• No results found

Een beter begrip van risk appetite: de invloed van geslacht, optimisme, time preference en firm performance

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een beter begrip van risk appetite: de invloed van geslacht, optimisme, time preference en firm performance"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthesis Accountancy & Controlling

Een beter begrip van risk appetite: de

invloed van geslacht, optimisme, time

preference en firm performance

Studentdetails

Auteur

: Berjen Flikkema

Studentnummer

: S2377810

E-mailadres

: b.flikkema@student.rug.nl

Universiteit

: Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit

: Economie en Bedrijfskunde

Opleiding

: MSc Accountancy & Controlling

Richting

: Accountancy

Aantal woorden

: 10771

(2)

Inhoudsopgave

______________________________________________________________________________

Voorwoord

p. 5

______________________________________________________________________________

Abstract

p. 6

______________________________________________________________________________ 1.

Introductie

p. 7

1.1 Algemene introductie

p. 7

1.2 Wetenschappelijke relevantie

p. 9

1.3 Praktische relevantie

p. 9

1.4 Structuur van de paper

p. 10

___________________________________________________________________

2. Theoretisch kader

p. 11

2.1 Risk Appetite

p. 11

2.2 Gender

p. 12

2.3 Mate van Optimisme

p. 14

2.4 Time Preference

p. 15

2.5 Firm Performance

p. 17

2.6 Conceptueel model

p. 20

3. Onderzoeksmethode

p. 21

3.1 Onderzoeksontwerp en dataverzameling

p. 21

3.2 Risk Appetite

p. 23

3.3 Onafhankelijke variabelen

p. 24

3.3.1 Gender

p. 24

3.3.2 Mate van Optimisme

p. 24

(3)

4

3.5 Controlevariabelen

p. 27

3.5.1 Leeftijd

p. 27

3.5.2 Education

p. 27

3.6 Regressiemodel

p. 28

___________________________________________________________________

4. Resultaten

p. 29

4.1 Beschrijvende statistiek

p. 29

4.2 Cronbach’s alpha

p. 30

4.3 Correlatiematrix

p. 31

4.4 Regressieanalyse

p. 32

___________________________________________________________________

5. Conclusie

p. 36

5.1 Beantwoording onderzoeksvraag

p. 36

5.2 Beperkingen en vervolgonderzoek

p. 37

5.3 Aanbevelingen

p. 39

___________________________________________________________________

6. Referenties

p. 40

___________________________________________________________________

7. Bijlagen

p. 48

7.1 Correlatiematrix

p. 48

7.2 Regressieanalyse

p. 49

7.3 Vragenlijst en cases

p. 53

(4)

5

Voorwoord

Beste lezer,

Voor u ligt de afstudeerscriptie die ik heb geschreven ter afronding van mijn Master Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ten eerste wil ik Jim Emanuels, Gerard Helminck en Illona Oortman bedanken voor de workshops en de begeleiding. Ook wil ik mijn groepsgenoten Jelmer Frankena, Marion Mulder, Rob van Hoff en Wibren van der Molen bedanken voor de prettige samenwerking aan het gezamenlijke deel van ons onderzoek. Dit leverde vaak interessante discussies op, waar ik veel van heb geleerd en ik wens jullie dan ook veel succes in de toekomst. Ook wil ik de mensen van EY bedanken voor de geboden faciliteiten en het meedenken over mijn onderzoek, in het bijzonder Martin Douwes en Leon Zwakenberg. Tot slot wil ik mijn ouders, broertje en zusje bedanken voor hun bijdrage aan mijn scriptie.

Ik wens u veel leesplezier, Berjen Flikkema

(5)

6

Abstract

Deze scriptie onderzoekt de invloed van geslacht, optimisme, firm performance en time preference op risk appetite. Het onderzoek is uitgevoerd middels een experiment onder 215 personen. De vragenlijst bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt een aantal vragen gesteld over onder andere geslacht en leeftijd. Het tweede deel bestaat uit een casus met daarin twee risico’s en maatregelen geschetst omtrent interne beheersingsproblemen. Na het lezen van de casus werden de respondenten gevraagd in welke mate zij bereid waren om het risico te accepteren door al dan niet de maatregelen door te voeren. In deze cases zitten ook de

experimentele variabelen time preference en firm performance verwerkt om het effect van deze twee variabelen op risk appetite te bepalen. Uit de resultaten van het onderzoek kan

geconcludeerd worden dat geslacht niet van invloed is op iemands risk appetite, hoewel dit wel verwacht werd op basis van de literatuur. Ook wat betreft optimisme is de uitkomst anders dan de bestaande literatuur zegt, pessimisten zijn bereid om meer risico te accepteren dan optimisten ten aanzien van fraude risico’s. Het toevoegen van een tijdselement zorgt er voor dat een individu juist minder risico gaat nemen ten aan zien van interne beheersingsproblemen, verder onderzoek zal moeten uitwijzen wat hier de reden van is. Wel conform de bestaande literatuur blijkt dat individuen meer risico nemen wanneer er een slechte performance geschetst wordt.

(6)

7

1. Introductie

1.1 Algemene introductie

De afgelopen 15 jaar hebben organisaties op grote schaal hun internal control frameworks aangepast als gevolg van de ontwikkeling van governance codes en standaarden zoals COSO (Arena et al., 2010). Onderzoek naar internal control frameworks richt zich vooral op de implementatie ervan en het effect op de waarde van de organisatie. Onderdeel van dit framework is risk appetite, de mate waarin het management bereid is om risico’s te accepteren in het uitvoeren van hun strategie en operationele processen. Power (2009) concludeert dat een matig begrip van risk appetite onderdeel uit maakt van de ‘intellectual failure’ in het hart van de financiële crisis. Ook Schiller & Prpich (2013) noemen risk appetite een ongedefinieerd concept en Arena et al. (2010) hebben kritiek op de kwantitatieve operationalisering van risk appetite. Om risk appetite beter te begrijpen en te

operationaliseren, ontwikkelen COSO (2012) en de Nederlandse Corporate Governance Code hun frameworks om een betere definitie van risk appetite te geven en proberen ze duidelijker te

formuleren hoe het geïmplementeerd zou moeten worden. Dit onderzoek naar risk appetite is dus maatschappelijk relevant en draagt bij aan het beter begrijpen en implementeren van risk appetite. Een beter begrip van risk appetite zorgt er voor dat het voor bedrijven een duidelijker begrip wordt en zo makkelijker te implementeren is in hun organisatie. Dit wordt gedaan aan de hand van een experiment waarbij getest wordt of, en welke invloed verschillende variabelen hebben op iemands risk appetite. Dit onderzoek levert een bijdrage aan een beter begrip van de factoren die van invloed zijn op risk appetite en hoe dit in de praktijk toegepast moet worden. Een van de meest onderzochte factoren die van invloed is op risk appetite, is geslacht (Croson & Gneezy, 2009; Byrnes et al., 1999).

Het afgelopen decennium is het aantal vrouwen in ‘top executive teams’ sterk gestegen. Als gevolg hiervan zijn onderzoekers steeds meer onderzoek gaan doen naar de impact van deze vrouwelijke executives op verschillende beslissingen (Francis et al., 2015). Birnberg (2011) stelt dat, hoewel er steeds meer aandacht komt voor geslachtsverschillen, de verschillen tussen het mannelijk en

vrouwelijk geslacht binnen ‘accounting decision making’ nog steeds een open vraag is en vraagt dan ook om meer onderzoek hiernaar. Daarnaast wordt in dit onderzoek de invloed van optimisme onderzocht.

(7)

8

Onderzoek van Coelho (2009) toont aan dat de meeste mensen gevoelig zijn voor ongegrond optimisme wanneer zij worden geconfronteerd met economische en bestuurlijke beslissingen. Toch negeren economen en beleidsmakers nog steeds het effect van optimisme of begrijpen ze het

simpelweg niet (Coelho, 2009). In de literatuur wordt de mate van optimisme nauwelijks in verband gebracht met risk appetite. Een optimistisch persoon hoeft namelijk niet alleen voor een positieve mindset te zorgen, maar kan eveneens bijdragen aan een betere/slechtere performance door risico’s beter/slechter in te schatten dan een pessimistischer ingesteld iemand. Optimisme wordt vaak in verband gebracht met gezondheidsaspecten of alledaagse gebeurtenissen, maar nauwelijks met het maken van beslissingen binnen accounting. Ditzelfde geldt ook voor time preference en firm performance die als experimentele variabelen in het onderzoek worden meegenomen.

Naar het effect van time preference op risk appetite en de rol van geslacht en optimisme daarbij is nog weinig onderzoek gedaan binnen de accounting. Toch blijkt dat time preference volledig

iemands risk preference bepaalt (Coble & Lusk, 2010). Time preference is dan ook een van de meest fundamentele concepten in economics en wordt onder andere veel gebruikt bij het nemen van

beslissingen (Wang et al., 2016). Individual time preference is dus belangrijk voor economische beslissingen waarbij er een verschil zit in het onmiddellijke resultaat en een mogelijk resultaat op de lange termijn (Dittrich & Leipold, 2014).

De tweede experimentele variabele die onderzocht wordt, is firm performance op het moment dat een beslissing gemaakt dienst te worden. Ook naar de invloed hiervan op risk appetite is op accounting gebied nog weinig onderzoek gedaan. Toch is het wel belangrijk om te weten hoe een beslissingnemer omgaat met de huidige situatie.

Op basis van onderzoek naar deze variabelen moet er een beter begrip van risk appetite komen. De onderzoeksvraag luidt dan ook:

Welke invloed hebben geslacht en optimisme op risk appetite ten aanzien van de interne beheersing en wat is daarbij de invloed van time preference en firm performance?

(8)

9 1.2 Wetenschappelijke relevantie

Het is van belang om een beter begrip te krijgen van risk appetite om het vervolgens beter te kunnen implementeren in de praktijk en te linken aan de missie en strategie van een organisatie. Risk

appetite is een relatief nieuw concept als onderdeel van Enterprise Risk Management (ERM), er nog weinig onderzoek naar gedaan binnen de accounting en nauwelijks onderzocht welke variabelen van invloed zijn op iemands risk appetite. Dit wordt bevestigd door onderzoeken van Gephart et al. (2009) en Power (2009). Zij stellen dat, ondanks de vele aanbevelingen op het gebied van

risicomanagement, er nog weinig bijdragen zijn over hoe risico management in de praktijk werkt en nog minder over hoe dit bijdraagt aan een risk management stijl. COSO stelt daarnaast dat veel organisaties risk appetite zien als een onderwerp van veel interessante discussies, maar niet weten hoe ze dit moeten integreren in hun dagelijkse beslissingen. Risk appetite is nauw verbonden met de missie en strategie van een organisatie en het is daarom belangrijk om een beter begrip te krijgen van de factoren die van invloed zijn op risk appetite (Woods, 2008). Het doel van dit paper is dan ook om te onderzoeken wat voor effect geslacht, optimisme, time preference en firm performance op

iemands risk appetite hebben. Hiermee draagt dit onderzoek bij aan de hierboven omschreven gap door Gephart et al. (2009) en Power (2009), dat er weinig bijdragen zijn over risk appetite in de praktijk. Dit onderzoek is daarnaast specifiek gericht op interne beheersingsproblemen, terwijl voorgaande onderzoeken zich richten op andere vakgebieden.

1.3 Praktische relevantie

De figuur van Woods (2008) toont aan dat de strategie bepaald door de Board of Directors, vertaald wordt naar een maximale acceptabele mate van risico, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen de risico’s en opbrengsten. Op basis van deze vastgestelde risk appetite worden de risico’s geïdentificeerd door de lijn managers en wordt

(9)

10

opgesteld.

Een goede implementatie van risk appetite kan waarde creëren door het bevorderen van de duidelijkheid en uitlijning van de missie en strategie van de organisatie. Dit kan zowel intern als extern van toegevoegde waarde zijn. Intern door het geven van richtlijnen aan het personeel en de organisatie waarin beschreven staat hoe ze moeten omgaan met risico’s en welke risico’s ze zoveel mogelijk moeten zien te vermijden. Extern kan het meer duidelijkheid verschaffen aan de

stakeholders door het communiceren van de risico’s waar het bedrijf mee te maken heeft en hoe het daarmee omgaat (Towers Watson).

Indien uit dit onderzoek blijkt dat vrouwen bijvoorbeeld een significant lagere risk appetite hebben dan mannen, kan een bedrijf dat slechts een lage risk appetite accepteert ten aanzien van de interne beheersing, er bewust voor kiezen om een vrouw aan te stellen. Eenzelfde geldt als er een verschil in risk appetite bestaat tussen optimisten en pessimisten. Ook als blijkt dat time preference en/of firm performance van invloed is op iemands risk appetite, dient een organisatie daar rekening mee te houden. Deze factoren kunnen er voor zorgen dat niet de optimale beslissing genomen wordt,

doordat beslissing nemers al dan niet bewust worden beïnvloed door deze factoren. Als dit inderdaad het geval is, kan een bedrijf hier rekening mee houden bij de te nemen beslissingen.

1.4 Structuur van de paper

Deze scriptie is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 wordt de theorie uiteengezet, waarbij alle variabelen worden gedefinieerd en daarbij hypotheses opgesteld op basis van de al beschikbare literatuur. Hoofdstuk 3 bevat de methodologie en het research design. In hoofdstuk 4 worden de resultaten beschreven en vervolgens worden in hoofdstuk 5 de conclusies opgesteld met

(10)

2. Theoretisch kader

2.1 Risk Appetite

Als onderdeel van Enterprise Risk Management (ERM) staat risk appetite centraal in het omgaan met risico’s waar een organisatie mee te maken heeft. De afgelopen 15 jaar is de interesse in ERM sterk gegroeid, waardoor meer en meer organisaties het zijn gaan implementeren (Arena et al., 2010). Als gevolg hiervan is ook de interesse in risk appetite gestegen. Voor de definitie van risk appetite wordt die gebruikt zoals beschreven in COSO ERM, namelijk: ‘Risk appetite is the amount of risk, on a

broad level, an organization is willing to accept in pursuit of value. Each organization pursues various objectives to add value and should broadly understand the risk it is willing to undertake in doing so.’ Dit onderzoek richt zich specifiek op risk appetite ten aanzien van interne

beheersingsproblemen. Het experiment zal interne beheersingsproblemen bevatten, waardoor de uitkomsten enkel toepasbaar zijn op risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen en niet op risk appetite in het algemeen.

Voorheen werd de wereld gezien als vanzelfsprekend, gereguleerd door wet- en regelgeving waarbij risico’s meetbaar en berekenbaar waren. Het nemen van risico werd gezien als noodzakelijk bij het grijpen van kansen (Gephart et al., 2009). Risico werd gedefinieerd als de kans op een event maal de impact van dat event (Lupton, 1999). Tegenwoordig wordt er anders tegen risico aangekeken en wordt risico vooral gezien als iets bedreigends of gevaarlijks, als iets onzekers wat niet

kwantificeerbaar is (Lupton, 1999). Sinds de crisis van 2008 wordt ook veel schande gesproken over het overmatig nemen van risico en heeft risico aversie meer de voorkeur gekregen (Power, 2009). Mensen zien de financiële crisis namelijk als een gevolg van het feit dat er te grote risico’s werden genomen. Deze onzekerheid heeft er voor gezorgd dat er een rol is weggelegd voor experts die de risico’s definiëren en inschatten of ze accepteerbaar zijn (Beck & Holzer, 2007). Dit wordt bevestigd door een onderzoek van Towers Watson (2012). Zij vinden dat er meer duidelijkheid moet komen wat betreft de risk appetite van een organisatie en dat deze vastgestelde grenzen moet bevatten, aangezien geen enkele organisatie zich een ongelimiteerde mate van risico kan veroorloven. Uit hun Global Insurance ERM Survey blijkt tevens dat meer dan 80% van de onderzochte bedrijven in de komende twee jaar een aspect van hun risk appetite verder willen ontwikkelen (2012).

Het herkennen en omgaan met risico’s is een belangrijk aspect in de bedrijfsvoering, gelet op de strategische doelen en risico cultuur (Ai et al., 2012). Het is als risk manager belangrijk om te weten hoe een organisatie het beste met risico’s om kan gaan om zo goed mogelijk te opereren. Ook

(11)

12

Fernandes et al. (2013) stellen dat het effectief managen van risico’s nog steeds gepaard gaat met een gebrek aan technieken om de verschillende risico’s op een juiste manier te kwantificeren en

aggregeren. Hoewel risk appetite inmiddels veel aandacht krijgt, is het volgens Gephart et al. (2009) nog steeds niet helemaal duidelijk hoe dit in de praktijk geïmplementeerd moet worden door

organisaties. Het is daarbij van belang om rekening te houden met het geslacht van een individu. Uit onderzoek blijkt namelijk dat er een verschil in risk appetite zit tussen mannen en vrouwen (Croson & Gneezy, 2009; Byrnes et al., 1999)

2.2 Gender

De relatie tussen geslacht en risk appetite is een bekend onderzoeksgebied. Het is belangrijk om de invloed van geslacht op risk appetite te onderzoeken. Als namelijk blijkt dat mannen en vrouwen verschillende mates van risico’s accepteren, heeft dit tot gevolg dat ze verschillende beslissingen nemen die elk een eigen effect hebben en ook een verschillend risk control design opleveren. Dit wordt enigszins bevestigd door Powell & Ansic (1997). Hun resultaten indiceren dat mannen andere strategieën toepassen dan vrouwen in financiële beslissingen, wat mogelijk veroorzaakt wordt door verschillen in motivatie. Dit heeft echter geen impact op de mogelijkheid om te presteren. Een mogelijk nadelig gevolg dat ontstaat wanneer vrouwen risico-averser zijn dan mannen, wordt

gegeven door Booth et al. (2014). Zij stellen dat vrouwen minder snel top banen zullen vervullen met een hoge bonus die gelinkt is aan prestatiemaatstaven, omdat ze de intrinsieke neiging hebben om weinig risico te accepteren. Als blijkt dat zij daadwerkelijk een lagere risk appetite hebben dan mannen, zullen ze minder risico nemen en kiezen voor een baan met een salaris die in verhouding voor een groter deel bestaat uit een vast bedrag. Tevens zijn bedrijven die te maken hebben met grotere risico’s sneller geneigd om een vrouw aan te stellen als CEO, omdat de markt de perceptie heeft dat vrouwen minder risico’s nemen dan mannen (Martin et al., 2009).

Volgens Croson & Gneezy (2009) zijn vrouwen in de overgrote meerderheid van de gevallen risico-averser dan mannen. Dit verklaren Croson & Gneezy (2009) doordat vrouwen meer nervositeit en angst voelen voor negatieve uitkomsten, waardoor ze proberen om die zoveel mogelijk te vermijden. Ook in onderzoeken binnen andere vakgebieden komt een verschil in risk appetite tussen mannen en vrouwen naar voren. Uit onderzoek van Jianakoplos en Bernasek (1998) blijkt bijvoorbeeld dat single vrouwen minder financiële risico’s nemen dan single mannen in het huishouden. Ook wat betreft het nemen van risico bij investeringen zullen mannen meer risico nemen met als gevolg de

(12)

13

kans op een lager of hoger rendement (Deo & Sundar, 2015). Volgens Deo & Sundar (2015) tolereren vrouwen namelijk minder onzekerheid in hun investeringen dan mannen. Ook op het gebied van ethiek is geslacht een van de meest onderzochte onderwerpen (Dalton & Ortegren, 2011). Op het gebied van accounting is er nog veel te onderzoeken wat betreft de verschillen in risk appetite tussen mannen en vrouwen. Uit een wat oudere meta-analyse van Byrnes et al. (1999) blijkt dat vrouwen over het algemeen minder risico nemen dan mannen. Ook DiMauro & Musumeci (2011) vinden dat vrouwen over het algemeen risico averser zijn dan mannen wat betreft de keuze tussen een vast en variabel inkomen. Maxfield (2010) geeft drie mogelijke verklaringen voor verschillen in ‘risk behavior’ tussen mannen en vrouwen: ‘unrecognized risk taking’, ‘cost mitigation’ en ‘role congruency’. Deze drie verklaringen zijn vooral gericht op het feit dat minder snel van vrouwen verwacht wordt dat zij grote risico’s nemen en daarbij kiezen zij vaak niet de conventionele manier. Waar mannen vaak risico’s nemen die duidelijk zichtbaar zijn om zo een hogere positie te

bemachtigen, kenmerken vrouwen zich door risico’s te nemen die minder zichtbaar zijn. Daarbij spreken vrouwen vaak in de ‘wij’ vorm wanneer het over hun eigen prestaties gaat en durven ze vaak geen beslissing te nemen zonder daarbij advies van anderen te vragen. Croson & Gneezy (2009) wijten de verschillen tussen mannen en vrouwen aan verschillen in emoties, vertrouwen en opvatting van risico’s. Daarnaast geven ze ook het argument dat mannen zichzelf sneller overschatten dan vrouwen en daardoor meer risico zullen nemen.

Echter, er zijn ook onderzoeken waaruit blijkt dat in de financiële sector de verschillen tussen man en vrouw iets genuanceerder liggen (Maxfield, 2010). Uit onderzoek van Schubert et al. (1999) blijkt dat vrouwen niet significant meer risico nemen dan mannen in gelijke situaties. Ook Eckel &

Grossman (2003) stellen dat bij veld studies vrouwen duidelijk risico averser zijn dan mannen, echter bij experimenten het resultaat iets minder overtuigend is. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door externe invloeden. Gebaseerd op het feit dat de meeste artikelen stellen dat vrouwen (vooral in onzekere omstandigheden) risico-averser zijn dan mannen, en de verwachting dat het stereotype van toepassing zal blijven in een interne beheersingsomgeving, wordt de volgende hypothese

geformuleerd:

Hypothese 1: Vrouwen hebben een lagere risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen dan mannen.

(13)

14 2.3 Mate van Optimisme

Optimisme is de tendens dat een individu positieve effecten verwacht, oftewel er van overtuigd is dat goede in plaats van slechte dingen zullen gebeuren in zijn of haar leven (Scheier&Carver, 1993). Dit zou betekenen dat een optimistisch persoon grotere risico’s accepteert dan een ander, omdat hij meer de verwachting heeft dat de gevolgen positief zullen zijn. Uit voorgaand onderzoek blijkt

bijvoorbeeld dat een optimistische CEO eerder een overname bewerkstelligt, maar daarbij sneller zal overbetalen en waarde vernietigende overnames uit zal voeren dan een minder optimistische CEO (Malmendier & Tate, 2008). Dit komt volgens hun doordat een optimistische CEO te veel

vertrouwen heeft in een goede afloop. Een voorbeeld uit de praktijk is het bid van het Verenigd Koninkrijk voor de Olympische Spelen van 2012 in London. In één van de eerste onderzoeken werden de totale kosten geschat op £1.2 miljard, wat vervolgens in het officiële bid op liep naar £4 miljard en tenslotte werd bijgesteld naar £9.3 miljard. Dit geldt overigens niet alleen voor de olympische spelen van London 2012, maar bij vrijwel elke olympische spelen worden de totale kosten onderschat. Volgens Jennings (2012) en Tali Sharot (2012) is dit voor een groot gedeelte te wijten aan ‘optimism bias’, waarbij sprake is geweest van over-optimisme en daardoor de risico’s en kosten onjuist zijn ingeschat. Sharot (2012) stelt dan ook dat onrealistisch optimisme kan leiden tot risicovol gedrag, financiële instortingen en foutieve planning. Dit komt doordat mensen een

ingebouwde optimism bias hebben die ze nauwelijks onder controle kunnen krijgen en wanneer dit al lukt, het bijna onmogelijk is om hun gedrag daarop aan te passen (Lovallo & Kahneman, 2003; Sharot et al., 2012). Doordat de optimism bias bij vrijwel alle personen, bij alle soorten vragen en situaties voorkomt (Weinstein, 1980), is het een relevant vraagstuk in relatie tot risk appetite.

Overmatig optimisme kan er namelijk toe leiden dat de motivatie verdwijnt om proactief op te treden tegen risico’s (Weinstein & Lyon, 1999), gezien het feit dat optimisten in dat geval verwachten dat alles een positief effect heeft. Dit blijkt ook uit verschillende onderzoeken waarin naar voren komt dat we de kans op kanker of de betrokkenheid in een auto ongeluk onderschatten (DeJoy, 1989). De kans op een lang leven en een goede carrière overschatten we daarentegen (Weinstein, 1980). We hebben dus de neiging om positieve evenementen in ons leven te overschatten en negatieve evenementen te onderschatten.

(14)

15

Echter, uit onderzoek van Scheier et al (2001) blijkt dat er weinig bewijs is dat optimisten meer risico’s nemen dan pessimisten. Ook uit een onderzoek van Lathif & Aktharsha (2016) onder investeerders blijkt dat optimisme geen invloed heeft op de investerings beslissing. Ondanks deze artikelen verwacht ik op basis van de meerderheid van de artikelen en het praktijkvoorbeeld van de Olympische Spelen van 2012, dat optimisme voor een hogere risicobereidheid zorgt. Tevens is de verwachting dat het stereotype van toepassing zal blijven in een interne beheersingsomgeving. Op basis hiervan wordt de volgende hypothese geformuleerd:

Hypothese 2: De mate van optimisme is positief gerelateerd aan risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen

2.4 Time Preference

Time preference is de voorkeur voor direct gebruiksnut boven uitgesteld gebruiksnut (Frederick et al., 2002). Ondanks dat er bij de meeste economische beslissingen een verschil bestaat tussen onzekere uitkomsten op verschillende tijdstippen, wordt er bij de meeste empirische en theoretische onderzoeken maar rekening gehouden met één risico of één tijdsmoment (Coble & Lusk, 2010). Uit voorgaande onderzoeken blijkt dat mensen meer risico nemen wat betreft beslissingen die gemaakt worden waarvan resultaten pas in de toekomst zichtbaar zijn dan beslissingen die

onmiddellijk effect hebben (Ko & Huang, 2012). Zo blijkt uit onderzoek van Onay & Öncüler (2007) dat de proefpersonen risico-averser werden in het winst domein des te eerder de resultaten zichtbaar werden. Dit wordt bevestigd door Holt & Laury (2002), die stellen dat een persoon die kiest voor een onmiddellijk effect, risico averser is dan iemand die een beslissing neemt die mogelijk meer voordelen biedt in de toekomst. Dit komt doordat bij een beslissing die direct nut heeft de voor- en nadelen bekend zijn en bij beslissingen die pas in de toekomst effect hebben er nog een periode van onzekerheid tussen zit. Ook Anderhub et al. (2001) vinden een negatieve correlatie tussen risk- en time preferences, meer risico averse individuen hebben dus de neiging om de toekomstige waarde lager in te schatten. Een mogelijke verklaring voor het feit dat mensen kiezen voor het nemen van beslissingen die op de korte termijn resultaat hebben, kunnen liggen in het certainty en immediacy effect. Het certainty effect stelt dat mensen de neiging hebben om uitkomsten waarvan de resultaten bekend zijn relatief over te waarderen vergeleken met toekomstige onzekere resultaten, ook al levert het onzekere scenario een iets beter resultaat op (Kahneman & Tversky, 1979). Het immediacy effect

(15)

16

stelt dat beslissing nemers onmiddellijke resultaten relatief overwaarderen ten opzichte van resultaat in de toekomst. Zo hebben ze bijvoorbeeld liever $30 direct dan $45 over een jaar (Kirby &

Herrnstein, 1995). Deze twee effecten zorgen er voor dat individuen sneller geneigd zijn om een beslissing te maken waarvan het resultaat snel zichtbaar en met een hoge mate van zekerheid vast te stellen is.

Wanneer dit wordt toegepast op een intern beheersingsprobleem, duurt het een bepaalde tijd voordat een maatregel doorgevoerd kan worden om risico’s met betrekking tot interne beheersingsproblemen af te dekken. Zonder tijdsdimensie zijn mensen eerder geneigd om de maatregelen door te voeren en voor zekerheid te gaan. Wanneer er een tijdsdimensie wordt toegevoegd, zal de tijdsvoorkeur van een persoon een rol gaan spelen. Op basis van bovenstaande theorieën zal een persoon eerder

geneigd zijn om de maatregelen niet door te voeren, en dus de risico’s accepteren, wanneer blijkt dat de maatregelen pas op de lange termijn effect zullen hebben. Het lange termijn effect levert een reactie op waarbij iemand de afweging gaat maken of de mogelijke voordelen nog opwegen tegen de tijd dat er gewacht moet worden. De verwachting is dat individuen op basis van bovenstaande theorieën eerder zullen kiezen om de risico’s te accepteren bij de aanwezigheid van een tijdsdimensie. Op basis hiervan wordt de volgende hypothese geformuleerd:

Hypothese 3a: Het toevoegen van een tijdsdimensie zorgt voor een hogere risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen

Time preference heeft ook invloed op de relatie tussen geslacht en risk appetite. Hypothese 1 veronderstelt dat vrouwen een lagere risk appetite hebben dan mannen. Vrouwen zijn op hun beurt echter geduldiger wat betreft het zien van resultaten en zullen sneller geneigd zijn om te kiezen voor de lange termijn dan voor de korte termijn (Dittrich & Leipold, 2014). Dit komt volgens hun doordat vrouwen beter in staat zijn om hun behoeftebevrediging uit te stellen en daarnaast zijn ze meer gedisciplineerd dan mannen. Dit betekent dat vrouwen eerder zullen kiezen voor uitgesteld nut dan mannen. In het geval van een intern beheersingsprobleem zullen vrouwen vaker dan mannen accepteren dat het doorvoeren van een maatregel enige tijd duurt. Doordat mannen eerder geneigd zijn om de maatregelen niet door te voeren, nemen zij meer risico dan vrouwen die de risico’s ook op de lange termijn willen afdekken.

(16)

17

Hypothese 3b: Het toevoegen van een tijdsdimensie vergroot het verschil in risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen tussen mannen en vrouwen

Time preference heeft niet enkel invloed op risk appetite en de relatie tussen geslacht en risk appetite maar ook op de relatie tussen optimisme en risk appetite. Hypothese 2 veronderstelt dat optimisten meer risico zullen nemen dan pessimistischer ingestelde personen. Als belangrijkste argument voor de relatie tussen optimisme en risk appetite werd gesteld dat optimisten de toekomst rooskleuriger inschatten en daardoor geneigd zijn meer risico’s te nemen dan mensen die pessimistischer zijn ingesteld. Het certainty en het immediacy effect zorgen er voor dat de invloed van optimisme in relatie tot risk appetite beperkt wordt. Door het certainty effect zal een individu sneller kiezen voor een zeker resultaat dan een resultaat waarvan de uitkomst onzeker is (Kahneman & Tversky, 1979). Het immediacy effect zal er daarnaast voor zorgen dat een individu zal kiezen voor direct

gebruiksnut in plaats van uitgesteld gebruiksnut (Kirby & Herrnstein, 1995). In paragraaf 2.3 werd gesteld dat optimisten de neiging hebben om toekomstige resultaten te overschatten en daardoor sneller zullen kiezen voor een uitgesteld gebruiksnut. Dit komt volgens (Malmendier & Tate, 2008) doordat een optimistische CEO te veel vertrouwen heeft in een goede afloop en dus geen probleem heeft met een tijdsdimensie. Door het toevoegen van een tijdsdimensie zal een optimist er voor kiezen om de maatregelen, ondanks de tijdsdimensie, door te voeren. Een pessimist zal echter de toekomst minder rooskleurig inschatten en verwachten dat het doorvoeren van de maatregelen over een bepaalde periode minder succesvol zal zijn. Het is daarom aannemelijk dat een pessimist kiest om de maatregelen niet door te voeren, aangezien diegene de mogelijke voordelen lager in schat dan een optimist. Dit bekent dat een pessimist meer risico neemt dan een optimist om de risico’s te laten zoals ze zijn. Op basis van deze redenering wordt de volgende hypothese geformuleerd:

Hypothese 3c: Het toevoegen van een tijdsdimensie verkleint het verschil in risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen tussen optimisten en pessimisten

2.5 Firm Performance

De tweede experimentele variabele die bij kan dragen aan een beter begrip van risk appetite is firm performance. De mogelijkheid bestaat dat een individu die een beslissing neemt daarbij wordt

(17)

18

beïnvloed door een negatieve situatie. Nintendo bijvoorbeeld, had aan het begin van de 21e eeuw te maken met een dalend marktaandeel en lagere marges, waardoor ze terrein verloren aan Sony en Microsoft. Vervolgens ontwikkelde Nintendo de Wii, waarbij ze zich richtten op een andere markt dan voorheen, zonder dat het duidelijk was welke mogelijke (financiële) gevolgen dat had. Dit is een praktisch voorbeeld waaruit blijkt dat bedrijven bereid zijn om meer risico te nemen wanneer ze onder de maat presteren (Situmeang, 2016). Hieraan ten grondslag ligt de prospect theory van

Kahneman & Tversky (1979). Deze theorie gaat er vanuit dat mensen irrationeel zijn en systematisch fouten maken in het beslissingsproces. Uit deze theorie blijkt dat de beslissingen die genomen

worden, afhangen van de omstandigheden waarin ze genomen worden, waarbij mensen winsten en verliezen verschillend interpreteren. Bij beslissingen waar forse verliezen worden gemaakt, wordt vaker gekozen voor de onzekere uitkomst die zowel minder als meer verliezen kan geven, waardoor mensen in het verlies segment risico zoekender zijn (Kahneman & Tversky 1979). Daarnaast hebben verliezen meer invloed op de emotionele toestand van mensen dan winsten. Tevens zullen mensen altijd de vergelijking maken met een referentie situatie waarop ze hun gedrag aanpassen, ook wel de break-even hypothesis genoemd. Dit wordt bevestigd door een onderzoek van Smith et al. (2009) naar het gedrag van pokeraars die net een grote winst of verlies hebben behaald. Het blijkt dat zij na een groot verlies veel minder voorzichtig gaan spelen in de hoop geluk te hebben qua kaarten om hun verlies zo snel mogelijk weg te werken. Het is daarom aannemelijk dat negatieve events of een slechte performance ervoor zorgen dat er meer risico genomen wordt binnen bedrijven bij het nemen van beslissingen omtrent de interne beheersing.

In een onderzoek gericht op financiële beslissingen vinden Reinhard et al. (2014) dat een mannelijke bankier die negatieve feedback krijgt in een omgeving waar vrouwen beter presteren dan mannen, meer risico nemen qua investeringen om zich te bewijzen. Dat negatieve gebeurtenissen effect hebben op het beslissingsproces wordt ook geconcludeerd in onderzoek van Bucciol & Zarri (2015). Zij komen tot de conclusie dat het nemen van risico’s significant gecorreleerd is met negatieve levenservaringen. Het blijkt namelijk dat mensen die negatieve ervaringen hebben met fysieke aanvallen of het verlies van een baby minder vaak investeren in aandelen dan mensen die de

negatieve ervaringen niet hebben. Hoewel dit onderwerp op het gebied van economics relatief nieuw is, is het goed mogelijk dat negatieve ervaringen in het bedrijfsleven ook invloed hebben op het beslissingsproces. Dit zou volgens Tversky & Kahneman (1981) komen doordat individuen gebruik

(18)

19

maken van vuistregels, shortcuts en biases in hun beslissingsproces. Callen et al. (2014) geven als verklaring dat negatieve gebeurtenissen negatieve emoties zoals angst met zich meebrengen die samen met een gevoel van onzekerheid leiden tot meer risico aversiteit.

Toch zijn er ook onderzoeken die tot een andere conclusie komen dan wat verwacht zou worden op basis van de prospect theory. Onder andere Rhodes (2000) concludeert in een onderzoek onder investeerders echter dat prior performance geen invloed heeft op de te maken beslissing.

Uit de meeste onderzoeken blijkt dat een negatieve performance of gebeurtenis wel degelijk invloed heeft op de risk appetite van die persoon, waardoor de volgende hypothese wordt geformuleerd:

Hypothese 4a: Een negatieve Firm Performance leidt tot een hogere risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen dan een neutrale Firm Performance

Ook kan er een verschil te zitten tussen mannen en vrouwen wat betreft de prospect theory. Uit een onderzoek naar deelnemers van ‘who wants to be a millionaire’ blijkt dat mannen in het winst segment vooral spelen voor een zo hoog mogelijke winst, terwijl vrouwen voorzichtiger zijn en zich minder druk maken om de winst. Dit zou komen door het feit dat mannen bereid zijn om meer risico’s te nemen en vrouwen steeds voorzichtiger worden bij het beantwoorden van de vragen naarmate er meer geld op het spel staat en kiezen er dan ook sneller voor om te stoppen bij het bereiken van een hoog bedrag (Johnson & Gleason, 2009). Hieruit blijkt dat er een verschil tussen mannen en vrouwen zit wat betreft een goede performance. Omdat er verder geen onderzoek gedaan is naar het effect van een slechte performance op de relatie tussen geslacht en risk appetite, valt niet met zekerheid te zeggen of mannen inderdaad bereid zijn meer risico te nemen na een negatieve performance. Daarom wordt de hypothese als volgt geformuleerd:

Hypothese 4b: Een negatieve Firm Performance is van invloed op het verschil in risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen tussen mannen en vrouwen

(19)

20 2.6 Conceptueel model

In onderstaand conceptueel model zijn alle relaties tussen de verschillende variabelen nog eens weergegeven. Links staan de onafhankelijke variabelen gender en optimisme, onderaan de

experimentele variabele time preference, bovenin de experimentele variabele firm performance en rechts de afhankelijke variabele risk appetite.

(20)

21

3. Onderzoeksmethode

3.1 Onderzoeksontwerp en dataverzameling

Om de bovenstaande hypotheses te onderzoeken, wordt gebruikt gemaakt van kwantitatief onderzoek aan de hand van een experiment. Door gebruik te maken van een experiment is het mogelijk om een casus te creëren waarbij een situatie uit de praktijk wordt geschetst. Het voordeel hiervan is dat de relatie tussen de verschillende variabelen beter te onderzoeken valt dan wanneer er gebruik wordt gemaakt van observaties in de praktijk. Dit komt doordat externe invloeden zoveel mogelijk beperkt worden door het zorgvuldig opstellen van de casus. Een ander voordeel van experimenten is de mogelijkheid om een grotere groep te bereiken, waardoor de resultaten ook toepasbaar zijn op een grotere populatie. Bij een experiment is het mogelijk om zelf gecontroleerde omstandigheden te creëren waarin het onderzoek plaatsvindt en niet afhankelijk is van bijkomende gebeurtenissen die ruis veroorzaken. Mogelijke nadelen kunnen menselijke fouten zijn, doordat proefpersonen al dan niet bewust, niet naar waarheid antwoorden. Dit kan veroorzaakt worden doordat de respondent een sociaal wenselijk antwoord geeft omdat hij daar zelf belang bij heeft, of omdat het een moeilijk bespreekbaar onderwerp betreft. Ook dient vermeden te worden dat de respondent afgeleid wordt tijdens het invullen van de vragenlijst, waardoor hij mogelijk beïnvloed kan worden en niet naar waarheid antwoordt. Voor de betrouwbaarheid van het onderzoek is het belangrijk dat respondenten van te voren niet weten wat het doel van het experiment is.

Wanneer het experiment is uitgezet onder de respondenten, is het belangrijk dat het individueel, onafhankelijk en naar eigen inzicht wordt beantwoord. Er bestaan geen goede of foute antwoorden, de vragen zijn enkel gebaseerd op de mening/gevoelens van de respondenten. Dit zal ook in de introductie van het experiment duidelijk naar voren moeten komen(Smith, 2003). Ook bestaat de mogelijkheid dat er een fout in het experiment zit, waardoor de proefpersonen de casus verschillend kunnen opvatten of dat het niet reproduceerbaar is. Om de validiteit van het experiment te

waarborgen zal de casus zodanig opgesteld moeten worden dat er geen storende factoren in de tekst zitten die de respondent beïnvloeden. Door het experiment uitvoerig te testen alvorens het onder de respondenten wordt uitgezet, zal de validiteit gewaarborgd worden.

Het eerste gedeelte van de vragenlijst bestaat uit een aantal algemene vragen zoals leeftijd en geslacht en bevat daarnaast een aantal instrumenten voor het meten van de andere onafhankelijke

(21)

22

variabelen. Het tweede gedeelte bestaat uit een casus waarbij het effect van de experimentele variabelen op risk appetite gemeten kan worden. Dit experiment is een 2x2 between subject design, waarbij vier cases zijn opgesteld die allemaal identiek zijn aan elkaar op één element na. In totaal zijn vier verschillende cases ontworpen, die elk dezelfde algemene inleiding over de organisatie bevatten. Naast deze inleiding bevat één casus een tijdsdimensie met een neutrale firm performance, één casus een slechte firm performance zonder tijdsdimensie, één casus met een tijdsdimensie en een slechte firm performance en één casus zonder een tijdsdimensie en een neutrale performance (zie bijlage). Door de uitkomsten van deze cases vervolgens met elkaar te vergelijken, kan bepaald worden welke invloed de variabelen hebben op risk appetite. Dit leidt tot vier verschillende cases (zie ook bijlage):

Casus 1: Time preference aan, firm performance aan Casus 2: Time preference aan, firm performance uit Casus 3, Time preference uit, firm performance aan Casus 4: Time preference uit, firm performance uit

De data zal verzameld worden met behulp van het programma Qualtrics. Dit is een online platform waarbij eenvoudig surveys kunnen worden gecreëerd en vervolgens middels een link of maillijst doorgestuurd kunnen worden naar de verschillende respondenten. Qualtrics beschikt tevens over een overzichtelijk menu waarin de data verzameld en geanalyseerd kan worden. Dit kan door de

Qualtrics link te verstrekken aan de respondenten die hebben aangeven mee te willen doen aan het onderzoek. Het is daarnaast ook mogelijk om email adressen toe te voegen aan Qualtrics om

vervolgens een link naar het desbetreffende email adres te sturen. Wanneer blijkt dat de proefpersoon de survey binnen de gestelde tijd nog niet heeft ingevuld, is het mogelijk om een herinnering te laten sturen door Qualtrics om de response rate zo hoog mogelijk te houden. Omdat iedere respondent slechts een van de vier cases invult, is het belangrijk dat elke casus evenveel response krijgt.

Qualtrics zal op willekeurige basis de cases aan de participant toewijzen, maar zal er wel voor zorgen dat alle cases ongeveer evenveel respons krijgen.

Iedere participant zal slechts één casus kunnen en mogen invullen die willekeurig aan hem/haar wordt toegewezen door Qualtrics. Qualtrics zorgt er tevens voor dat alle vier de cases even vaak

(22)

23

ingevuld zullen worden. Door deze verschillende cases vervolgens met elkaar te vergelijken, kan het effect gemeten worden die de experimentele variabelen hebben op risk appetite. Wanneer de

antwoorden van de casus met een gemanipuleerde experimentele variabele erin verwerkt, verschilt met de casus waarin deze niet verwerkt zit, betekent dit dat de desbetreffende variabele effect heeft op de afhankelijke variabele risk appetite. Deze cases zullen een overzichtelijk en concreet probleem bevatten, gerelateerd aan een BIV/accounting vraagstuk waarover een aantal vragen gesteld wordt. Tevens zullen er naast de casus nog enkele gegevens moeten worden ingevuld door de respondent om de andere variabelen in dit onderzoek en in de onderzoeken van mijn vier groepsgenoten te meten. In mijn geval zal duidelijk moeten worden wat het geslacht van de desbetreffende persoon is en hoe optimistisch hij is ingesteld. Dit wordt verderop in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.

Het onderzoek is uitgezet onder 241 mensen met een minimum leeftijd van 18 jaar die zijn gevraagd om aan het onderzoek deel te nemen. Deze manier van data verzamelen heet convenience sampling en wordt gekenmerkt door het makkelijk en snel bereiken van respondenten. Alvorens het

experiment daadwerkelijk is uitgevoerd, is van iedereen het email adres verzameld om er zeker van te zijn dat voldoende mensen bereid waren om mee te doen aan het experiment. Het invullen van de survey is volledig vertrouwelijk. Het onderzoek bevat geen vraagstukken die voor ethische

problemen zal zorgen. Deelname aan het onderzoek is vrijwillig en de respondent kan zich op elk moment terugtrekken uit het onderzoek.

3.2 Risk Appetite

In de cases worden twee verschillende risico’s geschetst die te maken hebben met een intern beheersingsprobleem. Het eerste risico betreft een frauderisico, waarbij de kans bestaat dat een werknemer geld naar zijn eigen rekening overmaakt. Het tweede risico betreft een productierisico, waarbij de kans aanwezig is dat er kortsluiting in de accu’s ontstaat. Bij beide risico’s zijn

beheersingsmaatregelen geschetst om de risico’s in te dammen. Het is vervolgens aan de respondent om te bepalen hoe waarschijnlijk hij/zij de kans acht dat hij/zij het management zal adviseren om de genoemde maatregelen door te voeren. Het onderzoek is enkel gericht op risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen, gezien in het experiment geen algemene risico’s geschetst

(23)

24

en conclusie vermeld te worden dat het enkel gericht is op risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen.

Doordat risk appetite gemeten wordt met behulp van een experiment, wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van een Likert Scale, waarbij risk appetite op ordinaal niveau gemeten kan worden. Het voordeel hiervan is dat de resultaten met elkaar te vergelijken zijn, doordat alle proefpersonen de keuze hebben uit dezelfde antwoordmogelijkheden en niet elk een eigen antwoord geven die verschillend geïnterpreteerd kan worden. Door de uitkomsten van deze twee risico’s vervolgens bij elkaar op te tellen kan de risk appetite bepaald worden. Er is voor gekozen om beide maatregelen apart te meten, tijdens het testen van de vragenlijst bleek dat er verwarring ontstond wanneer de respondent de ene maatregel wel wil adviseren en de andere niet. Om te bepalen welke mate van risico iemand bereid is te nemen, wordt een 5 punts schaal gebruikt waarbij proefpersonen kunnen kiezen uit 5 verschillende mogelijkheden variërend van ‘ik zal zeer waarschijnlijk de directie adviseren om de maatregelen door te voeren’ tot ‘ik zal zeer waarschijnlijk de directie adviseren om de maatregelen niet door te voeren’. De keuze voor een 5 punts schaal boven een 3- of 7 punts schaal heeft verschillende voordelen. Ten eerste hebben respondenten vaak de neiging om geen uitersten in te vullen, waardoor het bij een 3 punts schaal relatief vaak voor komt dat de middelste optie wordt gekozen. Een tweede argument is dat een 7 punts schaal vaker gezien wordt als verwarrender dan een 5 punts schaal, waardoor respondenten minder vaak de optie kiezen waar ze ook echt achter staan.

3.3 Onafhankelijke variabelen 3.3.1 Gender

Om de invloed van geslacht te onderzoeken, is het noodzakelijk om te weten of de casus is ingevuld door een man of een vrouw. Dit kan door aan het begin de proefpersoon een vakje aan te laten kruisen waaruit blijkt van welk geslacht ze zijn. Om de invloed van geslacht te kunnen onderzoeken is het noodzakelijk dat het onderzoek door zowel mannen als vrouwen ingevuld wordt en beide populaties groot genoeg zijn om de verschillen te kunnen onderzoeken.

(24)

25 3.3.2 Mate van Optimisme

Voor het meten van iemands optimisme geldt hetzelfde als voor risk appetite. Het is mogelijk om aan de proefpersoon te vragen hoe optimistisch hij/zij is, maar iedereen zal dit anders beoordelen of omschrijven. Om de resultaten met elkaar te kunnen vergelijken zal voor ieder proefpersoon dezelfde meetmethode gebruikt moeten worden. Om de mate van optimisme van de deelnemende persoon te meten, wordt daarom gebruik gemaakt van een variatie op Weinstein’s ‘measure of optimism (1980). Hierbij worden de deelnemers gevraagd hun kansen in te schatten op toekomstige levens

gebeurtenissen vergeleken met iemand van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht. De stellingen zijn geformuleerd zoals gedaan in het onderzoek van Czapinski (1991). De respondent heeft keuze uit 5 antwoordmogelijkheden, namelijk: ‘ver ondergemiddeld’, ‘ondergemiddeld’, ‘gemiddeld’,

‘bovengemiddeld’ en ‘ver bovengemiddeld’. Door de scores op de 10 stellingen vervolgens op te tellen, kan worden berekend wat iemands mate van optimisme is. Bij het optellen moet wel rekening worden gehouden dat events 2, 4, 5, 9 en 10 positief geformuleerd zijn en 1, 3, 6, 7, 8 negatief geformuleerd. Dit kan simpelweg door de uitkomsten van de negatief geformuleerde event om te draaien, dus wanneer iemand ver ondergemiddeld in een positief event, staat dit gelijk aan ver bovengemiddeld bij een negatief event. Het is daarbij belangrijk dat de respondent niet enkel zijn eigen kansen inschat, maar de kansen vergeleken met iemand van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht. Dit is belangrijk omdat een vrouw van 79 van statistisch gezien een hogere kans heeft om 80 te worden dan bijvoorbeeld een man van 20. Om dit statistisch verschil uit het onderzoek te halen, dient de respondent zijn antwoord te vergelijken met iemand van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht. Daarbij is het belangrijk dat ze op hun eigen gevoel afgaan en niet nadenken over wat anderen zouden invullen, maar enkel inschatten wat hun kansen zijn ten opzichte van hun medestudenten.

(25)

26 Figuur 3: Meetmethode optimisme

3.4 Experimentele variabelen

In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van twee experimentele variabelen, namelijk time preference en firm performance. Deze experimentele variabelen worden gemeten aan de hand van een viertal cases waarbij per experimentele variabele in de ene casus een normale situatie wordt geschetst en de andere casus een gemanipuleerd element bevat. In het geval van firm performance zal er in het ene geval een neutrale performance geschetst worden, terwijl in het andere geval een negatieve performance geschetst wordt. Door de antwoorden van beide gevallen met elkaar te vergelijken, kan geconstateerd worden of er daadwerkelijk verschil zit in de risk appetite als gevolg van een negatieve performance.

Bij time preference zal de ene casus geen tijdsdimensie bevatten, terwijl de andere juist wel een tijdselement zal bevatten. Door vervolgens de antwoorden op deze cases met elkaar te vergelijken, is het mogelijk om de invloed van time preference op iemands risk appetite te bepalen, evenals de invloed van time preference op de relatie tussen optimisme en risk appetite. Dit leidt tot vier verschillende cases (zie ook bijlage):

Casus 1: Time preference aan, firm performance aan Casus 2: Time preference aan, firm performance uit Casus 3, Time preference uit, firm performance aan Casus 4: Time preference uit, firm performance uit

(26)

27 3.5 Controlevariabelen

Om het onderzoek extra kracht bij te zetten wordt er gebruik gemaakt van een aantal

controlevariabelen. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de verschillende controle variabelen:

3.5.1 Leeftijd

Uit voorgaand onderzoek blijkt dat iemands leeftijd van invloed is op de mate van risico die hij/zij is bereid te nemen. De onderzoeken zijn het echter niet met elkaar eens, Kovalchik et al. (2005) vinden bijvoorbeeld geen verschillen tussen jongere en oudere mensen, Samanez-Larkin et al. (2010) stellen dat ouderen meer risico nemen dan jongeren, terwijl Chaubey (1974) juist vindt dat jongeren meer risico nemen dan ouderen. Volgens Bonem et al. (2015) is dit te wijten aan de sector waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden. Uit onderzoek naar de audit sector, blijkt dat des te ouder iemand is, des te meer risico hij bereid is te nemen (Ionescu & Turlea, 2011).

3.5.2 Education

Johnson & Powell (1994) vinden in hun onderzoek dat het verschil in risico tussen mannen en vrouwen beperkt wordt wanneer ze een management opleiding hebben gevolgd. Wanneer ze geen management opleiding hebben gehad, blijven de verschillen in risk appetite wel bestaan. In het onderzoek is het dus mogelijk dat er een verschil kan ontstaan tussen respondenten die wel een management opleiding als achtergrond hebben en respondenten die een andere opleiding volgen. Door education als controle variabele in het experiment mee te nemen, krijgt het onderzoek meer waarde. Education wordt gemeten aan de hand van de vraag of iemand wel of geen

(27)

28 3.6 Regressiemodel

Variabelen Afkorting Operationalisatie

Risk Appetite RA De gemiddeld score die op basis van twee

geschetste risico’s met beheersmaatregelen is gegeven door de respondent. Minimale score is 1, maximale score is 5

Geslacht Gesl Man/Vrouw, ingevuld door de respondent

Optimisme Opt De gemiddelde score die op basis van tien

toekomstige gebeurtenissen is gegeven door de respondent. Minimale score is 1, maximale score is 5

Time Preference TP Aan/Uit, verwerkt in vier cases die willekeurig worden toegewezen

Firm Performance FP Aan/Uit, verwerkt in vier cases die willekeurig worden toegewezen

Leeftijd Leef Ingevuld door de respondent, minimale leeftijd is 18

Opleidingsachtergrond Opl Wel A&C achtergrond/geen A&C achtergrond, ingevuld door de respondent

Tabel 1: Regressiemodel

Het onderzoek zal worden uitgevoerd met een ‘multiple regression analysis’. De formule van de analyse is hieronder opgenomen met β als de coëfficiënten en εi als random error term.

RA = βo + β1 Gesl + β2 Opt + β3 TP + β4 FP + β5 Gesl * TP + β6 Gesl * FP + β7 Opt * TP + β8 Leef + β9 Opl + εi

(28)

29

4. Resultaten

4.1 Beschrijvende statistiek

In totaal zijn er 241 vragenlijsten verspreid via Qualtrics, waarvan er uiteindelijk 215 volledig ingevuld zijn. Tevens waren er nog 2 vragenlijsten ‘in progress’ na het vestrijken van de deadline, deze zijn dan ook niet meegenomen in de analyse omdat ze niet volledig en afgerond waren. Door de willekeurige verdeling van de cases onder de respondenten door qualtrics is casus 1 54 keer gemaakt, zijn casus 2 en 3 53 keer gemaakt en casus 4 55 keer. In tabel 2 hieronder wordt de verdeling van de cases over mannen en vrouwen weergeven en in tabel 3 de beschrijvende statistiek van beide maatregelen per casus.

Tabel 2: Beschrijvende statistiek geslacht

N Minimum Maximum Gemiddelde Standaard

afwijking Modus Casus 1, frauderisico 54 1 5 1.91 1.186 1 Casus 1, productierisico 54 1 5 1.65 0.955 1 Casus 2, frauderisico 53 1 4 1.49 0.724 1 Casus 2, productierisico 53 1 3 1.57 0.694 1 Casus 3, frauderisico 53 1 5 1.98 1.263 1 Casus 3, productierisico 53 1 5 1.81 1.039 1 Casus 4, frauderisico 55 1 5 2.02 1.240 1 Casus 4, productierisico 55 1 5 1.85 1.096 1

Tabel 3: Beschrijvende statistiek per casus

De gemiddelde antwoorden die gegeven zijn op de vragen bij de cases, liggen in bijna alle gevallen tussen de 1 en de 2, wat ook naar voren komt als gekeken wordt naar de modus. Dit betekent dat de respondenten er over het algemeen voor kiezen om de directie wel te adviseren om de maatregelen door te voeren en dus zijn ze risico-avers. Opmerkelijk is ook dat het

Geslacht N Casus 1 Casus 2 Casus 3 Casus 4

Man 131 34 38 27 32

Vrouw 84 20 15 26 23

(29)

30

gemiddelde antwoord op casus 2, en in het bijzonder het frauderisico, aanzienlijk lager ligt dat het gemiddelde antwoord op de andere drie cases. Casus 2 bevat een tijdsdimensie en een neutrale performance. In tabel 4 hieronder wordt de beschrijvende statistiek van beide controlevariabelen en de onafhankelijke variabele optimisme getoond.

Onafhankelijke variabelen

N Minimum Maximum Gemiddelde Standaard

afwijking

Leeftijd 215 18 75 28.30 11.910

Opleidingsachtergrond 215 1 2 1.53 0.500

Optimisme 215 2.5 4.5 3.47 0.367

Tabel 4: Beschrijvende statistiek leeftijd, opleidingsachtergrond en optimisme

Uit de analyse blijkt dat er in totaal 215 personen hebben meegedaan aan het onderzoek, waarvan 131 man en 84 vrouw zijn. Deze deelnemers hebben een gemiddelde leeftijd van 28 jaar en 4 maanden, de jongste deelnemer is 18 jaar en de oudste 75. Van de deelnemers hebben 100 een opleidingsachtergrond op het gebied van accountancy & controlling en de overige 115 hebben een andere opleidingsachtergrond. Deze deelnemers zijn relatief optimistisch ingesteld met een gemiddelde van 3.47 op een schaal van 5. De meest pessimistische persoon was neutraal

ingesteld met een score van 2.5/5 en de meest optimistische persoon kwam uit op een score van 4.5 op een schaal van 5.

4.2 Cronbach’s alpha

In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van een instrument om te meten hoe optimistisch een persoon is ingesteld. Dit instrument bestaat uit vijf positieve en vijf negatieve evenementen waarbij respondenten moesten aangeven hoe hoog zij hun kans inschatten dat het evenement hem/haar zal overkomen vergeleken met iemand van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht. Om te bepalen of alle tien vragen daadwerkelijk hetzelfde meten wordt de cronbach’s alpha berekend. Een cronbach’s alpha van 0.7 of hoger geeft aan dat de verschillende vragen/stellingen hetzelfde meten (Blumberg et al., 2005). Des te lager de cronbach’s alpha is, des te minder betrouwbaar het meet instrument wordt. De cronbach’s alpha is in het geval van optimisme 0.483, wat betekent

(30)

31

dat niet dat niet alle 10 stellingen hetzelfde meten. Wanneer gebeurtenis 6 (een alcoholprobleem krijgen) verwijderd zal worden, zal de cronbach’s alpha stijgen naar 0.535. Omdat deze stelling misschien toch teveel gericht is op iemands privé zaken, waardoor diegene misschien niet naar waarheid antwoord, is besloten om deze vraag in het vervolg van het onderzoek weg te laten met als gevolg een hogere betrouwbaarheid voor het meten van iemands optimisme. Dit mag indien blijkt dat de vraagstelling afwijkt van de rest van de vragen of iemand mogelijk een sociaal wenselijk antwoord geeft. In dit geval is er sprake van een gebeurtenis die mogelijk te diep in gaat op iemands prive situatie, waardoor mogelijk niet naar waarheid geantwoord is. Om die reden is besloten om gebeurtenis 6 niet meegenomen in de analyse.

Ook voor risk appetite is per casus gekeken of beide maatregelen hetzelfde meten. Wanneer de beide maatregelen hetzelfde meten, zal de cronbach’s alpha >0.7 moeten zijn, dit blijkt bij geen enkele casus het geval te zijn (α = 0.398, α = 0,481, α = 0,692, α = 0,461). Hierdoor kan de risk appetite niet als geheel berekend worden door de uitkomsten van beide maatregelen bij elkaar op te tellen, maar zal voor beide maatregelen apart een analyse gedaan moeten worden. De

respondenten beoordelen een frauderisico kennelijk anders dan een productierisico, waardoor deze niet samengevoegd kunnen worden tot één risico. Daarom wordt in het verloop van het onderzoek risk appetite opgesplitst in risk appetite gebaseerd op risico 1 (frauderisico) en risk appetite gebaseerd op risico 2 (productierisico). Het nadeel hiervan is dat risk appetite niet als geheel gemeten kan worden, maar er is nu wel een duidelijk onderscheid tussen een frauderisico en een productierisico.

4.3 Correlatiematrix

In de tabel 5 wordt de correlatie weergegeven tussen de verschillende afhankelijke variabelen. Uit de tabel blijkt dat er tussen leeftijd en opleidingsachtergrond een significante positieve relatie bestaat en tussen leeftijd en optimisme een significante negatieve correlatie. Dit betekent dat des te ouder een persoon is, des te minder vaak hij/zij een A&C opleidingsachtergrond heeft en des te

(31)

32

pessimistischer hij/zij is ingesteld. Ook tussen opleidingsachtergrond en optimisme blijkt een significante correlatie te bestaan, wat betekent dat mensen met A&C opleidingsachtergrond over het algemeen optimistischer zijn dan mensen zonder A&C opleidingsachtergrond. Ook blijkt uit de correlatiematrix dat mensen met een A&C opleidingsachtergrond bij het frauderisico eerder zullen kiezen om de directie te adviseren dan iemand zonder A&C opleidingsachtergrond (0.321**). Optimisme heeft een negatief effect op het frauderisico, dus des te optimistischer een persoon is ingesteld, des te eerder zal hij de directie adviseren de maatregelen door te voeren. Daarnaast is gekeken of er sprake is van multicollineariteit, dat wil zeggen dat twee of meer variabelen sterk met elkaar correleren. Indien hier sprake van is, gaat de betrouwbaarheid van het model achteruit omdat de variabelen elkaar dan overlappen. Hier is sprake van bij een correlatie groter dan 0.7 of een VIF waarde boven 10 (Blumberg, Cooper, & Schindler, 2005). In de tabel komen echter geen correlaties van >0.7 voor, dus is er geen sprake van multicollineariteit.

4.4 Regressie-analyse

In de tabellen 6 en 7 worden de resultaten van de regressieanalyse weergeven voor het

frauderisico en het producierisico. Tabel 6 geeft de resultaten weer voor risico 1, het fraude risico en tabel 7 geeft de resultaten weer voor risico 2, het risico op productiefouten. In beide tabellen zijn negen modellen opgenomen met bijbehorende bèta’s en significantieniveaus. In model 1 wordt gekeken naar de controlevariabelen, model 2 tot en met 8 testen de hypothesen en in model 9 zijn de controlevariabelen met alle hypothesen opgenomen. Alle hypothesen die een richting hebben meegekregen zijn zowel one-tail (OT) als two-tail (TT) getest. Hypothese 3b heeft geen richting en is daarom enkel two-tailed getest.

(32)

In model 1 zijn de controlevariabelen leeftijd en opleidingsachtergrond getest. Voor beide risico’s geldt dat leeftijd geen significante invloed heeft op risk appetite. Opleidingsachtergrond heeft daarentegen wel een significante negatieve invloed op risk appetite (β=-0.731 & β=-0.231). Mensen die wel een A&C opleidingsachtergrond hebben, kiezen vaker voor een lagere antwoordoptie dan mensen die geen opleidingsachtergrond in de A&C hebben. Iemand met een A&C

opleidingsachtergrond is dus minder bereid om risico’s te nemen ten aanzien van interne beheersingsproblemen dan iemand met een andere opleidingsachtergrond.

In model 2 is de onafhankelijke variabele geslacht toegevoegd om hypothese 1 te testen. Verwacht werd dat mannen bereid zijn om meer risico te nemen dan vrouwen. Het frauderisico geeft echter een positieve relatie, wat betekent dat vrouwen meer risico nemen dan mannen (β=0.020). Bij het

productierisico zijn mannen wel bereid om meer risico te nemen (β=-0.085). Echter zijn beide relaties op basis van zowel een one tail als een two tail test niet significant en dus dient hypothese 1 verworpen te worden. Er bestaat dus geen significant verschil in risk appetite ten aanzien van interne beheersingsproblemen tussen mannen en vrouwen.

In model 3 is getest of optimisme van invloed is op risk appetite. Hypothese 2 verwachtte dat optimisten meer risico nemen dan pessimistisch ingestelde mensen. Ook hier bestaat, net als in model 2, een verschil tussen beide risico’s. Voor het frauderisico wordt een negatieve bèta gevonden, wat betekent dat optimisten juist een lagere risk appetite hebben dan pessimisten met betrekking tot frauderisico’s. Deze relatie is op basis van een two tail test niet significant (β=-0.302), maar op basis van een one tail test wel. Voor het productierisico wordt geen significante relatie gevonden, wel geeft deze een positieve relatie zoals verondersteld in hoofdstuk 2 (β=0.090). Optimistischer ingestelde personen hebben dus geen significant hogere risk appetite ten aan zien van interne

beheersingsproblemen dan pessimistisch ingestelde mensen. Ook hypothese 2 dient dus verworpen te worden.

In model 4 is de relatie tussen time preference en risk appetite getest. Verwacht werd dat de

toevoeging van een tijdsdimensie er voor zou zorgen dat een persoon meer risico zou nemen. Voor het frauderisico wordt, zowel op basis van een one tail test als op basis van een two tail test, een significante negatieve relatie gevonden tussen time preference en risk appetite (β=-0.297). Voor het productierisico is ook een negatieve relatie gevonden, echter is deze enkel significant op basis van een one tail test (β=-0.213). Echter zijn beide relaties negatief en werd een positieve relatie verwacht. Voor zowel beide risico’s zal hypothese 3 dus verworpen moeten worden. Een time preference

(33)

34

element zorgt er dus voor dat mensen eerder voor een lagere antwoordoptie kiezen en dus minder risico nemen dan wanneer er geen tijdselement in de casus zit.

In model 5 wordt hypothese 3B getest, die verwacht dat time preference een positief effect heeft op de relatie tussen geslacht en risk appetite. Voor zowel beide risico’s wordt er inderdaad een licht positieve relatie gevonden die niet significant is (β=0.040, β=0.007). Hypothese 3B dient daarom verworpen te worden. Een tijdselement heeft dus geen significante invloed op de relatie tussen geslacht en risk appetite.

In model 6 is de invloed van time preference op de relatie tussen optimisme en risk appetite getest, hypothese 3C. Verwacht werd dat time preference een positieve effect had op de relatie tussen optimisme en risk appetite. Ook hier werd geen significant verband gevonden en is deze in tegenstelling tot de verwachting negatief (β=-0.010, β=-0.012). Ook hypothese 3C dient daarom verworpen te worden, de toevoeging van een tijdselement zorgt er dus niet voor dat de relatie tussen optimisme en risk appetite significant beïnvloed wordt.

In model 7 is hypothese 4A getest, die verwacht dat een negatieve firm performance zorgt voor een hogere risk appetite. Voor zowel het frauderisico als het productierisico wordt inderdaad een positief verband gevonden. Op basis van een one tail test is deze relatie significant voor maatregel 1

(β=0.201). Voor het productierisico is geen significante relatie gevonden. Hypothese 4A kan dus worden geaccepteerd voor het frauderisico en dient te worden verworpen voor het productierisico. Voor het frauderisico geldt dus dat een negatieve firm performance leidt tot een hogere risk appetite. In model 8 is hypothese 4B getest, die verwacht dat firm performance van invloed is op de relatie tussen geslacht en risk appetite. Voor zowel het frauderisico (β=0.098) als het productierisico (β=0.081) wordt op basis van een two tail test geen significant verband gevonden. Omdat er geen richting aan hypothese 4B is gegeven, wordt deze enkel two tailed getest. Ook Hypothese 4B dient voor beide risico’s verworpen te worden. Firm performance is dus niet van invloed op de relatie tussen geslacht en risk appetite.

(34)

35

In model 9 zijn tenslotte alle controlevariabelen en hypothesen opgenomen. Voor het frauderisico wordt er een significante relatie gevonden tussen opleidingsachtergrond en risk appetite (β=-0,728), optimisme en risk appetite (β=-0.319), time preference en risk appetite (β=-0.321) en tussen firm performance en risk appetite (β=0.197). Voor het productierisico worden significante relaties

gevonden tussen opleidingsachtergrond en risk appetite (β=-0.261) en tussen time preference en risk appetite (β=-0.228). De variabelen in model 9 geven een adjusted r-square van 0.147 voor het frauderisico en 0.044 voor het productierisico. Dat betekent dat 14.7% van de risk appetite wat betreft het frauderisico verklaard wordt door de variabelen in model 9.

(35)

5. Conclusie

5.1 Beantwoording onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag in dit onderzoek luidt: Welke invloed hebben geslacht en optimisme op risk

appetite ten aanzien van de interne beheersing en wat is daarbij de invloed van time preference en firm performance? Om de hoofdvraag te beantwoorden is een experiment uitgevoerd onder 215

individuen.

Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat optimisme, time preference en firm performance van invloed zijn op iemands risk appetite ten aanzien van een frauderisico. Ten aanzien van een

productierisico is enkel time preference van invloed. Optimisme heeft een significant negatief effect op risk appetite, des te optimistischer een individu is ingesteld, des te minder risico hij bereid is te nemen ten aanzien van een frauderisico. Dit is in strijd met datgene wat op basis van de literatuur verwacht werd. Volgens de literatuur zou een optimist meer risico nemen, aangezien hij de verwachting heeft dat een uitkomst positief zal zijn, terwijl een pessimist eerder een negatieve uitkomst verwacht en daardoor minder risico durft te nemen. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat de respondenten niet enkel een mening vormen over het geschetste risico, maar ook over de maatregel die daarbij is geschetst. Indien dit het geval is, zullen optimisten op basis van de theorie de neiging hebben om de maatregel als effectiever in te schatten dan pessimisten. Gevolg hiervan is dat zij eerder geneigd zijn om de maatregel wel door te voeren en pessimisten niet. Dit is een mogelijke verklaring, er bestaat geen literatuur over het feit dat pessimisten een hogere risk appetite hebben dan optimisten.

Ook wat betreft time preference wordt voor beide risico’s een significante negatieve relatie gevonden, waar op basis van de literatuur een positieve relatie werd verwacht. Op basis van voorgaand onderzoek werd verwacht dat individuen zonder tijdsdimensie de maatregelen sneller zullen doorvoeren zonder tijdselement dan met tijdselement, gezien een tijdsdimensie extra

onzekerheid creëert. Het toevoegen van een tijdsdimensie zorgt er dus voor dat mensen minder risico gaan nemen door de maatregelen wel door te voeren. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen wat hier de oorzaak van is.

Tevens wordt een significante relatie gevonden tussen firm performance en risk appetite ten aanzien van een frauderisico. Individuen zijn bereid om meer risico’s te accepteren ten aanzien van fraude bij een negatieve performance dan bij een neutrale performance. Dit is in overeenstemming met de

(36)

37

verwachting op basis van de literatuur. Firm performance heeft echter geen effect op risico’s ten aanzien van productiefouten. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de respondenten een frauderisico anders beoordelen dan een productie risico. Uit het onderzoek blijkt dat een slechte performance niet van invloed is op de beslissing om productierisico’s te beheersen. Dit wijst erop dat individuen vinden dat productierisico’s niet afhankelijk van de performance beheerst moeten worden, waar frauderisico’s wel eerder geaccepteerd worden bij een negatieve dan een neutrale performance. Tussen geslacht en risk appetite is geen significant verband gevonden. Er is dus geen bewijs dat mannen meer risico nemen dan vrouwen ten aanzien van interne beheersingsproblemen, zoals werd verwacht op basis van de literatuur. Hoewel het overgrote deel van de literatuur vindt dat mannen een hogere risk appetite hebben dan vrouwen, zijn er ook artikelen die stellen dat het iets genuanceerder ligt (Maxfield, 2010; Schubert et al., 1999). Geen enkel onderzoek naar geslacht is specifiek gericht op interne beheersingsproblemen zoals een fraude- en productierisico. Het is dus mogelijk dat er in een interne beheersingsomgeving geen verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen, in

tegenstelling tot andere vakgebieden. Ook de modererende effecten van time preference en firm performance hebben geen invloed op risk appetite. Dit is deels te verklaren door het feit dat geslacht ook niet van invloed is op risk appetite.

Al met al zullen pessimistisch ingestelde personen eerder geneigd zijn om risico’s met betrekking tot fraude te accepteren. Ook een negatieve firm performance zorgt ervoor dat individuen eerder geneigd zijn om fraude risico’s te accepteren. Het toevoegen van een tijdselement leidt er toe dat individuen juist minder risico’s accepteren. Ook wat betreft het productierisico zorgt het toevoegen van een tijdselement ervoor dat mensen geneigd zijn om minder risico’s te accepteren.

5.2 Beperkingen en vervolgonderzoek

Het onderzoek heeft te maken met een aantal beperkingen. Ten eerste zijn de respondenten door de onderzoekers zelf gevraagd om deel te nemen aan het experiment. Dit is in principe geen probleem, echter bestaat er een significante positieve relatie tussen leeftijd en opleidingsachtergrond. Dit betekent dat des te ouder iemand is, des te minder vaak diegene een opleidingsachtergrond heeft op het gebied van accountancy & controlling. Ook richt het onderzoek zich vooral op personen uit het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

gerelateerd is aan een hogere mate van stress en een vermindering in eigenwaarde (Feinstein et al., 2013; Valkenburg, Peter, & Schouten, 2006). Dit geeft de implicatie

Individuen met een A&C opleidingsachtergrond zijn dus minder bereid om risico te accepteren en hebben dus een lagere risk appetite ten aanzien van

In dit hoofdstuk zal antwoord worden gegeven op de door dit onderzoek gestelde hoofdvraag: In welke mate heeft de spanningsbehoefte of het geslacht van een individu invloed op de risk

Voor u ligt mijn masterscriptie waarin ik onderzoek gedaan heb naar; ‘‘Op welke manier worden genderverschillen in risk appetite bij beslissingen met betrekking tot interne

Daarnaast wordt de modererende invloed onderzocht van de variabelen task familiarity, time preference en firm performance op de relatie tussen geslacht en de mate van risk

Dit onderzoek is specifiek gericht op het verstrekken van krediet door een bank, wat voor de risk response betekent dat deze dient te worden geoperationaliseerd door

Baker (2011) stated that “despite the widespread use of risk appetite, and it being considered important to ERM success, one of the risk management failures of

Antonio Restivo, Roberto Vaglica, Automata with extremal minimality conditions, in: Yuan Gao, Hanlin Lu, Shinnosuke Seki, Sheng Yu (Eds.), Developments in Language Theory, in: