• No results found

Conclusies en discussie

In document Risk Appetite (pagina 32-58)

Hoofdstuk vijf omvat als laatste hoofdstuk een uiteenzetting van de conclusies en een discussie van de onderzoeksopzet. In paragraaf 5.1 zijn de conclusies uiteengezet gerelateerd aan de geformuleerde probleemstelling. Vervolgens worden de beperkingen rondom het onderzoek behandeld in de discussie in paragraaf 5.2. De mogelijkheden voor toekomstig vervolgonderzoek op basis van dit huidige onderzoek worden behandeld in paragraaf 5.3.

5.1. Conclusies

Het onderzoek is opgezet rondom de volgende probleemstelling:

Wat is het effect van sekseverschillen op de mate van risk appetite van een individu ten aanzien van interne beheersingsproblemen, en wat zijn hierbij de invloeden van task familiarity, time preferences en firm performance op deze relatie?

Uit de resultaten blijkt dat geslacht niet van invloed is op de mate van risk appetite van een individu ten aanzien van interne beheersingsproblemen. Geslacht heeft ook geen significante invloed op de variabelen task familiarity, time preference en firm performance in relatie tot de mate van risk appetite. Het resultaat kan mogelijk verklaard worden door de expected utility theory die stelt dat de reactie van een individu situatieafhankelijk is en daarnaast kan verschillen per onderzoeksmethode (Charness & Gneezy, 2012; Krahnen et al., 1997). Een andere mogelijke verklaring kan zijn dat de onderzoekssample niet omvangrijk genoeg is om een significant verschil tussen geslachten aan te kunnen tonen ten aanzien van risk appetite en de overige onderzochte variabelen.

Task familiarity heeft een significante negatieve invloed op de mate van risk appetite van de respondenten bij beide maatregelen terwijl een positieve invloed werd verwacht (Gysler et al., 2002; Ladouceur et al., 1986). Ook blijkt dat respondenten die werkzaam zijn op het gebied van accountancy en controlling, en bekend zijn met de taken in de casus, een lagere mate van risk appetite hebben vergeleken met respondenten die niet werkzaam zijn in het vakgebied. Verder is er geen verschil tussen mannen en vrouwen wanneer wordt gekeken naar task familiarity. Dit komt overeen met de resultaten van de onderzoeken van Cahir en Thomas (2010) en Powell en Ansic (1997), die aantonen dat geslacht niet van invloed is op de mate van task familiarity in relatie tot de mate van risicobereidheid. Een mogelijke verklaring voor de negatieve invloed van task familiarity kan zijn dat de respondenten die werkzaam zijn op het gebied van accountancy en controlling de risico’s van de beschreven problemen beter kunnen inschatten. Hierdoor kunnen zij mogelijk de noodzaak van het doorvoeren van de maatregelen naar waarde inschatten. Dit kan indiceren dat vaktechnische kennis vereist is om risico’s op het gebied van interne beheersing naar waarde te schatten. Dit heeft implicaties voor organisaties werkzaam op dit vakgebied omdat het aantoont dat het van belang team bestaat uit medewerkers met voldoende ervaring omdat door ervaring medewerkers mogelijk beter in staat zijn de risico’s gerelateerd aan interne beheersing naar waarde te schatten.

Het toevoegen van de experimentele variabele time preference heeft een significante negatieve invloed op de mate van risk appetite van de respondenten. De verwachting was een positieve relatie waarbij respondenten minder snel geneigd zouden zijn om de directie te adviseren de maatregelen door te voeren, wat een hogere mate van risk appetite zou beteken. Het tegendeel blijkt waar te zijn en de invloed van time preference leidt tot een lagere mate van risk appetite doordat respondenten meer geneigd zijn om de directie te adviseren de maatregelen door te voeren. Het immediacy effect als onderdeel van de prospect theory waarbij een individu direct nut verkiest boven indirect nut is niet significant aanwezig blijkt uit de resultaten (Weber & Chapman, 2005). Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de beschrijving van de tijd die het kost om de maatregelen door te voeren, bij de respondenten juist de indruk wekt dat de maatregelen belangrijk zijn. Dit omdat het doorvoeren van de maatregelen tijd en middelen kost en impact heeft op de organisatie. Hierbij kan een respondent mogelijk aannemen dat een maatregel wel degelijk van belang is wanneer een organisatie ervoor kiest om tijd en middelen op te offeren ten behoeve van het doorvoeren van de maatregel.

Negatieve firm performance heeft zowel direct geen significante invloed op de mate van risk appetite, als indirect op de relatie tussen geslacht en de mate van risk appetite. Op basis van de theorie werd verondersteld dat er een relatie zou zijn en dat een negatieve firm performance leidt tot een hogere mate van risk appetite (Situmeang et al., 2016; Bowman, 1982). Een mogelijke verklaring voor de afwezigheid van een relatie kan zijn dat negatieve firm performance in het geval van interne beheersingsproblematiek de aandacht vestigt op de gebreken van de organisatie. Mogelijk leggen respondenten een relatie tussen de negatieve firm performance en de gebreken in de interne beheersing van de organisatie. Het is mogelijk dat de respondenten een lagere mate van risk appetite hebben indien er specifiek informatie is gegeven over negatieve firm performance ten opzichte van neutrale informatie. De houding van de respondenten komt overeen met de expected utility theory die aanneemt dat individuen in het geval van verliezen een risico averse houding hebben (Weber, Blais & Betz, 2002;Von Neumann & Morgenstern, 2004; Grable & Chatterjee). Ook kan dit mogelijk verklaard worden vanuit loss aversion als onderdeel van de prospect theory waarbij een individu verliezen zwaarder weegt dan winsten (Kahneman et al., 1991; (Kahneman & Lovallo, 1993).

Uit de metingen van de mate van risk appetite blijkt dat de twee verschillende problemen en bijbehorende maatregelen door de respondenten verschillend worden geïnterpreteerd. Dit blijkt onder andere uit de Cronbach’s Alpha die 0,537 bedraagt. Dit resultaat impliceert dat de twee maatregelen die worden gehanteerd om de mate van risk appetite te meten niet mogen worden samengevoegd omdat ze onvoldoende met elkaar samenhangen. Dit laat zien dat het eerste probleem waarbij er sprake is van fraude, en het tweede probleem waarbij er sprake is van productiefouten verschillende reacties oproepen bij respondenten. De problemen en maatregelen hangen te weinig met elkaar samen ondanks dat ze beide betrekking hebben op interne beheersing. Dit toont aan dat het onderwerp interne beheersing een breed en veelomvattend concept is dat bestaat uit verschillende aspecten die niet zondermeer dezelfde

Refererend aan de inleiding waarin werd gesproken over het wettelijke streefcijfer van Minister Jet Bussemaker om meer vrouwen in leidinggevende en toezichthoudende organen te laten deelnemen, biedt dit onderzoek meer duidelijkheid over ondernemerskwaliteiten die van belang zijn om een toppositie te kunnen bekleden (Belás & Kljucnikov, 2016). Mannen en vrouwen blijken ten aanzien van interne beheersingsproblemen niet significant van elkaar verschillen in risico nemend gedrag. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het gedachtegoed dat mannen en vrouwen verschillen een stereotypering is in het geval van interne beheersingsproblematiek, wat kan leiden tot ongelijke behandeling van vrouwen op dit gebied (Nelson, 2015).

5.2. Discussie

Omtrent het onderzoek zijn enkele beperkingen naar voren gekomen die in ogenschouw moeten worden genomen bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten.

Allereerst de onderzoekssample op basis waarvan de onderzoeksresultaten zijn verkregen. Met betrekking tot de mate van task familiarity in relatie tot de mate van risk appetite van een respondent kan er sprake zijn van beïnvloeding van deze relatie door het hoge aantal bachelor, master en post-master studenten in de onderzoekssample die bekend zijn met het vakgebied accountancy en controlling. Vergeleken met het totale aantal respondenten die werkzaam zijn in het vakgebied accountancy en controlling, volgt het overgrote deel momenteel nog een (post-initiële) opleiding. Het kan zijn dat het grote aantal respondenten met nog maar een paar jaren ervaring in het vakgebied heeft wat leidt tot andere resultaten van de variabele task familiarity, dan wanneer de onderzoekssample evenrediger verdeeld was geweest ten aanzien van werkzame respondenten in het vakgebied accountancy en controlling.

Een van de beperkingen in het onderzoek is gerelateerd aan de expected utility hypothese. Er zijn twee problemen die het begrip van de houding ten opzichte van risico’s als een persoonlijkheidstrek in de zin van de expected utility theory verminderen (Weber et al., 2002). Het eerste probleem is dat verschillende methoden om het verwachte nut van een individu te meten resulteren in verschillende classificaties van houdingen ten opzichte van risico’s. Ten tweede is de houding van een individu ten opzichte van risico’s situatieafhankelijk en niet stabiel wat de voorspellende waarde van de expected utility theory beperkt. Het onderzoek is gericht op een specifieke situatie, namelijk interne beheersingsproblemen. De resultaten zijn als gevolg hiervan niet zomaar toepasbaar op andere situaties doordat de voorspellende waarde beperkt is omdat de houding ten opzichte van de risico’s situatieafhankelijk is. Dit blijkt ook uit de onderzoeksresultaten die laten zien dat respondenten probleem 1 en probleem 2 verschillende waarderen doordat de mate van risk appetite van de respondenten varieert.

Een vraag die gesteld dient te worden in de discussie is of het experiment daadwerkelijk heeft gemeten wat er werd getracht te meten met dit onderzoek ten aanzien van interne beheersingsproblemen. De respondenten dienden twee keer een inschatting te geven van hun risk appetite. Dit resulteerde in twee verschillende scores die de mate van risk appetite indiceren alleen die op basis van een te lage Cronbach’s Alpha (α = 0,537) niet samengevoegd mogen worden omdat ze onvoldoende met elkaar samenhangen. Hierdoor is in het onderzoek niet een maatstaf van het concept risk appetite gehanteerd maar zijn er twee verschillende maatstaven die volgens de Cronbach’s Alpha niet met elkaar samenhangen. Aan de andere kant biedt het apart meten van de mate van risk appetite wel inzicht in het feit dat de twee maatregelen verschillende reacties oproepen bij de respondenten. De respondenten reageren verschillend op de maatregel waarbij er sprake is van fraude ten opzichte van de maatregel waarbij er sprake is van productiekwaliteitsverstoringen. De gemiddelde risk appetite ligt namelijk in het geval van maatregel 1, waarbij er sprake is van fraude, hoger ten opzichte van maatregel 2. Hieruit blijkt mede dat het concept risk appetite op het gebied van interne beheersing niet volledig in kaart is gebracht middels dit onderzoek. Doordat het onderzoek is opgezet rondom twee specifieke interne beheersingsproblemen, kan geen uitspraak worden gedaan over het gehele concept risk appetite in relatie tot interne beheersingproblematiek op basis van dit onderzoek.

Om de mate van risk appetite van een individu vast te stellen dient rekening gehouden te worden met de elementen dat een risico omvat, namelijk het geloof in de kans dat een risico zich voor zal doen en de (negatieve) gevolgen van het gedrag of de situatie, ook wel de subjectieve waardering (Harris et al., 2006). Indien geen onderscheidt wordt gemaakt tussen de kans van het zich voordoen en de gevolgen van het zich voordoen van een risico, wordt geen duidelijk beeld verkregen van de mate van risk appetite van een individu. In dit onderzoek is ervoor gekozen om geen onderscheid te maken tussen de twee elementen wat een beperking vormt van het onderzoek. Dit onderzoek meet alleen de subjectieve waardering van de respondenten en niet de risico perceptie van de respondenten. Hiervoor is gekozen omdat het experiment is vormgegeven door middel van een casus waarin de risico’s al zijn gegeven en de respondent geen inschatting dient te maken van de kans dat het risico zich zal voordoen.

5.3. Toekomstig onderzoek

Vanuit het onderzoek kunnen mogelijkheden voor toekomstig onderzoek worden geformuleerd. Ook geven de beperkingen richting aan de mogelijkheden voor toekomstig onderzoek.

Toekomstig onderzoek kan aanvullend op dit onderzoek meer inzicht bieden in het concept risk appetite omdat dit onderzoek niet het volledige concept heeft gemeten ten aanzien van interne beheersingsproblematiek. Dit experiment is verricht door twee problemen te formuleren op het gebied van interne beheersing namelijk fraude en kwaliteitsbeheersing. Door onderzoek te verrichten naar andere vormen van interne beheersingsproblematiek kan meer inzicht worden verkregen in interne beheersing in relatie tot het concept van risk appetite. Dit is van belang omdat op basis van de expected utility theory blijkt dat de mate van risk appetite van individuen situatieafhankelijk is. Dit onderzoek waarin twee situaties zijn onderzocht ten aanzien van interne beheersingsproblematiek is daarom niet volledig en aanvullend onderzoek kan meer inzicht bieden in verschillende interne beheersingssituaties. Ook door specifiekere en meer uitgebreidere experimenten te verrichten kan meer informatie worden verkregen over situaties rondom interne beheersing en de reacties van individuen in deze situaties. Te denken valt aan uitgebreidere en meer diverse beschrijvingen van de problematiek.

Dit onderzoek heeft geen significante verschillen tussen geslachten aan het licht gebracht wanneer het gaat om de mate van risk appetite van een individu. Dit komt mogelijk voort uit de beperking in de omvang van de onderzoekssample. Toekomstig onderzoek met een grotere onderzoekssample biedt meer mogelijkheden om de verschillen tussen mannen en vrouwen te onderzoeken en daadwerkelijk aan te tonen of er een significant verschil bestaat tussen mannen en vrouwen wanneer het gaat om interne beheersingsproblematiek. Dit is relevanter op wetenschappelijk gebied omdat men in de praktijk terughoudend zal zijn met het maken van onderscheid tussen geslachten in verband met de huidige belangstelling voor gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen in het bedrijfsleven (Bussemaker, 2015).

Toekomstig onderzoek naar de mate van task familiarity in relatie tot interne beheersingsproblematiek kan meer inzichten opleveren die praktisch relevant zijn voor de beroepsgroepen die te maken hebben met interne beheersingproblematiek zoals accountants en controllers. Dit biedt meer inzicht in de wijze waarop en in hoeverre individuen in staat zijn om risico’s in te schatten ten aanzien van interne beheersing. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan wat voor ervaring vereist is, op welk gebied en hoeveel ervaring invloed heeft op de mate waarin een individu in staat is om risico’s op adequate wijze te beoordelen en naar waarde te schatten.

Referenties

Artikelen

Arnold, V., Collier, P. A., Leech, S. A., & Sutton, S. G. (2000). The effect of experience and complexity on order and recency bias in decision making by professional accountants.

Accounting & Finance, 40(2), 109-134.

Belás, J., & Kljucnikov, A. (2016). The most important attributes of entrepreneurs. Case study of the environment of Czech SMEs. International Journal Of Entrepreneurial Knowledge, 4(1), 104-111. doi:10.1515/ijek-2016-0008

Bornovalova, M.A., Cashman-Rolls, A., O’Donnell, J.M., Ettinger, K., Richards, J.B., deWit, H. & Lejuez, C.W. (2009). Risk taking differences on a behavioral task as a function of potential reward/loss magnitude and individual differences in impulsivity and sensation seeking.

Pharmacology, Biochemistry and Behavior, 93(3), 258-262.

Bowman, E. H. (1982). Risk Seeking by Troubled Firms. Sloan Management Review, 23(4), 33-42. Cahir, C., & Thomas, K. (2010). Asymmetric effects of positive and negative affect on decision

making. Psychological Reports, 106(1), 193-204. doi:10.2466/PR0.106.1.193-204

Charness, G., & Gneezy, U. (2012). Strong Evidence for Gender Differences in Risk Taking. Journal

Of Economic Behavior And Organization, 83(1), 50-58. doi:10.1016/j.jebo.2011.06.007

Croson, R., & Gneezy, U. (2004). Gender Differences in Preferences. Journal Of Economic

Literature, 47(2), 448-474. doi:10.1257/jel.47.2.448

Cutter, S. L., J. Tiefenbacher and W. D. Solecki (1992). En-Gendered Fears: Femininity and Technological Risk Perception. Industrial Crisis Quarterly 6:5-22.

Dechow, P. M. (1994). Accounting earnings and cash flows as measures of firm performance: The role of accounting accruals. Journal Of Accounting & Economics, 18(1), 3-42.

Dittrich, M., & Leipold, K. (2014). Gender differences in time preferences. Economics Letters, 122(3), 413-415. doi:10.1016/j.econlet.2014.01.002

Eckel C.C., & Grossman P.J. (2008). Chapter 113 Men, Women and Risk Aversion:

Experimental Evidence. Handbook Of Experimental Economics Results, 1(C), 1061-1073. doi:10.1016/S1574-0722(07)00113-8

Fehr-Duda, H., de Gennaro, M., & Schubert, R. (2006). Gender, Financial Risk, and

Probability Weights. Theory And Decision : An International Journal For Multidisciplinary

Advances In Decision Science, 60(2-3), 283-313. doi:10.1007/s11238-005-4590-0

Fellner, G., & Maciejovsky, B. (2007). Risk attitude and market behavior: Evidence from experimental asset markets. Journal Of Economic Psychology, 28(3), 338-350. doi:10.1016/j.joep.2007.01.006

Fernandes, K.J., Grody, A.D., Hughes, P.J., Phillips, O., & Toms, J.S. (2013) Risk

Accounting: An Accounting Based Approach to Measuring Enterprise Risk and Risk Appetite.

Available at SSRN: http://ssrn.com/abstract=2165034 or http://dx.doi.org/10.2139/ssrn.2165034

Frederick, S., Loewenstein, G., & O'Donoghue, T. (2002). Time Discounting and Time Preference: A Critical Review. Journal Of Economic Literature, 40(2), 351-401.

Gephart Jr., R. P., van Maanen, J., & Oberlechner, T. (2009). Organizations and Risk in Late Modernity. Organization Studies (01708406), 30(2/3), 141-155.

doi:10.1177/0170840608101474

Grable, J. E., & Chatterjee, S. (2016). What You Need to Know about Constant Relative Risk Aversion. Journal Of Financial Service Professionals, 70(5), 16-18.

Gibb, J., & Haar, J. M. (2010). Risk taking, Innovativeness and competitive rivalry:: A three-way interaction towards firm performance. International Journal Of Innovation Management,

14(5), 871-891.

Harris, C.R., Jenkins, M. & Glaser, D. (2006). Gender Differences in Risk Assesment: Why do Women take fewer Risks than Men? Judgement and Decision Making, 1(1), 48-63. Hassani, B. K. (2015). Risk Appetite in Practice: Vulgaris Mathematica. IUP Journal

Of Financial Risk Management, 12(1), 7-22.

Johnson, J. V., & Powell, P. L. (1994). Decision Making, Risk and Gender: Are Managers Different?

British Journal Of Management, 5(2), 123-138.

Kahneman, D., & Lovallo, D. (1993). Timid Choices and Bold Forecasts: A Cognitive Perspective on Risk Taking. Management Science, 39(1), 17-31.

Kahneman, D., Knetsch, J. L. & Thaler, R.H. (1991). The Endowment Effect, Loss Aversion, and Status Quo Bias.

Journal Of Economic Perspectives, 5(1), 193-206.

Kahneman, D., & Tversky, A. (1979). Prospect theory: An analysis of decision under risk. Econometrica, 47(2), 263-291.

Krahnen, J. P., Rieck, C., & Theissen, E. (1997). Inferring risk attitudes from certainty

equivalents: Some lessons from an experimental study. Journal Of Economic Psychology,

18(5), 469.

Ladouceur, R., Tourigny, M., & Mayrand, M. (1986). Familiarity, Group Exposure, and Risk-Taking Behavior in Gambling. Journal Of Psychology, 120(1), 45.

Lawrence, A., Minutti-Meza, M., & Vyas, D. (2014). Is operational control risk informative of financial reporting risk? Working paper, University of California, Berkeley, University of Miami, and

University of Toronto.


Levy, J.S. (1992). An Introduction to Prospect Theory. Political Psychology, 13(2), 171-186. Likert, R. (1932). A technique for the measurement of attitudes. Archives of Psychology, 140(33), 5-

55.

Maxfield, S., Shapiro, M., Gupta, V., & Hass, S. (2010). Gender and risk: women, risk

taking and risk aversion. Gender In Management: An International Journal, 25(7), 586-604. McStay, J. R., and R. E. Dunlap (1990). Male-Female Differences in Concern for Environmental

Quality. International Journal of Women’s Studies, 20(3), 387-407.

Mei, F., Chan, L., McVay, S. E., & Skaife, H. (2015). Does Ineffective Internal Control over Financial Reporting affect a Firm's Operations? Evidence from Firms' Inventory Management.

Accounting Review, 90(2), 529-557.

Moroney, R., & Carey, P. (2011). Industry- versus Task-Based Experience and Auditor Performance.

Auditing: A Journal Of Practice & Theory, 30(2), 1-18. doi:10.2308/ajpt-10060

Nelson, J. A. (2015). Are women really more risk-averse than men? A re-analysis of the literature using expanded methods. Journal Of Economic Surveys, 29(3), 566-585.

doi:10.1111/joes.12069 doi:10.1287/deca.1100.0178

Palvia, A., Vähämaa, E., & Vähämaa, S. (2015). Are Female CEOs and Chairwomen

More Conservative and Risk Averse? Evidence from the Banking Industry During the Financial Crisis. Journal Of Business Ethics, 131(3), 577-594. doi:10.1007/s10551-014-2288-3

Podsakoff, P. M., MacKenzie, S. B., Lee J. & Podsakoff, N. P. (2003). Common method biases in behavioral research: A critical review of the literature and recommended remedies. Journal of

Applied Psychology, 88(5), 879-903.

Powell, M., & Ansic, D. (1997). Gender differences in risk behaviour in financial decision-making: An experimental analysis. Journal Of Economic Psychology, 18(6), 605-628.

Power, M. (2009). The risk management of nothing. Accounting, Organizations & Society, 34(6/7), 849-855. doi:10.1016/j.aos.2009.06.001

Prince, J. T., & Shawhan, D. L. (2011). Is time inconsistency primarily a male problem?. Applied

Economics Letters, 18(6), 501-504. doi:10.1080/13504851003761806

Sharot, T., Kanai, R., Marston, D., Korn, C.W., Rees, G. & Dolan, R.J. (2002). Selectively altering belief formation in the human brain. Proceedings of the National Academy of Sciences of the

Schiller, F., & Prpich, G. (2014). Learning to organise risk management in organisations: what future for enterprise risk management?. Journal Of Risk Research, 17(8), 999-1017.

doi:10.1080/13669877.2013.841725

Silverman, J. M., and D. S. Kumka (1990). Gender Differences in Attitudes Toward Nuclear War and Disarmament. Sex Roles 22(5), 283-292.

Situmeang, F. B., Gemser, G., Wijnberg, N. M., & Leenders, M. A. (2016). Risk-taking behavior of technology firms: The role of performance feedback in the video game industry.

Technovation, 5422-34. doi:10.1016/j.technovation.2016.03.002

Spekle, R.F., van Elten, H.J., and Widener, S.K. (2014, August). Creativity and Control: A Paradox. Evidence from the Levers of Control Framework. AAA 2015 Management Accounting

Section (MAS) Meeting. Available at SSRN: http://ssrn.com/abstract=2480471

Spigner, C., W. Hawkins and W. Lorens (1993). Gender Differences in Perception of Risk

Associated with Alcohol and Drug Use Among College Students. Women and Health,

In document Risk Appetite (pagina 32-58)

GERELATEERDE DOCUMENTEN