• No results found

Risk Appetite

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Risk Appetite"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Risk Appetite

DE

JONGENS

TEGEN DE

MEISJES

ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN SEKSEVERSCHILLEN EN TASK FAMILIARITY OP

DE MATE VAN RISK APPETITE IN EEN SITUATIE VAN INTERNE

BEHEERSINGSPROBLEMATIEK: ONDERZOEK IN EXPERIMENTELE SETTING

Master Thesis Accountancy

M.B. Mulder (Marion)

S1984217

m.b.mulder@student.rug.nl

MSc Accountancy & Controlling | Track Accountancy

Faculty of Economics and Business

University of Groningen

Eerste beoordelaar: I.D. Oortman MSc EMA RA

Tweede beoordelaar: Prof. dr. J.A. Emanuels

(2)

Samenvatting

Dit onderzoek gaat in op de invloed van geslacht op de mate van risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblematiek. Het begrip van risk appetite en de gevolgen ervan is momenteel schaars. Door het relatief korte bestaan van Enterprise Risk Management (ERM) zijn de implicaties van risk appetite ten aanzien van interne beheersing niet volledig duidelijk terwijl interne beheersing een belangrijk onderwerp vormt voor organisaties om de geformuleerde doelstellingen te behalen. Omdat in het verleden is gebleken dat risicoschatting afhankelijk is van de situatie, tracht dit onderzoek meer duidelijkheid te bieden over de risicoschattingen van individuen ten aanzien van interne beheersingsproblematiek. Het onderzoek is verricht door middel van een experiment met een 2x2 factorial design – between subjects waaraan 215 respondenten hebben deelgenomen. Hierbij is onderzocht wat de mate van risk appetite is van de respondenten ten aanzien van twee interne beheersingsproblemen namelijk fraude en productiekwaliteit. Uit de resultaten blijkt dat geslacht niet van invloed is op de mate van risk appetite. Ook heeft geslacht geen significante invloed op de variabelen task familiarity, time preference en firm performance in relatie tot de mate van risk appetite van de respondenten. Task familiarity blijkt een significante negatieve invloed te hebben op de mate van risk appetite. Dit betekent dat de mate risk appetite van respondenten die werkzaam zijn in het vakgebied accountancy en controlling significant lager is dan wanneer respondenten niet werkzaam zijn of een opleiding volgen in het gebied accountancy en controlling. Dit toont aan dat vaktechnische kennis vereist is op het gebied van accountancy en controlling om risico’s voortvloeiend uit de interne beheersing van organisaties adequaat te beoordelen en hiernaar te handelen. Time preference en firm performance hebben geen invloed op de mate van risk appetite van de respondenten. Op basis van dit onderzoek blijkt dat mannen en vrouwen ten aanzien van interne beheersingsproblematiek niet significant van elkaar verschillen.

Trefwoorden: Risk appetite, interne beheersing, geslacht, task familiarity, time preference,

(3)

Voorwoord

Beste lezer,

Als een van de laatste onderdelen van de Master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen is het document dat voor u ligt tot stand gekomen. Het omvat mijn afstudeeronderzoek dat ik heb verricht naar de invloed van geslacht op de mate van risk appetite in relatie tot interne beheersingproblematiek. De keuze voor dit onderwerp komt voort uit mijn interesse voor het menselijk gedrag, en de achterliggende redenen voor het vertonen van bepaald gedrag. Accountancy bestaat onder andere uit het inschatten van risico’s met betrekking tot de bedrijfsprocessen en de controle. Mijn doel van het schrijven van een scriptie over dit onderwerp was om meer te weten te komen over waarom individuen bepaalde keuzes maken wanneer zij worden geconfronteerd met risico’s ten aanzien van interne beheersing, en om deze opgedane kennis te kunnen toepassen in mijn toekomstige loopbaan binnen de accountancy.

Graag wil ik mijn begeleiders Mevr. I.D. Oortman, Dhr. G. Helminck en Dhr. J. Emanuals, bedanken voor hun ondersteuning gedurende mijn scriptietraject. Tijdens het scriptieproces heb ik ondersteuning en advies gekregen bij het uitvoeren van het onderzoek en gaven zij mij nieuwe inzichten wanneer het even minder liep. Ook wil ik de overige studenten waarmee ik samen een afstudeergroep heb gevormd met betrekking tot dit onderzoek bedanken voor hun inzet, samenwerking en adviezen.

Marion Mulder,

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord 1 1. Introductie 3 1.1. Inleiding en relevantie 3 1.2. Probleemstelling 5 1.3. Wetenschappelijke bijdrage 5

1.4. Structuur van het onderzoek 6

2. Theoretisch kader 7 2.1. Literatuuronderzoek 7 2.2. Gender 11 2.3. Task familiarity 12 2.4. Time preference 13 2.5. Firm performance 14 2.6. Conceptueel model 15 3. Methodologie 16 3.1. Datacollectie 16 3.2. Afhankelijke variabele 18 3.3. Onafhankelijke variabele 19 3.4. Experimentele variabelen 19 3.5. Controlevariabelen 21 3.6. Statistisch model 21

3.7. Betrouwbaarheid & Common method bias 21

4. Resultaten 23 4.1. Beschrijvende statistiek 23 4.2. Cronbach’s Alpha 25 4.3. Correlatieanalyse 26 4.4. Regressieanalyse 27 5. Conclusies en discussie 30 5.1. Conclusies 30 5.2. Discussie 32 5.3. Toekomstig onderzoek 34 Referenties 35 Appendices 1

Appendix 1: Instructies + algemene vragenlijst 2

Appendix 2: Casus 1 7

Appendix 3: Casus 2 9

Appendix 4: Casus 3 11

Appendix 5: Casus 4 13

Appendix 6: Meten van Task Familiarity 15

Appendix 7: Regressieanalyse risk appetite maatregel 1 & 2 16 Appendix 8: Regressieanalyse totale risk appetite 18

(5)

1. Introductie

1.1. Inleiding en relevantie

“De jongens tegen de meisjes”, zo luidt de titel van een bekend spelprogramma op de Nederlandse televisie.1 De onderlinge verschillen tussen jongens en meisjes die op het

schoolplein tijdens het speelkwartier al zichtbaar werden, voortgezet in een volwassencontext als zaterdagavondentertainment. In het latere leven blijft dit verschil vaak zichtbaar op vele verschillende vlakken, zo ook in het bedrijfsleven. Dit komt tot uiting in bijvoorbeeld de loonkoof tussen mannen en vrouwen, maar ook het verschil tussen het aantal mannen en vrouwen die topposities in het bedrijfsleven bekleden.2 Minister van Onderwijs, Cultuur en

Wetenschap Jet Bussemaker zet zich in voor meer diversiteit in topposities. In een kamerbrief schijft zij dat de stijging van het aantal vrouwen in leidinggevende en toezichthoudende organen ondanks het wettelijk streefcijfer gering is (Bussemaker, 2015). Het wettelijk streefcijfer is onderdeel van de Wet bestuur en toezicht en vereist dat een Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen voor minimaal 30% uit vrouwen dient te bestaan (Bussemaker, 2015). Ondanks het streefcijfer blijft het bedrijfsleven volgens de minister een mannenbolwerk en blijft het voor vrouwen een voortdurend proces om het glazen plafond te doorbreken.

Klaarblijkelijk bestaat er een verschil tussen mannen en vrouwen doordat vrouwen mogelijk in mindere mate in staat zijn om topposities binnen het bedrijfsleven te verkrijgen. Een toppositie bekleden vraagt om vele ondernemerskwaliteiten van een individu, en een van deze eigenschappen is de bereidheid tot het nemen van risico’s (Belás & Kljucnikov, 2016). De bereidheid tot het nemen van risico’s wordt ook wel de mate van risk appetite van een individu genoemd (COSO, 2004). Uit onderzoek blijkt dat de ondernemerskwaliteit op het gebied van de bereidheid tot het nemen van risico’s van positieve invloed is op ondernemingsprestaties (Gibb & Haar, 2010). Wanneer vrouwen voorkeur hebben voor banen die minder risico’s met zich meebrengen, kan dit mogelijk een deel van de sekseverschillen op de arbeidsmarkt verklaren (Croson & Gneezy, 2004). Maar wanneer vrouwen geen significant verschillende risicovoorkeur hebben vergeleken met mannen, leidt het huidige gedachtegoed tot stereotyperingen resulterend in ongelijke behandeling van vrouwen (Nelson, 2015).

(6)

Op vele verschillende gebieden is al extensief onderzoek verricht naar sekseverschillen en de implicaties hiervan op de mate van risk appetite. Voorbeelden zijn de cognitieve psychologie, sociologie, gezondheidswetenschappen en behavioural economics (Palvia, Vähämaa & Vähämaa, 2015; Harris, Jenkins, & Glaser, 2006; Eckel & Grossman, 2008). Op het gebied van het nemen van risico’s tonen deze onderzoeken aan dat mannen en vrouwen verschillen in risico nemend gedrag op onder andere het gebied van alcohol en drugs en het gebruik van deze middelen (Spigner, Hawkins & Lorens, 1993), de perceptie van nucleaire wapens (Silverman & Kumka, 1990), milieuaantasting (McStay & Dunlap, 1990) en technologie (Cutter, Tiefenbacher & Solecki, 1992).

Op het gebied van accounting is er nog geen eenduidig antwoord op de implicaties van sekseverschillen en de daarmee samenhangende significantie gerelateerd aan Enterprise Risk Management (ERM) en interne beheersingsproblemen (Powell & Ansic, 1997). De oorzaak ligt in het relatief korte bestaan van ERM waardoor de aandacht voor dit concept zowel op wetenschappelijk gebied als door organisaties nog volop in ontwikkeling is. Het COSO Internal Control – Integrated Framework is ontwikkeld en gepubliceerd in 2004 wat maakt dat wetenschappelijk onderzoek naar Enterprise Risk Management (hierna ERM) nog steeds in opkomst is (COSO, 2004). Power (2007) beschrijft dat ERM in de laatste jaren een belangrijk fenomeen is geworden en dat het COSO-raamwerk in korte tijd een wereldwijd standaardraamwerk is geworden voor de inrichting van ERM binnen organisaties. Ook de interesse van toezichthouders en onderzoekers is snel gestegen in de laatste decennium (Gephart, Van Maanen & Oberlechner, 2009).

Om de relevantie van het onderzoek te vergroten zijn meerdere onafhankelijke variabelen aan het onderzoek toegevoegd die mogelijk de relatie tussen geslacht en de mate van risk appetite kunnen beïnvloeden. Uit eerdere onderzoeken blijkt dat de mate van task familiarity van invloed is op de mate van risk appetite van een individu. Het idee achter task familiarity is dat wanneer een individu meer vertrouwd is met de context van een probleem of situatie, de risk appetite of risico tolerantie zal toenemen (Ladouceur, Tourigny & Mayrand, 1986). Deze variabele wordt meegenomen als modererende variabele in het onderzoek die mogelijk de relatie tussen geslacht en de mate van risk appetite kan beïnvloeden omdat nog geen inzicht is in task familiarity in relatie tot de mate van risk appetite in een situatie van interne beheersingsproblematiek.

Verder zijn er twee experimentele variabelen toegevoegd aan het onderzoek, namelijk de variabelen time preferences en firm performance. Eerder onderzoek toont aan dat vrouwen meer geduld tonen dan mannen. Vrouwen zijn minder snel geneigd tot het verkrijgen van direct nut in de vorm van een directe uitbetaling vergeleken met mannen (Dittrich & Leipold 2014). Het gevolg hiervan is dat mannen bereid zijn om meer risico te nemen doordat het belang van het verkrijgen van direct nut zwaarder weegt. Dat de relatie tussen negatieve ondernemingsprestaties in het verleden en toekomstig risicogedrag van organisaties sterk is, blijkt uit meerdere onderzoeken (Situmeang, Gemser, Wijnberg & Leenders., 2016). Deze onderzoeken zijn daarentegen voornamelijk gericht op het gedrag van organisaties en zeggen daarmee in mindere mate iets over het gedrag van een individu. Dit onderzoek tracht meer duidelijkheid te bieden over het gedrag van een individu bij interne beheersingsproblematiek.

(7)

1.2. Probleemstelling

Door het onderzoeksgebied van ERM dat nog een relatief onontgonnen gebied is, te combineren met de vooralsnog onbekende implicaties van sekseverschillen, task familiarity, firm performance en time preferences de mate van risk appetite van een individu, is het doel van dit onderzoek om antwoord te geven op de volgende onderzoeksvraag:

Wat is het effect van sekseverschillen op de mate van risk appetite van een individu ten aanzien van interne beheersingsproblemen, en wat is de invloed van task familiarity, time preferences en firm performance op deze relatie?

1.3. Wetenschappelijke bijdrage

Het doel van het onderzoek is om op wetenschappelijk gebied bij te dragen aan de bestaande kennis van ERM, risk appetite en de implicaties van sekseverschillen hierp doordat dit onderzoeksgebied nog relatief ondoorgrond is. In de wetenschappelijke literatuur zijn er tot nu toe nog weinig empirische onderzoeken verricht naar organisatie breed ERM in zowel het bedrijfsleven als het overheidsleven (Schiller & Prpich, 2014). Ook het begrip omtrent het concept risk appetite en de gevolgen ervan op organisaties is schaars (Power, 2009). Door het relatief korte bestaan van ERM zijn de implicaties van het concept risk appetite nog niet volledig duidelijk. Door meerdere onafhankelijke variabelen aan het onderzoek toe te voegen die mogelijk van invloed zijn op de relatie tussen geslacht en de mate van risk appetite, poogt dit onderzoek meer kennis over het begrip risk appetite te verkrijgen.

Daarnaast is eerder onderzoek nog niet uitgevoerd op soortgelijke wijze als dit experiment waarbij de casus wordt vormgegeven rond interne beheersingsproblemen. Het voordeel van een experiment is dat gecontroleerd kan worden voor invloeden van buitenaf en er specifiek kan worden ingezoomd op de variabelen die van belang zijn binnen dit onderzoek. Dit maakt dat met meer zekerheid een uitspraak gedaan kan worden over de onderzochte variabelen en de relatie tussen geslacht en risk appetite in de situatie van interne beheersingsproblemen. De mate van risk appetite van een individu is afhankelijk van de gegeven situatie en de variërende persoonlijke kenmerken van een individu. Dit experiment schetst een situatie rondom interne beheersingsproblemen en omdat hieromtrent nog niet eerder onderzoek is verricht, kan het experiment meer duidelijkheid geven over de mate van risk appetite van individuen in deze specifieke situatie. Omdat risk appetite afhankelijk is van variërende persoonlijke kenmerken kijkt dit onderzoek specifiek naar de persoonskenmerken geslacht en task familiarity en de invloed van deze variabelen op de mate van risk appetite van een individu.

(8)

Onderzoeken op het gebied van risk appetite en sekseverschillen worden vaak verricht door experimenten te verrichten die ingaan op gokkansen in bijvoorbeeld loterijen of andere gokspellen, of gerelateerd aan beleggen of investeren in onder andere aandelen (Eckel & Grossman, 2008; Nelson, 2015). Dit onderzoek is complementair aan reeds bestaande onderzoeken en literatuur doordat het ingaat op interne beheersingsproblematiek in de financiële verslaggeving, in relatie tot risk appetite en sekseverschillen. Hierdoor zijn de implicaties van de onderzoeksresultaten beter te relateren aan het bedrijfsleven omdat de resultaten zijn verkregen door interne beheersingsvraagstukken die gelijk zijn aan hoe deze in organisaties zouden kunnen voorkomen. Hierdoor heeft het onderzoek een toegevoegde waarde omdat de uitkomsten een betere weerspiegeling geven van risk appetite in de context van (economische) bedrijfssituaties omdat het experiment niet is opgezet rondom gokkansen of beleggingen. Dit kan voor het bedrijfsleven interessant zijn om de kloof, zoals eerder beschreven, tussen mannen en vrouwen in topposities te begrijpen en mogelijk zelfs te verkleinen. Ook kunnen de implicaties van de variabelen geslacht en task familiarity op de mate van risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblematiek van belang zijn voor accountantskantoren. De uitkomsten bieden mogelijk meer inzicht in de invloed van task familiarity op het inschatten van risico’s ten aanzien van interne beheersing, wat mogelijk kan bijdragen aan het optimaliseren van de samenstelling van controleteams op basis van task familiarity.

1.4. Structuur van het onderzoek

De reeds bestaande kennis die is verzameld door eerder uitgevoerde onderzoeken op het gebied van risicomanagement, sekseverschillen en risk appetite is uiteengezet in hoofdstuk twee, alsmede de uiteenzetting van de hypothesen op basis van de huidige theorie. Hoofdstuk drie behandelt de onderzoeksmethodologie waarna hoofdstuk vier de resultaten van het verrichte experiment uiteenzet. Als laatste behandelt hoofdstuk vijf de discussie en conclusies van de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen voor mogelijk vervolgonderzoek.

(9)

2. Theoretisch kader

Dit hoofdstuk omvat het theoretisch kader van het onderzoek waarbij het kader wordt geschetst waarin het onderzoek geplaatst kan worden. Als eerste wordt ingegaan op de theoretische concepten onderliggend aan het onderzoek, namelijk risk appetite en de achterliggende theorieën die hierop aansluiten in paragraaf 2.1 De variabele, gender, wordt behandeld in paragraaf 2.2 waarna de variabele task familiarity in paragraaf 2.3 wordt behandeld. In respectievelijk paragraaf 2.4 en paragraaf 2.5 worden de variabelen time preference en firm performance uiteengezet. Als laatste is de visualisatie van het onderzoek weergegeven in de vorm van een conceptueel model in paragraaf 2.6.

2.1. Literatuuronderzoek

Ten behoeve van het schetsen van een theoretisch kader in welk daglicht het onderzoek gezien kan worden, is het van belang een duidelijk beeld te krijgen bij de afhankelijke variabele risk appetite. Ook is het van belang de relevante theorieën uiteen te zetten die worden gehanteerd bij het verklaren van de risk appetite van een individu. Daarnaast wordt ingegaan op internal control omdat dit onderdeel is van het experiment en gerelateerd wordt aan risk appetite.

2.1.1. Risk appetite

De afhankelijke variabele in het onderzoek wordt gevormd door het concept risk appetite. Doordat risicomanagement een opkomend onderzoeksgebied is dat nog in ontwikkeling is, is risk appetite een relatief onbekend gebied met slecht omschreven, wisselende en vage definities van het concept risk appetite (Fernandes, Grody, Hughes, Phillips & Toms, 2013).

De definitie van risk appetite zoals geformuleerd door het Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission (COSO) is een veel aangehangen definitie omdat het COSO-raamwerk internationale naamsbekendheid kent en door vele organisaties gehanteerd wordt. Het COSO Enterprise Risk Management – Integrated Framework definieert risk appetite als volgt: “Risk appetite is the amount of risk, on a broad level, an organization is

willing to accept in pursuit of value. Each organization pursues various objectives to add value and should broadly understand the risk it is willing to undertaking in doing so.” (COSO, 2004).

Een andere veelgebruikte definitie is de definitie van de International Organization for Standardization (ISO) op het gebied van risicomanagement. ISO is een organisatie gericht op vrijwillige internationale standaarden om transparantie te creëren in organisaties (ISO, 2009a). Een van de standaarden is de standaard 31000:2009 die betrekking heeft op het onderwerp risicomanagement (ISO, 2009a). In de risicomanagement standaard van ISO wordt risk appetite als volgt gedefinieerd: “Amount and type of risk than an organization is prepared to pursue, retain or take” (ISO, 2009b).

(10)

Centraal in beide beschreven definities staat de hoeveelheid risico die een organisatie bereid is te accepteren. De definitie zoals gehanteerd door ISO is minder breed geformuleerd vergeleken met de definitie zoals gehanteerd door het COSO-raamwerk. Het COSO-raamwerk gaat bij de definitie van risk appetite in op de waarde die de organisatie tracht te creëren. Beide definities gaan in op de risk appetite van de organisatie als geheel, maar niet op de perceptie van risk appetite vanuit het individu gezien.

Een eenduidige definitie van risk appetite vanuit de perceptie van het individu is ontbrekend in de huidige literatuur in het vakgebied risicomanagement. Vanuit de definities zoals gegeven door het COSO-raamwerk en de ISO-31000 risicomanagement standaard is ten behoeve van dit onderzoek risk appetite vanuit de perceptie van het individu geformuleerd als de mate waarin een individu bereid is om risico te accepteren ten aanzien van interne beheersingsproblemen. Risico aversie (risk aversion) kan hierbij gezien worden als de inverse functie van risk appetite (Hassani, 2015). Met betrekking tot het onderwerp risico aversie en ‘risk taking’ is meer literatuur beschikbaar doordat deze terminologieën meer gangbaar zijn. Daarnaast bestaat er de risico neutrale houding ten opzichte van risico’s wat de drie-eenheid van risicohoudingen compleet maakt (Fehr-Duda, de Gena & Schubert, 2006). Een risico en de risk appetite met betrekking tot dat risico bestaat uit twee verschillende elementen, namelijk het geloof in de kans dat een risico zich voor zal doen (risico perceptie) en de mogelijke gevolgen van het gedrag of de situatie, ook wel de subjectieve waardering genoemd (Harris et al., 2006).

Kahneman en Lovallo (1993, p. 18) omschrijven risico aversie als “people, normally preferring a sure thing to a gamble of equal expected value, and a gamble of low variance over a riskier prospect.” Hierbij staat centraal dat individuen een zekere uitkomst en een uitkomst met een lage variatie verkiezen boven een risicovoller vooruitzicht. De standaard interpretatie van risico aversie is volgens hen het afnemen van het marginale nut van winstenverwachtingen. Twee andere interpretaties van risico aversie zijn afkomstig uit de prospect theory, namelijk aversie voor verliezen (loss aversion) en het verkiezen van zekere uitkomsten boven onzekere uitkomsten (certainty effect) (Kahneman & Tversky, 1979). Deze theorieën worden besproken in de volgende paragraaf die specifiek ingaat op de prospect theory.

2.1.2. Expected utility theory

De theorieën die ten grondslag liggen aan risk appetite en risico aversie zijn de expected utility theory en de prospect theory (Grable & Chatterjee, 2016). De expected utility theory is gebaseerd op de expected utility hypothese die voorspelt dat onder onzekerheid, een individu altijd poogt om zijn eigen verwachte nut te maximaliseren, welke beïnvloed wordt door variërende individuele aspecten (Von Neumann & Morgenstern, 2004; Grable & Chatterjee, 2016). Een van deze individuele aspecten is geslacht (Weber, Blais & Betz, 2002). De theorie neemt aan dat in het geval van winsten individuen over het algemeen risico zoekend zijn. In het geval van verliezen neemt de theorie aan dat individuen een risico averse houding hebben. De helling van de functie die het verwachte nut weergeeft van een risico avers individu zal concaaf zijn en die van een risico zoekend individu zal convex zijn.

(11)

Gerelateerd aan de hypothese zijn er twee problemen die het begrip van de houding ten opzichte van risico’s als een persoonlijkheidstrek in de zin van de expected utility theory verminderen (Weber et al., 2002). Het eerste probleem is dat verschillende methoden om het verwachte nut van een individu te meten resulteren in verschillende classificaties van houdingen ten opzichte van risico’s. Ten tweede is de houding van een individu ten opzichte van risico’s situatieafhankelijk en niet stabiel wat de voorspellende waarde van de expected utility theory beperkt. Studies tonen ook aan dat de houding van een individu tegenover risico’s verschilt per onderzoeksmethode (Charness & Gneezy, 2012; Krahnen, Rick & Theisen, 1997). Dit laat mede zien dat de mate van risk appetite situatieafhankelijk is omdat verschillende onderzoeken ongelijke situaties creëren.

Deze theorie kan worden toegepast binnen dit onderzoek om de verwachtingen met betrekking tot de invloed van de overige variabelen in het onderzoek te bepalen. De nutsfunctie wordt beïnvloed door individuele aspecten, wat de verwachting creëert dat de nutsfunctie wordt beïnvloed door de variabelen in het onderzoek namelijk geslacht, task familiarity, time preference en firm performance.

2.1.3. Prospect theory

De prospect theory gaat ervan uit dat individuen winsten en verliezen verschillend waarderen (Kahneman & Tversky, 1979). De prospect theory is een alternatief voor de expected utility theory en is vanuit die theorie ontwikkeld omdat de expected utility theory te veel afwijkingen vertoonde (Levy, 1992; Kahneman & Tversky, 1979).

Uitkomsten van het onderzoek van Kahneman & Tversky (1979) zijn dat individuen denken in termen van winst en verlies, en niet in termen van netto-opbrengsten. Als gevolg hiervan coderen zijn hun keuzes in termen van standaardafwijkingen van het referentiepunt, ook wel de status quo in de betreffende situatie genoemd. Een tweede conclusie die uit het onderzoek voortvloeit is dat individuen winsten anders behandelen dan verliezen op twee verschillende wijzen. Ten aanzien van onzekere winsten zijn individuen risico zoekend en ten aanzien van onzekere verliezen zijn individuen risico avers. Indien er sprake is van zekere winsten zijn individuen over het algemeen meer risico avers en in het geval van zekere verliezen meer risico zoekend. (Kahneman & Tversky, 1979). In dit geval is de nutsfunctie niet strikt genomen concaaf in het geval van winsten en convex in het geval van verliezen, maar zal als gevolg van het reflectie effect dit alleen zijn rond het referentie punt, de eerdergenoemde status quo. Indien men verder van het referentie punt af komt, neemt de gevoeligheid van de functie af. De functie is hierdoor niet meer alleen strikt concaaf of strikt convex zoals in het geval van de expected utility theory. Een voorbeeld van de nutsfunctie in de prospect theory is weergeven in figuur 1.3 Het verloop van de functie kenmerkt zich daardoor door de karakteristieke S-vorm behorend

(12)

Onderdeel van de prospect theory zijn zoals eerder beschreven de begrippen loss aversion en het certainty effect. (Kahneman & Lovallo, 1993). Aversie voor verlies (loss aversion) betreft het feit dat een individu verliezen zwaarder weegt dan winsten (Kahneman, Knetsch & Thaler, 1991). Dit betekent dat aan een verlies van € 1.000, - meer waarde wordt toebedeeld door een individu dan aan een winst van hetzelfde bedrag. Aversie voor verliezen beïnvloedt risico aversie, en daarmee de mate van risk appetite, sterk omdat nadelen van alternatieven worden gezien als een verlies waardoor ze zwaarder wegen dan de voordelen. Dit kan leiden tot het niet ondernemen van actie terwijl het

ondernemen van actie juist vereist is in een situatie. Het tweede aspect van de prospect theory betreft het certainty effect (Tversky & Kahneman, 1992). Dit effect omschrijft het verschijnsel dat individuen zekere risicovolle winsten verkiezen boven onzekere risicovolle winsten en aan de andere kant een voorkeur hebben voor onzekere verliezen boven zekere verliezen. Het certainty effect is aanwezig indien de kans op een verlies en de kans op een winst groot is.

Een beperking van de prospect theory is dat de theorie aanneemt dat de mogelijke uitkomsten (zeker of onzeker) bekend zijn. Dit is niet het geval wanneer er bijvoorbeeld geen financiële uitkomst beschikbaar is ongeacht of de mogelijkheid dat het feit zich voordoet zeker of onzeker is. Hiermee dient in de uitvoering van het experiment rekening gehouden te worden.

2.1.4. Internal control

Wanneer wederom wordt gekeken naar het COSO-raamwerk voor de definitie van internal control, definieert COSO deze als volgt: “A process, effected by an entity’s board of directors,

management and other personnel, designed to provide reasonable assurance regarding the achievement of objectives related to operations, financial reporting and compliance” (COSO,

2004). Centraal in deze definitie staat het proces in een organisatie om zekerheid te bieden dat de organisatie haar doelstellingen behaald op operationeel, financieel en compliance gebied. Het gaat hierbij om de beheersing van de processen zodat de organisatie controle heeft over de weg die wordt bewandeld om haar doelstellingen te behalen. Internal control, ook wel interne beheersing genoemd, is voor organisaties van belang om doelstellingen te kunnen behalen. Interne beheersing met betrekking tot de operaties van een organisatie bestaat uit beleid, procedures en personeel met als doel het verhogen van de effectiviteit en efficiency van de operationele activiteiten en de waarborging van activa (Lawrence, Minutti-Meza & Vyas, 2014). Interne beheersing over het financiële rapportage proces omvat de processen en procedures opgesteld door het management om vastleggingen te handhaven met als doel de transacties nauwkeurig te weergeven (Mei, Chan, McVay & Skaife, 2015).

(13)

Zoals uit de omschrijving van interne beheersing blijkt dient het om het behalen van de doelstellingen van een organisatie te waarborgen. Het biedt het management de mogelijkheid om ‘control’ te houden over de organisatie en te waarborgen dat processen naar behoren functioneren en procedures worden nageleefd. Het vakgebied internal control en ERM waartoe het eerdergenoemde COSO-framework behoort, is nog relatief jong en onontgonnen doordat het framework in 2004 is geïntroduceerd (COSO, 2004; Power, 2007). Dit maakt dat er nog relatief weinig onderzoek is verricht naar interne beheersing, ook in relatie tot risico nemend gedrag. Dit onderzoek poogt daarom meer inzicht te krijgen in het concept interne beheersing in relatie tot risk appetite.

2.2. Gender

Uit onderzoek blijkt dat vrouwen een hogere risico aversie hebben vergeleken met mannen, wat resulteert in een lagere mate van risk appetite onder vrouwen (Fellner & Maciejovsky, 2007; Charness & Gneezy 2012). Ook is aangetoond dat vrouwen gevoeliger zijn voor risico’s wanneer het gaat om verliezen vergeleken met winsten. De verklaring hiervoor is dat vrouwen een andere inschatting maken van de waarschijnlijkheid van het optreden van winsten en verliezen (Fehr-Duda et al., 2006). Vrouwen zijn volgens dit onderzoek pessimistischer als het gaat om het inschatten van de kans op winsten vergeleken met mannen.

Veel onderzoeken op het gebied van geslacht en de invloed op het nemen van risico’s zijn verricht op andere aandachtsgebieden dan interne beheersing binnen organisaties. Voorbeelden zijn de gebieden cognitieve psychologie, sociologie en behavioural economics (Palvia et al., 2015; Eckel & Grossman, 2008). Op het gebied van het nemen van risico’s tonen deze onderzoeken aan dat mannen en vrouwen verschillen in risico nemend gedrag op het gebied de perceptie van nucleaire wapens (Silverman & Kumka, 1990), milieuaantasting (McStay & Dunlap, 1990) en technologie (Cutter, Tiefenbacher & Solecki, 1992). Ook op het gebied van gezondheid verschillen mannen en vrouwen van elkaar. Vrouwen maken minder gebruik van alcohol en drugs (Spigner et al., 1993) en roken minder vaak (Harris et al., 2006). Met betrekking tot het gedrag in het verkeer rijden vrouwen minder harder dan de maximaal toegestane snelheid en houden ze zich meer aan de geldende verkeersregels (Harris et al., 2006).

Uit bovengenoemde onderzoeken blijkt dat vrouwen op deze gebieden een lagere mate van risk appetite hebben. Huidig onderzoek op financieel en economisch gebied laat zien dat vrouwen een hogere risico aversie hebben dan mannen, en dat vrouwen over een conservatievere houding beschikken ten opzichte van het nemen van (financiële) beslissingen (Fellner & Maciejovsky, 2007; Nelson, 2015). Op het gebied van risicomanagement zijn nog geen eenduidige resultaten over het mogelijke verschil tussen mannen en vrouwen. Omdat volgens de expected utility theory de mate van risk appetite wordt beïnvloed door variërende individuele aspecten en daarmee situatieafhankelijk is, maakt dat de invloed van geslacht bij interne beheersingsproblemen kan verschillen van de resultaten van eerdere onderzoeken op andere

(14)

Maxfield, Shapiro, Gupta & Hass (2010) vinden bewijs dat het effect van geslacht op risk appetite en risico aversie neutraler is dan eerder werd gedacht. De drijfveren voor vrouwen om risico’s te nemen zijn grotendeels gelijk aan algemene ‘gender-blind’ drijfveren die leiden tot het nemen van risico’s. Kortom, over de omvang van de invloed van geslacht op de mate van risk appetite is nog geen eenduidig resultaat (Powell & Ansic, 1997). Het onderzoek van Nelson (2015) plaatst kanttekeningen bij het verschil tussen mannen en vrouwen door 35 verschillende empirische onderzoeken te reviewen. De conclusie hiervan is dat vrouwen en mannen weinig verschillen in hun gedrag in het reageren op risico’s dan eerder werd aangenomen. Er bestaat nog geen eenduidige visie over de invloed van geslacht op de mate van een risk appetite van een individu, maar eerdere onderzoeken tonen aan dat de risk appetite van mannen op vele gebieden groter is dan de risk appetite van vrouwen. Er is nog geen eerder onderzoek verricht naar risk appetite ten aanzien van interne beheersingssituaties. Op basis hiervan is de volgende hypothese geformuleerd:

Hypothese 1: Mannen hebben vergeleken met vrouwen een hogere mate van risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen.

2.3. Task familiarity

Task familiarity (taakvertrouwdheid) is de bekendheid met of ervaring van een individu met de situatie (Powell & Ansic, 1997). Het achterliggende idee van task familiarity is dat wanneer een individu meer vertrouwd is met de context van een probleem of situatie, de mate van risk appetite of risico tolerantie zal toenemen (Ladouceur, Tourigny & Mayrand, 1986). Ladouceur et al. (1986) hebben een experiment verricht door middel van een gokspel. De resultaten hiervan tonen aan dat een hogere mate van vertrouwdheid met het spel leidt tot een verhoogde hoeveelheid ingezet geld. Cahir & Thomas (2010) vinden in hun onderzoek waarbij dezelfde taak twee keer is herhaald, de mate van task familiarity niet van invloed is op de mate waarin individuen risico’s nemen. Omdat risk appetite situatieafhankelijk is zoals geredeneerd vanuit de expected utility theory, bestaat de mogelijkheid dat ten aanzien van interne beheersingsproblemen andere resultaten worden verkregen met betrekking tot de relatie tussen task familiarity en risk appetite. Op basis hiervan is de volgende hypothese geformuleerd:

Hypothese 2: De mate van task familiarity heeft een positieve invloed op de mate van risk appetite van een individu ten aanzien van interne beheersingsproblemen.

Powell en Ansic (1997) hebben de invloed van task familiarity op het risicogedrag van mannen en vrouwen onderzocht. De uitkomsten van het onderzoek geven aan dat vrouwen minder risico zoekend zijn dan mannen, ongeacht de mate van vertrouwdheid met de uitgevoerde taak. Dit onderzoek is uitgevoerd op het gebied van verzekeringen en omdat de risk appetite van een individu situatieafhankelijk is mag niet zondermeer worden aangenomen dat deze uitkomst gelijk is in een situatie van interne beheersingsproblemen. Onderzoek gerelateerd aan het nemen van financiële beslissingen onder studenten toont aan dat kennis bij mannen leidt tot minder risico zoekend gedrag en bij vrouwen leidt tot meer risico zoekend gedrag (Gysler, Kruse, & Schubert, 2002).

(15)

De vraag die gesteld kan worden is of meer kennis door bekendheid en ervaring met een taak met betrekking tot interne beheersing kan leiden tot minder verschil tussen de risk appetite van mannen en vrouwen. Omdat de mogelijke modererende invloed van de mate van task familiarity op de relatie tussen geslacht en de mate van risk appetite nog onduidelijk is, wordt task familiarity in dit onderzoek gezien als een mogelijke modererende variabele. Op basis hiervan is de volgende hypothese geformuleerd:

Hypothese 3: Task familiarity beïnvloedt de relatie tussen geslacht en de mate van risk appetite van een individu ten aanzien van interne beheersingsproblemen.

2.4. Time preference

Time preference is de voorkeur voor het verkrijgen van direct nut boven het verkrijgen van uitgesteld nut (Frederick, Loewenstein & O'Donoghue, 2002). Individuele time preferences zijn van belang voor economische beslissingen die een tijdsdimensie bevatten waarbij het directe nut kan verschillen van het uitgestelde nut (Dittrich & Leipold, 2014). Uit onderzoek blijkt dat over het algemeen personen meer geduld tonen wanneer het gaat om de verre toekomst dan wanneer het de nabije toekomst betreft (Wang, Rieger & Hens, 2016). Het tonen van geduld kan daarbij van invloed zijn op de mate van risk appetite doordat een individu het verkrijgen van direct nut kan prefereren boven uitgesteld nut ondanks de risico’s die hiermee samenhangen. Dit kan leiden tot een hogere mate van risk appetite in het geval dat een individu meer waarde hecht aan het verkrijgen van direct nut. Vanuit de prospect theory is het immediacy effect geformuleerd, dat inhoudt dat een individu een voorkeur heeft voor directe uitkomst boven een uitgestelde uitkomst (Weber & Chapman, 2005). Op basis van deze theorie is de verwachting dat een individu direct nut verkiest boven uitgesteld nut. Omdat dit nog niet onderzocht is in een situatie van interne beheersingsproblemen wordt de aanname gedaan dat de theorie in dit onderzoek geldt en op basis hiervan is de volgende hypothese geformuleerd:

Hypothese 4: Time preference beïnvloedt de mate van risk appetite van een individu positief ten aanzien van interne beheersingsproblemen.

Eerder uitgevoerd onderzoek met uitbetalingen van rentes toont aan dat vrouwen meer geduld hebben dan mannen. Vrouwen zijn minder snel geneigd te kiezen voor het verkrijgen van direct nut in de vorm van een directe uitbetaling, en kiezen in meer gevallen voor uitgesteld nut in de vorm van het ontvangen van een uitbetaling later in de tijd (Dittrich & Leipold 2014). Het gevolg hiervan is dat mannen bereid zijn om meer risico te nemen vergeleken met vrouwen doordat het belang van het verkrijgen van direct nut zwaarder weegt. Prince en Shawhan (2011) vinden overeenkomstig het onderzoek van Dittrich en Leipold (2014) dat mannen vaker kiezen voor een directe uitbetaling tegenover het verkrijgen van een uitgestelde betaling. Hiervoor verrichten zij een experiment met het uitbetalen van geldbedragen.

(16)

Op basis van bovenstaande informatie is de verwachting dat mannen in meerdere mate zullen kiezen voor direct nut boven het verkrijgen van uitgesteld nut. Dit leidt ertoe dat time preference een positieve modererende invloed kan hebben op de relatie tussen geslacht en de mate van risk appetite omdat de eerste hypothese van het onderzoek stelt dat mannen een hogere mate van risk appetite hebben vergeleken met vrouwen. Het verschil tussen sekses wordt in het geval van het toevoegen van tijdsvoorkeur groter is de verwachting. Omdat er nog geen eerder onderzoek is verricht naar deze relatie in een situatie van interne beheersingsproblemen wordt aangenomen dat de hiervoor beschreven theorie ook in deze situatie van toepassing is. Op basis hiervan is de volgende hypothese geformuleerd:

Hypothese 5: Time preference heeft een positieve invloed op de relatie tussen geslacht en de mate van risk appetite van een individu ten aanzien van interne beheersingsproblemen.

2.5. Firm performance

Firm performance, betreft de prestaties van een onderneming die gemeten kunnen worden op verschillende manieren zoals bijvoorbeeld winst, omzet, marketaandeel of de waarde van de aandelen (Gibb & Haar, 2010). Een veelgebruikte maatstaf voor het meten van firm performance zijn de inkomsten van een organisatie (Dechow, 1994).

Situmeang et al. (2016) beschrijven de situatie van een bekende spelfabrikant, welke suggereert dat in het geval van onderpresteren een organisatie meer openstaat voor risico nemend gedrag. Vanuit de prospect theory geredeneerd zijn managers risico avers en reageren ze op prestaties in het verleden in plaats van te handelen naar hun verwachtingen met betrekking tot toekomstige prestaties (Kahneman & Tversky, 1979; Situmeang et al., 2016). De inschatting van en daarnaast de voorkeur voor het nemen van risico’s is een resultante van in het verleden behaalde resultaten en kennis van de prestaties van andere vergelijkbare organisaties. Dat de relatie tussen negatieve ondernemingsprestaties in het verleden en toekomstig risicogedrag van organisaties sterk is, blijkt uit vele onderzoeken (Situmeang et al., 2016). Bowman (1982) stelt dat een organisatie meer stimulans heeft om nieuwe mogelijkheden te ontdekken wanneer het voorkeursalternatief niet voldoet aan de doelstellingen van de organisatie. Dit is beredeneerd vanuit organisatorische context, en niet vanuit het individu. De implicaties van hoge of lage firm performance zijn relatief onbekend.

Uit onderzoek onder Nieuw-Zeelandse ondernemingen blijkt dat ondernemingen met hogere firm performance gerelateerd worden aan het nemen van meer risico (Gibb & Haar, 2010). Vanuit de expected utility theory geredeneerd blijkt dat individuen in het geval van verliezen risico avers zijn. De prospect theory stelt dat risico aversie kan leiden tot het niet ondernemen van actie als gevolg van het zwaarder wegen van nadelen dan voordelen. Hierdoor kan in een situatie van slechte firm performance beredeneerd worden dat individuen geen actie ondernemen omdat in het geval van verliezen de risico aversie toeneemt en daardoor de risk appetite afneemt. Uit bovenstaande informatie kan beredeneerd worden dat negatieve firm performance kan leiden tot meer risico nemend gedrag, op basis hiervan is de volgende hypothese geformuleerd:

(17)

Hypothese 6: Negatieve firm performance heeft een positieve invloed de mate van risk appetite van een individu ten aanzien van interne beheersingsproblemen.

Er is nog geen eerder onderzoek verricht naar de implicaties van firm performance op de relatie tussen geslacht en de mate van risk appetite indien er sprake is van een situatie met interne beheersingsproblemen. Op basis van bovenstaande informatie en de bovenstaand geformuleerde hypothese wordt verwacht dat negatieve firm performance leidt tot meer verschil in risk appetite tussen mannen en vrouwen en is de hypothese als volgt geformuleerd:

Hypothese 7: Negatieve firm performance heeft een positieve invloed op relatie tussen gender en de mate van risk appetite van een individu ten aanzien van interne beheersingsproblemen.

2.6. Conceptueel model

Op basis van de hypothesen die in de voorgaande paragrafen zijn geformuleerd, is het onderzoek grafisch weergegeven in een conceptueel model zoals te zien is in figuur 2.

De afhankelijke variabele in het onderzoek wordt gevormd door risk appetite. De onafhankelijke variabelen bestaan uit task familiarity, time preference en firm performance. Het onderzoek tracht duidelijkheid te bieden over de relatie tussen geslacht, task familiarity, time preference en firm performance en de mate van risk appetite van een individu. Daarnaast wordt de modererende invloed onderzocht van de variabelen task familiarity, time preference en firm performance op de relatie tussen geslacht en de mate van risk appetite van een individu.

(18)

3. Methodologie

Het hoofdstuk methodologie behandelt de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. Als eerste wordt in paragraaf 3.1 ingegaan op de wijze waarop de data wordt verzameld, namelijk door middel van een experiment. Vervolgens wordt uiteengezet op welke wijze de afhankelijke en onafhankelijke variabelen worden gemeten en verwerkt in het experiment in de paragrafen 3.2, 3.3 en 3.4. Ook de controlevariabelen die van invloed zijn op zowel de afhankelijke als de onafhankelijke variabelen en de eventuele relatie ertussen worden uiteengezet, namelijk in paragraaf 3.5. Op basis van de informatie in voorgaande paragrafen is in paragraaf 3.6 het regressiemodel uiteengezet. Als laatste wordt in paragraaf 3.7 ingegaan op ‘common method bias’ die de validiteit en betrouwbaarheid van het experiment beïnvloedt.

3.1. Datacollectie

Data wordt verkregen door het onderzoek uit te voeren in de vorm van een experiment bestaande uit casussen. Een experiment stelt de onderzoeker in staat om factoren te isoleren en los van andere factoren te bestuderen (Smith, 2015). Daarnaast is herhaalbaarheid van belang, experimenten kunnen meerdere keren worden uitgevoerd met telkens een andere respondent. Het experiment wordt verricht in de vorm van een 2x2 factorial design – between subjects (Smith, 2015). Dit houdt in dat er twee verschillende variabelen zijn die allebei twee mogelijke situaties kennen wat maakt dat er in totaal vier verschillende situaties mogelijk zijn voor het experiment. De twee variërende variabelen in het experiment zijn time preference en firm performance. Door de twee experimentele variabelen te combineren ontstaan vier mogelijke situaties die zijn weergegeven in tabel 1.

Tabel 1: Experimentele variabelen in de casussen

Door de casussen over het geheel gelijk te houden en te variëren met de experimentele variabelen ontstaan vier mogelijk situaties die leiden tot vier verschillende casussen. Hierdoor blijven de onafhankelijke variabelen geslacht en task familiarity gelijk en kan de invloed hiervan op de mate van risk appetite in de vier verschillende situaties worden geanalyseerd. Ook draagt de vorm van het experiment bij aan een verhoogde externe validiteit doordat de resultaten gelijke effecten van de variabelen geslacht en task familiarity kunnen aantonen over het geheel van casussen (Smith, 2015).

Informatie over time preference

Geen informatie over time preference

Casus 1 +/+ Casus 2

+/-Informatie over firm

performance + informatie over time preference

Informatie over firm

performance + geen informatie over time preference

Casus 3 -/+ Casus 4

-/-Geen informatie over firm performance + informatie over time preference

Geen informatie over firm performance + geen informatie over time preference

Casussen

Time preferences

Firm performance

Informatie over firm performance

Geen informatie over firm performance

(19)

De vier casussen zijn opgezet rondom interne beheersingsproblematiek in verband met het afstudeeronderzoek dat wordt verricht binnen het vakgebied accountancy en controlling. De algemene instructie en de vragenlijst die per casus hetzelfde zijn, zijn opgenomen in Appendix 1. De vier verschillende casussen zijn te vinden in Appendix 2 tot en met 5. In paragraaf 3.6 wordt ingegaan op welke wijze de experimentele variabelen time preference en firm performance zijn verwerkt in de vier casussen.

De data ten behoeve van het onderzoek is verkregen door het onderzoek uit te zetten via Qualtrics, aangeboden door de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Qualitrics is onlinesoftware die het mogelijk maakt om digitaal vragenlijsten af te nemen van respondenten. Alleen de onderzoekers van de onderzoeksgroep hebben toegang tot de betreffende vragenlijsten en resultaten van het experiment. De casussen met bijbehorende vragenlijsten zijn ingevoerd in het programma. Vervolgens in de optie ingeschakeld die het mogelijk maakt dat elke respondent willekeurig een casus krijgt toegewezen bij deelname aan het experiment. Respondenten krijgen toegang tot de casus en bijbehorende vragenlijst door middel van een link die ze ontvangen op het aangemelde emailadres. Dit maakt het mogelijk dat elke respondent maar een keer kan deelnemen aan het onderzoek omdat de link maar eenmaal kan worden gebruikt voor deelname. Om respondenten te motiveren deel te nemen aan het experiment wordt een beloning uitgeloofd. Door middel van de optie sweepstakes in Qualtrics is het mogelijk om willekeurig de winnaar van de beloning te bepalen uit het totale aantal respondenten.

In totaal zijn er 241 respondenten benaderd om deel te nemen aan het experiment. De dataset bestaat uit de beantwoording van casussen door respondenten die door de leden van de onderzoeksgroep op basis van hun persoonlijke netwerk willekeurig zijn geselecteerd. Er is hierdoor sprake van een zogenoemde convenience sample (Spekle, Van Elten & Widener, 2014). Dit zijn niet zomaar willekeurig geselecteerde respondenten op basis van hun beschikbaarheid, maar een selectie van respondenten die zodanig zijn gekozen dat het de waarschijnlijkheid maximaliseert dat de dataset de variatie vertoont in (on)afhankelijke variabelen die nodig is om de hypothesen met voldoende vermogen te kunnen onderzoeken (Van der Stede, Young & Chen, 2005).

De respondenten die worden benaderd bestaan uit studenten en niet-studenten die wel of niet een achtergrond hebben op het gebied van accountancy en controlling. Hiervoor is gekozen om de invloed van de onafhankelijke variabele task familiarity op de mate van risk appetite te kunnen vaststellen, en daarnaast de relatie tussen geslacht en risk appetite te kunnen meten. Studenten zijn geschikte respondenten om aan het experiment te laten deelnemen blijkt uit meerdere onderzoeken (Smith, 2015). De beschrijvende statistiek van de dataset is uiteengezet in hoofdstuk vier dat de resultaten van het onderzoek omvat.

(20)

3.2. Afhankelijke variabele

Risk appetite vormt de afhankelijke variabele in het onderzoek en is meetbaar op ordinaal niveau. De responses op deze variabele bestaan uit elkaar uitsluitende categorieën die een bepaalde volgorde kennen. Een variabele kan variëren van een lage mate van risk appetite tot een hoge mate van risk appetite. Om in dit onderzoek de houding van een individu ten opzichte van risico’s te meten wordt gebruik gemaakt van de Likert Scale, gelijk aan eerdere onderzoeken op dit gebied (Weber et al, 2002; Harris et al., 2006). Deze schaal geeft aan wat de houding is van een individu ten opzichte van een object (Likert, 1932). Door de respondenten verschillende stellingen voor te leggen, kunnen zij door middel van de Likert Scale aangeven in hoeverre zij het eens of oneens met de stellingen zijn. De scores die hieraan gekoppeld zijn, zijn voor de respondenten onbekend. De indeling van de Likert Scale om de risk appetite van een individu vast te stellen in dit experiment is weergegeven in tabel 2. Als gevolg van het gebruik van de Likert Scale is risk appetite een interval variabele in plaats een variabele meetbaar op ordinaal niveau (Blumberg, Cooper & Schindler, 2014).

Tabel 2: Meten van risk appetite a.h.v. een Likert Scale

Aan de antwoordmogelijkheden zijn de scores gekoppeld van 1 tot en met 5 en de score geeft een indicatie van de mate van risk appetite van de respondent. Door de Likert Scale vijf verschillende keuzemogelijkheden te geven, omvatten de keuzemogelijkheden de drie mogelijke risicohoudingen op basis van de theorie. De risico-neutrale houding betreft keuze drie. Keuze 1 en 2 betreffen de averse houding en keuze 4 en 5 betreffen een risico-zoekende houding. De casus van het experiment omvat twee verschillende situaties met betrekking tot interne beheersingsproblemen. De respondenten dienen met betrekking tot deze twee situaties hun risicobereidheid aan te geven. Dit betekent dat de respondenten twee keer hun risicobereidheid op de Likert schaal dienen aan te geven. Door de twee scores bij elkaar op te tellen ontstaat een uiteindelijke score die de mate van risk appetite van de respondent indiceert. Tabel 3 geeft de drie mogelijke risicohoudingen van een individu weer ten opzichte van de totaalscore die behaald kan worden in het experiment.

Met betrekking tot risk appetite kan onderscheid worden gemaakt tussen het geloof in de kans dat een risico zich voor zal doen en de (negatieve) gevolgen van het gedrag of de situatie, ook wel de subjectieve waardering (Harris et al., 2006). Dit onderzoek maakt geen onderscheid tussen de risico perceptie van een individu en de negatieve gevolgen van het gedrag of de situatie, omdat de gevolgen van de risico’s worden aangegeven in de casussen. Er wordt alleen gevraagd naar de risicoperceptie van de risico’s en de bereidheid om deze te aanvaarden.

(21)

3.3. Onafhankelijke variabele 3.3.1. Task familiarity

Task familiarity vormt in dit onderzoek zowel een onafhankelijke als een modererende variabele. De mate van task familiarity van een individu kan op meerdere wijzen worden vastgesteld. Een mogelijkheid is om de respondent een taak meerdere malen te laten verrichten en vast te stellen of betere resultaten worden behaald in het geval van herhaling (Ladouceur et al., 1986; Cahir & Thomas, 2010). In dit onderzoek is het niet mogelijk om een respondent dezelfde taak meerdere malen te laten verrichten, waardoor de mate van task familiarity wordt vastgesteld door middel van beantwoording van vragen omtrent de bekendheid met de taak (Powell & Ansic, 1997). Bekendheid met een taak kan voortkomen vanuit de opleiding of vanuit de werkervaring van een individu (Arnold, Collier, Leech & Sutton, 2000; Powell & Ansic, 1997; Moroney & Carey, 2011).

Door te vragen of de respondenten werkzaam zijn op het gebied van accountancy en controlling wordt vastgesteld of zij bekend zijn met de taak die ze in de casus krijgen voorgelegd. Educatie op het gebied van accountancy en controlling wordt hierbij meegenomen in het meten van de mate van task familiarity omdat de vraag of een respondent werkzaam is op dit gebied, op een hoger niveau ligt dan het vragen naar de opleidingsachtergrond. Extra aanvullende informatie op het gebied van task familiarity is verkregen door te vragen naar het aantal jaren werkervaring en eventuele beroepstitels waarover respondenten beschikken gerelateerd aan het vakgebied. De vragen die zijn gesteld aan de respondenten om de mate van task familiarity vast te stellen zijn opgenomen in Appendix 6.

3.4. Experimentele variabelen 3.4.1. Time preference

Time preference wordt in dit onderzoek als experimentele variabele toegevoegd door wel of niet een tijdsaspect in de casus te verwerken. In de casussen 1 en 3 is wel informatie gegeven met betrekking tot tijd en in de casussen 2 en 4 is geen informatie gegeven over tijd. Indien er sprake is van de variabele tijdsvoorkeur in de casus is er een tijdsdimensie toegevoegd aan het implementeren van de interne beheersingsmaatregelen die nodig zijn om de beschreven risico’s te ondervangen.

De tijdsdimensie is als volgt geformuleerd in de casussen waar deze experimentele variabele aanwezig is:

Het invoeren van de maatregelen om de problemen op te lossen, zal pas op langere termijn een gunstig effect hebben. Het zal namelijk enige tijd in beslag nemen om geschikte medewerkers te

(22)

Indien er niet voor wordt gekozen om de directie te adviseren om de maatregelen door te voeren betekent dat er wordt gekozen voor direct nut en wordt het antwoord gekwalificeerd als risico zoekend. Er wordt namelijk gekozen om de problemen niet aan te pakken wat leidt tot een besparing op de huidige resources. Het adviseren van de directie om de maatregelen wel door te voeren leidt tot uitgesteld nut omdat het invoeren van de maatregelen pas op langere termijn een gunstig effect heeft en gedurende de implementatie resources van de onderneming kost.

3.4.2. Firm performance

Firm performance wordt in dit onderzoek als experimentele variabele toegevoegd door wel of geen informatie te verstrekken met betrekking tot de firm performance. In casus 1 en 2 is wel informatie vrijgegeven over firm performance, in tegenstelling tot casus 3 en 4 waarin geen specifieke informatie is verstrekt over de firm performance. Indien er informatie is gegeven over de firm performance, betreft dit een negatieve firm performance informatie omdat uit onderzoek blijkt dat door negatieve bedrijfsresultaten individuen een hogere mate van risk appetite kunnen hebben. Indien de casussen de experimentele variabele firm performance niet bevatten is neutrale informatie weergegeven over de ondernemingsprestaties van de afgelopen jaren.

De informatie die is opgenomen in de casussen wanneer de experimentele variabele firm performance aanwezig is, is als volgt:

De afgelopen jaren verkeerde HHF B.V. in zwaar weer. Op financieel gebied wordt er al een aantal jaren op rij verlies gemaakt en het vooruitzicht voor dit jaar is ook slecht. De afgelopen jaren werden verschillende kwaliteitsdoelstellingen niet gehaald en kwamen er meer klachten over de kwaliteit van de fietsen dan voorheen. Door deze situatie heeft het bedrijf een slechte naam gekregen op de markt.

Op basis van alle bovenstaande informatie zien de variabelen in het design van het onderzoek eruit zoals weergegeven in tabel 3.

(23)

3.5. Controlevariabelen

Om te kunnen controleren voor alternatieve variabelen die de relatie tussen geslacht en de mate van risk appetite van een individu kunnen beïnvloeden worden controlevariabelen aan het onderzoek toegevoegd. Er is gekozen om te controleren voor het effect van de variabele leeftijd. Dit is een veelgebruikte controlevariabele in eerdere onderzoeken (Watson & McNaughton, 2007).

3.6. Statistisch model

Naar aanleiding van de verkregen data is kwantitatief onderzoek verricht aan de hand van een lineair regressiemodel. De formule van dit model is weergegeven in onderstaande formule. In tabel 4 is een beschrijving opgenomen van de variabelen die zijn opgenomen in de formule.

Rai = 0 + 1 * AGE + 2 * GEN + 3 * TAF + 4 * (TAF * GEN) + 5 * TIMEP +

6 * (TIMEP * GEN) + 7 * FIRMP + 8 * (FIRMP * GEN) + i 0 = Constante coëfficiënt

i = Richtingscoëfficiënt i = Error-term

Tabel 4: Beschrijving van de onderzoeksvariabelen

3.7. Betrouwbaarheid & Common method bias

De betrouwbaarheid resultaten van de casussen en bijbehorende vragenlijsten is verhoogd door uitvoerig testen door de leden van de onderzoeksgroep en het voorleggen van de casussen en bijbehorende vragenlijsten aan de begeleiders van het onderzoek vanuit de universiteit. Daarnaast hebben twee onafhankelijke personen voorafgaand aan het daadwerkelijke onderzoek het experiment ondergaan om vast te stellen of alle vragen duidelijk zijn en wat de duur is van het experiment. Bij de vraag of het experiment ethisch verantwoord is, is voorafgaand aan het onderzoek uitvoerig stilgestaan waarbij is vastgesteld dat er geen ethische risico’s aan het onderzoek verbonden zijn. Er is nadrukkelijk aangegeven in de instructie dat

Beschrijving variabelen

AGE Leeftijd

GEN Geslacht

TAF Task Familiarity

TIMEP Time preference

(24)

Alle respondenten ontvangen dezelfde instructies voordat er wordt gestart met de casus. Ook is respondenten gevraagd de casus individueel te beantwoorden en geen gedachten uit te wisselen met andere personen. Om de algehele validiteit van het experiment te verhogen zijn een aantal maatregelen genomen om de kans op ‘common method bias’ te verminderen. Deze maatregelen zijn overeenkomstig het artikel van Podsakoff, MacKenzie, Lee en Podsakoff (2003) over de common method bias in de gedragsonderzoeken. De vooraf getroffen maatregelen zijn als volgt:

• Er wordt uitdrukkelijk vermeld dat de ingevulde casussen en bijbehorende vragen vertrouwelijk worden behandeld. Dit stimuleert dat antwoorden eerlijk en oprecht worden gegeven door respondenten. Demografische gegevens zijn alleen nodig voor statistische berekeningen en niet voor het kunnen achterhalen van de respondenten. • De respondenten zijn schriftelijk geïnformeerd dat er geen goede of foute antwoorden

zijn om de kans op beoordelingsangst en sociaal wenselijke antwoorden te verminderen. Daarnaast is vermeld dat het van belang is dat de respondenten zo eerlijk mogelijk antwoord geven.

• Er is gebruik gemaakt van vragen met verschillende antwoordmogelijkheden (open vragen, Likert Scale met vijf antwoordopties, lijsten met meerdere voorgedefinieerde antwoordopties)

• Er is gekozen voor een ambigue titel zodat respondenten niet op de hoogte zijn van de interesse van de onderzoekers in de invloed van geslacht, task familiarity, time preference en firm performance op de mate van risk appetite.

• Primingseffecten zijn getracht verkleind te worden door in alle vier de casussen de vragen in een andere volgorde aan te bieden. Dit wordt gereguleerd door de onlinesoftware Qualtrics door in te stellen dat de respondenten de vragen in variërende volgordes dienen te ontvangen, maar dat de casus altijd na de vragen dient te worden afgenomen.

• De casussen zijn vooraf grondig getest om te voorkomen dan er ambiguïteit ontstaat tijdens het maken van de casussen door de respondenten.

(25)

4. Resultaten

Dit hoofdstuk geeft de resultaten weer met betrekking tot de verschillende hypothesen die zijn geformuleerd. Als eerste wordt de beschrijvende statistiek weergegeven van de gehele dataset in paragraaf 4.1. Vervolgens wordt ingegaan op de Cronbach’s Alpha en de correlatieanalyse in respectievelijk paragraaf 4.2 en 4.3. Als laatste worden de resultaten van de regressieanalyses behandeld in relatie tot de geformuleerde hypothesen in paragraaf 4.4.

4.1. Beschrijvende statistiek

Van de in totaal 241 benaderde respondenten hebben 215 respondenten daadwerkelijk deelgenomen aan het experiment. Respondenten die niet binnen de gestelde termijn hebben gereageerd hebben een herinneringsmail ontvangen. De deelname leidt tot een response rate van 89,2%. Indien de response rate de 80% overstijgt, vormt de non-response bias geen bedreiging voor de validiteit van het onderzoek (Smith, 2015). Tabel vijf geeft een overzicht van de ingevulde casussen en de verdeling van mannen en vrouwen die hebben deelgenomen. De respondenten hebben een gemiddelde leeftijd van 28,30 jaar.

Tabel 5: Overzicht van het aantal ingevulde casussen

Tabel 6 geeft een overzicht van de mate van risk appetite per casus en maatregel. Over het geheel genomen hebben de respondenten het meest hebben gekozen voor ‘Ik zal zeer waarschijnlijk de directie adviseren om de maatregelen door te voeren’. Opvallend is dat de gemiddelde risk appetite van beide maatregelen in casus twee lager ligt dan bij de overige casussen. Bij deze casus was alleen de experimentele variabele time preference aanwezig.

(26)

In tabel 7 en 8 is voor maatregel 1 en 2 een overzicht gegeven van de verdeling van mannen en vrouwen over de gekozen opties voor het wel of niet doorvoeren van de maatregelen. Te zien is dat respondenten verschillende reageren met betrekking tot de twee maatregelen. Er zijn meer respondenten die ervoor kiezen om de directie te adviseren de maatregel wel door te voeren in het geval van maatregel 2 vergeleken met maatregel 1. Verder is het percentage mannen en vrouwen dat ervoor kiest om de directie wel te adviseren om de maatregel door te voeren, bij beide maatregelen nagenoeg gelijk is. Uit de resultaten blijkt dat individuen verschillend reageren in ongelijke situaties. De respondenten hebben anders gereageerd met betrekking tot het fraudeprobleem in maatregel 1, dan bij het productiekwaliteitsprobleem in maatregel 2.

Tabel 7: Risk appetite maatregel 1

Tabel 8: Risk appetite maatregel 2

Tabel 9 geeft de gemiddelde risk appetite per maatregel weer onderverdeeld in de variabelen geslacht en task familiarity. Te zien is dat de vrouwen gemiddeld een hogere mate van risk appetite hebben in het geval van maatregel 1. In het geval van maatregel 2 zijn de resultaten omgekeerd en hebben mannen gemiddeld een hogere mate van risk appetite. Indien respondenten werkzaam zijn in het vakgebied accountancy en controlling hebben zij bij beide maatregelen een lagere risk appetite dan respondenten die niet werkzaam zijn in dit vakgebied. In dit onderzoek wordt opleidingsachtergrond gezien als variabele waarover respondenten die werkzaam zijn op het vakgebied accountancy en controlling ook beschikken. Ook opleidingsachtergrond op het gebied van accountancy en controlling zorgt voor een lagere mate van risk appetite in het geval van beide maatregelen vergeleken met respondenten die geen opleidingsachtergrond hebben op dit gebied zoals blijkt uit de resultaten in tabel 9.

(27)

Uit de analyse van de variabele task familiarity zoals opgenomen in tabel 10, blijkt dat op één respondent na, alle respondenten die hebben aangegeven werkzaam te zijn op het gebied van accountancy en controlling, ook een opleidingsachtergrond hebben op hetzelfde gebied. De respondent die geen opleidingsachtergrond heeft op het gebied van accountancy en controlling heeft aangegeven een opleidingsachtergrond te hebben op het gebied van fiscaal recht. Het is daarom verantwoord dat is verondersteld dat de mate van task familiarity kan worden vastgesteld door te vragen naar de werkervaring in het vakgebied omdat dit op een hoger niveau meet en daarbij ook de opleidingsachtergrond van de respondent omvat.

Tabel 10: Beschrijvende statistiek task familiarity

De respondenten met werkervaring in het vakgebied accountancy en controlling hebben gemiddeld 3,85 jaar ervaring waarbij het minimum afgerond 0 jaar bedraagt voor respondenten die net zijn gestart met werken en het maximum is 28 jaar ervaring in het vakgebied. De volgende beroepstitels zijn vertegenwoordigd in de onderzoeksample:

RA 4 respondenten AA 1 respondent EMA 7 respondenten RE 3 respondenten CIA 1 respondent CISA 1 respondent 4.2. Cronbach’s Alpha

Risk appetite is in dit onderzoek vastgesteld door twee verschillende problemen en maatregelen in de casus te verwerken. Om vast te stellen of beide maatregelen betrouwbaar kunnen worden samengevoegd tot één meting van risk appetite wordt de Cronbach’s Alpha gehanteerd. Het resultaat van de Cronbach’s Alpha geeft aan of de twee items die worden gebruikt om het overkoepelende concept risk appetite te meten, consistent zijn met elkaar. Hierbij geeft een waarde van onder de 0,7 aan dat de twee items niet voldoende met elkaar correleren en daarom niet betrouwbaar kunnen worden samengevoegd (Blumberg et al., 2014). De twee items zijn gemeten door middel van een Likert Scale van 1 (Ik zal zeer waarschijnlijk de directie adviseren om de maatregelen door te voeren) tot en met 5 (Ik zal zeer waarschijnlijk de directie adviseren om de maatregelen niet door te voeren). De berekende Cronbach’s Alpha is onder de 0,7 en laat daarmee zien dat de twee items niet mogen worden samengevoegd wegens een te lage correlatie (α = 0,537). Om daarom de hypothesen te testen worden de resultaten van beide maatregelen apart van elkaar verwerkt, omdat dit de meest nauwkeurige en betrouwbare resultaten geeft

(28)

4.3. Correlatieanalyse

De resultaten van de uitgevoerde correlatieanalyse zijn weergegeven in tabel 11. De correlatieanalyse is uitgevoerd om vast te stellen of de variabelen samenhang met elkaar vertonen. Te zien is dat er sprake is van een significante correlatie tussen task familiarity en respectievelijk geslacht, firm performance, de risk appetite van maatregel 1 en de risk appetite totaal. Daarnaast is er sprake van significante correlatie tussen de risk appetite van maatregel 1 en 2. Als laatste is er sprake van significante correlatie tussen de totale risk appetite en respectievelijk task familiarity, time preference en de risk appetite van maatregel 1 en 2. Maar op basis van de Cronbach’s Alpha mag de significantie van de correlatie met het object totale risk appetite niet worden aangenomen omdat dit geen betrouwbare samenvoeging is van de risk appetite zoals gemeten in maatregel 1 en 2.

Ook is er vastgesteld of er sprake is van multicollineariteit waarbij twee variabelen elkaar als het ware overlappen door een hoge mate van correlatie. Dit is het geval wanneer er sprake is van een correlatie van boven de 0,7. Hiervan is sprake bij maatregel 1 en maatregel 2 met betrekking tot de totale risk appetite. Dit ontstaat doordat risk appetite bestaat uit een samenvoeging van de resultaten van maatregel 1 en maatregel 2, zoals aangegeven in de paragraaf met betrekking tot de Cronbach’s Alpha.

Tabel 11: Uitkomsten correlatieanalyse

* Correlation is significant at the 0,05 level (2-tailed) ** Correlation is significant at the 0,01 level (2-tailed)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Furthermore, reputation risk is seen as a risk that is hard to manage and organizational culture can have influence on the reputation of an organization.. Finally, the

To compare people's ideal snack (word) conceptions with their word associations of healthy and unhealthy snacks, three frequency analyses were conducted.. The results of these

Therefore, the purpose of the present review is to fill the knowledge gap by investigating whether characteristics of the family meal are associated with outcomes in terms of

In addition to the main effects of depletion sensitivity and trait self-control, the present paper aimed to explore the interaction effect of depletion sensitivity with the goal to

From an elabo- rate range of reasons for unhealthy snacking, six categories emerged, namely, opportunity induced eating, to cope with negative emo- tions, to enjoy a special

There was no reason to assume that these eating styles would moderate food intake as triggered by positive emotions, because the emotional eating subscale measures the desire to eat

The present results show that environmental cues affect both healthy and unhealthy food choices, and that conformity effects are not limited to a fe- male population.. Altogether,

Fig. The types of context representation of each beverage in Study 1, presented with 95% confidence intervals. Participants represented the frequently consumed alcoholic beverages