• No results found

“Invloed van de Auditcommissie op duurzaamheidsverslaggeving”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Invloed van de Auditcommissie op duurzaamheidsverslaggeving”"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Invloed

van

de

Auditcommissie

op

duurzaamheidsverslaggeving”

Masterscriptie Accountancy 1 juli 2013 N.M. Sinnige S1777769

Eerste begeleider RuG: Erik Drenth RA Begeleider KPMG: That Keo

Rijksuniversiteit Groningen Economie & Bedrijfskunde MSc. Accountancy

(2)

S

AMENVATTING

In dit onderzoek wordt gekeken of er een relatie is tussen verschillende kenmerken van een auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Het eerste kenmerk wat onderzocht wordt is het aantal leden van de auditcommissie. Uit voorgaande onderzoeken blijkt dat meer leden in een auditcommissie leidt tot betere verslaggeving (Felo, Krishnamurthy en Solieri, 2003). Dit wordt veroorzaakt door de inbreng van verschillende meningen en gedachtegangen. Er wordt in dit onderzoek dan ook een positieve relatie verwacht tussen het aantal leden van een auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Ten tweede wordt diversiteit binnen de auditcommissie onderzocht als factor die invloed zou kunnen hebben op de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Diversiteit wordt in dit onderzoek vormgegeven door te kijken naar geslacht. Tussen diversiteit en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving wordt wederom een positieve relatie verwacht. Ten derde wordt het aantal bijeenkomsten van een auditcommissie genomen als factor. Het is de verwachting dat het aantal bijeenkomsten positief gerelateerd is aan de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Ten vierde wordt gekeken naar leeftijd. Des te hoger de leeftijd, des te meer ervaring een lid van de auditcommissie heeft. Wederom wordt daarom een positieve relatie verwacht. Tot slot wordt gekeken naar onafhankelijkheid van de leden van de auditcommissie. De relatie tussen onafhankelijkheid van leden van een auditcommissie of een Raad van Commissarissen is voorafgaand aan dit onderzoek al meerdere malen onderzocht (Carcello en Neal, 2000; Farber, 2005). Hieruit blijkt dat onafhankelijkheid positief gerelateerd is aan de kwaliteit van verslaggeving. In dit onderzoek wordt hierom ook een positieve relatie verwacht. In de resultaten van de regressieanalyses worden echter geen significante verbanden gevonden tussen de genoemde factoren. Geconcludeerd kan worden dat de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag niet afhankelijk is van de verschillende kenmerken van de

auditcommissie. Wel wordt er een verbetering van de kwaliteit van

duurzaamheidsverslaggeving door de jaren heen gevonden. In de conclusie en discussie worden alle bevindingen nader toegelicht.

(3)

V

OORWOORD

Voor u ligt mijn masterthesis ter afronding van de master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het afgelopen half jaar is veel tijd en energie in dit onderzoek gaan zitten. Ook persoonlijk betekende het schrijven van deze masterthesis erg veel. In februari van dit jaar ben ik voor een scriptiestage bij KPMG verhuisd van Groningen naar Amstelveen. Mijn studieperiode afsluitend en vrienden en familie achterlatend, ben ik aan deze uitdagende periode begonnen. De stage bij KPMG was ontzettend leuk en leerzaam en van de verhuizing heb ik geen moment spijt gehad.

Allereerst gaat mijn dank uit naar KPMG Amstelveen, mijn scriptiecoach That, andere stagiaires binnen KPMG en alle collega’s die mij een ontzettend leuke en leerzame periode hebben gebracht. Daarnaast zou ik hier ook graag dhr. Drenth willen bedanken. Hij is mijn begeleider vanuit de Rijksuniversiteit Groningen geweest en heeft mij tijdens het gehele traject geholpen en voorzien van ondersteunende en motiverende feedback. Tot slot zou ik graag mijn familie en vrienden willen bedanken voor hun aanmoedigingen en hulp het afgelopen half jaar.

Rest mij alleen nog u veel plezier te wensen bij het lezen van mijn masterthesis.

Natasja Sinnige Amstelveen, juni 2013

(4)

I

NHOUDSOPGAVE Samenvatting... 2 Voorwoord ... 3 Inhoudsopgave ... 4 1. Inleiding ... 5 1.1 Aanleiding ... 5 1.2 Relevantie ... 6 1.3 Onderzoeksmodel en deelvragen ... 9 1.4 Indeling onderzoek ... 10 2. Theoretische inkadering ... 11 2.1 Corporate governance ... 11 2.2 Auditcommissies... 12 2.3 Diversiteit ... 13 2.4 Vrijwillige disclosure ... 14 2.5 Duurzaamheidsverslaggeving ... 17 3. Onderzoeksopzet ... 20 3.1 Onderzoeksmethode ... 20 3.2 Steekproef ... 20 3.3 Kenmerken auditcommissie ... 21 3.4 Kwaliteit duurzaamheidsverslaggeving ... 23 3.5 Controlevariabelen ... 25 3.6 Regressieanalyse ... 26 4. Resultaten ... 27 5. Conclusie ... 31 6. Discussie ... 33 Referenties ... 36 Appendix I ... 41 Appendix II ... 42 Appendix III ... 43 Appendix IV ... 46

(5)

1. I

NLEIDING

1.1 Aanleiding

Tegenwoordig kent iedereen het: de drie P’s: “People, planet, profit”. Het is het motto van vele duurzaamheidexperts. Alleen winst maken is niet meer genoeg voor een onderneming. Er moet verder gekeken worden, naar arbeidsomstandigheden en milieueffecten van de bedrijfsvoering. Door de toenemende aandacht voor duurzaamheid komen steeds meer bedrijven negatief in het nieuws doordat ze fouten maken op dit gebied. Zo kwam in 2011 modeketen Zara negatief in het nieuws doordat bekend werd dat er giftige stoffen werden

gebruikt in de productie van hun kleding1. Naar aanleiding van deze gebeurtenis hebben

meerdere bedrijven in de kledingindustrie, waaronder Zara, een belofte gedaan om volledig gifvrij te worden. Dit is één van de vele voorbeelden van bedrijven die stappen ondernemen om duurzamer te gaan produceren. Naast bedrijven wordt ook de accountant van

tegenwoordig meer met duurzaamheidsverslaggeving geconfronteerd.

Duurzaamheidsverslagen worden regelmatig gecontroleerd door accountants en zij geven

zelfs bepaalde zekerheid bij deze verslaggeving. Uit onderzoek van KPMG (2011)2 is

gebleken dat 45% van de bedrijven die rapporteren over duurzaamheid hier ook zekerheid bij hebben verkregen. Uit onderzoek van Kolk en Perego (2010) blijkt dat vrijwillige zekerheid bij verslaggeving, het vertrouwen in de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid bij gebruikers

vergroot. Volgens Nancy Kamp-Roelands in de Accountant3 wordt

duurzaamheidsverslaggeving steeds belangrijker door de opkomst van het zogenaamde ‘integrated reporting’. Volgens de website van het International Integraded Reporting Counsil (hierna: IIRC) houdt geïntegreerde verslaggeving in dat een onderneming rapporteert over de

strategie, governance structuur, bedrijfsprestaties en verwachtingen4. De rapportage over

duurzaamheid wordt hier ook in meegenomen5.

Een auditcommissie vervult meerdere taken binnen een onderneming. Zo houden zij toezicht op de interne risicobeheersings- en controlesystemen en houden ze toezicht op de (financiële)

informatieverschaffing door de Raad van Bestuur6. De auditcommissie zorgt voor

onafhankelijk toezicht op acties van het management om belanghebbenden te beschermen

1 http://www.mvovlaanderen.be/over-mvo/nieuws/zara-zwicht-onder-druk-en-bant-toxische-stoffen-uit-productie-en-kleding 2http://www.kpmg.com/PT/pt/IssuesAndInsights/Documents/corporate-responsibility2011.pdf 3http://www.accountant.nl/readfile.aspx?ContentID=66406&ObjectID=902714&Type=1&File=0000034642_A ccountant_en_duurzaamheid_janfeb2011.pdf 4 http://www.theiirc.org/about/ 5http://www.discussionpaper2011.theiirc.org/ 6http://www.pwc.nl/nl/corporate-governance/auditcommissies.jhtml

(6)

(Cohen, Krishnamoorthy en Wright, 2002). Voor belanghebbenden is het belangrijk om betrouwbare informatie te krijgen. Door het toezicht en tegelijkertijd de bescherming van hun belangen door de auditcommissie, wordt een positief verband verwacht tussen de auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving.

Dit onderzoek zal worden uitgevoerd in Nederland. Sinds 2008 geldt er voor organisaties van

openbaar belang (OOB’s) een verplichting tot het instellen van een auditcommissie7

. Alle beursgenoteerde bedrijven, banken en verzekeraars vallen over het algemeen onder de definitie van OOB. De exacte definitie volgt in paragraaf 2.2. Voor niet-OOB’s geldt de verplichting tot het instellen van een auditcommissie niet. Duurzaamheidsverslaggeving is in Nederland niet verplicht, maar is bijna niet weg te denken uit de gangbare verslaggeving. Uit

onderzoek van KPMG (2011)8 blijkt dat 95% van de 250 grootste bedrijven ter wereld

rapporteren over duurzaamheid. Volgens ditzelfde onderzoek rapporteren maar liefst 82% van de grootste Nederlandse bedrijven over duurzaamheid. Echter, doordat het niet verplicht is, bestaan er geen duidelijke richtlijnen welke aangeven hoe de verslaggeving eruit moet zien. Er bestaat geen regelgeving over de inhoud van een duurzaamheidsverslag. Elke onderneming kan het in principe op zijn eigen manier invullen. Onderzoek naar de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving is lastig vanwege het gebrek aan sturing. Het is om deze reden echter wel erg relevant. Dit wordt mede veroorzaakt door de al eerder genoemde opkomst van het ‘integrated reporting’.

1.2 Relevantie

Dit onderzoek draagt op verschillende manieren bij aan bestaand onderzoek. Ten eerste draagt het bij aan het bestaande onderzoek naar de effectiviteit van een auditcommissie. Eerdere onderzoeken naar dit onderwerp zijn gedaan door Carcello en Neal (2000), Stewart en Munro (2007) en Krishnan, Wen en Zhao (2011). De aandacht voor de effectiviteit van auditcommissies komt voort uit de boekhoudschandalen van eind vorige/begin deze eeuw. Uit onderzoek van Carcello en Neal (2000) is gebleken dat de hoeveelheid onafhankelijke leden in een auditcommissie gerelateerd is aan het geven van going-concern verklaring. Het afgeven van een going-concern verklaring betekent dat de accountant geen vertrouwen heeft in de continuïteit van de onderneming. Des te meer afhankelijke leden in de auditcommissie, des te kleiner de kans is op het geven van een going-concern verklaring. Een onafhankelijke

7

http://www.deloitte.com/assets/Dcom-Netherlands/Local%20Assets/Documents/nl_nl_instelling_auditcommissie_bij_oob_wettelijk_verplicht_270509 .pdf

(7)

auditcommissie zorgt volgens het onderzoek van Carcello en Neal (2000) voor een grotere kans op een going-concern verklaring. Het geven van een going-concern verklaring is vaak een moeilijke situatie voor accountants. Het management van de onderneming probeert druk uit te oefenen op de accountant omdat zij geen going-concern verklaring willen krijgen. Een going-concern verklaring zet een onderneming in een negatief daglicht. Onder druk van het management kan de accountant toch een goedkeurende verklaring geven, waar een going-concern verklaring op zijn plaats zou zijn geweest. In het onderzoek van Carcello en Neal (2000) blijkt dat een onafhankelijke auditcommissie de belangen van investeerders beschermt door wel vaker een going-concern verklaring af te geven. Investeerders krijgen op deze manier een beter beeld van de onderneming en het zorgt voor betrouwbaardere verslaggeving. In onderzoek van Farber (2005) wordt bewezen dat een onderneming waar fraude is (geweest) onder andere een lager percentage onafhankelijke leden in de auditcommissie zitten en dat deze commissie minder vaak bijeenkomt. In onderzoek van Stewart en Munro (2007) wordt bewezen dat de frequentie van het aantal bijeenkomsten van een auditcommissie significant is geassocieerd met een reductie in waargenomen auditrisico. Uit deze onderzoeken blijkt dus dat de ondernemingsprestaties beter zijn als de leden van de auditcommissie onafhankelijk zijn en als zij vaker bijeenkomen. Deze onderzoeken leggen daarentegen geen verband met (duurzaamheids)verslaggeving. Door het verband in dit onderzoek wel te leggen, draagt dit onderzoek bij aan bestaand onderzoek.

Ten tweede bestaan er verschillende onderzoeken naar het effect van een effectieve auditcommissie op de kwaliteit van verslaggeving (Felo et al., 2003; Karamanou en Vafeas, 2005). Vaak gaan deze onderzoeken echter over de kwaliteit van financiële verslaggeving. Zo hebben Felo et al. (2003) geconcludeerd dat er een positief verband bestaat tussen de grootte van de auditcommissie en de kwaliteit van financiële verslaggeving. Uit onderzoek van Ho en Wong (2001) blijkt dat er een significant positieve relatie bestaat tussen het hebben van een interne auditcommissie en de hoeveelheid vrijwillige verslaggeving. Dit zegt echter niets over de kwaliteit van deze verslaggeving. Uit onderzoek van Karamanou en Vafeas (2005) blijkt dat het hebben van een effectieve auditcommissie, de kwaliteit van vrijwillige financiële verslaggeving verbetert. Duurzaamheidsverslaggeving behoort echter niet onder financiële verslaggeving. Dit onderzoek kijkt naar het effect op niet-financiële verslaggeving en draagt daarom bij aan het onderzoek naar het verband tussen een effectieve auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving.

In het onderzoek van Karamanou en Vafeas (2005) wordt ook gekeken naar karakteristieken van een auditcommissie en de invloed op vrijwillige financiële verslaggeving. Zij

(8)

onderzoeken onafhankelijkheid van de leden van de auditcommissie, de expertise van de auditcommissie, de grootte van de auditcommissie en de activiteit van de auditcommissie (gemeten als het aantal bijeenkomsten). Expertise werd in het onderzoek van Karamanou en Vafeas (2005) gemeten als financiële expertise. In de Nederlandse Corporate Governance Code is het verplicht om minimaal één financieel expert in de auditcommissie te hebben. Ook uit onderzoek van Felo et al. (2003) blijkt dat financiële expertise binnen de auditcommissie positief is gerelateerd aan de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Financiële expertise hangt echter niet (genoeg) samen met duurzaamheidsverslaggeving en daarom is deze factor niet als zodanig meegenomen in dit onderzoek. Andere vormen van expertise, zoals ervaring of opleiding, zijn lastig te onderzoeken. Ondernemingen rapporteren deze gegevens van leden van een auditcommissie niet. Ook is de waarde van ervaringen en opleidingen moeilijk in te schatten. Om deze reden worden deze vormen van expertise in dit onderzoek niet meegenomen. Andere karakteristieken, bijvoorbeeld het aantal bijeenkomsten, worden wel gerapporteerd en zijn daarom goed te onderzoeken. Deze factoren zijn interessant vanwege de voorgaande onderzoeken naar deze karakteristieken en de effecten van deze factoren en worden daarom meegenomen in dit onderzoek.

Ten derde blijkt uit het onderzoek van Hertz Rupley, Brown en Marshall (2012) dat bepaalde kenmerken van het bestuur van een onderneming invloed hebben op de kwaliteit van vrijwillige maatschappelijke verslaggeving. Kenmerken die zij onderzocht hebben zijn onafhankelijkheid, diversiteit en het hebben van meerdere bestuursmandaten. Hertz Rupley et al. (2012) hebben diversiteit in hun onderzoek gemeten als diversiteit in geslacht. Zij vinden in hun onderzoek dat diversiteit, als in geslacht, een positief effect heeft op de kwaliteit van vrijwillige maatschappelijke verslaggeving (Hertz Rupley et al., 2012). Ook wordt in ditzelfde onderzoek gevonden dat onafhankelijke bestuursleden een positief effect hebben op de kwaliteit van vrijwillige maatschappelijke verslaggeving. Bestuursleden beïnvloeden de kwaliteit van vrijwillige maatschappelijke verslaggeving dus positief. Interessant is het daarom om te onderzoeken of een auditcommissie ditzelfde effect heeft.

Ten vierde draagt dit onderzoek bij aan bestaand onderzoek naar

duurzaamheidsverslaggeving. Volgens Adams (2002) zijn onderzoeken naar factoren die van invloed kunnen zijn op het publiceren van duurzaamheidsverslaggeving te splitsen in drie categorieën. Deze categorieën zijn: ondernemingskenmerken, algemene contextuele factoren en interne contextuele factoren. Over de laatste categorie bestaat het minste onderzoek (Adams, 2002). Een interne auditcommissie, wat in dit onderzoek centraal staat, is een zogenaamde interne contextuele factor. Door een factor uit de derde categorie te

(9)

onderzoeken, draagt dit onderzoek bij aan een omgeving waar nog weinig onderzoek naar gedaan is.

Ten vijfde is er al veel onderzoek gedaan naar duurzaamheidsverslaggeving in het algemeen (Reverte, 2011) en de kwaliteit hiervan (Moroney, Windsor en Aw, 2012; Delmas en Blass, 2010; Fernández-Feijóo-Souto, Romero en Ruiz-Blanco, 2012; Brammer en Pavelin, 2006). De invloed van een auditcommissie is hierin echter niet meegenomen en daarom is dit onderzoek van toegevoegde waarde. Doordat duurzaamheidsverslaggeving niet verplicht is, zijn er geen richtlijnen waar zo een dergelijk verslag aan moet voldoen (Deegan, 2002). Er is niet in de wet vastgesteld waaraan een duurzaamheidsverslag moet voldoen, zoals dit wel voor het financiële jaarverslag bestaat. Het onderzoeken van de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving is daarom erg relevant.

Samenvattend draagt dit onderzoek bij aan bestaand onderzoek naar (de effectiviteit van) auditcommissies en het onderzoek naar duurzaamheidsverslaggeving. Dit onderzoek brengt deze factoren samen en is om deze reden uniek. Tot slot draagt dit onderzoek bij doordat het wordt gedaan onder Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. Ook worden meerdere sectoren bekeken door te kiezen voor alle beursgenoteerde bedrijven. Dit bijvoorbeeld in tegenstelling tot het onderzoek van Adams (2002), die zijn onderzoek deed in de chemische en farmaceutische industrie.

1.3 Onderzoeksmodel en deelvragen

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is het volgende conceptueel model opgesteld:

Figuur 1 – Conceptueel model

De hoofdvraag die in dit onderzoek centraal staat is: “Heeft een auditcommissie effect op de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving?” In dit onderzoek zullen verschillende

(10)

karakteristieken van een auditcommissie onderzocht worden. Deze karakteristieken zijn: het aantal bijeenkomsten van de auditcommissie, het aantal leden van de auditcommissie, de onafhankelijkheid van de leden van een auditcommissie, de leeftijd (ervaring) van de leden van een auditcommissie en diversiteit binnen de auditcommissie (geslacht). Deze kenmerken worden in dit onderzoek meegenomen omdat ze goed onderzoekbaar zijn. De gegevens worden vaak middels het jaarverslag gecommuniceerd. Daarnaast is bewezen dat deze factoren de effectiviteit van een auditcommissie versterken en zorgen voor betere verslaggeving.

Aan de hand hiervan zijn de volgende hypotheses opgesteld:

H1 : Er bestaat een significant positieve relatie tussen het aantal bijeenkomsten van een auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving

H2 : Er bestaat een significant positieve relatie tussen het aantal leden van een auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving

H3 : Er bestaat een significant positieve relatie tussen het aantal onafhankelijke leden van een auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving

H4 : Een diverse auditcommissie (geslacht) heeft een significant positieve invloed op de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving

H5 : Er bestaat een significant positieve relatie tussen de gemiddelde leeftijd van de leden van een auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving

1.4 Indeling onderzoek

Het resterende gedeelte van dit onderzoek is als volgt ingedeeld. Hierna zal allereerst de theoretische inkadering aan bod komen. In dit hoofdstuk zal onder andere ingegaan worden op corporate governance en de rol van een auditcommissie. Ook zal de publicatie van vrijwillige verslaggeving en specifiek duurzaamheidsverslaggeving besproken worden. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode behandeld. Hierin zal uitgelegd worden welke data gebruikt wordt in het onderzoek en hoe de verschillende variabelen gemeten zullen worden. Daarop volgend zullen de resultaten van het onderzoek besproken worden. En tot slot worden de conclusie en beperkingen van het onderzoek behandeld.

(11)

2. T

HEORETISCHE INKADERING

2.1 Corporate governance

Corporate governance is de term voor de wijze waarop ondernemingen worden bestuurd en

de wijze waarop er toezicht wordt gehouden op dat bestuur9. Er zijn verschillende punten

waarop corporate governance ingevuld kan worden. Voorbeelden hiervan zijn de eigendomsstructuur, het aanstellen van onafhankelijke bestuurders en het hebben van een auditcommissie (Ho en Wong, 2001). De instelling van een auditcommissie is een vorm van toezicht op het bestuur. Op het begrip auditcommissie zal verder worden ingegaan in de volgende paragraaf.

In 2002 werd in de Verenigde Staten de Sarbanes-Oxley (SOx) wet ingevoerd. Dit onder andere naar aanleiding van het boekhoudschandaal bij Enron. Deze wetgeving legt tal van regels op aan Amerikaanse beursgenoteerde ondernemingen. Met deze wet wordt getracht

deugdelijk ondernemingsbestuur af te dwingen en zo nieuwe schandalen te voorkomen10.

Deze wet stuurt aan op betere corporate governance. De eerste corporate governance code stamt echter al uit het jaar 1992. In het Verenigde Koninkrijk werd toen het zogenaamde ‘Cadbury Report’ gepubliceerd (Akkermans, Van Ees, Hermes, Hooghiemstra, Van der Laan, Postma en Van Witteloostuijn, 2007). In Nederland kennen we ook een corporate governance code. Deze is in 2003 opgesteld door de commissie Tabaksblat. Aanleiding voor het opstellen van deze code waren geruchtmakende boekhoudschandalen en onvrede over beloningssystemen in 2003. Doel van de code is het bevorderen van transparantie in de jaarrekening, betere verantwoording aan de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) en

versterking van de zeggenschap en bescherming van aandeelhouders11. De code is in 2008

herzien en wordt sindsdien de ‘Nederlandse Corporate Governance Code’ genoemd. Deze code is van toepassing op alle beursgenoteerde bedrijven in Nederland. Beursgenoteerde bedrijven zijn echter niet verplicht om de code toe te passen. In de corporate governance paragraaf van het jaarverslag (die wel verplicht is) moeten deze bedrijven uitleggen in hoeverre zij voldoen aan de bepalingen die in de code staan en als ze hier niet aan voldoen, waarom en in welke mate zij de code niet naleven. Dit wordt het pas toe of leg uit-principe

9

http://www.eumedion.nl/nl/overeumedion/wat-is-corporate-governance 10http://www.corso.nl/kenniscentrum/sarbanes/oxley

(12)

genoemd (Akkersmans et al., 2007). Dit principe is vastgelegd in de Nederlandse wetgeving

en beursgenoteerde bedrijven zijn verplicht zich hieraan te houden12.

De meeste Nederlandse beursgenoteerde bedrijven maken gebruik van een zogenaamd ‘two-tier board’ systeem. Dit houdt in dat er binnen de organisatie een directie is en daarnaast aparte toezichthouders, ofwel de Raad van Commissarissen (Bekkum, Hijink, Schouten en Winter, 2010). Sinds 1 januari 2012 is het echter ook mogelijk om in Nederland gebruik te maken van een one-tier board. Dit houdt in dat er één bestuur is, met daarin zowel de directie als de toezichthouders. Deze wetswijziging is van toepassing op NV’s en BV’s en is doorgevoerd om het voor buitenlandse bedrijven aantrekkelijker te maken om zich in Nederland te vestigen13.

2.2 Auditcommissies

Sinds 2008 zijn organisaties van openbaar belang (hierna: OOB) wettelijk verplicht tot het instellen van een auditcommissie. Een organisatie van openbaar belang is volgens artikel 1,

eerste lid, onderdeel l van de Wta14:

 Een in Nederland gevestigde rechtspersoon naar Nederlands recht waarvan

effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

 Een bank met zetel in Nederland als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het

financieel toezicht waaraan een vergunning is verleend ingevolge die wet

 Een centrale kredietinstelling met zetel in Nederland als bedoeld in artikel 1:1

van de Wet op het financieel toezicht waaraan een vergunning is verleend ingevolge die wet

 Een herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in

Nederland als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waaraan een vergunning is verleend ingevolge die wet

 Een onderneming, instelling of openbaar lichaam, behorende tot een van de

ingevolge artikel 2 aangewezen categorieën

Nederlandse AEX genoteerde bedrijven, die in dit onderzoek centraal staan, zijn allen dus organisaties van openbaar belang en daarom verplicht tot het instellen van een auditcommissie. 12http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/corporate-governance/corporate-governance-code-code-tabaksblat 13 http://www.fnvformaat.nl/Producten%20en%20diensten/Kennisbank/Financieel%20en%20organisatorisch%2 0beleid/One%20tier%20board.aspx 14http://www.st-ab.nl/wetten/1056_Wet_toezicht_accountantsorganisaties_Wta.htm

(13)

De Nederlandse Corporate Governance Code schrijft voor dat als de RvC binnen een onderneming uit meer dan vier leden bestaat, zij uit hun midden een audit-, renumeratie- en een selectie- en benoemingscommissie instellen. De rol en verantwoordelijkheden van de desbetreffende commissies worden bepaald door de RvC (Dutch Corporate Governance Code, 2008).

Volgens de Corporate Governance Code houdt de auditcommissie toezicht op de directie ten aanzien van de volgende punten:

a) De werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen, waaronder het toezicht op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en het toezicht op de werking van gedragscodes

b) De financiële informatieverschaffing door de vennootschap (keuze van accounting

policies, toepassing en beoordeling van effecten van nieuwe regels, inzicht in de

behandeling van “schattingsposten” in de jaarrekening, prognoses, werk van in- en externe accountants terzake, etc.)

c) De naleving van aanbevelingen en opvolging van opmerkingen van in- en externe accountants

d) De rol en het functioneren van de interne audit functie

e) Het beleid van de vennootschap met betrekking tot tax planning

f) De relatie met de externe accountant waaronder in het bijzonder zijn onafhankelijkheid, de bezoldiging en eventuele niet-controlewerkzaamheden voor de vennootschap

g) De financiering van de vennootschap

h) De toepassingen van de informatie- en communicatietechnologie

Verslaggeving van de onderneming gaat dus veelal langs de auditcommissie voordat deze naar buiten gebracht wordt. Er wordt in de taakomschrijving niet direct vermeld dat ook niet-financiële verslaggeving onder de verantwoordelijkheid valt van de auditcommissie, maar deze verwachting is wel reëel. Uit onderzoeken van Karamanou en Vafeas (2005) en Barako, Hancock en Izan (2006) blijkt namelijk dat het hebben van een (effectieve) auditcommissie een positieve invloed heeft op vrijwillige verslaggeving.

2.3 Diversiteit

Diversiteit is een onderwerp wat veel in de schijnwerpers staat de laatste jaren. Een voorbeeld van aandacht is het invoeren van een zogenaamd vrouwenquotum. Zo wil de Europese

(14)

Commissie beursgenoteerde bedrijven verplichten om vanaf 2020 in 40% van de topfuncties

vrouwen te benoemen15. Aan het begrip diversiteit kan op verschillende manieren invulling

gegeven worden. Zo kan de verhouding man/vrouw bedoeld worden, maar diversiteit kan ook aangegeven worden in leeftijd of nationaliteit (Kang, Cheng en Gray, 2007). In dit onderzoek wordt diversiteit meegenomen als geslacht. Volgens onderzoek van Brennan en McCafferty (1997) zijn er twee voordelen van vrouwen in het bestuur. Ten eerste zijn vrouwen geen onderdeel van het zogenaamde ‘old boys network’. Dit maakt vrouwen onafhankelijker dan mannen. Onafhankelijkheid leidt vervolgens tot betere verslaggeving (Hertz Ruply et al., 2012). Ten tweede hebben vrouwen volgens hun onderzoek meer verstand van consumentengedrag, de behoeften van consumenten en de kansen die dit biedt voor bedrijven. Webb (2004) vindt in zijn onderzoek dat maatschappelijk verantwoorde ondernemingen een meer divers bestuur (gemeten in geslacht) hebben. Zij concluderen daaruit dat diversiteit in het bestuur positief geassocieerd is met de kwaliteit van vrijwillige maatschappelijke verslaggeving. Leeftijd wordt in dit onderzoek niet meegenomen als diversiteitsfactor. Hasher en Kim (2005) tonen aan dat oudere teamleden onder sommige omstandigheden beter presteren dan jongere teamleden. Dit omdat ouderen meer ervaring hebben in het nemen van beslissingen dan jongeren. Aan de hand van het onderzoek van Hasher en Kim (2005) wordt in dit onderzoek een positieve relatie verwacht tussen de gemiddelde leeftijd van de leden van een auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving.

2.4 Vrijwillige disclosure

Er zijn verschillende redenen waarom een onderneming vrijwillig zou willen rapporteren. De eerste prikkel komt voort uit de agentschapstheorie. Deze theorie legt de relatie uit tussen agent (managers/bestuur van een onderneming) en de principaal (de aandeelhouder). Investeerders die in een onderneming investeren, hebben doorgaans geen actieve rol in het management van deze onderneming (Healy en Palepu, 2001). Door de scheiding van leiding en eigendom ontstaat een informatieprobleem en tegenstrijdige belangen. Het informatieprobleem houdt in dat het management van een onderneming doorgaans meer informatie heeft dan een aandeelhouder. Eén van de oplossingen om deze problemen tegen te gaan, is het naar buiten brengen van zoveel mogelijk informatie (Healy en Palepu, 2001). Ondernemingen kunnen ervoor kiezen om privé informatie over de onderneming (zoals duurzaamheidsverslaggeving) naar buiten te brengen om tegenstrijdige belangen tegen te

15 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3382481/2013/01/24/Kabinet-wil-EU-plan-vrouwenquota-afzwakken.dhtml

(15)

gaan en de kapitaalmarkt meer in evenwicht te brengen. Een tweede prikkel komt voort uit de legitimiteitstheorie. Deze theorie stelt dat een onderneming alleen succesvol kan blijven, als het handelt binnen de grenzen van wat de samenleving als sociaal aanvaardbaar gedrag identificeert. Een onderneming probeert onder andere door publicatie van informatie haar werkzaamheden legitiem te maken (Deegan, 2002). Uit onderzoek van O’Donovan (2002) blijkt dat de legitimiteitstheorie een verklaring kan zijn voor de publicatie van duurzaamheidsverslaggeving. Een derde prikkel komt voort uit het economisch perspectief. Vanuit dit perspectief kan gesteld worden dat bedrijven duurzaamheidsverslagen publiceren om potentiële politieke kosten te voorkomen of te verminderen (Gamerschlag, Moller en Verbeeten, 2010). Met politieke kosten worden onder andere de extra kosten door aanvullende regelgeving en hogere belastingen bedoeld. Uit onderzoek van Reverte (2011) blijkt dat goede duurzaamheidsverslaggeving leidt tot lagere kosten van het eigen vermogen voor de onderneming. Het onderzoek van Gamerschlag et al. (2011) concludeert dat publicatie van maatschappelijke verslaggeving voor lagere politieke en sociale kosten zorgt. De laatste prikkel wordt veroorzaakt door de stakeholder theorie. De managementkant van deze theorie suggereert dat vrijwillige rapportage gedreven wordt door de behoefte van de belangrijkste stakeholders van de onderneming (Beattie en Smith, 2012). Het gaat dan om stakeholders die de onderneming nodig heeft om voort te kunnen bestaan. De morele kant van de theorie suggereert dat verschillende belanghebbenden recht hebben op informatie en publicatie van verslaggeving wordt gedreven door verantwoordelijkheidsgevoel. Deze morele kant sluit aan bij de legitimiteitstheorie. De managementkant van de theorie vindt meer zijn aansluiting met de politieke kosten theorie en prikkels uit de kapitaalmarkt (Beattie en Smith, 2012).

Nederland is een zogenaamd ‘code law’ land met een stakeholder-oriëntatie (Van Bekkum, Hijink, Schouten en Winter, 2010). In code law landen worden bedrijven beschouwd als organisaties met sociale verantwoordelijkheden die verder gaan dan alleen het behalen van economische efficiency. Dit betekent ook dat ze niet alleen verantwoordelijkheden hebben tegenover aandeelhouders maar tegenover alle belanghebbenden (stakeholders) (Kolk en Perego, 2010). Uit onderzoek van Meek, Roberts en Gray (1995) blijkt dat nationale en regionale invloeden belangrijke factoren zijn om vrijwillig, niet-financiële verslaggeving te publiceren. Daarom kan gesteld worden dat dit zou betekenen dat Nederlandse organisaties ook grote sociale verantwoordelijkheden hebben en hierover zouden moeten rapporteren. Uit onderzoek van Smith, Adhikari en Tondkar (2005) blijkt dat landen met een hoge stakeholder-oriëntatie, meer en beter rapporteren over duurzaamheid en andere maatschappelijke verantwoordelijkheden. Ook Hofstede (2010; 2013) zegt iets over de

(16)

Nederlandse cultuur. Hofstede staat bekend om zijn vierdimensionale model met betrekking tot nationale culturen. Dit model is na publicatie in 1980 door vele management onderzoeken naar de invloed van cultuur gebruikt. Hofstede heeft in zijn onderzoek een onderverdeling gemaakt tussen culturen. Hij maakt hierin onderscheid tussen 4 cultuurdimensies. Namelijk, machtsafstand, onzekerheid mijdend vs. onzekerheid zoekend, individualistisch vs. collectivisme en mannelijkheid vs. vrouwelijkheid (Hofstede, 2010). Later heeft Hofstede een vijfde dimensie toegevoegd aan zijn model. Deze dimensie wordt de lange termijn vs. korte termijn oriëntatie (LTO) genoemd (Minkov en Hofstede, 2010). In figuur 2 staat het model van Hofstede weergegeven voor Nederland. In het model wordt de cultuur van Nederland aan de hand van de categorieën van Hofstede ingedeeld. PDI staat in dit model voor power distance, oftewel machtsafstand. IDV staat voor individualisme, MAS voor masculinity, oftewel mannelijkheid. UAI staat voor uncertainty avoidance, oftewel onderzekerheid mijdend.

Figuur 2 – Nederlandse cultuur volgens Hofstede

Uit figuur 2 kan worden afgeleid dat Nederland op individualisme het hoogst scoort. Dit betekent dat de Nederlandse bevolking erg gericht is op zichzelf en op naaste familie (Hofstede, 2013). Door deze individualistische cultuur zijn er meer agentschapsconflicten tussen agent en principaal (managers en aandeelhouders). Dit zorgt ervoor dat investeerders meer informatie vragen, om deze conflicten te verkleinen. Managers willen aan deze eisen voldoen om te voorkomen dat investeerders sancties treffen tegen de onderneming. Individualistische landen, zoals Nederland, rapporteren daarom meer vrijwillige verslaggeving (Hooghiemstra, Hermes en Emanuels, 2011).

(17)

Een land wat stakeholder georiënteerd is en daarnaast een zwakke governance handhavingssysteem heeft, is meer geneigd om een duurzaamheidsverslag uit te brengen (Kolk en Perego, 2010). Nederland is, zoals hierboven al genoemd, een stakeholder georiënteerd land. Daarnaast heeft het ook een zwak governance handhavingssysteem. Dit wordt veroorzaakt doordat de Nederlandse Corporate Governance Code (2008) niet in de wet is opgenomen. Door het ontbreken van het wettelijke vereiste, is de handhaving zwak. Nederlandse bedrijven zouden naar aanleiding van het onderzoek van Kolk en Perego (2010) dus meer geneigd zijn om duurzaamheidsverslaggeving uit te brengen.

2.5 Duurzaamheidsverslaggeving

Duurzaamheidsverslaggeving is, zoals ook eerder genoemd, niet verplicht. Toch zijn er veel

bedrijven die rapporteren over duurzaamheid. Uit onderzoek van KPMG (2011)16 blijkt dat

95% van de 250 grootste bedrijven ter wereld rapporteren over duurzaamheid. Uit onderzoek van Berthelot, Coulmont en Serret (2012) blijkt dat investeerders positief reageren op duurzaamheidsverslaggeving. Er zijn nog een aantal voordelen voor een onderneming met betrekking tot het publiceren van duurzaamheidsverslaggeving. Op deze manier worden waarden van het management gekoppeld aan sociale waarden, er wordt vooruit gelopen op beschuldigingen van pressiegroepen, de reputatie op het gebied van milieu en duurzaamheid wordt verbeterd, het verschaft kansen om voorop te lopen in maatschappelijke discussies en het toont sterk management en sociale verantwoordelijkheid aan (O’Donovan, 2002).

Omdat duurzaamheidsverslaggeving niet verplicht is, zijn er geen duidelijke richtlijnen voor het opstellen van deze verslaggeving. Een belangrijk raamwerk bij het opstellen van een duurzaamheidsverslag is het raamwerk van het Global Reporting Initiative (hierna: GRI).

Deze organisatie heeft een referentiestandaard opgesteld op gebied van

duurzaamheidsverslaggeving. In het GRI denken ondernemingen, milieu- en

mensenrechtenorganisaties, investeerders, vakbonden, accountantsorganisatie en ruim 1100 individuele stakeholders mee (Wallage, 2002). Er zijn door de GRI al meerdere richtlijnen ontwikkeld door de jaren heen. Deze richtlijnen worden ook vaak door accountants gebruikt als toetsingscriteria bij de assurance-opdracht (De Accountant, 2011). De punten die in figuur 3 gegeven zijn, zullen exacter ingevuld moeten worden om het daadwerkelijk te kunnen gebruiken bij het meten van kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Voor het meten van de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving in dit onderzoek worden concretere punten

(18)

omschreven, die goed meetbaar zijn. Dit volgt in paragraaf 3.4. De GRI richtlijn zal hierbij betrokken worden. Het GRI-raamwerk is weergegeven in figuur 3.

Figuur 3 – GRI-G3 principes

Tussen 2002 en 2004 heeft zich ook nog een andere richtlijn ontwikkeld met betrekking tot duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen (Balzarova en Castka, 2012), namelijk ISO 26000. ISO 26000 is een internationale richtlijn met betrekking to maatschappelijk verantwoord ondernemen. Of beter gezegd een hulpmiddel voor bedrijven bij de implementatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen. In deze richtlijn zijn 7

MVO-principes genoemd17:

1. Verantwoordelijkheid nemen en verantwoording afleggen 2. Transparantie

3. Ethisch gedrag

4. Respect voor stakeholderbelangen 5. Respect voor wet- en regelgeving

6. Respect voor internationale gedragsnormen 7. Respect voor mensenrechten

Iets specifieker zijn er 7 kernthema’s opgesteld die binnen een organisatie aandacht zouden moeten krijgen. Organisaties moeten zelf bepalen in hoeverre ze invulling geven aan de thema’s, maar er moet verplicht iets met elk thema gedaan worden. De thema’s zijn als volgt18:

1. Bestuur van de organisatie

17http://www.mvonederland.nl/dossier/12/195/dossier_description/2916 18http://www.mvonederland.nl/dossier/12/195/dossier_description/2916

(19)

2. Mensenrechten

3. Arbeidsomstandigheden 4. Milieu

5. Eerlijk zakendoen

6. Consumentenaangelegenheden

7. Betrokkenheid bij de ontwikkeling van de gemeenschap

Ook deze richtlijn kan gebruikt worden voor het meten van kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Met de factoren zoals hierboven aangegeven, wordt rekening gehouden bij de meting van kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving in dit onderzoek. De factoren zullen echter, net als de GRI richtlijnen, exacter uitgewerkt moeten worden om het te kunnen meten.

(20)

3. O

NDERZOEKSOPZET

3.1 Onderzoeksmethode

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een kwantitatieve onderzoeksmethode, namelijk een regressieanalyse. Het onderzoek wordt gedaan over drie jaren; 2008, 2009 en 2010. In de volgende paragraaf wordt toegelicht welke data gebruikt is voor het onderzoek. In de paragrafen daarop volgend wordt toegelicht hoe de verschillende variabelen gemeten zullen worden. Tot slot zal een korte inleiding volgen over de regressieanalyse.

3.2 Steekproef

Dit onderzoek wordt uitgevoerd voor alle in de AEX (Amsterdam Exchange Index) opgenomen bedrijven. Deze index geeft de koersontwikkeling weer van de 25 aandelen met

de grootste marktkapitalisatie op de Amsterdamse effectenbeurs19. Zoals in een eerder

hoofdstuk genoemd zijn deze ondernemingen verplicht een auditcommissie te hebben. Daarnaast kan aan de hand van bestaand onderzoek verwacht worden dat het merendeel van deze bedrijven publiceren over duurzaamheid (KPMG, 2011). Het hebben van een auditcommissie en het publiceren van een duurzaamheidsverslag zijn voor dit onderzoek

noodzakelijk. De ondernemingen die geen auditcommissie hebben, geen

duurzaamheidsverslag publiceren of in 2008, 2009 of 2010 geen AEX notering hadden, worden in dit onderzoek niet meegenomen. Om deze reden is DE Master Blenders uit de

steekproef gefilterd. Deze onderneming is in het boekjaar 201220 naar de beurs gegaan en

daarom wordt deze onderneming uitgesloten in dit onderzoek. Ook bedrijven als Vedior, Corporate Express, Tele Atlas, Fortis en USG People zijn uit de steekproef gefilterd omdat zij overgenomen zijn door andere ondernemingen in de jaren 2008, 2009 of 2010 of omdat ze om andere reden uit de index zijn verdwenen. Alleen ondernemingen die opgenomen waren in de AEX gedurende de gehele periode 2008 tot en met 2010 zijn meegenomen in dit onderzoek. Er zijn in totaal 18 ondernemingen onderzocht. Deze ondernemingen zijn opgenomen in appendix I.

19http://nl.wikipedia.org/wiki/AEX

(21)

3.3 Kenmerken auditcommissie

De kenmerken van een auditcommissie die in dit onderzoek meegenomen worden zijn: het aantal bijeenkomsten, het aantal leden, de onafhankelijkheid van de leden, de gemiddelde leeftijd van de leden en diversiteit van de leden (geslacht). Hoe deze factoren gemeten zullen worden, zal in deze paragraaf verder toegelicht worden.

Het aantal leden van een auditcommissie wordt uit het jaarverslag gehaald. Als er tijdens het boekjaar een wisseling is geweest dan heeft dit geen effect op het totale aantal leden. Alleen de samenstelling verandert hierdoor immers. Bij geen van de onderzochte ondernemingen is het totaal aantal leden gewijzigd tijdens een boekjaar. Het aantal bijeenkomsten van een auditcommissie wordt wederom in het jaarverslag vermeld. Volgens de Nederlandse Corporate Governance Code is de auditcommissie vrij in het bepalen van de hoeveelheid bijeenkomsten per jaar. Wel worden zij verplicht volgens de code om minimaal één keer per jaar te overleggen (Corporate Governance Code, 2008). Deze overleggen worden soms gedaan via een conference call (een telefoongesprek met meerdere partijen). Ook deze gesprekken worden in dit onderzoek meegenomen als bijeenkomsten.

Afhankelijke commissieleden worden door Carcello en Neal (2000) en Beasley (1996) omschreven als huidige of vroegere werknemers van de onderneming of van een aan hun gelieerde organisatie, familieleden van het management, professionele adviseurs van de onderneming of managers van belangrijke leveranciers of klanten van de onderneming. Volgens de Nederlandse Corporate Governance Code mag er maximaal één lid van de auditcommissie niet-onafhankelijk zijn. Een commissaris is onafhankelijk als de hierna genoemde criteria niet op hem van toepassing zijn. Ook zijn echtgenoot, geregistreerd partner of een ander levensgezel, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de tweede graad worden hierin betrokken.

1. In de 5 jaar voorafgaand aan de benoeming werknemer of bestuurder van de vennootschap (incl. gelieerde vennootschappen als bedoeld in art. 5:48 Wft) is geweest

2. Een persoonlijke financiële vergoeding van de vennootschap of van een haar gelieerde vennootschap ontvangt, anders dan de vergoeding die voor de als commissaris verrichte werkzaamheden wordt ontvangen en voor zover zij niet past in de normale uitoefening van de onderneming

3. In het jaar voorafgaand aan de benoeming een belangrijke zakelijke relatie met de vennootschap of een aan haar gelieerde vennootschap heeft gehad. Daaronder worden

(22)

in ieder geval begrepen het geval dat de commissaris, of een kantoor waarvan hij aandeelhouder, vennoot, medewerker of adviseur is, is opgetreden als adviseur van de vennootschap (consultant, externe accountant, notaris en advocaat) en het geval dat de commissaris bestuurder of medewerker is van een bankinstelling waarmee de vennootschap een duurzame en significante relatie onderhoudt.

4. Bestuurslid is van een vennootschap waarin een bestuurslid van de vennootschap waarop hij toezicht houdt commissaris is

5. Een aandelenpakket van ten minste tien procent in de vennootschap houdt (daarbij meegerekend het aandelenbezit van natuurlijke personen of juridische lichamen die met hem samenwerken op grond van een uitdrukkelijke of stilzwijgende, mondelinge of schriftelijke overeenkomst)

6. Bestuurder of commissaris is bij of anderszins vertegenwoordiger is van een rechtspersoon die ten minste tien procent van de aandelen in de vennootschap houdt, tenzij het gaat om groepsmaatschappijen

7. Gedurende de voorgaande twaalf maanden tijdelijk heeft voorzien in het bestuur bij belet en ontstentenis van bestuurders

In de jaarverslagen van ondernemingen wordt vaak het aantal onafhankelijke leden (met inachtneming van de code) van een auditcommissie vermeld. Indien dit niet het geval is, moet er verder onderzoek worden gedaan middels bovenstaande punten. Bij een wisseling binnen de auditcommissie tijdens het boekjaar worden de gegevens gebruikt van de persoon die het laatst tot de auditcommissie is toegetreden. Hiervoor is gekozen omdat het jaarverslag en het duurzaamheidsverslag aan het eind van het boekjaar (begin van het volgende boekjaar) wordt opgesteld. Het nieuwe lid zal in dit geval de meeste invloed hebben gehad op het duurzaamheidsverslag.

Het onderzoek naar geslacht (diversiteit) en de gemiddelde leeftijd wordt gedaan middels het jaarverslag. Het geslacht en de leeftijd van de leden van de auditcommissie worden hierin vaak weergegeven. Als dit niet in het jaarverslag weergegeven wordt, moet er via een andere

bron gezocht worden. Voorbeelden van deze bronnen kunnen zijn:

http://managementscope.nl/ en http://www.linkedin.com/. Bij een wisseling binnen de

auditcommissie tijdens het boekjaar wordt, net als eerder aangegeven, gebruik gemaakt van de gegevens van de leden op het moment van sluiten van het boekjaar.

(23)

3.4 Kwaliteit duurzaamheidsverslaggeving

Er zijn verschillende manieren waarop de kwaliteit van verslaggeving gemeten kan worden. Onderscheid kan gemaakt worden tussen de normatieve en de empirische benadering (Knoops, 2001). De verslaggeving wordt in de normatieve benadering getoetst aan een norm en aan de hand daarvan wordt de kwaliteit bepaald. Des te meer de verslaggeving overeenkomt met de norm, des te hoger de kwaliteit van de verslaggeving. In de empirische benadering wordt gekeken naar de reactie van de kapitaalmarkt op verslaggeving. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de reactie in aandelenkoersen.

Zoals in figuur 3 (paragraaf 2.4) te zien is, wordt kwaliteit door de GRI onderverdeeld in zes factoren: evenwichtigheid, vergelijkbaarheid, nauwkeurigheid, tijdigheid, duidelijkheid en betrouwbaarheid. Deze factoren zullen in dit onderzoek ook meegenomen worden om de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving te meten. Er wordt in dit onderzoek dus gebruik gemaakt van een norm. Kwaliteit zal daarom in dit onderzoek door middel van de normatieve manier bepaald gaan worden. Omdat de zes GRI-factoren in deze vorm niet meetbaar zijn, vergt dit nadere uitwerking op basis van bestaand onderzoek.

In het onderzoek van Fernández-Feijóo-Souto et al. (2012) wordt de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving gemeten aan de hand van vijf factoren: applicatieniveau, verklaring van het applicatieniveau, taalgebruik, hoeveelheid items die openbaargemaakt zijn en de beschikbaarheid van het duurzaamheidsverslag. Met applicatieniveau wordt de mate van transparantie in het verslag weergegeven. Volgens de GRI richtlijnen zijn hierin drie niveaus; A, B en C. De checklisten voor de verschillende niveaus, zijn echter niet beschikbaar voor derden. Het is daarom onmogelijk om de methode van Fernández-Feijóo-Souto et al. (2012) in dit onderzoek te gebruiken. In het onderzoek van Delmas en Blass (2010) en op basis van het onderzoek van Brammer en Pavelin (2006) wordt de kwaliteit van een duurzaamheidsverslag gemeten aan de hand van zeven factoren:

1. Publiceert de onderneming een milieu- of duurzaamheidsverslag? 2. Zo ja, is dit volgens de richtlijnen van de GRI?

3. Heeft de CEO het beleid getekend?

4. Is de informatie (het verslag) makkelijk te vinden?

5. Geeft de onderneming duidelijk haar doelen en verbeterpunten weer?

6. Geeft de onderneming actuele prestatiecijfers weer of gebruiken ze alleen relatieve meetinstrumenten?

(24)

Ook in dit onderzoek komen de GRI richtlijnen (zie punt 2) terug. De zeven factoren zijn echter nog niet concreet genoeg uitgewerkt en vereisen dus nadere invulling. Daarnaast kan er op basis van 7 factoren ook nog geen nauwkeurige kwaliteitsmeting gedaan worden.

In het onderzoek van Gamerschlag et al. (2011) wordt een disclosure index op basis van de GRI richtlijnen gebruikt om kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving te meten. Met behulp van de GRI richtlijnen hebben zij kernwoorden geselecteerd. Vervolgens hebben zij deze kernwoorden gezocht in de duurzaamheidsverslagen. Hoe meer van deze kernwoorden in het verslag voorkwamen, hoe beter het duurzaamheidsverslag. Het meten van kwaliteit op deze manier, aan de hand van de GRI richtlijnen en in de vorm van een disclosure index, is een goede methode om te hanteren. De manier van Gamerschlag et al. (2011) is voor dit onderzoek echter niet praktisch omdat de duurzaamheidsverslagen deels in het Nederlands en deels in het Engels zijn. Kernwoorden zouden dan vertaald moeten worden, waardoor geen eenduidige meting gedaan kan worden.

In het onderzoek van Moroney et al. (2012) wordt ook gebruik gemaakt van een disclosure index om de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving te meten. Deze disclosure index hebben zij onderverdeeld in twee categorieën: hard en soft disclosure items. Zij hebben deze disclosure index opgesteld op basis van het onderzoek van Clarkson, Overell en Chapple (2008). Clarkson et al. (2008) hebben op hun beurt in hun onderzoek een disclosure index opgesteld op basis van de GRI richtlijnen in combinatie met gesprekken met deskundigen op het gebied van duurzaamheidsverslaggeving. Omdat er een combinatie gemaakt wordt tussen theorie (GRI richtlijnen) en praktijk (gesprekken met professionals), is dit een zeer complete disclosure index. In dit onderzoek zal deze index gebruikt worden. Nadeel van de door Clarkson et al. (2008) opgestelde index is, dat deze is opgesteld voor Amerikaanse bedrijven. Dit betekent dat er punten in terug komen, die niet relevant zijn voor Nederland. Dit gaat om onderdelen die in de Verenigde Staten verplicht zijn om over te rapporteren volgens de SOx wetgeving. In Nederland gaat het echter om vrijwillige verslaggeving. In het onderzoek van Moroney et al. (2012) heeft echter al een filter plaatsgevonden voor deze onderdelen. Dat onderzoek werd gedaan in Australië, waar net als in Nederland, geen sprake is van verplichte verslaggeving over duurzaamheid.

In dit onderzoek wordt dus de normatieve benadering gebruikt. Aan de hand van voorgaand onderzoek is er een disclosure index opgenomen. In deze disclosure index staan 44 punten waaraan goede duurzaamheidsverslaggeving zou moeten voldoen. Alle punten van de disclosure index worden getoetst met de duurzaamheidsverslagen. Aan elk punt wordt een

(25)

score van 0 of 1 toegekend. Een 0 indien het genoemde punt niet voorkomt in het duurzaamheidsverslag. Een 1 als het wel voorkomt in het verslag. Bij een score van 44 punten zou het duurzaamheidsverslag perfect zijn. De score op kwaliteit wordt berekend door het aantal behaalde punten te delen door 44. Dit verhoudingsgetal wordt vervolgens meegenomen in de regressieanalyse. In appendix II wordt de disclosure index weergegeven zoals in dit onderzoek gebruikt zal worden.

3.5 Controlevariabelen

De kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving zou ook beïnvloed kunnen worden door andere factoren dan de gegeven kenmerken van de auditcommissie. In dit onderzoek wordt daarom gebruik gemaakt van controlevariabelen. Dergelijke variabelen zijn bijvoorbeeld de omvang van de onderzochte onderneming en het hebben van een accountantsverklaring door een Big Four accountantsorganisatie bij het duurzaamheidsverslag.

De omvang wordt hier gemeten door het balanstotaal te nemen. Dit is een goede graadmeter voor het meten van de grootte van een onderneming. De verwachting is dat een grotere onderneming een beter duurzaamheidsverslag heeft. In het onderzoek van Gamerschlag et al. (2011) wordt deze factor ook als controlevariabele genomen. Dit omdat grotere ondernemingen beter zichtbaar zijn voor het publiek en daardoor ook grotere druk ondervinden van belanghebbenden. Om deze druk te verminderen brengen grotere bedrijven meer informatie naar buiten om zo hun werkzaamheden legitiem te maken (Gamerschlag et al., 2011).

Investeerders zijn vaak van mening dat een accountantscontrole door een Big Four accountantsorganisatie van betere kwaliteit is (Blokdijk, Drieenhuizen, Simunic en Stein, 2006). Doordat de controle beter is, wordt er meer waarde gehecht aan de verklaring van een Big Four accountantsorganisatie. Concluderend kan gesteld worden dat investeerders bij een Big Four accountantsverklaring verwachten dat de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag hoger is. Het hebben van een Big Four accountantsverklaring bij het duurzaamheidsverslag, wordt in dit onderzoek gemeten als wel of niet (1 of 0). Het maakt hierbij niet uit of het een verklaring is met een redelijke mate van zekerheid of een beperkte mate van zekerheid. Indien er een accountantsverklaring wordt afgegeven bij het duurzaamheidsverslag, is de verwachting dat de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag beter is. Als een onderneming geen separaat duurzaamheidsverslag heeft, maar hier alleen over rapporteert in het reguliere jaarverslag, moet er een separate accountantsverklaring toegevoegd zijn voor het

(26)

duurzaamheidsgedeelte. Of in de accountantsverklaring bij de jaarrekening moet duidelijk aangegeven zijn, dat ook dit gedeelte van het jaarverslag gecontroleerd is.

3.6 Regressieanalyse

De hypotheses worden getoetst aan de hand van een regressieanalyse. In dit onderzoek zullen drie regressieanalyses plaatsvinden. Over 2008, 2009 en 2010 worden aparte regressies opgenomen.

Allereerst zal van elk jaar de beschrijvende statistiek uitgewerkt worden. Hierin zijn onder andere gemiddelden, minima, maxima en standaarddeviatie af te lezen. Zo kan gekeken worden of er enorme uitschieters zijn. Als deze aanwezig zijn, kunnen deze het resultaat beïnvloeden en zullen er correctiemaatregelen genomen moeten worden. Dit kan gedaan worden door winsorizing. Bij deze methode worden alle waarden die 3 of meer keer de standaarddeviatie van het gemiddelde liggen gecorrigeerd tot de waarde van 3 keer de standaarddeviatie +/- het gemiddelde (Field, 2013).

Vervolgens zal er getoetst worden op multicollineariteit. Multicollineariteit kan gemeten worden door te kijken naar de correlatie tussen verschillende variabelen. Er is sprake van multicollineariteit indien twee of meer verklarende variabelen onderling sterk samenhangen (van Bavel, 2006). Als er sprake is van onderlinge samenhang, zijn de uitkomsten van de regressieanalyse niet geheel betrouwbaar. Multicollineariteit is slechts oppervlakkig te onderzoeken door een correlatieplot. Daarom is het goed om een extra controle uit te voeren tijdens de regressieanalyse. Volgens Field (2000) is er sprake van multicollineariteit indien de tolerance waarde kleiner is dan 0,1 en de VIF waarde groter is dan 10.

De formule die gebruikt zal worden in de regressieanalyse is als volgt:

Kwaliteit duurzaamheidsverslaggeving = constante + β1 * aantal leden auditcommissie + β2 * diversiteit binnen de auditcommissie + β3 * aantal bijeenkomsten auditcommissie + β4 * leeftijd leden auditcommissie + β5 * onafhankelijkheid leden auditcommissie

De scores op alle variabelen per onderneming zijn weergegeven in appendix III. Deze scores zijn per jaar weergegeven. Resultaten van de regressieanalyse zijn weergegeven in appendix IV. De resultaten zullen in hoofdstuk 4 worden toegelicht.

(27)

4. R

ESULTATEN

In tabel 1, 4 en 7 van appendix IV zijn de beschrijvende statistieken van dit onderzoek weergegeven. Zoals in het hoofdstuk hiervoor aangegeven, zijn hierin de gemiddelden, minima, maxima en de standaarddeviaties aangegeven. Hier vindt vervolgens een controle plaats op uitschieters. Een uitschieter wordt, zoals in het hoofdstuk hiervoor ook aangegeven, als volgt gedefinieerd: alle waarden die 3 of meer keer de standaarddeviatie van het gemiddelde liggen. Als dusdanige uitschieters aanwezig zijn, kunnen deze het resultaat beïnvloeden en zullen er correctiemaatregelen genomen moeten worden. Dit kan gedaan worden door winsorizing. Bij deze methode worden alle waarden die 3 of meer keer de standaarddeviatie van het gemiddelde liggen gecorrigeerd tot de waarde van 3 keer de standaarddeviatie +/- het gemiddelde (Field, 2013). Voor de waarden van 2008 (zie tabel 1, appendix IV) is dit niet het geval. In 2009 (tabel 4, appendix IV) is wel een uitschieter geconstateerd in de onafhankelijkheid van de leden van de auditcommissie. Oorzaak hiervan is het hoge gemiddelde van deze variabele. Dit komt doordat er in 2009 maar twee bedrijven zijn met een niet geheel onafhankelijke auditcommissie. Het gemiddelde ligt hierdoor nabij 1 (dit geeft een 100% onafhankelijke auditcommissie weer). Toch is er een uitschieter waarbij maar 67% van de leden van de auditcommissie onafhankelijk zijn. Om deze reden is er in 2009 winsorizing toegepast. De waarde van 0,67 is gecorrigeerd naar 0,72. Ook in 2010 (tabel 7, appendix IV) is er sprake van een uitschieter. In dat jaar wordt ook een waarde in onafhankelijkheidspercentages gecorrigeerd. De waarde 0,5 wordt gecorrigeerd naar 0,54.

Vervolgens worden in tabel 2, 5 en 8 (appendix IV) de correlatiematrices weergegeven. Hierin wordt de eerste test op multicollineariteit gedaan. Als de correlatie boven de 0,8 ligt, kan multicollineariteit een probleem zijn. In 2008 (tabel 2, appendix IV) is de hoogste waarde 0,761, voor de correlatie tussen grootte van de onderneming en het aantal leden van de auditcommissie. Dit ligt echter nog onder de 0,8 dus is er niet direct sprake van een te hoge onderlinge correlatie. In 2009 is de waarde tussen dezelfde variabelen wederom het hoogst. De waarde ligt echter nog onder de waarde van 2008 waardoor zeker geen sprake is van multicollineariteit. Ook in 2010 ligt dit correlatiecijfer hoog, maar net als voorgaande jaren onder de 0,8. In 2010 is ook het correlatiecijfer tussen de gemiddelde leeftijd van de leden van de auditcommissie en het aantal leden van een auditcommissie hoog. Maar ook dit cijfer ligt onder de 0,8. Zoals in het voorgaande hoofdstuk is aangegeven, is deze methode een onnauwkeurige manier om multicollineariteit vast te stellen. In de regressieanalyse zal hier nogmaals op getoetst worden. Mocht er dan een onderlinge correlatie te zien zijn, kan dit in het verdere onderzoek gecorrigeerd worden. Er zal in dat geval een extra regressieanalyse

(28)

gedaan moeten worden. In tabel 3, 6 en 9 (appendix IV) worden de uitkomsten van de regressieanalyses weergegeven. Om de analyse naar multicollineariteit te vervolgen wordt allereerst gekeken naar de tolerance en VIF cijfers. Bij een tolerance waarde kleiner dan 0,1 en een VIF waarde groter dan 10, is multicollineariteit een probleem. In de tabellen 3, 6 en 9 (appendix IV) zijn deze waarden weergegeven in de twee laatste kolommen. Alle tolerance waarden zijn groter dan 0,1 en alle VIF waarden zijn kleiner dan 10. Er kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van multicollineariteit tussen de onderzochte variabelen.

In de modellen I van de tabellen 3, 6 en 9 (appendix IV) zijn alleen de controlevariabelen meegenomen. Dit om te zien wat de toegevoegde waarde is van deze variabelen. Vervolgens zijn in de modellen II alle variabelen meegenomen. Om een significant verband aan te tonen mag het significantieniveau (sig. waarde, kolom 6) niet hoger liggen dan 0,1. In 2008 is er een significante relatie tussen het hebben van een Big Four verklaring bij het duurzaamheidsverslag en de kwaliteit van dit verslag. Alle andere verbanden hebben een te hoog significantieniveau en voor 2008 kunnen daarom alle hypotheses verworpen worden. In 2009 zijn er wederom geen significante verbanden gevonden en ook voor 2009 kunnen daarom alle hypotheses verworpen worden. In 2010 is, net als in 2008, de relatie tussen het hebben van een Big Four verklaring bij het duurzaamheidsverslag en de kwaliteit van dit verslag significant positief. Het hebben van een Big Four verklaring bij het duurzaamheidsverslag betekent dus een significant betere kwaliteit van dit verslag. Voor de overige verbanden in 2010 is geen significant verband gevonden en daarom kunnen wederom alle hypotheses verworpen worden.

In het vervolg van dit hoofdstuk zal gekeken worden naar de overige verbanden die gevonden

zijn tussen de kenmerken van de auditcommissie en de kwaliteit van

duurzaamheidsverslaggeving. Deze verbanden zijn weliswaar niet significant, maar wellicht interessant om nader te bekijken. Ook zal er gekeken worden naar de relaties tussen de onderzochte jaren. Daarbij kan het interessant zijn om bijvoorbeeld te onderzoeken of de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving door de jaren heen veranderd. Ook kan er gekeken worden naar verbanden in de karakteristieken van een auditcommissie door de jaren heen.

Allereerst zullen de verbanden uit tabel 3 (appendix IV) nader toegelicht worden. De t-waarden (kolom 5) geven de verbanden aan tussen de twee onderzochte variabelen. In 2008 worden vier positieve verbanden en één negatief verband gevonden. Het aantal leden, diversiteit (geslacht), de gemiddelde leeftijd en onafhankelijkheid van de leden hebben een positief effect op de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Het aantal bijeenkomsten

(29)

staat negatief in relatie tot de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Dit laatste is opmerkelijk want, zoals toegelicht in het theoretisch kader, wordt hier een positief verband verwacht. In tabel 6 (appendix IV) worden de verbanden over 2009 weergegeven. De t-waarden zijn nu, op één na, allen negatief. In tegenstelling tot 2008 staan het aantal leden, diversiteit, gemiddelde leeftijd en onafhankelijkheid nu negatief tegenover de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Het aantal bijeenkomsten is in dit jaar als enige positief gerelateerd aan de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Over 2008 en 2009 worden dus volledig tegengestelde verbanden gevonden. De resultaten over 2010 staan weergegeven in tabel 9 (appendix IV). In 2010 zijn twee negatieve en drie positieve verbanden gevonden. Diversiteit en onafhankelijkheid staan in 2010 negatief in relatie tot de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Het aantal leden, de gemiddelde leeftijd en het aantal

bijeenkomsten hebben in 2010 een positief effect op de kwaliteit van

duurzaamheidsverslaggeving. Door de wisselende verbanden die door de jaren heen zijn aangetoond, kan gesteld worden dat er geen duidelijke relatie is tussen de kenmerken van de auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving.

Aan de hand van de tabellen 1, 4 en 7 (appendix IV) kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving door de tijd heen verbeterd. In 2008 is er een gemiddelde score op kwaliteit van 0,57. In 2009 is dit cijfer 0,59 en voor 2010 is dit 0,61. Het gemiddelde aantal leden van een auditcommissie groeit tussen de jaren 2008 en 2009 van 3,39 naar 3,72, zoals te zien in de tabellen 1 en 4 (appendix IV). In 2010 is het gemiddelde echter 3,61 (tabel 7, appendix IV) en is er sprake van een daling. De kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving wordt, zoals hiervoor aangegeven, door de jaren heen hoger. De invloed van het aantal leden van een auditcommissie op de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving, kan hierom niet worden aangetoond. Voor diversiteit kan hetzelfde geconcludeerd worden. De score op diversiteit neemt van 2008 naar 2009 toe, maar er vindt een afname plaats tussen 2009 en 2010. Hierdoor kan diversiteit dus niet gekoppeld worden aan de stijging in kwaliteitsscores voor duurzaamheidsverslaggeving. Voor de gemiddelde scores op onafhankelijkheid is het net als bij het gemiddelde aantal leden en diversiteit (geslacht) moeilijk een verband te vinden. Dit omdat de score op onafhankelijkheid tussen 2008 en 2009 stijgt, maar tussen 2009 en 2010 daalt. De gemiddelde leeftijd binnen de auditcommissie daalt door de jaren heen. De gemiddelde leeftijd in 2008 is ongeveer 62, in 2009 is deze 61 en in 2010 is deze bijna 59. Aan de hand hiervan kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een tegengesteld verband. Hypothese in dit onderzoek was namelijk: hoe hoger de gemiddelde leeftijd van de leden van de auditcommissie, hoe hoger de kwaliteit van het duurzaamheidsverslag. Zoals hiervoor

(30)

genoemd wordt de kwaliteit van de duurzaamheidsverslagen door de jaren heen beter, terwijl de gemiddelde leeftijd van de leden van de auditcommissie dus afneemt. Een jongere

auditcommissie heeft daarom een positief effect op de kwaliteit van het

duurzaamheidsverslag. Het gemiddelde aantal bijeenkomsten van een auditcommissie gaat door de jaren heen ook omlaag. Net als eerder, bij de factor leeftijd, is hier ook sprake van een tegengesteld verband. Dit betekent dat hoe minder de auditcommissie bijeenkomt, hoe hoger de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving is. Deze tegengestelde verbanden zouden in vervolgstudies nader onderzocht moeten worden.

(31)

5. C

ONCLUSIE

Naar aanleiding van het voorgaande hoofdstuk kan geconcludeerd worden dat er in dit onderzoek geen significante relaties gevonden worden tussen de onderzochte karakteristieken van de auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Hiermee is de

hoofdvraag, of de auditcommissie invloed heeft op de kwaliteit van

duurzaamheidsverslaggeving, beantwoord. Het aantal leden van een auditcommissie heeft in dit onderzoek geen significant verband met de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Ook diversiteit (geslacht), de gemiddelde leeftijd, het aantal bijeenkomsten van een auditcommissie en de onafhankelijkheid van de leden van een auditcommissie hebben in dit

onderzoek geen significant positieve invloed op de kwaliteit van

duurzaamheidsverslaggeving. Dit betekent echter niet dat er in zijn geheel geen verband bestaat tussen de auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Uit deze resultaten blijkt alleen dat er geen significante verbanden bestaan tussen de onderzochte variabelen.

In de resultaten van de beschrijvende statistieken komen een aantal interessante bevindingen

naar voren. Belangrijkste conclusie hieruit is dat de kwaliteit van

duurzaamheidsverslaggeving gedurende de onderzochte periode verbeterd. Daarnaast zijn er twee andere opmerkelijke verbanden gevonden in de beschrijvende statistiek. Het eerste verband heeft betrekking op de relatie tussen de leeftijd van de leden van de auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Uit het onderzoek blijkt dat de gemiddelde leeftijd van leden binnen de auditcommissie door de jaren heen daalt. Zoals hiervoor aangegeven, stijgt de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving gedurende dezelfde periode. Er kan dus geconcludeerd worden dat de gemiddelde leeftijd van de leden van de auditcommissie een negatieve invloed zou kunnen hebben op de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Eenzelfde soort relatie is gevonden tussen het aantal bijeenkomsten van de auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. Het aantal bijeenkomsten van de auditcommissie daalt door de jaren heen, terwijl de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving toeneemt. Er zou dus een negatieve relatie kunnen zijn tussen

het aantal bijeenkomsten van de auditcommissie en de kwaliteit van

(32)

Uit de overige resultaten is geen eenduidige conclusie te trekken. Er zijn veel wisselende verbanden gevonden in de relaties tussen de karakteristieken van de auditcommissie en de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving. De invloed van de karakteristieken van de auditcommissie op de kwaliteit van duurzaamheidsverslaggeving valt hieruit niet op te maken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hebben de gemeenten Temse, Kruibeke en Zwijndrecht in hun mobiliteitsplan aandacht voor een veilig fietspad langs de N419 of kiezen zij voor een alternatief, verder van de N4193.

In dit onderzoek zal worden onderzocht in welke mate de ondernemingsprestaties beïnvloedt worden door de kenmerken onafhankelijkheid, de aanwezigheid van financiële experts, het

Ook is het niet consistent met Allegrini en Greco (2013) die aangeven dat het aantal bijeenkomsten van een auditcommissie positieve invloed heeft op de hoeveel vrijwillige

Hoewel er in de literatuur dus weinig geschreven is over de beloning van leden van de Raad van Commissarissen is er in de Nederlandse Corporate Governance Code een

Maar het gebruik van deze twee variabelen blijft een beperkte selectie, de omvang en prestaties zijn niet de enige factoren die invloed hebben op de relatie tussen de

Freon gaat ervan uit dat de levensduur van de nieuwe windmolen tien jaar is en onafhankelijk is van de locatie. De gehele investering zal met jaarlijks gelijke bedragen in tien

Uitgaande van de vraag ‘Why have audit committees become so widely esta- blished in large UK public limited companies when evidence of their effectiveness is limited?’ heeft Collier

Volgens Principe III.5 van de Nederlandse Corporate Governance Code (Commissie Corporate Governance, 2003) zijn uitsluitend de beursgenoteerde ondernemingen met een RvC bestaande