereikt. Reeds vóór deze opvatting. in het optreden van de physiocratische school en de liberale richting haar volle uitwerking vond;
werd door enkele voorloopers de deïstische gedachte in deze richting opgesteld. Vooral bij de Engelsche auteurs VAN DER LINT en TUCKER wordt dit sterk aangetroffen.
De eerste publiceerde in 1734 zijn Money answers all things, waarmee hij aan het traditioneele mercantilisme zijner dagen ontrouw wordt. Uit kracht zijner deïstische levensopvatting verdedigt hij herhaaldelijk de stelling, dat door den Wereldschepper alles wijs is ingericht om de menschen de aardsche gelukzaligheid te doen bereiken. De mensch zondigt, indien hij poogt deze natuurlijke orde te verbreken.
"Daarom, indien God zoo wijs en genadig heeft gezorgd voor alle
schepselen, onder ons ... , zoo is het toch wel ongerijmd, zich voor te
stellen, alsof Hij de dingen zóó zou hebben ingericht, dat ongeluk in
welke mate ook, onvermijdelijk den Mensch zou moeten treffen, dien hij
geplaatst had aan het hoofd van al zijn werken in de wereld." "Buitendien
heeft ongetwijfeld de Schepper der wereld even goed een oog gehad voor
een behoorlijk en voldoende evenredig gedeelte in de behoefte van den
HANDELSPOLITIEK 147 menseh, en wat de aarde verder ter zijner behoefte voortbrengt, als Hij gedaan heeft in al het overige van zijn werken".
Met een beroep op de onvermijdelijke natuurwetten, die zich in het wereldgebeuren doen gevoelen, verdedigt VAN DER LINT de noodzakelijk- heid van den vrijhandel.
Gelijke gedachten ontwikkelt jOSIAH TUCKER (1712-1799). Het vrij- handelsbeginsel vloeit voor hem voort uit de geboden der religie. In zijn Letter fo Edmllnd Burke heette het:
"Wat mij betreft ik ben diep overtuigd, dat de wetten van den Handel, wanneer zij goed begrepen worden, volkomen samenvallen met de wetten der moraal; beide voortspruitende uit hetzelfde goede wezen, welke zijn genade aan al zijn werken toont".
Elders schrijft hij:
"Onze gemeenschappelijke Vader en ons aller Heer beziet al zijn kinderen en onderdanen met eenzelfde oog van teederheid en welwillend- heid; opdat wij er vast van overtuigd zouden zijn, dat in zijn plan, waar- naar hij de wereld inricht, de staatkundige belangen der volken niet tegenovergesteld kunnen zijn aan de moreele plichten van humaniteit en liefde, welke hij overal en altijd heeft voorgeschreven". "De Voorzienig- heid heeft ons nimmer voorbestemd als roofdieren, om elkander te ver- scheuren en te verslinden; maar juist daartegenover, datgene wat altijd een sociale plicht is in moreelen zin, dat was evenzoo door onzen wijzen en genadigen Schepper voorbestemd, opdat dit ons werkelijk, kostbaar en nationaal belang zou zijn in de dingen, die den handel betreffen".
"De werken van God zijn alle gelijkvormig, alle in het belang van den menseh, en zij kunnen niet aan elkander tegenovergesteld zijn".
De Voorzienigheid - zoo luidt zijn betoog - heeft in hare wijsheid de natuurlijke grondslagen voor den vrijhandel geschapen. Daar is bij de volkeren verscheidenheid in natuurlijke gesteldheid en geestelijke eigen- schappen. De Fransehen bezitten een levendiger temperament dan de in bezonnenheid uitmuntende Engelsehen en zijn daardoor meer tot de ver- vaardiging van weelde-artikelen geschikt. De Voorzienigheid heeft de mogelijkheid van internationalen ruil geschapen en waarborgt nu ook verder, dat het handelsverkeer zich vrijelijk kan ontplooien. Immers den mensch is het instinct naar nieuwe, vreemde dingen ingeschapen en daardoor zullen de voortbrengselen der verschillende landen buiten de grenzen een voldoend afzetgebied vinden. Onderlinge nationale afgunst wordt daardoor overwonnen en op de door de Voorzienigheid zelve ge- schapen natuurlijke grondslagen bloeit de vrijhandel.
Wat hier onsystematisch en niet geheel doordacht ten gunste van den
vrijhandel werd aangevoerd, groeide in den kring der physiocraten en
van de liberale school uit tot eene volledige vrijhandelsdoctrine. Door
de Voorzienigheid was elk land tot de productie van bepaalde artikelen
aangewezen. Door onbeteugeld vrije concurrentie tusschen landen en
volken zou de meest harmonische orde in het leven worden geroepen.
148 PROF. DR. P. A. DIEPENHORST
Het jagen naar den vrijhandel was een onderdeel van het veel breeder streven, dat met het "laissez faire, laissez aller" tot uitgangspunt, de Overheid van alle inmenging van het economisch leven wilde ontslaan.
Nooit zou de vrijhandelsbeweging zoo breeden omvang bereikt hebben, indien zij geen steun had ontvangen in de wijsgeerige beschouwing dier dagen.
De lofredenaars van de harmonjeuse orde, door de vrije concurrentie geschapen, staan ook vooraan in den vrijhandelsbeweging. De geniale, nuchtere geest van ADAM SMITH behoedde hen voor al te star doctrina- risme en deed hen onderscheidene afwijkingen van het vrijhandelsprincipe toestaan.
Zijn theoretische voorliefde verhinderde hem niet in het vierde boek van zijn Rijkdom der volken eene verdediging van de Acte van Navigatie als "the wisest of all the commercial regulations of England", den pro- tectionistischen maatregel bij uitnemendheid, te leveren, die zijn commen- tator, veel zuiverder in de leer, tot eene berisping in eene booze noot verleidt. De meeste zijner volgelingen wisten dan ook in hun verheer- lijking van het vrijhandelsdogma geen maat te houden.
BASTlAT, de man der "harmonies économiques", was tegelijk "de Achilles van den vrijhandel". Van hem stamt de lyrische ontboezeming:
"Libre Echange I C'est un de ces mots qui soulèvent des montagnes.
Il n'y a pas de sophisme, de préjugé, de ru se, de tyrannie qui lui résiste. Il porte en lui même et la démonstration d'une V érité, et la déclaration d'un Droit, et la puissance d'un Principe".
DUNOYER, die in zijn kamp tegen de overheidsbemoeiing zoo ver ging, dat hij alle verplichte examens van staatswege voor het bekleeden van beroepen afkeurde, was de "freetrader" bij uitnemendheid.
BAMBERGER, de bittere bestrijder van alle Sozial-politik, zag in be- schermende rechten eene der boosaardigste uitingen van staats-socialisme.
jOHN BRIGHT, die in 1847 in naam der economische vrijheid tegen de Arbeidswet stemde, was een der erkende hoofden van de Engelsche agitatie tegen de korenrechten.
Met welk een fanatisme de vrijhandelsleuze werd uitgedragen, blijkt wel uit het woord van den anderen leider, van RICHARD COBDEN: "Wat jeruzalem voor den oorsprong onzer religie, Mekka in de oogen der Mohammedanen is, dat zal Manchester voor den historicus blijven: de geboorteplaats en het middelpunt der grootste zedelijke beweging sedert de uitvinding der boekdrukkunst".
Dat religieuse element treft ons vooral in de beschouwingen van jOHN PRINCE-SMITH. Zijn Ueber Handelsfeindseligkeit eindigt hij met de woor- den: "Die schaffen de Thätigkeit in ihrer Freiheit beschränken, heisst:
das Walten des göttlichen Schöpfungswerks hemmen; - sie der Freiheit berauben, urn sie zu bevormunden und zu leiten, heisst: durch menschliche Einsicht die Vorsehung vertreten wollen".
In zijn Qalatenschap werd het onvoltooide handschrift gevonden van
.~ - - - ~- - - -
HANDELSPOLITIEK 149 een werk, waarin hij de uitwerking zijner delstische levensopvatting op het vraagstuk der handelspolitiek meer systematisch gaf. De titel reeds is merkwaardig: The laws of Production and Distribution of Wealth, considered as Illustrations of Divine Providence.
Zoo is dan het vrijhandelsdogma een erfstuk van het oconomisch libe- ralisme, gelijk zich dit onder invloed van de delstische beschouwing gevormd heeft. De leer van de staatsonthouding is thans vrijwel prijs- gegeven, maar een der gevolgtrekkingen van deze leer, het vrijhandels- principe, is in Nederland door verschillende beteekenende groepen aan- gehouden. Wel is waar, wordt het niet meer gebaseerd op de wijsgeerige overtuiging van voorheen, doch krachtens economische bewijsgronden verdedigd. Evenwel staat die verdediging, ten deele onbewust, nog wel degelijk onder den ban van de oude liberalistische dwalingen.
Dit blijkt, zoo acht wordt geslagen op enkele uitspraken uit het vrij- handelskamp, op de klassieke argumenten der vrijhandelsleer.
Het blijkt uit merkwaardige uitspraken. Twee voorbeelden voeren wij aan.
In De Economist van 15 Januari 1921 schreef Prof. C. A. VERRIJN STUART een artikel Valuta en bescherming: "Zeker is stabiliteit in de waarde der Duitsche geldeenheid nog geenszins bereikt. Echter zijn er toch teekenen, dat deze begint te worden verwezenlijkt en dat althans de voortdurende daling thans met kracht wordf tegengegaan. Er is laatstelijk eene neiging tot stijging merkbaar, welke, juist omgekeerd, den uitvoer uit Duitschland remt en den invoer daarheen prikkelt". Zoo bestond volgens hem geen aanleiding om op grond van de Duitsche valuta zich tegen den invoer uit Duitschland door beschermende maat- regelen te dekken.
Dit werd geschreven in een periode, toen de oude mark nog stond op 4,75; toen klonk de profetie dat daling was uitgesloten en veeleer stijging aanstaande was. Welke minimale verdunning waarheid in deze profetie stak is door de latere gevolgde duizelingwekkende daling van de mark bewezen. Die verdunning ontwaren wij ook in hetgeen op deze profetie volgt en voor ons thans hoofdzaak is. Wij bedoelen de verzekering:
"Concurrentie is niet anders dan een wedstrijd in dienstbetoon. Het ware een brutaal stukje een zoodanigen wedstrijd thans hinderpalen in den weg te gaan leggen".
Dergelijke hooghartige verheerlijking van de vrije concurrentie past alleen in den mond van hem, die zich aan het oud-liberale vrijheidsbegrip niet wist te ontworstelen. Van "een wedstrijd in dienstbetoon" wordt hier gewaagd, maar dan toch van geen complimenteusenwedstrijd, geen
"combat de générosités", Veeleer van een wedstrijd, die wondt en doodt, die verwoest en vernielt. De herinnering rijst aan het snijdend woord van KINGSLEY, die hoonde de zoete concurrentie, de hemelsche maagd, wier verheerlijking een reeks van gruwelen veroorzaakte.
Een ander voorbeeld wordt ontleend aan een artikel van Prof. VAN OIJN
150 PROF. DR. P. A. DIEPENHORST
over Internationale regeling van arbeidsvoorwaarden in Sociale Voorzorg, van Sept. 1922. Een bestrijding wordt geleverd van de internationale arbeidswetgeving, die al te zeer geleid wordt door de gedachte "dat men door internationale overeenkomsten de economische nadeelen kan weg- nemen van sociale maatregelen, welke de productie belemmeren". "De meening is" - volgens hem "van zuiver protectionistischen huize en heeft haar ontstaan te danken aa,n de verderfelijke neiging om het eco- nomische leven bij kleine stukjes te beschouwen en aan te nemen, dat wat dan toevallig - en meestal maar tijdelijk - eens voor een of meer duizendste deelen van het geheel waar is, nu ook voor alle de duizend duizendste deelen blijvend waar zal zijn".
In de internationale arbeidswetgeving ziet Prof. VAN GIJN een waan- denkbeeld van denzelfden aard als de heffing van beschermende rechten.
In beide wreekt zich dezelfde miskenning van den economischen grond- slag van het internationaal ruilverkeer. Hetzelfde land, dat zoo zwaar zondigde door zijn protectionistisch tarief, beging ook den misslag in 1890 de eerste internationale arbeidsconferentie saam te roepen.
Dergelijke uitspraken evenals de wijze waarop op het Derde Inter- nationaal Vrijhandelscongres, te Amsterdam in 1921 gehouden, over het werkloosheidsvraagstuk werd gehandeld, toonen aan hoe sterk de zuur- deesem van het economisch liberalisme nog doorwerkt.
Zoo kan het niet worden ontkend, dat de verdediging van den vrij- handel een uitvloeisel is van de oud-liberale economie.
Liberaal en vrijhandelaar, zijn voor velen gelijkklinkende begrippen, zoo sterk, dat de Nieuwe Courant van 15 Juni 1911 schreef:
"Maar bovendien blijven wij als liberalen het recht vindiceeren om het beginsel van den vrijen handel hoog te houden als rechtstreeks voort- vloeiende uit en onverbreekbaar samenhangende met de grondbeginselen van het liberalisme. Elk vrijzinnig man kan met de meeste gerustheid voor den vrijen handel opkomen op grond en in naam van de vrijzinnige beginselen die hij belijdt.
Als dan ook een liberaal tegen de tariefplannen van de Regeering protesteert met de verklaring: Ik ben liberaal en daarom vrijhandelaar en dáárom bestrijder van het ontwerp-KoLKMAN en daarom tegenstander van het kabinet-HEEMSKERK - dan heeft hij daarin volkomen gelijk. Dan is hij slechts consequent en oprecht en in geen enkel opzicht "ver- troebelt" hij zoo doende het debat over die plannen".
Daarom kwalificeerde in Mei 1915 Het Vaderland de benoeming van Mr. RUTGERS tot burgemeester van Boskoop als een slag in het aan- gezicht van het liberalisme, omdat de Boskoopsche liberale kweekers volbloed vrijhandelaren waren. Daarom was alles, wat groot was in liberale kringen, met enkele loffelijke uitzonderingen, tegelijkertijd ook kampioen voor den vrijhandel.
Dat oude economische liberalisme bespeuren wij eveneens in de argu-
i
I
j
.1 ,
HANDELSPOLITIEK 151
menten, waarmee het pleit ten gunste van den vrijhandel wordt gevoerd.
Telkens staan wij voor het natuurwettelijk, het kosmopolitisch element, dat in de leerstellingen der liberale school moet worden gewraakt.
Daar is het argument der internationale arbeidsverdeeling, door RICARDO ontwikkeld in de klassieke zinsnede: "Onder een stelsel van volkomen vrijhandel, wijdt elk land natuurlijkerwijs zijn kapitaal en arbeid aan die bedrijven,welke voor ieder het voordeeligst zijn. Dit najagen van individueel voordeel is bewonderenswaardig saamgekoppeld met het algemeen welzijn. Door het aanmoedigen van arbeidzaamheid, het be- loonen van vindingrijkheid en het voordeeligst aanwenden van de bij- zondere, door de natuur geschonken krachten, verdeelt het den arbeid het meest doelmatig en economisch; terwijl het, door de generale ·massa van voortbrengingsprocessen te vergrooten algemeene welvaart verspreidt en door één gemeenschappelijken band van belang en verkeer de geheele volkeren-maatschappij over de beschaafde wereld saambindt". Ontleedden wij het argument nader dan zou als hoofdbezwaar worden ontwikkeld dat averechts kosmopolitisme hier de begrippen van volkshuishouding en nationale productie doet vervangen in die van wereldhuishouding en wereldproductie.
Diezelfde bedenking raakt een tweede argument: vrijhandel zal den wereldvrede brengen. Het devies der Cobdenclub, die in onbreekbare trilogie vereenigt: Free Trade, - Peace, - Good will among nations, . vertolkt een grondgedachte onzer vrijhandelsbeweging. Richtsnoer blijft het woord van RICHARD COBDEN: "Naar mijn meening zal het vrijhandels- beginsel op de moraal der wereld inwerken, als het beginsel der zwaarte- kracht op het heelal - de menschheid te zamenbrengend, opheffend den naijver door ras, taal en afstamming veroorzaakt, zal het ons. ver- eenigen in verbonden van eeuwigen vrede. Ik geloof dat het verlangen naar, en de bestaansreden van reusachtige legers en groote vloten zal verdwijnen. Ik ben er van overtuigd, dat dergelijke dingen zullen op- houden noodig te zijn of gebruikt te worden, zoodra de menschheid één gezin wordt en ieder de vruchten van zijn arbeid vrijelijk uitwisselt tegen die van zijn medemenschen". Ook na den wereldoorlog bleef men aan de vredestichtende kracht van den vrijhandel geloof hechten en niemand minder dan de groote pacifist NORMAN ANGELL kwam op het Inter- nationaal Vrijhandelscongres te Amsterdam de vergaderden waarschuwen tegen The moral and psychological roots of protectionism.
Ook in een derde bewijsgrond, het zoogenaamde in- en uitvoerargument treft het vitium originis, dat de vrijhandelsleer aankleeft. De stelling, dat vermindering van den invoer noodzakelijk moet leiden tot daling van den uitvoer, dat beschermende rechten op den export van het land, het- welk ze heft, een remmenden invloed moeten oefenen, wordt gedragen door een overspanning van de gedachte eener algemeene belangen- solidariteit der volkeren.
Eindelijk treedt de oude Manchester-leer wel zeer sterk naar voren in
152 PROF. DR. P. A. DIEPENHORST
,het zoogenaamde verdoovingsargument. Het is gebouwd op de rede- neering dat van een beschermend stelsel een verslappende, verdoovende invloed uitgaat. Is een bedrijfstak aan buitenlandsche mededinging ont- trokken, dan verslapt de veerkracht. Leunend op den arm van den staat slaapt men in; geen prikkel bestaat om zich door het benutten van de nieuwste vindingen en het uitgaan op veroveringen een eerepositie te verwerven.
Broeikasplant jes moeten niet in het leven worden gehouden. "Uitzieken" ( is het parool. De vallei der malaise moet ten volle worden doorwandeld.
Dit zijn de klanken, die ook thans uit het vrijhandelskamp worden ver- nomen. Zij waren begrijpelijk in eene periode, toen de "klappermans- staat" opgeld deed. Dat ze ook thans nog worden vernomen is eene inconsequentie, die klaar toont, hoe diep de principiëel valsche opzet van de vrijhandelsgedachte in het economisch denken is ingevreten.
Werkt de kosmopolitische zuurdeesem door in den gedachtengang dergenen, die onder invloed van het economisch liberalisme staan, ook bij een gansch andere groep moet die fout in haar beschouwingen over de handelspolitiek worden gewraakt.
Wij bedoelen de aanhangers der marxistische richting. Handelspolitiek en fiscale. vraagstukken zijn in de oudere socialistische literatuur ietwat stiefmoederlijk bedeeld. Niet ten onrechte klagen OOLDSCHEID in Staats- sozialismus oder Staatskapitalismus en Dr. WILHELM OERLOFF in Steuer- wirtschaft und Sozialismus, dat de marxistische theorie zich om deze vragen het minst bekommerde.
Dat vloeide voort uit de vijandschap tegen den staat, waarmee men alle gemeenschap wilde mijden. Dat hing eveneens saam met het radicale klassenstrijdstandpunt, hetwelk in debelastingkwestie wel eene aan- gelegenheid zag, die de kapitalisten en den burgerstand interesseerde, maar welke arbeiders totaal koud moest laten.
Eene uitgewerkte leer gaf MARX en gaf het Marxisme niet, maar toch
werd niet alle nadere informatie onthouden. ,;\
Van huis uit heeft socialisme zijn actie niet aanstonds met beslistheid 'aan eene bepaalde handelspolitiek vastgestrengeld. Een der oudste documenten is de Rede über die Lage des Freihandels, achter de Duitsche uitgave van Misère de la philosophie als aanhangsel opgenomen. Waar- schijnlijk heeft MARX de rede eerst gereed gemaakt voor het internationaal vrijhandelscongres, 16-18 September 1847 te Brussel gehouden, waar hij echter niet het woord bekwam. Daarna heeft hij haar meer uitgewerkt voor de Democratische vereeniging te Brussel, waar hij ze 9 Januari 1848 uitsprak.
Met zeker cynisme bestrijdt hij èn vrijhandelsleer èn protectionisme, die eigenlijk raken een kamp tusschen grondbezitters en fabrikanten, waartegenover de arbeiders zich vrij neutraal kunnen stellen.
"Es könne den Arbeitern gleich sein, ob sie freihändlerisch geb raten
HANDELSPOLITIEK 153 oder schutzzöllnerisch gesotten wurde". Slechte dingen vertelt hij van de fabrikanten en hun vrijhandelsstelsel: "Wenn die Orundbezitser unsere Knochen verkauften, so würdet ihr Fabrikanten die ersten sein, sie zu kaufen, um sie in eine DampfmUhle zu werfen und Mehl daraus zu machen".
In weerwil echter van die schijnbare onverschilligheid, wordt aan het slot der rede voor den vrijhandel gekozen in deze vermaarde zinsneden:
"Aber im Allgemeinen ist heutzutage das Schutzzollsystem konservativ, während das Freihandelssystem zerstörend wirkt. Es zersetzt die frUheren Nationalitäten und treibt den Oegensatz zwischen Proletariat und Bour- geoisie auf die Spitze. Mit einen Wort, das System der Handelsfreiheit beschleunigt die Revolution. Und nur in diesem revolutionären Sinne, meine Herren, stimme ich fUr den Freihandel".
Het standpunt is duidelijk: voor den vrijhandel kiest MARX, omdat daardoor het revolutionaire ontbindingsproces der volkeren verhaast wordt. Toen het revolutionaire en kosmopolitische beginsel radicaal werd beleden, moest het socialisme zich wel in de richting van het vrijhandels- stelsel orU!nteeren.
Eene sterke opschuiving naar de zijde van den vrijhandel werd even- eens bevorderd door hetgeen in Duitschland geschiedde. BISMARCK had Duitschland zijn protectionistisch stelsel gegeven. BISMARCK was ook de man van de onrechtvaardige socialistenwet, waardoor hij de sociaal- democratie doodelijk zocht te treffen. Het is gemakkelijk verstaanbaar dat de haat tegen deze geweldige zich ook tegen de door hem uitge- vaardigde economische maatregelen richtte.
Wel sleet de werking dezer bijkomstige invloeden af, maar niettemin blijft bij degenen, die de Marxistische geboden zuiver wenschen te be- waren, de drang naar de vrijhandelsleer krachtig werken.
Bij hen, die sterk den klop van het marxistisch bloed gevoelen, is, de gedachtengang deze: Onvoorwaardelijke, principil!ele vrijhandelaren zijn de sociaal-democraten. De sociaal-democraten zien in de algemeene aan- vaarding van het vrije ruilverkeer de onmisbare grondslag van een doel- matige regeling van de wereldproductie, doelmatige verdeeling van de grondstoffen, voortgebracht in de verschillende landen, waar hun voort- brenging met de kleinste aanwending van economische krachten kan plaats hebben. Een en ander als voorwaarden voor de betere voorziening in de menschelijke behoeften, die het socialisme zal brengen. Zij zijn vrijhandelaars, omdat ze sociaal-democraten zijn. Voor beschermende rechten opkomen is in lijnrechten strijd met de klasse-saamhoorigheid en het internationalisme, die, van ouds de roem en de grondpijler der sociaal-democratie uitmaken.
Voor deze meening pleit haar orthodoxe marxistische zuiverheid. MARX
was consequent, toen hij, de verscherping der tegenstellingen toejuichend,
als revolutionair en kosmopoliet, het vrijhandelsvaandel salueerde. Nu
echter veel van hetgeen door hem als wijsheid wordt verkondigd, in
154 PROF. DR. P. A. DIEPENHORST
socialistischen kring is prijsgegeven, zien onderscheidenen ook in het vrijhandelsdogma slechts eene historische antiquiteit.
Toen nog het revolutionaire standpunt overheerschte, toen onverzoen- lijke strijd tegen de bestaande cultuur het wachtwoord was, toen de klassestaat met al zijn openbaringen ten doode toe werd bestreden, kon ook voor hetgeen zich historisch en nationaal ontwikkelde weinig eerbied worden betoond. Maar sinds pet revisionistisch proces voortwoekerde, sinds voor sterke stroomingen in de plaats van het revolutionaire, het evolutionaire beginsel richtsnoer werd, sinds meer aanpassing bij de heerschende orde werd gezocht, verschrompelde allens bij sommigen het oude kosmopolitisme en kan aan de nationale idee achting niet worden onthouden.
Zoo werd de nationale voortbrenging en bevordering van de nationale voortbrenging, mee door het beschermend optreden van den staat, allengs een denkbeeld, dat in den sociaal-democratischen gedachtengang werd ingedragen.
Vooral in de Sozialistische Monatshefte, der revisionisten tijdschrift, werden overtuigende pleidooien ten gunste van beschermende rechten uitgebracht. jULIUS KALISKI, WILHELM KOLS, RICHARD CALWER e. a. lieten hun gezaghebbende stem hooren tegen het vrijhandelsfanatisme, dat naar hun oordeel de socialistische kringen had aangetast. Onvermoeid richtte MAx SCHIPPEL in boek en tijdschrift zijn ernstig vermaan tegen de hebbe- lijkheid om zich met enkele afgesloten vrijhandelsformules af te maken van het moeilijke probleem. In andere landen openbaarde zich gelijke stroom ing. Bij ons was eenige kentering merkbaar, toen in de periode der scherpe valuta-concurrentie verschillende voormannen der "moderne"
vakorganisatie weigerden halsstarrig vast te houden aan hetgeen door alle landen werd losgelaten. Ook de uitspraken van het socialistische Eerste Kamerlid, den heer HENRI POLAK zijn merkwaardig.
Over het algemeen echter bleef het Nederlandsche socialisme trouw aan de oude vrij handels-verheerlijking en voor ons land niet het minst heeft bestaansrecht de opmerking van SCHIPPEL, dat de socialisten
"allesamt gute Cobdenisten geblieben sind".
Voor Nederlandsche sociaal-democraten niet het minst zou verhelderend kunnen werken het belangwekkende opstel door Prof. Dr. ALFRED MEUSEL over Das Problem der aüsseren Handelspolitik bei Friedrich List und Korl Marx, gepaatst in het Weltwirtschaftliches Archiv van Januari 1928.
(Slot volgt)
ONZE ONDERWIJZERSOPLEIDING ;
OVER HAAR VERLEDEN, HEDEN, TOEKOMST;
DOOR
H. j. VAN WIJLEN.
Het jaar 1848 is een keerpunt in de geschiedenis van ons volks- onderwijs: het sluit een tijdperk af, het opent een nieuw.
Het onderwijsartikel der herziene grondwet luidt: Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht der overheid, en bovendien, voor- zoover het middelbaar en lager onderwijs betreft, behoudens het onder- zoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid des onderwijzers, het een en ander door de wet te regelen.
Vóór 1848 was het geven van onderwijs in het algemeen, d. i. het stichten van scholen en het benoemen van onderwijzers en het verder in- richten en besturen der school niet vrij, o. a. niet voor kringen van ouders.
In de Middeleeuwen, toen ook reeds lagere scholen opkwamen, hadden Overheid en Kerk het recht van schoolstichting aan zich getrokken, soms hadden zij er om gestreden, vaak elkaar gevonden; zij hadden de recht- buit gedeeld en dreven saam de zaken. Het oerrecht der ouders, te be- slissen, wie hun kinderen zou onderwijzen, was en bleef enkel het recht der edelen en rijkeren.
De Reformatie brengt in de machtsverhoudingen weinig of geen wijziging. Evenmin in de leerplans: de scJIool wordt catechismus- en leesschool ; in de steden wordt de rij der vakken in de burgerscholen iets uitgebreid: er wordt gerekend en Fransch geleerd. Ook bij dat een- voudig stelsel maken goede meesters goede scholen; over 't geheel is de tucht ruwen het onderwijs weinig verheffend. Althans in ons land;
in Schotland, een ander Calvinistisch land, waar john Knox zijn ge- weldigen invloed ook op het lager onderwijs oefent, staat het veel hooger.
De ouders zijn hier te lande van de rechtstreeksche schoolleiding tamelijk wel uitgesloten.
Dan komt de revolutie en dan de 19de eeuw. De wereld verandert.
De scholen veranderen mee. Haar belang wordt anders gezien. Pestalozzi
pakt eerst Napoleon, dan keizer Alexander bij hun jaskraag en herhaalt
telkens weer: de school moet anders worden. jena roept Duitschland
wakker. De groote draai begint: de algemeene volksschool doet in Europa
haar intocht: Nederland en Schotland, de oude scholenlanden, komen in
de tweede rij. Duitschland en Zwitserland nemen de leiding; in den loop
~- ~