• No results found

Bisschop en soldaat De bisschop van Munster in zes prenten uit 1672

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bisschop en soldaat De bisschop van Munster in zes prenten uit 1672"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bisschop en soldaat

De bisschop van Munster in zes prenten uit 1672

Masterscriptie geschiedenis Hanna Riezebos

19-08-2009

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 3

Hoofdstuk 1 Onrustige jaren ... 9

1.1 Bommen Berend en de oorlog van 1665-1666 ... 9

1.2 De ambities van Lodewijk XIV ... 10

1.3 Het Rampjaar 1672 ... 12

1.3 Oorlog in het gewest Stad en Lande ... 16

Hoofdstuk 2 Nieuwsmedia in de 17de eeuw ... 20

2.1 Discussiecultuur ... 20

2.2 Pamfletten en prenten ... 21

2.3 Zes prenten uit 1672... 23

2.4 Kranten ... 29

2.5 een krant en een nieuwsblad uit 1672 ... 31

Hoofdstuk 3 Thema’s in de prenten ... 35

3.1 Het zwijn ... 36

3.2 De lijfknecht Hans Jurgen ... 37

3.3 Papist ... 40

3.4 De bisschop als armoedzaaier ... 41

3.5 De bisschop als zot... 43

3.6 Half bisschop, half soldaat ... 45

Hoofdstuk 4 Nieuws ... 47

4.1 De bisschop van Munster ... 47

4.2 Overige tegenspelers ... 50

4.3 De verdedigers van de Republiek ... 53

4.4 Het beleg van Groningen ... 55

4.5 De economische situatie van de bisschop ... 59

Hoofdstuk 5 Motieven voor de vervaardiging van prenten ... 61

Conclusie ... 63

Bronnen en literatuur ... 63

Bijlagen ... 74

Bijlage 1 kaarten ... 74

Bijlage 2 kranten en nieuwsbladen ... 79

Bijlage 3 prenten ... 81

De illustratie op het titelblad is afkomstig van het pamflet Op d’Afbeelding van Barent

(3)

Inleiding

Het jaar 1672 staat in de Nederlandse geschiedenis bekend als het Rampjaar. In dit jaar werd de Republiek aangevallen door Frankrijk, Engeland, de bisschop van Keulen en de bisschop van Munster. Naast de grote nadelen van de oorlog bood de aanval ook kansen. Auteurs en makers van pamfletten en spotprenten hadden genoeg stof voor nieuwe drukwerken. Vooral Lodewijk XIV, de koning van Frankrijk, en Karel II, de koning van Engeland, moesten het in spotprenten ontgelden. Het verhaal gaat dat Lodewijk al eerdere tegen hem gerichte spotprenten als legitimering voor de aanval aandroeg. Ook de Engelse koning zag het bespotten van ‘de koninklijke persoon, de eer van de natie, in schilderijen en in andere, op order van de staat, gepubliceerde werken’ als een van de redenen om de oorlog aan de Republiek te verklaren. In het nieuwsboek de Hollandtse Mercurius uit 1673 vinden we de gehele oorlogsverklaring met daarin een gedeelte gewijd aan de spottende afbeeldingen.

Daer zy soo stout zijn met onse Konincklijcke Persoon, en de eer van dese Natie soo dichte by haer, in haer eygen Landt, daer qualijck zijnde een Stadt in alle haer territorien, die niet vervult zijn met ongerijmde bespottelijcke Schilderyen, valsche gedenkpenningen en Pijlaren, van welcke eenige per ordre van de Staet publijckelijck zijn ten toon gestelt, in de selve tijdt doen wy met her traeden in Vereenighde Raets pleginge, tot de oprechtinge van de Triple Alliantie en de Vrede van ’t Christendom: Dit allenlijck was suffisante reden tot onse misnoeginge, en ’t resentiment van onse Onderdanen.1

In de Republiek verschenen volgens dit fragment ten tijde van de Triple Alliantie2 prenten, in alle steden van de Republiek, waarin de spot gedreven werd met de

1 Oorlogsverklaring van Karel II koning van Engeland aan de Republiek in 1672.

,Hollandtse Mercurius, behelssende, de aenmerckelijckste geschiedenissen, voorgevallen over den

gantschen aerdtbodem, in den jare 1672 tot 1673. Voornamentlijck in de Engelsse, Fransse en Nederlandtse oorlogenHollandste Mercurius (1673) 23.

(4)

koninklijke persoon en de eer van Engeland. Hoewel dit argument maar een klein onderdeel van de Engelseoorlogsverklaring inhield, is het toch tekenend.

De Franse en Engelse koning waren niet de enigen die rond 1672 in prenten voor schut gezet werden. Al vanaf 1665 bestond er een rijke traditie aan spottende thema’s en prenten met als hoofdpersoon Bernhard van Galen, de bisschop van Munster, die ook wel Bommen Berend werd genoemd. Zo vinden we in de Atlas van Stolk naast vele pamfletten ook een aantal spotprenten uit 1672, met als onderwerp deze bisschop.3 Ook hij viel in 1672 de Republiek aan en veroverde in korte tijd grote delen van het huidige Oost-Nederland.

De zeventiende eeuwse Republiek kan gekenmerkt worden als een land waarin de pamfletcultuur bloeide.4 De rijke pamfletcultuur werd mede gestimuleerd door een grote vraag naar nieuws. De verspreiding daarvan gebeurde via enkele kranten en vooral ook via pamfletten. De kranten in deze periode waren vooral gericht op het buitenlandse nieuws. De pamfletten daarentegen behandelden vaak binnenlands en politiek nieuws. Pamfletten waren er in vele soorten en maten. Zo kwam Harline in zijn onderzoek naar pamfletten uit de Republiek in de periode 1565-1648 al 75 verschillende verschijningsvormen tegen. Volgens hem zijn deze te verdelen in vier algemene types: de beschrijvende pamfletten van officiële instanties, beschrijvende pamfletten afkomstig van private auteurs of boekverkopers, pamfletten die bedoeld zijn om de lezer te overtuigen van een politiek standpunt en tot slot pamfletten met als doel de lezer te vermaken door middel van een imaginair onderwerp of spot.5 Deze laatste vinden we vaak in de vorm van discussies over politieke onderwerpen, maar ook, zoals in het geval van de Lodewijk XIV en Karel II, in de vorm van spotprenten waarin een publiek figuur voor gek gezet werd.

In de afgelopen jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor het genre van de pamfletten. Niet alleen voor historisch onderzoek maar ook voor het onderzoek naar de ontwikkeling van de Nederlandse taal vormen de pamfletten een rijke bron aan informatie. Nog steeds toonaangevend op het gebied van onderzoek naar pamfletten is

3 Via internet raadpleegbaar op www.atlasvanstolk.nl. 4

Clazina Dingemanse, Rap van tong, scherp van pen. Literaire discussiecultuur in Nederlandse

praatjespamfletten (circa 1600-1750) (Hilversum 2008) 11-14.

5 Craig E. Harline, Pamphlets, printing, and political culture in the early Dutch Republic (Dordrecht 1987)

(5)

het hierboven aangehaalde werk Pamphlets, printing, and political culture in the early

Dutch Republic van Harline uit 1987. In dit werk gaat Harline in op de rol van pamfletten

in het politieke en dagelijkse leven in de Republiek halverwege de zestiende tot halverwege de zeventiende eeuw. Hij probeert een antwoord te vinden op vragen als wie schreef pamfletten en waarom, voor wie waren deze pamfletten bedoeld en hoe functioneerden zij in het spectrum van nieuwsmedia.

Huidig onderzoek naar pamfletten is onder te verdelen in grofweg twee richtingen. Aan de ene kant zijn er onderzoekers als Christi M. Klinkert en Daniel R. Horst die vanuit een respectievelijke historische en kunsthistorische benadering gebruik maken van pamfletten.6 Klinkert onderzocht nieuwsprenten van Maurits van Nassaus militaire ondernemingen. Nieuwsprenten worden gerekend tot de historieprenten, een verzamelbegrip voor alle gedrukte verbeeldingen van historische gebeurtenissen. De overgebleven nieuwsprenten liggen tegenwoordig, vanwege hun beeldvorm, opgeslagen in kaarten- en prentenkabinetten, maar hebben betrekking op dezelfde gebeurtenissen als pamfletten in meer op teksten georiënteerde collecties. Nog steeds toonaangevend in het onderzoek naar historieprenten zijn de beschrijvingen van F. Muller, die te vinden zijn in een catalogus van G. van Rijn. Een nieuwer overzichtswerk is de tentoonstellingscatalogus Geschiedenis in beeld uit 2000.7 De totstandkoming en de betekenis van een subgroep van de nieuwsprenten, de propagandaprenten, komen aan de orde in het proefschrift van Daniel Horst De opstand in zwart-wit uit 2003.8

De tweede richting is sterk verbonden met een pamflettenproject onder leiding van onderzoekster Marijke Meijer Drees. Deze onderzoeksgroep besteedt niet zozeer aandacht aan het geschiedkundige onderzoek naar de pamfletten maar meer aan de literaire componenten van deze bronnen. Vooral literaire vormen als proza, versdialogen, gefingeerde brieven, gedichten en liederen komen we vaak in pamfletten tegen en zijn het onderzoeken zeker waard. Het onderzoek heeft tot dus ver tot drie toonaangevende publicaties geleid. In 2006 verscheen een bundel van artikelen naar aanleiding van een

6

Christi M. Klinkert, Nassau in het nieuws. Nieuwsprenten van Maurits van Nassaus militaire

ondernemingen uit de periode 1590-1600 (Zutphen 2005) en Daniel R. Horst, De opstand in zwart-wit. Propagandaprenten uit de Nederlandse Opstand 1566-1584 (Zutphen 2003).

7

G. van Rijn, Atlas van Stolk, Katalogus der historie-, spot- en zinneprenten betrekkelijk de geschiedenis

van Nederland, verzameld door A. van Stolk. Gerangschikt en beschreven door G. van Rijn (Amsterdam

1895) en J. Beijerman-Schols e.a., Geschiedenis in Beeld (Zwolle 2000).

(6)

pamflettencongres in 2005.9 Joost Vrieler en Clazina Dingemanse promoveerden beiden op een onderwerp passend binnen deze onderzoeksgroep.10

De eerder genoemde pamfletten over Bommen Berend, die uit 1672 zijn overgeleverd, vormen de primaire bronnen voor dit onderzoek. De zes geselecteerde pamfletten hebben voor een groot gedeelte dezelfde verschijningsvorm. Ze bestaan uit een titel, een afbeelding en bijbehorende tekst. Ze hebben in eerste instantie een duidelijke spottende functie en behoren daarmee tot het vierde door Harline benoemde type. Daarnaast kunnen ze ook propagandistisch ingezet zijn met als doel de lezer van bepaalde sentimenten te overtuigen. Om verwarring te voorkomen zullen deze primaire bronnen getypeerd worden als spotprenten.

Binnen het onderzoek naar pamfletten is onderzoek naar spotprenten uit de zeventiende eeuw achter gebleven. Een van de weinige onderzoekers die zich met deze categorie bezighoudt is Paul J. Smith, de auteur van het boek Embleemfabels in de

Nederlanden (1567-ca. 1670) en het artikel ‘On cocks and frogs. Fables and pamphlets

from around 1672’.11 In zijn artikel ‘De spotprenten op Christoph Bernhard van Galen’ geeft G. Langemeyer een korte beschrijving van enkele prenten met als onderwerp de bisschop van Munster.12 Twee andere korte artikelen, van W.J. Formsma en A. Westers, uit Groningen: cultureel maandblad raken ook kort aan het onderwerp van de spotprenten op Bommen Berend.13 Binnen de discussie naar de functie van pamfletten is er dus nog veel ruimte voor onderzoek naar de spotprenten op Bommen Berend.

De spotprenten vormen zoals gezegd een aparte categorie binnen de pamfletten. Volgens de verdeling van Harline behoorden ze tot die pamfletten met als primaire

9

José de Kruif, ed., Het lange leven van het pamflet. Boekhistorische, iconografische, literaire en politieke

aspecten van pamfletten 1600-1900 (Hilversum 2006).

10

Joost Vrieler, Het poetisch accent. Drie literaire genres in zeventiende eeuwse Nederlandse pamfletten (Hilversum 2007) en Clazina Dingemanse, Rap van Tong, scherp van pen. Literaire dicussiecultuur in

Nederlandse praatjespamfletten (circa 1600-1750)(Hilversum 2008).

11 Paul J. Smith, Het schouwtoneel der dieren. Embleemfabels in de Nederlanden (1567- ca.

1670)(Hilversum 2006) en Paul J. Smith, ‘On cocks and frogs. Fables and pamphlets from around 1672’ in:

Martin Gosman en J.W. Koopmans, Selling and rejecting politics in early modern Europe (Leuven 2007) 103-118.

12 Langemeyer, G. ‘De spotprenten op Christoph Bernhard van Galen’, in: A. Westers red., Groningen

constant. Groningen-Munster 1672 (Groningen 1972) 89-101.

13 W.J. Formsma, ‘Het beleg van Groningen in de pamflettenliteratuur’, in: A. Westers red., Groningen:

(7)

functie het vermaak van de lezer. In dit onderzoek wordt er dieper ingegaan op de functie van dit soort prenten. Heeft Harline gelijk, zijn de prenten alleen bedoeld om te amuseren of hebben ze ook een andere functie? Welke functie hadden de spotprenten en

bijbehorende teksten over Bommen Berend uit 1672 en hoe verhouden deze prenten zich tot andere nieuwsmedia in die tijd? Door te focussen op de functie van de spotprenten

binnen het spectrum van nieuwsmedia als kranten en nieuwsboeken sluit dit onderzoek aan bij onderzoek van onder andere J. W. Koopmans naar nieuwsbronnen en de verspreiding van het nieuws in de vroegmoderne tijd.14

Dit onderzoek is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk zal er ingegaan worden op de historische ontwikkelingen in 1672. Naast een algemeen verslag van de gebeurtenissen zal er aandacht zijn voor de aanval van de bisschop van Munster op het oosten van de Republiek en in het bijzonder het beleg en latere ontzet van de stad Groningen. Ook hoofdstuk twee geeft meer achtergrondinformatie, vooral gericht op het functioneren van de nieuwsmedia in 1672. Daarnaast worden de zes spotprenten op Bommen Berend, die de basis van dit onderzoek vormen, de krant de Oprechte

Haerlemsche Courant uit 1672 en het nieuwsboek of de mercuur de Hollandtse Mercurius uit 1673 geïntroduceerd. Er is gekozen voor deze krant en dit nieuwsboek

omdat zij een belangrijke rol speelden in de media in 1672 en 1673. Verschillende steden hadden hun eigen krant, zoals Den Haag, Haarlem en Delft. Amsterdam had er zelfs twee. Het verspreidingsgebied van de meeste kranten was lokaal, alleen de Oprechte

Haerlemsche werd ook buiten Haarlem veel gelezen.15 Het nieuwsboek is welliswaar een jaar na de aanval op de Republiek gedrukt maar behandeld het nieuws over het hele jaar 1672. Hoofdstuk drie handelt uitsluitend over de spotprenten op Bommen Berend. Het gaat hierbij om de betekenis van deze prenten. Wat zien we en wat lezen we over de bisschop van Munster en hoe wordt hij door de makers van deze prenten neergezet. Erg belangrijk hierbij is de symbolische betekenissen die in de prenten verborgen liggen en voor hedendaagse lezers niet te herkennen of te achterhalen zijn. Het vierde hoofdstuk

14 Joop W. Koopmans ed., News and politics in early modern Europe (1500-1800) (Leuven 2005) en

Martin Gosman en J.W. Koopmans ed., Selling and rejecting politics in early modern Europe (Leuven 2007).

15 Luc Panhuysen, Rampjaar 1672. Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte (Amsterdam 2009)

(8)

draait om de nieuwswaarde van de prenten. Door analyse van de feitelijke informatie die we uit de prenten kunnen halen te vergelijken met de informatie uit de Oprechte

Haerlemsche Courant en de Hollandtse Mercurius krijgen we inzicht in de nieuwswaarde

(9)

Hoofdstuk 1 Onrustige jaren

1.1 Bommen Berend en de oorlog van 1665-1666

In 1606 werd op het kasteel Bisping in het bisdom Munster Christoph Bernhard van Galen geboren als telg van een invloedrijke adellijke familie die katholiek was. Zijn hele leven en carrière stonden in het teken van het katholieke geloof. Zo begon hij op zevenjarige leeftijd aan de Domschool van Munster met een opleiding tot geestelijke. Op zijn vierentwintigste werd hij verantwoordelijk voor het beheer van de kerk in deze stad. Het hoogtepunt van zijn carrière bereikte hij in 1650 bij zijn verkiezing tot bisschop van Munster. Deze verkiezing verliep echter niet zonder geweld. Een andere kandidaat ontving namelijk de steun van de stad Munster zelf. Om de Munstersen op de knieën te dwingen en de bisschopstitel in handen te krijgen omsingelde Van Galen de stad. Door de stad te beschieten met brandbommen wist hij haar uiteindelijk in te nemen en tevens landsheer van de stad Munster te worden. Vanaf dat moment droeg hij de bijnaam ‘Kanonen Bernd’ of op zijn Nederlands ‘Bommen Berend’.16

Van Galen was een vorst-bisschop, hetgeen inhield dat hij het geestelijke ambt met het wereldlijke gezag combineerde. Zijn residenties groeiden steeds verder uit tot miniatuur kopieën van het Versailles van Lodewijk XIV. Van Galen zag het als zijn plicht om het katholicisme te verbreiden en het protestantisme te bestrijden. Belangrijk was dan ook de vergroting van het bisschoppelijk grondgebied.17 Hierbij was vooral de Republiek, die voor een groot gedeelte protestants was, een doorn in zijn oog. Het bisdom Munster strekte zich bijna langs de gehele oostgrens van de Republiek uit.18 Bij de vrede van Munster in 1648 waren enkele gebieden die voorheen bij Munster hoorden, opgenomen in de Republiek.19

Een van die gebieden was de Gelderse heerlijkheid Borculo. Dit gebied viel oorspronkelijk onder het gezag van de vorst-bisschoppen van Munster. In de literatuur

16 Egbert O. van der Werff, Groningens ontzet 1672 (Groningen 2007) 25. Naast dit algemene werk zijn er

ook nog twee specifieke werken over Christoph Bernhard van Galen: Wilhelm Kohl, Christoph Bernhard

von Galen. Politische geschichte des Fürstbistums Münster 1650-1678 (Munster 1964) en Alois Schröer, Christoph Bernhard v. Galen und die katholische Reform im Bistum Münster (Munster 1974).

17

Henk Boels en Hidde Feenstra, ‘Regentenheerschappij en economische recessie 1660-1749’ in: M.G.J. Duijvendak e.a., ed., Geschiedenis van Groningen II (Zwolle 2008) 244-343, aldaar 255.

(10)

werd de strijd om Borculo tussen Gelderland en Munster bekend als ‘De kwestie Borculo’. Op 20 december 1615 ging de heerlijkheid over in Gelderse handen. Het was het Gelderse hof dat in een opvolgingskwestie de heerlijkheid toewees aan graaf Joost van Limburg en Bronkhorst.20 Om dit gebied terug te krijgen sloot Van Galen een verbond met de Engelsen. Zij beloofden hem in ruil voor zijn hulp grote subsidiebedragen. Van Galen zou de Republiek binnenvallen om de Engelsen een landingsplaats aan de kust te verschaffen. Daarna zou het bedrag worden uitbetaald.

Na de oorlogsverklaring in september 1665 viel de voorhoede van de Munsterse strijdmacht vanuit Duitsland het oosten van de huidige provincie Groningen binnen en werd daar tegengehouden door staatse troepen. Vanuit het zuiden kwam via Overijssel en Drenthe een tweede troepenonderdeel opzetten om zich met de andere strijdmacht te herenigen. Echter doordat de verdedigingslinies onder water gezet waren werden de troepen gestopt. De Munstersen zagen zich genoodzaakt om hun hoofdkwartier in Winschoten te vestigen en wisten geen havenplaats in het noorden te bemachtigen. Er ontstond een patstelling waarbij de staatse troepen onder leiding van veldmaarschalk Johan Maurits van Nassau niet veel meer konden doen dan de aanvoerlijnen van de Munsterse troepen af te snijden. In het Munsterse kamp brak op een gegeven moment de pest uit. Meer dan duizend soldaten vonden de dood. Van Galen zag zich genoodzaakt zich terug te trekken. Als laatste ging in 1666 het Huis te Wedde weer in Nederlandse handen over.21 Hierna keerde de rust tijdelijk terug, maar de vrede bleek van korte duur.

1.2 De ambities van Lodewijk XIV

De Franse koning Lodewijk XIV was er onder andere op gebrand zijn rijk uit te bereiden. Hij zag de rivier de Rijn daarin als perfecte natuurlijke noordelijke grens. Dit zou echter betekenen dat de Zuidelijke oftewel Spaanse Nederlanden en gedeeltes van de Republiek tot het Franse Rijk zouden gaan behoren. Eerst probeerde de Franse koning de Spaanse Nederlanden op vreedzame wijze te bemachtigen. In 1660 trad hij in het huwelijk met de oudste dochter van de Spaanse koning Filips IV, de infanta Maria Theresia. Filips zag de

20www.heerlijkheidborculo.nl geraadpleegd op 13-08-2009.

(11)

echtverbintenis als een verzoenend gebaar om de Franse buurman vriendelijk te stemmen. De Fransen roken territoriaal gewin: omdat Filips geen zoon had en Maria Theresia zijn oudste dochter was, was zij daarmee de logische erfgename. Filips was niet naïef en zag de bui hangen. Hij liet haar afstand doen van haar rechten op de Spaanse Nederlanden in ruil voor een astronomische bruidsschat. Voorwaarde was wel dat die binnen twee jaar aan Lodewijk moest zijn betaald. De Fransen waren op dat voorstel ingegaan, omdat zij wisten dat zowel het bedrag als de termijn de Spaanse schatkist ver te boven ging. Filips’ ruil zou vanzelf op de helling komen te staan. De Spaanse Nederlanden konden Frankrijk bijna niet meer ontgaan. Een jaar na het huwelijk haalde de geboorte van een mannelijke Spaanse erfgenaam, Karel II (1661-1700), echter een dikke streep door de Franse calculaties.

Nu Frankrijk de Spaanse Nederlanden niet vreedzaam kon bemachtigen, werd oorlog een aantrekkelijke optie. Hierbij speelden naast staatkundige motieven ook persoonlijke drijfveren van de koning een grote rol. Het was dan ook niet zozeer de vraag of de Franse koning ten strijde zou trekken, maar wanneer hij dat zou doen. Toen zijn schoonvader Filips vijf jaar na het huwelijk kwam te overlijden en er nog altijd geen cent van de bruidsschat was betaald, diende zich voor de jonge koning een mooie gelegenheid aan. De zogeheten Devolutieoorlog22 kon beginnen. In de zomer van 1667 viel Lodewijk de Spaanse Nederlanden binnen.

De ene na de ander stad gaf zich over. Vlaanderen werd grotendeels veroverd. Johan de Witt besloot tot een diplomatieke bliksemactie. In een maand tijd wist De Witt een bondgenootschap te fabriceren dat de Franse triomftocht tot stilstand bracht. In januari 1668 werd het Drievoudig Verbond oftewel de Triple Alliantie gevormd. Daarin spraken Engeland, Zweden en de Republiek af dat indien de Franse koning zijn legers niet terugtrok de drie bondgenoten hem daartoe gewapend zouden dwingen. Lodewijk was diep beledigd. Terwijl hij zich terugtrok zwoer hij wraak op de ‘natie van kooplieden en kaasboeren’.23

22 De naam van deze oorlog is afgeleid van het devolutierecht dat in Vlaanderen en Brabant gebruikelijk is.

Dit erfrecht hield in dat dochters uit een eerder huwelijk voorrang hadden op zoon suit een later huwelijk. Lodewijk XIV paste dit recht vervolgens toe op de Spaanse Nederlanden zodat deze volgens hem geheel toekwamen aan Maria Theresia en haar oudste zoon.

23 Panhuysen, Rampjaar 1672, 26-28 en Paul Sonnino, Louis XIV and the origins of the Dutch war (New

(12)

In dat zelfde jaar zegde keizer Leopold I (1640-1705) toe dat in de voorzienbare toekomst de Spaanse Nederlanden naar Frankrijk zouden gaan. Dat was opmerkelijk, het hoofd van de Oostenrijkse tak van de Habsburgers gaf bezit weg van de Spaanse tak. Maar op dat moment was de Spaanse tak aan het uitsterven. De Habsburgers zagen Karel II als de laatste telg van de Spaanse tak. De jongen was door jarenlange inteelt geestelijk gehandicapt en misvormd. Hij zou nooit volwassen worden en met hem zou de Spaanse tak uitsterven. De Spaanse Nederlanden konden Lodewijk dus niet meer ontgaan. De Franse koning had echter geen geduld.

In november 1671 sloot Lodewijk een verdrag met keizer Leopold waarin de keizer beloofde de Franse aanval op de Republiek niet te zullen dwarsbomen. Voor deze neutralitiet stelde Leopold twee voorwaarden. Ten eerste moest Frankrijk afblijven van het Duitse Rijk, waarvan hij als keizer het nominale hoofd was. Ten tweede diende het de Spaanse Nederlanden met rust te laten. Het gebied zou Lodewijk immers vanzelf toevallen wanneer Karel kwam te overlijden. Deze tweede voorwaarde maakte het wel lastiger voor Lodewijk, omdat zijn troepen niet via de Spaanse Nederlanden naar de Republiek konden reizen, ze moesten eromheen.24

1.3 Het Rampjaar 1672

In 1672 kwam er voor de Republiek een einde aan de periode van kortstondige vrede. Dit jaar is in de Nederlandse geschiedenis beter bekend als het Rampjaar. Hieraan verbonden is de leus 'de regering was radeloos, het volk was redeloos en het land leek reddeloos’. Waar deze typering precies vandaan komt is niet geheel duidelijk maar sprekend is zij wel.25 Hoe dan ook, het zag er slecht uit voor de Republiek.26

Naast de ambities van Lodewijk XIV, die voor onrust zorgden, was de Republiek verwikkeld in een concurrentiestrijd op het gebied van de handel met Engeland. Deze strijd was al eerder gevoerd in twee zeeoorlogen, die tussen 1652-1654 en de hierboven

24

Panhuysen, Rampjaar 1672,30-31.

25 Petra Dreiskämper schreef het boek Redeloos, radeloos, reddeloos. De geschiedenis van het rampjaar

1672 (Hilversum 1998), maar ook zij kan niet aangeven waar dit gezegde precies vandaan gekomen is.

(13)

besproken oorlog van 1665-1666, zonder dat er een duidelijke beslissing gevallen was. Twee mogendheden hadden het dus voorzien op de Republiek.

De ambities van de Franse koning leken in eerste instantie geen problemen op te leveren. De Republiek had namelijk nog de Triple Alliantie om op terug te vallen. Als er een oorlog zou uitbreken dan zou dit een landoorlog tegen de Fransen worden waarin de Republiek zich gesteund zou weten door haar bondgenoten. In 1672 kwamen deze verhoudingen echter ernstig onder druk te staan. Achter de rug van de Nederlanders om was Lodewijk al in 1670 een bondgenootschap aangegaan met Karel II van Engeland, het geheime verdrag van Dover. Heel veel moeite hoefde de Franse koning er niet voor te doen om de Engelse koning te overtuigen. Nadat ook de Zweedse koning omgekocht werd, was de Triple Alliantie niets meer waard. De Republiek stond er alleen voor.27

Toen de Nederlandse vloot op 23 maart 1672 het Kanaal binnenzeilde, werd ze overvallen door een Engels oorlogseskader. Zonder aanleiding of voorafgaande waarschuwing werden de Hollandse schepen door hun ‘bondgenoot’ belaagd. Karel II had zijn admiraals de opdracht gegeven om de zwaar beladen Nederlandse vloot te onderscheppen. De aanval liep weliswaar op een mislukking voor de Engelsen uit, maar de oorlog was begonnen. Karels officiële oorlogsverklaring aan de Republiek volgde op 7 april.28 Een dag eerder, op 6 april, verklaarde Lodewijk XIV onder erg vage argumenten de oorlog aan de Republiek.29

Voor Lodewijk was het door zijn afspraken met keizer Leopold noodzakelijk om nieuwe bondgenoten te zoeken. Een daarvan was de bisschop van Keulen. Ernaast bevond zich het langgerekte Gulik, eigendom van de hertog van Palts-Neuberg. Ook met hem hadden de Fransen een overeenkomst gesloten. Zo strekte zich een corridor uit langs het oosten van de Republiek helemaal tot aan het bisdom Munster dat met Groningen, Drenthe, Overijssel en Gelderland een grens deelde van in totaal meer dan 200 kilometer. Hij was als een rode loper die keurig om de Spaanse Nederlanden liep zodat de aanval geen enkele wrijving met de Spanjaarden zou opleveren. Aan het einde van de loper lag een obstakel en dat was Kleef het domein van Brandenburg. Ook Frederik Willem, de

27

Deze uiteenzetting is gebaseerd op Egbert O. van der Werff, Groningens ontzet 1672 (Groningen 2007) en Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos.

28 Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 36.

(14)

Keurvorst van Brandenburg, was bezocht door een Franse diplomaat. Aanvankelijk besloot hij tot neutraliteit maar hij begon zich gaandeweg toch zorgen te maken over de machtsbalans in het Duitse Rijk.30

Het stootkussen waar iedereen in de Republiek zijn vertrouwen in stelde bestond uit drie verdedigingsgordels die tezamen een gebied vormden van ongeveer 100 kilometer breed. Het beschermde de Republiek in het kwetsbare zuidoosten. Hier liepen de strategische valleien van de Maas en de Rijn doorheen, de waterwegen waarlangs de Fransen zouden oprukken en die hun via Luik en Kleef de weg wezen naar de Lage Landen. De buitenkant van het stootkussen werd gevormd door Maastricht dat het meest vooruitgeschoven en sterkste fort van de hele Republiek was. Zo’n 60 kilometer boven Maastricht werd de Rijn bewaakt door de zes forten van Kleef. Hoewel Kleef onder het gezag van de Keurvorst van Brandenburg viel, mocht de Republiek al sinds jaar en dag haar garnizoenen in deze forten legeren. Bij elkaar leken Orsouw, Rijnberk, Burik, Wezel, Rees en Emmerik een taai cluster van forten waar de vijand zich wel eens gemakkelijk in kon verslikken. Zo niet dan was inmiddels de derde linie in paraatheid gebracht, die aan de IJssel. Alleen wanneer de IJssel standhield bleven de belangrijkste provincies beschermd. 31

Het aanvalsplan van Lodewijk betekende in het voorjaar van 1672 een snelle opmars vanuit het oosten van de Republiek naar het gewest Holland.32 Lodewijk liet de zwaar verdedigde stad Maastricht links liggen. De hoofdmacht rukte ondertussen op naar het oosten en noorden van de Republiek.33 De forten in Kleef en gedeelten van Twente, die jarenlang de Spaanse troepen hadden weerstaan, vielen nu binnen enkele weken in handen van Lodewijk XIV. Van daaruit bestormden de Franse troepen Lobith om de Rijn over te steken. Deze stond op dat moment zo laag dat het water geen obstakel kon vormen, de Rijnlinie viel op 21 juni.34 Door de Rijn over te steken werden de

30 Panhuysen, Rampjaar 1672, 62-63. 31 Ibidem, Rampjaar 1672, 39 en 100-101. 32

Zie voor een kaart van de aanval van Lodewijk bijlage 1. De andere kaart geeft de troepen van de vorst van Brandenburg en Keizer Leopold weer.

33 Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 43-47. 34

Israel, The Republic, 797 en Frank Deisel ‘Onder den Oranje boom – Politieke zinnebeelden van de Republiek en het Huis Oranje-Nassau’ in: Markus Schacht ed., Onder den Oranje boom: Nederlandse

kunst en cultuur aan Duitse vorstenhoven in de zeventiende en achttiende eeuw (Apeldoorn 1999) 47-75,

(15)

versterkingen aan de IJssel omzeild. De Fransen bevonden zich nu aan de poorten van de gewesten Utrecht en Holland.35

Ook op zee waren de verhoudingen ernstig in het nadeel van de Republiek. De Franse vloot had zich namelijk bij de Engelse aangesloten. Op 6 juni vond de zeeslag bij Solebay plaats, die weliswaar uitmondde in een overwinning voor de staatse troepen onder leiding van Michiel de Ruyter maar die verder geen lans kon breken.36

Hierop besloten de Staten van Holland en de Staten-Generaal zich te richten op de verdediging van Holland, Zeeland en Utrecht.37 Terwijl er in Den Haag druk werd overlegd, viel Utrecht op 23 juni in Franse handen. Er was besloten geen enkele versterking te bieden aan de verdediging van de stad. Er bleef de Utrechtse staten dus geen enkele mogelijkheid over dan de stad over te geven.

Het enige wat het gewest Holland nog van de Fransen scheidde was de Waterlinie. Deze bestond uit een reeks van forten en sluizen langs een aantal rivieren. Grote stukken land moesten snel onder water gezet worden om de Fransen nog te kunnen stoppen en dit lukte. Bijna het gehele gebied tussen grofweg Amsterdam, Muiden, Gorinchem en Dordrecht stond eind juni onder water. Door de droge zomer was er geen sprake van dat het waterpeil zo hoog stond dat de troepen van Lodewijk er niet door zouden kunnen. Maar de Fransen namen echter hun tijd en dat pakte slecht voor hen uit.38 Op die manier gaven ze de verdedigers de ruimte om orde op zaken te stellen.

Met het toenemende aantal veroveringen van Lodewijk waren er ook steeds meer verhalen in omloop gekomen over verraad van de staatsgezinden en van de raadpensionaris Johan de Witt in het bijzonder. Nog voor de verovering van Utrecht waren er al gesprekken met Lodewijk geweest over vrede.39 De bevolking kwam echter in opstand tegen deze gesprekken. Ze eiste een betere verdediging van de Utrechtse steden. Onder druk van het volk werden de gesprekken met Lodewijk afgebroken. De onrust bleef desondanks groeien en in juli was het het volk dat de benoeming van Willem III van Oranje tot prinsstadhouder afdwong. Maar ook na de installatie van Willem III bleef de onrust aanhouden en deze vond haar hoogtepunt in augustus. Op 4 augustus

35 Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 41-42. 36

Israel, The Republic, 798-799.

37Ibidem, 797.

(16)

legde Johan de Witt zijn raadpensionarisschap neer. Op 20 augustus werden hij en zijn broer door het Haagse volk gruwelijk om het leven gebracht.40

Zo kon het dat in een tijdsbestek van slechts enkele maanden het hele land in opschudding raakte. In sommige steden verzetten de burgers zich tegen de machthebbers en andere steden gaven zich gewoon over om problemen te voorkomen. Ook in de huidige provincies Drenthe en Groningen werden steden en dorpen veroverd. Friesland was de enige provincie waar nog niet gevochten was.41

1.3 Oorlog in het gewest Stad en Lande

Groningen en Friesland hadden iets langer de tijd gehad om zich op hun verdediging voor te bereiden. Op strategische plekken in het landschap was sinds de jaren tachtig van de zestiende eeuw een krans van zo’n veertig kleinere vestingen, schansen en verdedigingswerken ontstaan, met de vesting Groningen als middelpunt. Zij lagen langs het westen en oosten van de stad met het Reitdiep en Damsterdiep als grens van de onder water te zetten gebieden. Hiermee was het grondgebied van het gewest Stad en Lande vanaf de zeventiende eeuw een onderdeel van de verdedigingsgordel van de Republiek. Deze gordel bestond uit een systeem van natuurlijke barrières als moerassen en onder water te zetten gebieden met vestingen en schansen. Op deze manier was er een aaneengesloten verdedigingslinie van Oost-Groningen in het noorden tot de Zeeuwse kust in het zuidwesten ontstaan. De stad Groningen vormde in dit stelsel het noordelijkste punt. Na de vrede van Munster, in 1648, was echter steeds minder aandacht besteed aan het onderhoud van de verdedigingswerken. Vooral die in Friesland waren sterk verwaarloosd. De extra tijd hadden de verdedigers dan ook hard nodig.42

In het spoor van de Franse troepen trokken de Duitse bisschop van Munster en de bisschop van Keulen, Maximiliaan Hendrik van Beieren, de Republiek binnen. Hun aanval was een onderdeel van het plan van Lodewijk XIV. Hij had de bisschoppen nodig om zijn troepen door hun landen naar de Republiek te vervoeren. In ruil hiervoor kregen de bondgenoten grote geldbedragen. Munster liet zich maar al te graag voor het Franse

40 Ibidem, 800-803. 41 Ibidem, 807.

(17)

karretje spannen. Bernhard van Galen had na de verloren oorlog van 1665-1666 namelijk nog een appeltje te schillen met de protestantse Republiek.43 Met grof geschut van enorme kanonnen en mortieren viel hij op 30 mei de Achterhoek binnen.44

Stad en Lande was echter niet van plan zich als een beer te laten afschieten. Het provinciale en stadsbestuur waren al vroeg bezig met het treffen van verdedigingsmaatregelen.45 In het begin van de zeventiende eeuw had men een grote nieuwe vesting om de stad Groningen gebouwd. Deze bestond uit een ring van aarden wallen van ruim tien meter hoog. Daar buitenom lag een brede, natte gracht. Als extra verdedigingsmaatregel lieten de Groningers aan twee kanten van de stad grote gebieden onder water zetten. Uiteindelijk kwam 45.000 hectare land onder water te staan. 46

De wallen van de stad waren versterkt, kanonnen, handwapens, kruit, levensmiddelen en dergelijke werden in grote hoeveelheden aangeschaft, het terrein voor de Here- en Oosterpoort werd schootsvrij gemaakt. Zoveel mogelijk militairen waren in dienst genomen en ten slotte werd de Duitse Karel van Rabenhaupt (1602-1675) Baron de Sucha als verdediger aangetrokken.47

Karel van Rabenhaupt was een beroepsmilitair. Hij was geboren in Bohemen en had zijn militaire opleiding genoten in de legers van de prinsen Maurits en Frederik Hendrik. Hij was betrokken geweest bij de versterking van de schansen Leeroord in Oost- Friesland, Bourtange en de Nieuwe- of Langakkerschans. Daarnaast had hij al eerder tegen de Munstersen gevochten. In 1672 was hij in dienst van de landgravin van Hessen-Kassel die na onderhandelingen bereid was om hem voor deze gelegenheid af te staan. Op 9 juni 1672 trad Rabenhaupt in dienst van Stad en Lande.48

In de loop van de zomer kwam de Munsterse aanval. Overijssel capituleerde op 5 juni, Coevorden op 12 juli, gevolgd door de schansen in en nabij Oost-Groningen met uitzondering van de vesting Bourtange. In de loop van juli waren Westerwolde, delen van

43 Ibidem, 255.

44 Dreiskämper, Redeloos, radeloos, reddeloos, 47-50 en Van der Werff, Groningens ontzet, 11. 45

Boels, ‘Regentenheerschappij en economische recessie 1660-1749’, 255.

46 Van der Werff, Groningens ontzet, 13.

(18)

het Oldambt en het Westerkwartier in handen van de vijand.49 Het Huis Hankema in Zuidhorn diende als uitvalsbasis voor de plunderingen in de omgeving.

De bisschop, met zijn 24.000 manschappen, bereikte op 19 juli de stad en had geen andere keus dan in het Groningse Helpman (nu een wijk van de stad) zijn hoofdkwartier op te slaan. De stad kon alleen vanuit het zuiden door de kanonnen van de bisschop beschoten worden. Om toch zo dicht mogelijk bij de wallen te kunnen komen groeven de soldaten in een zigzagvorm loopgraven tot vlakbij de buitengracht van de stad.50 Hierbij hoopten de bisschoppen van Munster en Keulen steun te krijgen van anti-Groningse elementen en gebruik te maken van de tegenstellingen tussen de stad en het Oldambt. Dit naar aanleiding van adviezen van de bisschoppelijke adviseur en geheimraad Johan Schulenborgh.51 Er zou sprake van zijn geweest dat een aantal steden van het Oldambt de bisschop als landsheer zou aannemen.52

De beschieting van de stad Groningen begon op 27 juli en hield vier weken aan. Er werd geschoten met massieve kogels, brandbommen gevuld met kruit, rookpotten en zelfs stenen. Hoewel de zuidzijde van de stad het flink te verduren had, bleef het grote succes van de bombardementen uit. De verdediging van de Groningers was goed georganiseerd. Burgers en studenten werden ingezet als soldaten die de wacht hielden en af en toe een uitval deden. Brandbommen die in de stad terechtkwamen, werden direct onschadelijk gemaakt door er dekens overheen te gooien en ze te blussen. De moraal onder de soldaten van de bisschop zakte uiteindelijk naar een dieptepunt. Vanaf de stadswallen werden ze beschoten, een aantal keren ontplofte een van de eigen kanonnen, de voedselvoorziening was slecht geregeld, het regende dagen achtereen en er braken ziektes uit in het kamp. Ongeveer 5600 soldaten liepen uit teleurstelling over naar de stad Groningen en werden van daaruit afgevoerd naar Amsterdam. De bisschop probeerde het tij te keren door zijn God om hulp te roepen. In een uitgedoofde bom vond men namelijk

49 Zie Bijlage 1voor een kaart van de ommelanden van Groningen. 50

Van der Werff, Groningens ontzet, 13.

51 Al in 1662 was Johan van Schulenborg bij verstek ter dood veroordeeld, omdat hij als Groningse regent

en gedeputeerde van de Staten-Generaal met zijn drukwerken staatszaken had verspreid en de gilden had opgeruid. Daarna diende hij de bisschop van Munster als adviseur bij zijn aanvallen op het oosten van de Republiek in 1665 en 1672. Guido de Bruin, Geheimhouding en verraad. De geheimhouding van

staatszaken ten tijde van de Republiek (1600-1750) (Den Haag 1991) 579.

(19)

een rond koperen plaatje met in het Duits en het Latijn een gebedje waarin God werd verzocht de bom veel slachtoffers te laten maken.53

In de middag van 25 augustus werd het stil in het vijandelijke kamp. Toen enkele verkenners, vanuit de stad, op de 27ste naar buiten kwamen, troffen zij de loopgraven leeg aan. De vijandelijke stellingen vlakbij de stad werden in brand gestoken, maar er kwam geen weerwoord. Het aanvalsleger van de bisschop had zich teruggetrokken. Er waren ongeveer 4530 bisschoppelijke manschappen gesneuveld tegenover 100 Groningers.54

De vijandelijke hoofdmacht trok zich terug richting Zwolle en diverse plaatsen in de provincie bleven nog steeds bezet door Munsterse troepen. Rabenhaupt en zijn mannen heroverden in september Winschoten en omstreken, eind december Coevorden en in de zomer van 1673 de Boner- en de Nieuweschans. In de winter van 1673-1674 ondernamen de Munstersen over de bevroren moerassen nogmaals een uitgebreide strooptocht door Westerwolde tot onder Winschoten. Pas na het sluiten van de vrede met Van Galen in april 1674 keerde de rust in Stad en Lande terug.55

Het ontzet van Groningen op 28 augustus 1672 is voor de Groningers nog steeds elk jaar een reden voor een groot feest, dat traditioneel afgesloten wordt door een vuurwerk dat doet herinneren aan de bommen van Berend. Hoe belangrijk deze overwinning in 1672 uiteindelijk geweest is voor de gehele Republiek wordt in de literatuur nog al eens onvermeld gelaten. Maar mocht Groningen in Van Galens handen gevallen zijn dan had Friesland en in het verlengde ook Holland open gelegen voor de Munstersen. Het verzet van Groningen brak de aanvalsmacht van de bisschop die daarna geen bedreiging meer kon vormen. Uiteindelijk verloor hij in 1674 alle veroverde gebieden binnen de Republiek.56

Hierboven is een uiteenzetting gegeven van de historische gebeurtenissen in 1672. In de volgende hoofdstukken gaat het om de rol van propaganda en berichtgeving, in onder andere de spotprenten en nieuwsmedia, in deze periode.

53

Van der Werff, Groningens ontzet, 15 en 21.

54 Ibidem, 21.

(20)

Hoofdstuk 2 Nieuwsmedia in de 17de eeuw

2.1 Discussiecultuur

In de zeventiende eeuw was er sprake van een cultuur waarin met elkaar discussiëren over maatschappelijke kwesties aan de orde van de dag was en zelfs noodzakelijk voor de politieke besluitvorming en cohesie in de samenleving. Volgens Dingemanse mocht vrijwel elk individu denken, opschrijven, drukken en zeggen wat hij wilde.57 In de periode 1608-1648 werd de Republiek zelfstandig, zelfbewuster en welvarender en kreeg deze discussiecultuur steeds meer vorm om in de periode 1650-1672 helemaal tot bloei te komen. Dit zien we in de toename van het aantal pamfletten, praatjes en ook de opkomst van de kranten.58

Al voor de zeventiende eeuw was er in de Nederlanden sprake van een hogere graad van geletterdheid dan in de ons omringende landen. De reformatie, met de hierbij behorende aandacht voor het lezen van de bijbel, versterkte dit alleen maar. Hoofdmotief was het bekeren van de bevolking. De nadruk in de scholen lag op het leren lezen, catechisatie en het stimuleren van de kerkgang. Leren schrijven was van minder belang en aan rekenen werd al helemaal geen aandacht besteed. Volgens Israel heeft de groei van de stedelijke bevolking en daarmee de groei van de economie ook invloed gehad op het kunnen lezen en schrijven. Dit vergrootte de kansen voor vele jongens van simpele afkomst.59

Deze aspecten, een open maatschappij waarin er ruimte was voor discussie, een hoge mate van geletterdheid, voornamelijk onder de stedelijke bevolking, samen met een relatief grote vrijheid voor drukkers, zorgden voor een levendige variatie aan nieuwsmedia en drukwerk. In dit onderzoek staan drie van deze media centraal. Aan de ene kant spotprenten met teksten die een onderdeel vormen van de categorie pamfletten en aan de andere kant een krant en een mercuur.

57 Dingemanse, Rap van tong, scherp van pen, 11 en 13. 58 Ibidem, 330-332.

(21)

2.2 Pamfletten en prenten

Pamfletten fungeerden vanaf het begin van de Tachtigjarige Oorlog als platform voor het publieke debat en groeiden in de eerste helft van de zeventiende eeuw uit tot een van de belangrijkste instrumenten voor de publieke meningsvorming. Pamfletten vulden traditionele en vaak snellere nieuwskanalen zoals brieven en mondelinge berichtgeving aan met uitgebreide nieuwsverslagen, beeldberichten, opinie en commentaar.60

Het woord pamflet kent men pas vanaf de achttiende eeuw. De variatie in vorm en inhoud van pamfletten zorgde ervoor dat ze moeilijk in een definitie te vangen zijn. Al sinds ze gecatalogiseerd worden is er discussie over de vraag wat een pamflet nu precies is. Zowel de inhoud als de vormgeving zijn bepalend voor het wezen van dit medium.61

Pamfletten waren veelal gericht op overtuigen en overreden en lokten ogenblikkelijk reacties uit. Deze voortdurende interactie en uitwisseling is een wezenlijk kenmerk van dit medium. Opinies werden zo getoetst, bijgesteld, bevestigd of verworpen. Pamfletten waren dus ook een cruciaal propagandamiddel voor de politieke mobilisatie van de midden- en hogere klassen. Dit alles was mogelijk doordat de censuur en kerkelijke tucht relatief beperkt waren. Een andere reden was dat veel pamfletten zonder auteurs en drukkersnamen verschenen. De vervaardigers hadden dus zeer veel vrijheid omdat ze moeilijk opgespoord en vervolgd konden worden. Soms konden pamfletschrijvers wel erg ver gaan en zelfs een hele volksmenigte op de been krijgen. Vooral de hatelijke pamflettencampagne tegen de gebroeders De Witt is hier een voorbeeld van.62

Pamfletten functioneerden in een commerciële context van drukkers, marskramers, boekhandelaren, uitgevers en auteurs waarbij geld verdienen net zo belangrijk was als een ideologie of standpunt overbrengen. Pamfletauteurs wilden door zoveel mogelijk mensen gelezen worden, ongeacht rang of stand en drukkers wilden zoveel mogelijk verkopen. Pamfletten waren dan ook vrij gemakkelijk verkrijgbaar, maar tegelijk is duidelijk dat lang niet iedereen ze kon kopen en dat lang niet iedereen die ze kon lezen de luxe had om daar de tijd voor te nemen, of de culturele bagage bezat om ze

60

Panhuysen, Rampjaar 1672, 189.

61 Piet Verkruijsse,’Gedruckt in seghwaer, op de pars der lijdtsaemheyt. Boekwetenschap en

pamfletliteratuur’, in: José de Kruif ed., Het lange leven van het pamflet, 31-43, aldaar: 34.

(22)

te begrijpen. Pamfletten waren echter wel relatief goedkoop en waren vanwege de gespreksstructuur en alledaagsheid toegankelijker dan ingewikkelde en droge betogen. 63 Voor de verspreiding van deze pamfletten was het ook van belang dat er een soort van consumptiecultuur bestond. Zoals gezegd was er een hoge graad van geletterdheid, voornamelijk in de steden. Mensen kochten pamfletten, leenden die uit, kochten ze van elkaar, lazen ze aan elkaar voor en bespraken ze thuis, op straat of in andere openbare gelegenheden. Zowel het oog en het oor waren dus belangrijk voor de consumptie en verspreiding van het pamflet. Het ging niet alleen om teksten maar ook om afbeeldingen die op een pamflet afgedrukt konden worden. Pamfletten waren een belangrijk medium voor het publieke debat. Voor de productie van een pamflet was maar weinig geld nodig. Vanwege de onmiddellijke nieuwswaarde in een pamflet moesten ze snel verkocht worden en konden ze snel geld opleveren. Ook was het heel gemakkelijk om ze te herdrukken.64

Karakteristiek voor de inhoud was het samenspel tussen de actualiteit, informatieoverdracht en lezersbeïnvloeding. Wat betreft de vormgeving zijn er twee hoofdpunten. Ten eerste gebruikten auteurs alle mogelijke fictionele en non-fictionele verschijningsvormen. Ten tweede was er de materiële vormgeving. Het gangbare formaat van een pamflet was in de zeventiende eeuw een kwarto, een formaat dat verkregen werd door een vel tweemaal te vouwen, en vaak niet meer dan 40 bladzijden. Verder waren pamfletten niet-periodiek en meestal anoniem. Ze waren dus zeer divers maar toch herkenbaar. Het zal juist deze diversiteit geweest zijn die hun aantrekkingskracht en overtuigingskracht bepaald hebben.65

Het is lastig te berekenen hoeveel pamfletten er in de zeventiende eeuw gedrukt zijn. Nog lastiger is het om te achterhalen hoeveel effect een enkel pamflet gehad heeft. Harline laat er de volgende redenering op los. Stel dat er van één bepaald pamflet 1000 of 1250 stuks gedrukt zijn. Dit lijkt niet zoveel als je ervan uitgaat dat de Republiek meer dan één miljoen inwoners kende. Een populair pamflet kon rekenen op meerdere drukken waarbij het aantal pamfletten al gauw op kon lopen tot 10.000 kopieën. Dit getal zouden we volgens Harline nog kunnen vermenigvuldigen met minstens vijf lezers of

63 Israel, The Republic, 341.

(23)

toehoorders van een pamflet het totaal opschroevend tot 50.000.66 Dit getal blijft echter een gok omdat harde cijfers over aantallen pamfletten en hoe vaak ze gedrukt werden ontbreken.

In 1672 verhardde de toon die samenviel met een vergrote toename van de productie van pamfletten. Verschenen er in de voorgaande jaren gemiddeld zo’n dertig titels per maand, in juni van 1672 waren het er honderdtwintig en in juli was dat aantal al gestegen tot bijna honderdtachtig. In totaal zouden er in 1672 meer dan zestienhonderd pamfletten gedrukt worden.67 Binnen dit aantal vallen ook de spotprenten op Bommen Berend.

2.3 Zes prenten uit 1672

De spotprenten op Bommen Berend die voor dit onderzoek gebruikt worden, vormen een geheel eigen thema binnen de pamfletten. Zo zijn er enkele prenten naar aanleiding van de inval van de Bisschop van Munster in 1665, die overigens geen deel van dit onderzoek uitmaken en er zijn ook prenten uit 1672. Op dit moment zijn de meeste van deze laatste categorie te vinden in de belangrijkste prentenkabinetten in Nederland. Het grootste gedeelte van het voor dit onderzoek gebruikte corpus van prenten is een onderdeel van de Atlas van Stolk.

In 1835 begon de Rotterdamse houthandelaar Abraham van Stolk met het verzamelen van prenten, kaarten en tekeningen die te maken hadden met de geschiedenis van Nederland. In de loop van de jaren is zijn ‘atlas’ uitgegroeid tot een collectie van ruim 150.000 prenten, tekeningen en foto’s.68

Een andere vindplaats voor dit soort prenten is het Rijksprentenkabinet te Amsterdam, dat de grootste collectie van beeldmateriaal uit Nederland bevat.69

Het corpus van spotprenten met als thema Bommen Berend bestaat uit ongeveer vijftien prenten gemaakt in de periode 1665-1679. Uit 1672 zijn er zes prenten overgeleverd die allemaal geschikt zijn voor dit onderzoek. Naast een afbeelding bevatten alle zes de prenten een bijbehorende tekst en zijn ze gedateerd in 1672. Het onderwerp van de prenten is de bisschop van Munster en zijn aanval op de Republiek. De herkomst

66

Harline, Pamphlets, printing, and political culture in the early Dutch Republic, 21-22.

67 Panhuysen, Rampjaar 1672, 190-191. 68http://www.atlasvanstolk.nl/.

(24)

van de spotprenten is niet duidelijk, omdat er geen namen van drukkers en auteurs vermeld worden. Wel zijn alle teksten in het Nederlands. Het ligt dan ook voor de hand te veronderstellen dat ze in de Nederlanden vervaardigd en verspreid zijn. De volgende zes prenten komen in dit onderzoek aan de orde:

• De Munstersche Moezel-man, Of op-tocht der papekinderen.

• Soo d’ Ridder Donquichot met Sancho was verreese, Soo moest ‘t den Bisschop, met

zijn Brave Lijf-knecht weese

• D’ afbeeldingh van ’t hart van Beerenhart van Galen, Berg-Graver van Strontbergh, en

Booskop van Westfalen.

• De bisschop op de bagijn.

• Den Ambassadeur Van Lucifer. Inde werelt gesonden tot een Krygs Transformatie. • De Rodomontade van Beuskop Beernhart, Met sijn Lijfknecht Hans Jurgen.70

De eerst prent bestaat uit een groot afgedrukte titel, een prent in het midden en daaromheen een tekst. De prent is een kopie van ‘de Uilenspiegel’ van Lucas van Leyden uit 1520. De Uilenspiegel verbeeldt een scène uit de volkscultuur. We zien een echte doedelzakspeler met zijn grote gezin door het land trekken in de hoop wat geld bij elkaar te bedelen. In deze latere versie heeft het idyllische plaatje een twist gekregen. Het gaat hier namelijk niet om een doedelzakspeler maar om de bisschop van Munster. En de vrouw is niet zijn echtgenote maar een blootvoetse hoer, genaamd vrouw Madleen. De kinderen heten Twist, Haat, Eigenbaat, Boosheid en Hoogmoed. De bisschop hoopt door op zijn doedelzak te blazen aanhang te verzamelen om Luther en de geuzen te

(25)

verslaan en voor zichzelf roem te vergaren. Maar de enigen die op deze lokroep reageren zijn mensen als vrouw Madleen en haar kinderen. De tekst bij dit plaatje geeft veel ondersteuning en vertelt het verhaal dat we in de prent kunnen zien.

Ook de tweede prent heeft een grote titel met daaronder een afbeelding. De bijbehorende tekst is onderverdeeld in twee kolommen. In deze prent zien we de bisschop van Munster pontificaal achterstevoren op een varken zitten. Zijn gewaad is in twee delen opgesplitst. Zo is hij aan de ene kant afgebeeld als een soldaat en aan de andere kant als een bisschop. Rijdend op zijn zwijn wordt de bisschop begeleid door de monnik Hans Jurgen.71 De bijbehorende tekst geeft een beschrijving van wat we in de afbeelding zien. Er wordt verteld dat de knecht Hans Jurgen een uiltje op zijn hoofd heeft omdat hij bang is voor de Geuzen. De uil moet hem en de bisschop waarschuwen voor hun leider Johan Maurits van Nassau. In 1665 was hij de voornaamste tegenstander van Bernhard van Galen en ook in 1672 speelt hij als adviseur van Willem III een belangrijke rol in de oorlogsvoering tegen de bisschop.72

71 Deze persoon komt niet in de algemene historiografie voor. Wie hij is komt in het volgende hoofdstuk

aan bod.

(26)

De derde afbeelding vertelt ons het verhaal van het hart van Beernenhart van Galen, Berg-Graver van Strontberg en Booskop van Westfalen, zoals we in de titel kunnen lezen. Op deze afbeelding zien we een rijksappel met daarin het hart van Beerenhart van Galen afgebeeld. Zijn hart is van boosheid bezeten en Satan bouwt er zijn troon. Daar verleidt de heerser over de onderwereld de bisschop om alleen nog maar te verlangen naar macht en tijdelijk gewin. Toch schijnt het licht van God, zonder uit te doven op de bisschop die probeert als een held uit deze nachtmerrie te ontwaken. Maar de lokroep van de duivel is te sterk en het hart van de bisschop blijft de wereldlijke schatten beminnen. De begeleidende tekst legt precies uit wat we op de afbeelding zien en geeft een interpretatie van de symbolen die het hart van de bisschop begeert.

(27)

aangevallen wordt. Verder is de tekst gericht op het aansporen van Willem III om in verzet te komen. ‘Heer Leeuw pas op, uw vrijheid en leven wordt bedreigd door deze vijanden. De doodsvijanden van de staat. Sla uw klauwen uit en kom in verweer.’

(28)

In de laatste afbeelding zien we drie scènes. De man op de voorgrond is Bommen Berend. Hij rijdt op zijn edele ros, het zwijn, en wordt

achternagezeten door

Rabenhaupt, de verdediger van Groningen, die op een leeuw rijdt. Rechts op de voorgrond zien we Bernhard van Galen in een ‘Dolhuis’ of ‘Dulhuys’ zitten. Een ‘Dulhuys’ was een gesticht voor mensen met een besmettelijke ziekte of voor personen die verstandelijk gehandicapt waren. Links op de achtergrond lijkt het alsof Bommen Berend en zijn knecht Hans Jurgen op een toneel staan, maar dit is waarschijnlijk een schavot. In de tekst blaast de bisschop hoog van de toren dat hij de stad Groningen wel even in zal nemen en de ketters zal veroordelen. Het in de titel gebruikte woord rodomontade betekent ook opschepperig of overdreven gebruik van taal.73 Maar de soldaten van de bisschop deserteren, zodat hij moet vluchten voor Rabenhaupt en de mooie stad Groningen moet verlaten. Uiteindelijk belandt Bommen Berend in het gekkenhuis.

(29)

2.4 Kranten

De Nederlandse Republiek staat bekend als een land waar de nieuwsvoorziening zich al vrij vroeg ontwikkelde.74 Ook op het gebied van persvrijheid hadden de drukkers veel mogelijkheden. De constitutie van 1789 garandeerde officiële vrijheid van pers, maar dit gold voor een groot gedeelte ook al in de eeuwen daarvoor.75

Voor hun nieuws waren drukkers van kranten afhankelijk van de post en verstuurde berichten vanuit alle delen van Europa. Hierdoor ontstond er een situatie waarbij nieuws vaak vertraagd bij de lezer terecht kwam. Onderling was er een strijd gaande tussen verschillende kranten om zo snel mogelijk het nieuws bij de lezer te brengen.76 Aan cijfers van oplages van kranten kunnen we niet heel veel aflezen, omdat kranten net als pamfletten vaak doorgegeven werden van lezer op lezer. Daarnaast waren drukkers voorzichtig met het drukken van regionaal nieuws uit het eigen land. Ze wilden niet hun licenties riskeren door politiek nieuws dat gevoelig kon liggen voor de machthebbers in de Republiek te verspreiden.77 Maar hoe is deze vorm van nieuwsverspreiding ontstaan en welke kranten kenden we allemaal in de zeventiende eeuw?

Wanneer de krant precies ontstond is onbekend en niemand weet zeker wie ’s werelds eerste journalist was. Wel zeker is dat de Romeinen al een soort nieuwsdienst hadden. Regelmatig verschenen de Acta diurna (de dagelijkse gebeurtenissen), in het leven geroepen door Julius Caesar. In deze ‘krant’ viel bijvoorbeeld te lezen welke punten de senaat had behandeld en welke vorderingen er uitgingen van de keizer. Het nieuws bracht men vaak op houten borden die met krijt waren gewit. Vervolgens werden de borden opgehangen of uitgestald voor ieder die het wilde lezen. Maar echte kranten waren die openbaarmakingen niet te noemen. De behoefte aan kritisch nieuws was niettemin duidelijk aanwezig, zodat er al snel in het geheim alternatieve nieuwsstromen

74 Joop W. Koopmans, 'Supply and speed of foreign news to the Netherlands during the eighteenth century.

A comparison of newspapers in Haarlem and Groningen', in: Idem, ed., News and politics in early modern

Europe (1500-1800) (Leuven 2005) 185-202, aldaar: 192.

75 Koopmans, 'Supply and speed of foreign news’, 195. 76 Ibidem, 185.

(30)

ontstonden. Meestal ging dit echter via brieven, met als gevolg dat het illegale nieuws niet openbaar was.78

In de middeleeuwse samenleving voegden de kooplieden van grote handelshuizen nieuwsberichten aan hun correspondentie toe. In kloosters en aan vorstenhoven bevonden zich eveneens internationaal opererende schrijvers van brieven en nieuwsberichten. Zo kon nieuws zich in een systeem van informele, particuliere nieuwsvoorzieningen over grote delen van Europa verspreiden.79

Omdat nieuws zo gevraagd was ontstond in Venetië voor het eerst een markt voor professionele bemoeienis met de nieuwsuitwisseling. Als handelscentrum werd Venetië spoedig een nieuwscentrum van waaruit berichten zich vooral naar het noorden, over de Alpen, verspreidden. De eerste handschriftelijke nieuwsberichten in briefvorm werden in Italie in de 14de eeuw al verspreid. De particuliere nieuwsuitwisseling verwerd uiteindelijk tot een openbare communicatie met een commercieel oogmerk. Daarnaast ging het nieuws zelf niet alleen in het particuliere leven, maar ook in het openbare leven een steeds grotere rol spelen.80

Gedurende de hele zestiende eeuw verschenen in de Republiek steeds grotere hoeveelheden van de zogenaamde ‘Nieuwe Tydinghen’. Hoewel deze ‘tydinghen’ nieuws bevatten, kunnen we ze nog geen kranten noemen, omdat ze niet voldeden aan enkele kenmerken zoals periodiciteit, dus een regelmatige verschijning, universaliteit, wat inhield dat het nieuws vanuit alle windstreken kwam en publiciteit, een grote verspreiding en oplage. De inhoud van een ‘tydinghe’ werd meestal geïnspireerd door de plaatselijke overheid waarmee de drukker te maken had. Ondanks de grote persvrijheid konden niet alle berichten zomaar gedrukt worden.

Een van de grootste namen als het ging om het drukken van ‘Nieuwe Tydinghen’ was Abraham Verhoeven, inwoner van Antwerpen. Hij begon zijn werk toen hij van de Spaanse koning een privilege tot het drukken van Nieuwe Tydinghen verkreeg. Verhoeven kan gezien worden als een van de eerste journalisten.

78http://geschiedenis.vpro.nl/artikelen/18546963/ geraadpleegd op 02-07-2009 en Maarten Schneider en

Joan Hemels, De Nederlandse krant 1618-1978. Van ‘nieuwtydinghe’ tot dagblad (4de druk; Baarn 1979) 16-24.

79 Jos Huypens, Hilde van den Bulck en Michel Walrave, De toekomst van de krant 1605-2005 (Antwerpen

2005) 20-21.

(31)

Kort nadat Verhoeven zijn activiteit in Antwerpen begon, werd er ook een uitgever van Nieuwe Tydinghen in Amsterdam actief, Broer Jansz. Hij was net als Verhoeven een soort van verslaggever. De verhalen van Verhoeven en Broer Jansz zijn in de loop van de tijd uitvergroot en kunnen als voorbeeld dienen voor andere drukkers in de Nederlandse steden.81

De oudste Europese kranten werden vanaf 1605 te Straatsburg en Wolffenb ttel gedrukt. De oudste overgeleverde krant in de Nederlanden getiteld ‘De courante uyt

Italien ende Duytschlandt’ werd waarschijnlijk gedrukt op 14 juni 1618. Deze werd

uitgegeven door Caspar van Hilten en gedrukt door Joris Veseler ‘aen de Zuyderkercke’ in de Hope. Uit hetzelfde jaar zijn nog meerdere kranten overgebleven. Er was dus zeker sprake van periodiciteit.82

Ongeveer gelijktijdig met Van Hilten begon ook de eerder genoemde Broer Jansz met het uitgeven van een krant. Het oudste nummer dat van hem bekend is komt van 13 mei 1619 en bevat een reportage van de terechtstelling van Johan van Oldenbarneveldt. Pas in 1629 kreeg de krant een naam: ‘Tydinghen uit verscheyde quartieren’.83

Tussen 1620 en 1650 nam niet alleen het aantal kranten maar ook hun verschijningsfunctie toe. Dit geeft aan dat ze winstgevend waren. Deze grote bloei van de kranten was in eerste instantie beperkt tot Amsterdam maar bracht ook drukkers in andere steden op dit idee. In 1621 verschenen er in Arnhem en Delft couranten waar slechts weinig over bekend is.84

2.5 een krant en een nieuwsblad uit 1672

Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van exemplaren van de Oprechte

Haerlemsche Courant en de Hollandtse Mercurius. Alhoewel in de periode rond 1672

niet alleen deze nieuwsbronnen werden uitgegeven, zijn dit wel de kranten waarvan de jaargang van 1672 nog compleet beschikbaar is.85 Hierbij moet nog vermeld worden dat

81

D. H. Couvee, Van couranten en courantiers uit de 17de en de 18de eeuw (Utrecht 1951) 5-10 en

Schneider, De Nederlandse krant 1618-1978, 30-45.

82 Couvee, Van couranten en courantiers, 11. 83

Ibidem, 12.

84 Ibidem, 13.

85 Sautijn Kluit, ‘De Haarlemsche Courant’, in: Handelingen en mededeelingen van de maatschappij voor

(32)

zowel de Oprechte Haerlemsche Courant als de Hollandtse Mercurius gedrukt zijn door dezelfde Haarlemse drukker, Abraham Casteleyn. Dit is af en toe ook terug te zien, omdat in beide kranten soms dezelfde artikelen verschenen zijn.

1 De Oprechte Haerlemsche Courant

De geschiedenis van de Oprechte Haerlemsche Courant86 gaat terug tot halverwege de zeventiende eeuw. Op 8 januari 1656 verscheen het eerste nummer van wat toen genoemd werd de Weeckelycke Courante van Europa, ‘gedrukt in het Suyckerhuys op de hoek van de Grote Houtstraat en de Grote Markt te Haarlem’. Uitgever van de krant was Abraham Casteleyn, die eerder geruime tijd als ‘nieuwsagent’ had gewerkt voor andere krantenuitgevers.87 De zaterdagse krant werd een succes; al vanaf juni 1658 verscheen de krant tweemaal per week. De naam werd bij die gelegenheid gewijzigd in Haerlemsche

Saturdaeghse Courant en Haerlemsche Dinsdaeghse Courant. De kwaliteiten van

Casteleyn als correspondent bezorgden de Oprechte Haerlemsche Courant in de volgende decennia een grote reputatie. Sneller dan de concurrenten bracht de krant het internationale nieuws via een uitgebreid distributienetwerk naar alle uithoeken van de Republiek. Niet voor niets werd de krant door Haarlemse en Amsterdamse collega’s nagedrukt, tot groot ongenoegen van Casteleyn, die zicht tot het stadsbestuur wendde voor bescherming. Hij verkreeg het alleenrecht op de uitgave van de krant in Haarlem en noemde die daarom vanaf september 1664 de Oprechte Haerlemsche Courant.88

Van de Oprechte Haerlemsche Courant uit 1672 zijn alle afleveringen overgeleverd. De opmaak was vrij simpel. De krant bestond uit twee pagina’s, een voor- en een achterzijde. De pagina werd onderverdeeld in twee kolommen. De krant berichtte over het nieuws uit onder andere Frankrijk, Engeland, Italië, Duitsland en Portugal. Daarbij was het nieuws per land gerangschikt. Het lokale nieuws uit de Republiek besloeg vaak hooguit een kwart pagina. Dit veranderde in de loop van 1672. De gebeurtenissen werden toen op de voet gevolgd en in een enkel geval begon het binnenlandse nieuws al op de voorzijde van de krant. Opvallend is dat hoewel er sprake

86 In bijlage 2 vinden we een afbeelding van de Oprechte Haerlemsche Courant. 87 Kluit, ‘De Haarlemsche Courant’, 3-5.

88

(33)

was van een oorlog waarbij een groot deel van de Republiek veroverd was, de Oprechte

Haerlemsche Courant goed op de hoogte bleek te zijn van de ontwikkelingen. Nieuws

wist nog steeds de weg naar de drukker te vinden.

2 Hollandtse Mercurius

De Hollandtse Mercurius verscheen tussen 1650 en 169089 en werd net als de Oprechte

Haerlemsche Courant gedrukt door Abraham Casteleyn. Het genre van nieuwsboeken

vinden we door heel Europa en kende een grote verscheidenheid. Alleen al in de Republiek vinden we meer dan vijftig verschillende nieuwsboeken. Hieronder vallen politiek georiënteerde nieuwsbeschrijvingen, satires, literaire en wetenschappelijke uitgaven. De nieuwsboeken zitten anders in elkaar dan de couranten uit die periode. Zo lag de frequentie van verschijning een stuk lager dan bij een krant. Daarnaast waren de nieuwsboeken niet gericht op de dagelijkse actualiteit, maar gaven vaak achteraf commentaar op gebeurtenissen.90

De Hollandtse Mercurius verscheen met een zeer lange ondertitel waarin aangegeven werd dat alle opmerkelijke gebeurtenissen en voorvallen die het voorgaande jaar (1672) op aarde waren voorgevallen behandeld zouden worden. Daarbij zou de nadruk vooral liggen op de Engelse, Franse en Nederlandse oorlog.91 Omdat het nieuwsboek in 1673 gedrukt werd en gaat over 1672 moet er rekening mee gehouden worden dat het nieuws dat uiteindelijk gedrukt werd, achteraf geselecteerd is. Hierbij zal gedetailleerder nieuws weggelaten zijn. Het geeft echter wel een goed overzicht van de feiten die bekend waren.

Het nieuwsboek over 1672 begint met een titelplaat waarop we Mars zien, uitgedost in oorlogskleding. Op de achtergrond vinden we een plattegrond van het veroverde Coevorden en de plaatsen Groningen en Aerdenburg die zich wisten te verdedigen. Het nieuws werd vervolgens per maand gerubriceerd.92

89

http://www.dbnl.org/tekst/laan005lett01_01/laan005lett01_01_4804.htm geraadpleegd op 11-07-2009.

90 J.W. Koopmans, ‘De Europische Mercurius (1690-1756) getypeerd’, in: Groniek Historisch Tijdschrift

148 (2000) 361-374, aldaar: 362-364.

91

Hollandtse Mercurius, behelssende, de aenmerckelijckste geschiedenissen, voorgevallen over den

gantschen aerdtbodem, in den jare 1672 tot 1673. Voornamentlijck in de Engelsse, Fransse en Nederlandtse oorlogen.

(34)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN