Vraag nr. 57
van 7 december 1999
van mevrouw BRIGITTE GROUWELS
Dioxine-uitstoot Brusselse gewest – Implicaties
De bevoegde minister van het Brussels Hoofdste-delijk Gewest verklaarde dat de "stadsverwar-ming" de voornaamste bron van dioxine-uitstoot is. Het Brusselse Hoofdstedelijke gewest is territori-aal gelegen binnen het Vlaamse gewest.
Wat zijn de exacte implicaties voor V l a a m s-B r a b a n t van de dioxine-uitstoot binnen het Brusselse Hoofdstedelijke gewest (stadsverwarming, v e r k e e r, . . . ) ?
Heeft het Vlaams Gewest metingen terzake uitge-voerd ? Zo ja, wat zijn de resultaten ?
Antwoord
Dioxine-emissies
Volgens MIRA-T 1999 vormt gebouwenverwar-ming een belangrijke bijdrage in de uitstoot van dioxines.
Gebouwenverwarming en verkeer kunnen mis-schien op het niveau van het Brusselse gewest de voornaamste bronnen van dioxine-emissie zijn. O p niveau van Vlaanderen zijn echter de emissies af-komstig van andere bronnen, zoals de ferro- en non-ferro-industrie en allerlei verbrandingsproces-sen, de belangrijkste bron van dioxine-emissie.
Dioxinedepositiemetingen
Door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) worden sinds 1995 systematisch meetcampagnes van dioxinedepositie georganiseerd. De meetgege-vens worden gepubliceerd in een jaarrapport dioxi-nedepositiemetingen en worden ook opgenomen in het jaarrapport luchtkwaliteit.
Tevens worden de tussentijdse resultaten verspreid via de pers, worden zij aan alle betrokkenen
opge-stuurd en kunnen zij worden geraadpleegd via In-ternet : http://www.vmm.be.
De dioxinedepositiemetingen worden verricht om de kwaliteit van de omgevingslucht te onderzoe-k e n . De meetpunten worden overwegend geonderzoe-kozen in de omgeving van bekende en/of potentiële dioxi-n e b r o dioxi-n dioxi-n e dioxi-n , zodat het gemiddelde vadioxi-n de metidioxi-ngedioxi-n geenszins representatief is voor de gemiddelde de-positie over Vlaanderen.
De metingen kunnen worden gebruikt om de effec-ten van saneringen na te gaan, om knelpuneffec-ten te d e t e c t e r e n , om evoluties in de tijd op te volgen en om gegevens in verband met potentiële bronnen te v e r z a m e l e n . Zij kunnen echter niet worden ge-bruikt om een bron ondubbelzinnig aan te wijzen. Enkel wanneer zeer veel meetkruiken in een be-paald gebied zouden worden geplaatst, r e k e n i n g houdende met de ligging van verschillende bron-n e bron-n , kabron-n er evebron-ntueel meer cobron-ncrete ibron-nformatie over potentiële bronnen uit worden afgeleid. G e-zien de hoge kostprijs van de analyses is dit in de praktijk echter niet frequent toepasbaar.
Om de meetresultaten te interpreteren, is het han-dig over een toetssteen te beschikken. Noch in V l a a n d e r e n , noch in het buitenland bestaan echter wettelijke normen voor dioxinedeposities.
In het kader van de werkzaamheden van de Com-missie ter Evaluatie van de Milieureglementering (CEM) werden voorstellen van grens- en richt-waarden voor dioxinedeposities uitgewerkt. H i e r heeft men zich gebaseerd op een modelstudie uit-gevoerd door de Vlaamse Instelling voor Te c h n o l o-gisch Onderzoek (VITO) in opdracht van de V M M . In deze studie werden depositienormen be-rekend uitgaande van de maximale innamedossis van 1-4 pg TEQ/kg lichaamsgewicht/dag zoals voorgesteld door de We r e l d g e z o n d h e i d s o r g a n i s a t i e ( W G O ) . (pg : picogram / TEQ : t ox i s ch equivalent
-red.)
Grens- of richt- Omschrijving Maximale waarde als bij overschrij- aanvaardbare maandgemiddelde ding door maand- inname
gemiddelde de-positiemetingen
Richtwaarde als Verhoogde 1 pg TEQ/kg dag maandgemiddelde waarde
CEM-WGO 6,8 pg TEQ/m2dag
Grenswaarde als Sterk ver- 3 pg TEQ/kg dag maandgemiddelde CEM hoogde
20 pg TEQ/m2dag waarde
Grenswaarde als Zeer sterk 4 pg TEQ/kg dag maandgemiddelde WGO verhoogde
27 pg TEQ/m2dag waarde
Dioxines worden voornamelijk opgenomen via de voeding door de consumptie van vis, vlees en zui-v e l p r o d u c t e n , en slechts in geringe mate door de a d e m h a l i n g. Vandaar dat hoge dioxinedeposities niet noodzakelijk rechtstreekse en/of acute ge-zondheidsrisico's met zich meebrengen. Het komt erop aan dat vooral in zones van landbouw en vee-teelt hoge dioxinedeposities moeten worden ver-m e d e n . Doordat dioxines zich vaak op fijnere stof-deeltjes vasthechten, kan een groot deel van de dioxines over een grotere afstand worden ver-spreid en zo in het milieu en de voedselketen te-r e c h t k o m e n . Daate-rom is het noodzakelijk om in ge-bieden met sterk verhoogde dioxinedeposities de bronnen op te sporen en te saneren.
Meetresultaten rond de verbrandingsoven van Neder-Over-Heembeek
Op twee meetplaatsen werden dioxinedepositie-metingen uitgevoerd met betrekking tot de ver-brandingsoven van Neder- O v e r- H e e m b e e k . D e volgende meetresultaten uitgedrukt in pg T E Q / m2
dag, werden verkregen :
Diegem (op 4 km NO (70°) van de verbrandings-oven)
november-december '97 21
april-mei '98 25
oktober-november '98 14
april-mei '99 21
Machelen (op 3520 m NO (45°) van de verbran-dingsoven) :
april-mei '99 18
Alhoewel de metingen, volgens de hierboven opge-geven classificatie, kunnen worden gecatalogeerd als verhoogd of sterk verhoogd en hoger liggen dan metingen uitgevoerd in landelijke gebieden, k o m e n zij in grootteorde overeen met de metingen die bij-voorbeeld in het centrum van Antwerpen werden uitgevoerd.
Op basis van deze metingen kan geen onderscheid worden gemaakt naar de bronnen toe (verbran-d i n g s o v e n s, h u i s v e r w a r m i n g, v e r k e e r, . . . ) . De me-tingen uitgevoerd op andere locaties, gesitueerd in de nabijheid van verbrandingsovens, geven echter aan dat dioxinedeposities rond verbrandingsovens niet (meer) systematisch hoger liggen dan op ande-re plaatsen in Vlaandeande-ren.
In Vilvoorde is ook een meetplaats op basis van de stedelijke omgeving met de volgende resultaten, uitgedrukt in pg TEQ/m2/dag :
1993-1994 31 september-oktober '95 12 december '95 - februari '96 13 augustus-september '96 17 april-mei '97 3 november-december '97 15 april-mei '98 6 oktober-november '98 16 april-mei '99 6
Uit deze metingen kan men afleiden dat de waar-den in de meetperiode april-mei een stuk lager lig-gen dan in oktober- n o v e m b e r. In de herfst-winter-periode is er een extra bijdrage door de gebouwen-verwarming en kunnen meteo-omstandigheden, zoals neerslag en minder goede menging van de luchtlagen, verhogingen veroorzaken.
In haar meetprogramma van april-mei 1999 heeft de VMM enkele meetplaatsen aangebracht op basis van het verkeer, met name in A n t w e r p e n ( r i n g ) , Mechelen en A a l t e r. De resultaten bedroe-gen 9,6, 13 en 8,3 pg T E Q / m2/ d a g. Alhoewel deze