Vraag nr. 51 van 7 oktober 1996
van de heer JAAK GABRIELS
Bouwaanvragen – Openbaar onderzoek
Een openbaar onderzoek voor een bouwvergun-ning is vooral in dichtbebouwde gebieden een omslachtige procedure, zowel voor de administra-tie als voor de aanvrager.
Bij de toepassing van artikel 3, 2 van het koninklijk besluit van 6 februari 1971 betreffende de behan-deling en de openbaarmaking van de bouwaanvra-g e n , rijzen verschillende problemen in verband met de interpretatie.
1. Is dit artikel ook geldig voor ondergrondse con-structies zoals parkeergarages die bedekt wor-den met bijvoorbeeld 50 cm teelaarde ?
2. Moet de bepaling "... de bouwdiepte ten minste 15 m bedraagt en ten minste 3 m verder reikt dan de aangrenzende gebouwen ..." zo worden geïnterpreteerd dat beide voorwaarden aanwe-zig moeten zijn opdat een openbaar onderzoek nodig zou zijn ?
3. Wat is de betekenis van "de aangrenzende gebouwen" ? Betekent dit dat een openbaar onderzoek alleen noodzakelijk is bij bouwpro-jecten met een gemene muur of ook bij open bebouwing ?
Bestaan daar concrete richtlijnen over ? Zo ja, welke ? Zo neen, is dat gezien de bovenvermel-de interpretatieproblemen in hoofbovenvermel-de van bovenvermel- dege-nen die instaan voor de toepassing niet noodza-kelijk ?
Antwoord
Artikel 3, 2° van het koninklijk besluit van 6 febru-ari 1971 betreffende de behandeling en de open-baarmaking van de bouwaanvragen bepaalt dat een openbaar onderzoek noodzakelijk is voor : " bouwen of herbouwen van gebouwen waarvan de bouwdiepte ten minste 15 m bedraagt en ten min-ste 3 m verder reikt dan de aangrenzende gebou-wen ; verbougebou-wen van gebougebou-wen waardoor deze in dezelfde toestand worden gebracht " .
1. In arrest nr. 26.382 van 7 februari 1991 van de Raad van State wordt gesteld dat onder bouw-diepte van een gebouw begrepen dient te
wor-den de afstand tussen de voorgevel en de ach-tergevel van een gebouw. Bij een constructie opgetrokken onder het oorspronkelijke grond-peil en volledig bedekt met teelaarde kan niet van een achtergevel worden gesproken. B i j g e-volg dienen deze ondergrondse constructies niet te worden meegerekend.
2. Uit arrest nr. 34.995 van 17 mei 1990 van de Raad van State blijkt dat de bepaling inzake de 15 meter en inzake de 3 meter ten opzichte van de aangrenzende gebouwen cumulatief dienen te worden opgevat. Aan beide voorwaarden dient dus tegelijkertijd te zijn voldaan, wil een openbaar onderzoek noodzakelijk zijn.
3. Uit arrest nr. 37.998 van 30 oktober 1991 van de Raad van State blijkt dat het niet voldoende is dat de percelen aan elkaar grenzen. De gebou-wen dienen aan elkaar te grenzen. Gebougebou-wen in open bebouwing vallen dus niet onder de toe-passing van artikel 3, 2°.
Een omzendbrief over deze problematiek bestaat n i e t . Ik ben het met de Vlaamse volksvertegen-woordiger eens dat artikel 3, 2° ingewikkeld is en tot interpretatieproblemen kan leiden. Helaas kan hetzelfde worden gezegd van verschillende andere punten in dit artikel 2. Daarom heb ik (reeds vóór deze schriftelijke vraag) met mijn administratie afspraken gemaakt om dit koninklijk besluit funda-menteel te herwerken. Ik hoop dat dit proces begin 1997 zal voltooid zijn.