Vraag nr. 88 van 28 maart 2003
van de heer JULIEN LIBRECHT
Veeartsenijopleiding – Instroom en beroepssituatie
Ik verneem dat er zich moeilijke beroepstoestan-den voordoen bij de Vlaamse veeartsen.
De gestage afbouw van ons dierenbestand, d e zware concurrentie uit Nederland, maar vooral de gevoelige jaarlijkse instroom van veeartsen zouden mede oorzaak zijn van de moeilijkheden in dat be-roep.
Afgestudeerden moeten een belangrijk deel van hun loopbaan doormaken als hulp bij gevestigde veeartsen en hebben ook nadien weinig uitzicht op een voldoende cliëntenbestand en dus op een bil-lijk gehonoreerd beroepsleven.
1. Op welke wijze evalueert het beleid deze gang van zaken ?
2. Is er zicht op enige bijsturing en/of planning bij deze problematiek ?
3. Wat is de evolutie van het aantal afgestudeer-den de laatste jaren ?
Antwoord
1. Het is de federale overheid die de uitoefening van het beroep van veearts regelt.
2. Navraag bij de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent leert mij dat de moeilijk-heden in het beroep reëel zijn, maar niet moe-ten worden overschat.
De moeilijkheden die sommige veeartsen in de uitoefening van hun beroep zouden ondervin-d e n , zijn minondervin-der te wijten aan ondervin-de afbouw van het dierenbestand of aan de concurrentie uit N e d e r l a n d , dan aan het feit dat het merendeel van de afgestudeerden kiest voor de sector van de kleine huisdieren en de paarden. Dit is voor een deel het gevolg van de nog toenemende vervrouwelijking van de studentenpopulatie en van de daling van het aantal studenten uit land-bouwersgezinnen.
3. Gelet op het antwoord in punt 1 heb ik geen be-voegdheid om in deze problematiek sturend op te treden.
Meer en meer afgestudeerden kiezen niet meer voor het zelfstandig beoefenen van het beroep van veearts, maar voor een carrière in het on-d e r z o e k , on-de vleeshanon-del en het on- diergeneeskun-dig toezicht op de eetwaren (cfr. Federaal Vo e d-selagentschap).
4. De evolutie van het aantal generatiestudenten, het aantal afgestudeerden en het aantal inschrij-vingen in de twee voortgezette academische op-leidingen (proefdierkunde en diergeneeskundig toezicht op eetwaren) zijn opgenomen in onder-staande tabellen.
Diergeneeskunde
Evolutie aantal generatiestudenten
Academiejaar Mannen Vrouwen Totaal
1992-1993 110 179 289 1993-1994 126 196 322 1994-1995 147 188 335 1995-1996 155 220 375 1996-1997 138 228 366 1997-1998 128 222 350 1998-1999 97 232 329 1999-2000 101 207 308 2000-2001 84 202 286 2001-2002 98 224 322
Bron : Statistische jaarboeken VLIR tot en met 1998-1999 Departement Onderwijs – DTO vanaf 1999-2000
Evolutie aantal behaalde diploma's
Academiejaar Mannen Vrouwen Totaal
1997-1998 51 77 128
1998-1999 46 81 127
1999-2000 78 77 155
2000-2001 63 86 149
2001-2002 95 98 193
Aantal hoofdinschrijvingen voortgezette academi-sche opleidingen
(diergeneeskundig toezicht op eetwaren en proef-dierkunde)
Academiejaar Mannen Vrouwen Totaal
1997-1998 13 2 15
1998-1999 25 10 35
1999-2000 12 7 19
2000-2001 9 8 17
2001-2002 11 11 22