• No results found

Verschillende aspecten der bezitsvorming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschillende aspecten der bezitsvorming "

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

A. A. V A N RH IJ N

DE SOCIAAL-ETHISCHE ZIJDE DER BEZITSVORMING

Verschillende aspecten der bezitsvorming

D e bezitsvorming trekt op dit ogenblik algemeen de aandacht. Er is een minister benoemd, die zich in het bijzonder met dit onderwerp moet bezig- houden. De S.E.R. zal zijn licht over de zaak laten schijnen. En verschil- lende centrale organisaties van werkgevers en arbeiders hebben verklaringen gepubli- ceerd, waarin zij van hun standpunt doen blijken. Toch kan men niet zeggen, dat de bezitsvorming voldoende van alle kanten is bekeken. Dit houdt zeker verband met het veelzijdige van het onderwerp.

Er is een belangrijk economisch facet. De vraag is dan bijv. of het afzonderen van een deel van de overwinst voor de bezitsvorming het voor die ondernemingen, die met gunstige resultaten werken, nog wel voldoende mogelijk maakt om uit de winst nieuwe investaties tot stand te brengen, hetzij in de eigen ondernemingen, hetzij elders. Bij een ontkennend antwoord zou de kapitaalvorming moeilijkheden kunnen gaan opleveren, met repercussies op de werkgelegenheid.

Er zijn aan het vraagstuk der bezitsvorming ook organisatorische kanten. Dan rijzen vragen als: moet de bezitsvorming per onderneming, per bedrijfstak of natio- naal worden georganiseerd? Hoe moet het bestuur van het fonds tot bezitsvorming worden samengesteld? Welke plaats moeten de arbeiders daarbij innemen en hebben zij voor een taak in deze voldoende deskundigheid? Moet een en ander krachtens een wettelijke regeling worden opgelegd of vrijwillig blijven? Zo ware meer te noemen.

Het is mijn bedoeling om in dit artikel de sociaal-ethische zijde der bezitsvorming onder het oog te zien en de velerlei andere kanten te laten rusten. Ik ben daartoe gekomen, omdat in de laatste tijd in allerlei publicaties en aanbevelingen het stand- punt wordt ingenomen, dat de bezitsvorming belangrijke zedelijke waarden bevor- dert. Veelal ontbreekt daarbij een ruimere motivering. Het lijkt mij daarom de moeite waard om dit oordeel wat nader te toetsen.

Het begrip bezitsvorming

Vooraf is het gewenst om het begrip bezitsvorming nauwkeuriger te bepalen.

Anders dreigt er gevaar voor verwarring. Laat ik mogen volstaan met hierover vier opmerkingen te maken.

In de eerste plaats denk ik bij bezitsvorming aan de individuele, niet aan de

collectieve vorm. Collectieve bezitsvorming is aanwezig, wanneer een fonds wordt

(2)

gevormd, waarop een groot aantal arbeiders rechten kan doen gelden, zonder dat een aanwijsbaar deel hun eigendom is. Een voorbeeld daarvan zijn de sociale verzekeringsfondsen. Bij individuele bezitsvorming ligt de zaak anders. Hier heeft de arbeider de beschikking over bijv. een of meer obligaties of aandelen, die hij zijn eigendom kan noemen. In dit artikel laat ik de collectieve bezitsvorming verder rusten.

In de tweede plaats verdient het de aandacht, dat het begrip bezitsvorming eigenlijk niet juist is. Het gaat er immbrs niet om aan de arbeider de gelegenheid te geven enig bezit te verwerven, maar enig eigendom. Krachtens altikeI 585 van het Burgerlijk Wetboek wordt onder bezit verstaan het houden of genieten ener zaak, welke iemand, of in persoon, of door een ander, in zijn macht heeft, alsof zij hem toebehoorde. Het bezit is dus een feitelijke toestand, welke eigendom kan, maar niet behoeft in te sluiten. Dat blijkt ook uit de slotwoorden van de definitie van artikel 585: "alsof zij hem toebehoorde". De dief is bezitter, maar niet eigenaar;

de bestolene is niet bezitter, maar nog wel eigenaar. Eigendom is er pas, wanneer is voldaan aan de voorwaarden van de definitie van artikel 625 van het Burgerlijk Wetboek. Eerst dan is er een titel, die het de arbeider mogelijk maakt om obligatie of aandeel als zijn zaak te beschouwen. En dat is het toch wat men bij bezitsvor- ming wil bereiken. Eigendomsvorming zou dus een juister begrip zijn dan bezits- vorming. Nu intussen dit laatste woord algemeen ingang heeft gevonden, is het aangewezen om het te blijven gebruiken.

In de derde plaats wordt bezitsvorming, niet bezitsspreiding bedoeld. Een tijd lang was het woord bezitsspreiding meer in gebruik. Te recht wordt het thans weinig of niet meer gehoord. Het begrip bezitsspreiding wekt de suggestie alsof het er om gaat het beschikbare. bezit op een of andere wijze over een groter aantal personen te verdelen. In het oudere socialisme, toen het sociale vraagstuk meer alleen als een probleem van verdeling werd gezien, kon deze gedachtengang een plaats vinden. In het nieuwere socialisme wordt te recht de productie meer op de voorgrond gesteld, omdat een betere verdeling van het nationale inkomen en ver- mogen weinig perspectief biedt, wanneer er niet eerst meer te verdelen valt. De bezitsvorming zal vooral moeten ontstaan door een andere verdeling van het ter beschikking komende nieuwe nationale vermogen. Daarom dient het woord bezits- spreiding te worden velmeden.

Ten slotte nog een vierde opmerking ter bepaling van de betekenis der bezits- vorming. Zal de daaraan ten grondslag liggende gedachte betekenis hebben, dan zal men goed doen het streven naar het bezit van consumptiegoederen, zowel niet duurzame als duurzame, bij de bezitsvorming buiten te sluiten. Voor wat betreft de niet duurzame consumptiegoederen is dit zonder meer duidelijk, aangezien deze direct worden verbruikt en dus onmogelijk als een bezit als waarom het hier gaat kunnen worden aangemerkt. Maar voor de duurzame consumptiegoederen als huis- raad, rijwiel, radio, stofzuiger, naaimachine, e.d., zou ik hetzelfde standpunt willen Ïlmemen. Hoe nuttig deze artikelen in het leven van een arbeiders gezin zijn en hoe gewenst het is de aanschaffing daarvan als het kan mogelijk te maken, hier komt men toch in een geheel andere orde van zaken dan bij het onderwerp bezits-

vorming. Reële loonsverhogingen in de toekomst zullen deze artikelen meer en die

gev(

(3)

meer onder het bereik van ieder arbeidersgezin moeten brengen, vooral wanneer de technische ontwikkeling er verder in slaagt deze goederen meer en meer als een goedkoop massaproduct voort te brengen. Wanneer men de bezitsvorming tot de kapitaalgoederensfeer beperkt en derhalve de consumptiegoederensfeer uitsluit, dan doet zich ook niet het bezwaar voor, dat de kapitaalvorming ernstige schade lijdt, doordat grote bedragen, die tot nu toe voor kapitaalvorming werden aangewend, voor consumptie worden gebruikt. Men mag dus aannemen, dat de goederen die tot de bezitsvorming zullen bijdragen, vooral zullen zijn obligaties en aandelen (al of niet met stemrecht, personeelscertificaten). Wanneer een fonds wordt gevormd, kan de arbeider een aanwijzing worden gegeven, waarop zijn deel in het totale vermogen staat vermeld.

Nu over het begrip bezitsvorming aldus meer duidelijkheid is verkregen, zou ik de sociaal-ethische voordelen die van de bezitsvorming worden verwacht, nader willen bezien. Die voordelen kunnen worden gegroepeerd: ten eerste om de arbeider als mens, ten tweede om de arbeider als lid der ondernemingsgemeenschap.

De arbeider als mens

De waarheid van het Bijbelwoord, dat de mens bij brood alleen niet kan leven, doet zich meer en meer gelden. In de stoffelijke positie van de arbeiders is in de laatste halve eeuw een enorme verbetering gekomen. Die verbetering gaat nog verder door. Economische moeilijkheden mogen tijdelijk stagnatie brengen, de stijgende lijn is onmiskenbaar. Maar bij deze stoffelijke vooruitgang doen zich nieuwe schrikbeelden voor, die met termen als de massificatie, de technocratie, geestelijk nihilisme, e.d., hier voldoende zijn aangeduid. Steeds luider klinkt de protesterende schreeuw van de mens om als mens te worden erkend en niet slechts te worden beschouwd als een nummer, als een klein raadje in de productie- machine, als een schakeltje in het enorme technische apparaat. Een mens kan niet alleen leven bij meters en kilo's, bij ijzer en staal, bij stoomkracht en electrische stroom. Dat is voor hem geen diepere werkelijkheid. Hij gevoelt zich individu en wil als zodanig behandeld worden. Zonder dat komt hij in opstand, met diep ressentiment tegenover een maatschappij die aldus zijn menselijke waardigheid aantast.

Het hier slechts aangeduide vraagstuk is waarlijk schrikwekkend genoeg. Wil men de voorstanders van bezitsvorming voldoende recht doen, dan zal men hun standpunt moeten zien met deze gehele problematiek op de achtergrond. De bezits- vorming zou hier een tegenweer bieden, doordat zij zou leiden a. tot een ontplooiing der persoonlijkheid, b. tot een grotere vrijheid van handelen en c. tot een verster- king der persoonlijke verantwoordelijkheid.

a. Eerst dus: in hoeverre leidt bezitsvorming tot ontplooiing van de persoonlijk- heid van de arbeider?

De gedachte, dat eigendom voor de mens nodig is om tot ontplooiing van zijn

persoonlijkheid te komen, is niet nieuw . In de loop der geschiedenis heeft zij

telkens weer een belangrijke rol gespeeld. Talrijk zijn de zgn. eigendomstheorieën

die een verklaring en een rechtvaardiging van de particuliere eigendom zoeken te

geven. Ik noem enkele van de meest bekende: de occupatietheorie (verklaring en

(4)

rechtvaardiging in de toeëigening door macht); de arbeidstheorie (in de toeëigening door arbeid); de wetstheorie (in het geldende recht). Voor ons onderwerp is thans van belang een andere theorie, de zgn. persoonlijkheidstheorie. Deze gaat er van uit, dat de menselijke persoonlijkheid zich slechts behoorlijk kan ontplooien en naar buiten ontwikkelen, wanneer zij de beschikking heeft over eigendom. Alleen op deze wijze kan hij zich in de goede zin des woords als mens uitleven. Men kan sporen van deze theorie o.a. vinden bij de omstreeks 1800 levende Duitse wijsgeer Fichte. Een duidelijker geluid laat Ahrens horen:

"Der besondere nächste und unmittelbare Grund des Eigenthums liegt daher in dem vernünftig-sinnlichen Wesen der menschlichen Persönlichkeit, und aus dem Urrechte der Persönlichkeit fliesst das Recht des Eigenthums, welches nur in verschiedenen Formen, die mit dem Grunde selbst nicht verwechselt werden dürfen, erworben wird." 1)

En evenzo Adolph Samter, een bankier uit de vorige eeuw. Ziehier zijn standpunt: 2)

"Eben der Umstand, dass dem Einzelven die Befriedigungsmittel als Eigen- thum zustehen, bewirkt es, dass der Mensch sich als Person fühlt."

Van belang is ook nog als hij zegt:

"Aber das ist es zugleich, was uns ein Waruzeichen sein muss, dass es nicht genügt, etwa die se besitzlosen Klassen etwas besser zu füttern und ihnen, urn nicht zu sagen, reichere Genüsse zuzuführen, sondern nur weniger Ent- beruungen aufzuerlegen - sondern dass es erforderlich ist, diesen Menschen, die in der That so gut wie nichts ihr Eigen nennen, zu Eigenthümern zu machen; wobei wohl nich erwähnt zu werden braucht, dass es sich nicht um Eigenthümer handelt im Sinne unserer modernen Wirtschaftsanschauung als Kapitalisten und Grundstückbesitzer, sondern um Menschen, die mindestens so weit ihr Eigen nennen, dass sie sich als Personen fühIen, und nicht mit den Lappen, die sie freilich auch ihr Eigen nennen können, sich als Ausgestossene aus der Gesellschaft betrachten und zu betrachten ein gewisses Recht haben."

Deze citaten doen duidelijk zien, dat voor de ontwikkeling van de mens, voor de ontplooiing van zijn persoonlijkheid, voor de vorming van zijn karakter, bezit, dat de mens in het dagelijks gebruik kan hanteren, van grote waarde is. Maar daar- mede is de noodzakelijkheid van bezitsvorming nog niet aangetoond. Hier blijkt het grote belang van het verschil dat ik straks maakte tussen duurzame consumptie- goederen en kapitaalgoederen. Het bezit van duurzame consumptiegoederen heeft ongetwijfeld het nuttige zedelijke effect, dat hier wordt nagestreefd. Eigen huis- raad, een eigen rijwiel, een eigen radio, een eigen stofzuiger, een eigen naai-

1) Natuurrecht oder Philosophie des Rechtes und des Staates, deel 2, pag. 146.

2) Das Eigentul11 in seiner socialen Bedeutung, Juni 1879, pag. 316 e.v.

d zi d B' v k

kj

he de EI

W Ol

tOl

rot de ka he vel arl de: er diE acl km

dal

(5)

machine, e.d., het zijn middelen, die in dil verband grote betekenis hebben. Maar dat kan niet worden gezegd, althans niet in die mate, van het bezit van enige obligaties of aandelen, hoe belangrijk dit op zich zelf ook moge zijn. Het is dus nodig, hier goed te onderscheiden en voorzichtig te zijn met algemene uitspraken, die een te gunstig beeld s~heppen.

b. Thans het zedelijke voordeel, dat bezitsvorming de betrokken arbeider een grotere vriiheid van maatschappelijk handelen zal brengen.

Bij de uitwerking van deze gedachte wordt op de voorgrond gesteld, dat de arbeider door zijn economisch zwakke positie in een grote mate van afhankelijkheid verkeert. Het spook der werkloosheid moge in de ene periode dreigender zijn dan in de andere, geheel afwezig is het toch nooit. Ook al is de positie van de arbeider door de sociale wetgeving en de vakvereniging volkomen veranderd, zo is hij, naast zijn honderden collega's, als eenling tegenover zijn werkgever, toch in de positie, dat hij de werkgever niet, maar de werkgever hem wel gemakkelijk kan missen.

Bij de opvoeding van zijn kinderen is hij dikwijls niet in staat hen behoorlijk een vak te laten leren, omdat de verdiensten op jeugdige leeftijd niet in het gezin kunnen worden gemist.

De nieuwere sociale psychologie heeft aangetoond welke ongunstige reacties bij arbeiders ontstaan wanneer zij het gevoel hebben als minderwaardig te worden behandeld. Recent materiaal is daarvoor weer te vinden in het proefschrift van dr J. Haveman over "De ongeschoolde arbeider", wanneer hij juist deze categorie tot voorwerp van zijn onderzoek maakt. Welnu - aldus de voorstanders van de zedelijke betekenis der bezitsvorming - bezitsvorming vermindert de economische kwetsbaarheid en versterkt het gevoel van eigenwaarde. Bij de onzekerheden van het bestaan heeft men iets "achter de hand", iets om "op terug te vallen", wanneer de omstandigheden dit nodig maken. Er is meer ruimte voor vrijheid van handelen.

En het gevoel van eigenwaarde wordt versterkt.

Het zou naar mijn mening onjuist zijn het belang van dit argument te ontkennen.

Wel meen ik, dat er gemakkelijk een te grote betekenis aan kan worden toegekend.

Onze maatschappij lijdt aan ernstige structurele fouten. Indien men bezitsvorming toepast, zullen veranderingen als een ruimere en beter gerichte productie en een meer stabiele loop der conjunctuur niet op de achtergrond mogen geraken. Want deze structurele fouten hebben ook zedelijk bedenkelijke gevolgen. Die gevolgen kan men niet opheffen door ook aan de arbeiders enig bezit toe te kennen en hen tot op zekere hoogte tot kleine kapitalist jes te maken. Bovendien zal dit geluk vermoedelijk slechts aan een deel van hen, nl. de meest ontwikkelde en geschoolde arbeiders, toevallen. Vooral zonder wettelijke regeling zullen de ongeschoolde arbei- ders, die een sterkere zedelijke fundering van hun bestaan het meest nodig hebben, er buiten blijven: Dit schept een nieuw gevaar, nl., dat de ongeschoolde arbeiders, die niet in de bezitsvorming delen, opnieuw reden zullen hebben zich als groep achtergesteld te gevoelen. Voor hen betekent de bezitsvorming dan niet een verster- king, maar een verzwakking van hun gevoel van eigenwaarde. Tegenover de

"haves" worden zij bij de "have-nots" ingedeeld.

Maar ook zij die de voordelen der bezitsvorming deelachtig worden, verkrijgen

daatmede niet een zoveel ruimere mate van vrijheid van maatschappelijk handelen.

(6)

Bij de wenselijkheid iets "achter de hand hebben", iets te hebben om "op terug te vallen", wordt wel in de eerste plaats gedacht aan het optreden van werkloos- heid. Maar de Werkloosheidswet en de sociale voorzieningen beveiligen een werk- loze tegenwoordig tegen de ergste gevolgen van de stoffelijke nood. Ik meen

daarom, dat bij de diep gewortelde vrees voor werkloosheid, andere dan stoffelijke motieven nog een zeer belangrijke rol spelen. Een werkloze verliest zijn maat- schappelijke status tegenover zijn vrouw, zijn kinderen, zijn familie, zijn vrienden, zijn medearbeiders. Hij is een nietsnut, die doelloos rondloopt en uitgerangeerd is uit het maatschappelijke leven. Weliswaar kan in zulk een geval een . bezit van eeli paar duizend gulden een belangrijke stoffelijke steun betekenen. Maar dan moet ook tot liquidatie van het bezit worden overgegaan. In tijden van crisis, wanneer de waarde van het bezit is gedaald, terwijl er vele werklozen zijn die hun bezit te gelde willen maken, zal dit niet mogelijk zijn, althans niet zonder verliezen.

Voor de betrokkene wordt dit een bron van teleurstelling. Maar ook indien geen verlies wordt geleden, zal de liquidatie van het bezit bij vele andere werklozen op verzet stuiten. Voor dit bezit is immers jaren gespaard. Wanneer de bezitsvorming niet was toegepast, zouden daarvoor in de plaats wellicht loonsverhogingen zijn toegekend. Men kan moeilijk verwachten, dat de werkloze zich onder die omstan- digheden gemakkelijk van zijn bezit zal ontdoen. De ervaringen, in de crisis der dertiger jaren opgedaan, met eisen aan de werklozen gesteld tot het verzilveren van spaarbankboekjes e.d., spreken hier een duidelijke taal. Zou het te gelde gemaakte bezit worden gebruikt bijv. om een zaakje te beginnen om zich aldus een nieuwe bestaansmogelijkheid te scheppen, dan zou de bezitsvorming te recht op groot verzet stuiten bij de middenstand. Ook hier zijn de ervaringen van de vooroorlogse crisis leerrijk. De invasie van werklozen in het middenstandsbedrijf heeft destijds de bestaansvoorwaarden der kleine middenstanders, die het in een crisis toch al moeilijk hebben, ernstig aangetast. Hierbij speelde niet alleen een rol het feit, dat het aantal middenstanders veel te groot werd, maar niet minder de omstandigheid, dat werkloze arbeiders de bekwaamheid missen om een bedrijfje te leiden en daardoor met veel te lage prijzen de bonafide middenstanders een dodelijke concurrentie aandoen.

Zo blijkt de grotere vrijheid van maatschappelijk handelen, welke de bezits- vorming de arbeider zal brengen, wel erg betrekkelijk.

c. Versterkt de bezitsvorming de persoonliike verantwoordeliikheid?

Ik begin weer met de gedachtengang weer te geven van hen die deze vraag volmondig bevestigend beantwoorden. Het bezit is niet bestemd om te worden verbruikt, maar om te worden belegd. Alleen de rente die het bezit jaarlijks afwerpt, zal voor consumptiedoeleinden mogen worden gebruikt. Er zal dus een belegging moeten worden gevonden. Hierbij zal de arbeider een zeer belangrijk woord moeten meespreken. Want hij behoort voor het beheer verantwoordelijkheid te dragen.

Aldus komt de arbeider tevens in aanraking met een terrein dat hem tot nu toe vreemd is, nl. de functie van geld en kapitaal. Hoe meer hij oog heeft voor de verschillende kanten van het productieproces en zelf daaraan deelneemt, des te meer zal hij mede verantwoordelijkheid kunnen en willen dragen voor de inrichting van onze huidige maatschappij.

wer verl een allel is, ( nem

n

mee spre D beeL vere arbe op ( proe gele.

wan

geni,

risic.

(7)

Ik kan de zedelijke kracht die van deze kant der bezitsvorming uitgaat, toch niet hoog aanslaan. Het veilig beheer van gelden is een zaak die aan een deskundige moet worden toevertrouwd. De arbeider is een dergelijke deskundige niet en hij kan zich die deskundigheid ook niet zo maar eigen maken. De practijk zal vermoe- delijk zijn, dat de beleggingen dikwijls worden gezocht in de sector van het risico- mijdende kapitaal en niet in die van het risicodragende kapitaal. Dit zou zeer te betreuren zijn, dáar de institutionele instellingen als levensverzekeringsmaatschap- pijen e.d., wier beleggingen jaarlijks met sprongen omhoog gaan, toch reeds een zo belangrijk deel van het kapitaal dat jaarlijks beschikbaar komt, in de risicornijdende sector beleggen. Op de vraag hoe dit risicornijdende kapitaal meer risicodragend zou kunnen worden gemaakt, is in de practijk het antwoord nog niet gegeven.

Wanneer de bezitsvorming er toe zou bijdragen, dat de verhouding tussen risico- dragend en risico-mijdend kapitaal verder ten nadele van het risicodragend kapitaal wordt verslechterd, dan zou dat voor de noodzakelijke investaties in het bedrijfsleven bedenkelijk zijn en dan zou de werkgelegenheid daardoor kunnen worden aangetast. Bezwaren als deze zijn alleen te ondervangen, wanneer de beleggingen die uit de bezitsvorming voortspruiten, ten behoeve van de arbei- ders geschieden door deskundigen. Maar dan vraagt de arbeider zelf daarvoor ook geen of nauwelijks meer persoonlijke verantwoordelijkheid.

De arbeider als lid der ondernemingsgemeenschap

Zij, die de zedelijke voordelen der bezitsvorming hoog aanslaan, denken daarbij niet alleen aan de individuele arbeider als mens, maar ook aan zijn hoedanigheid als lid der ondernemingsgemeenschap.

Het is ongetwijfeld mogelijk om de onderneming te beschouwen als een gemeen- scbap, waarin de bedrijfsleider, de kapitaalverschaffer en de arbeider samen- werken. De gedachtengang is nu deze , dat het niet bij een dergelijke ' platonische verklaring moet blijven. Wil de arbeider het gevoel krijgen, dat hij werkelijk een volwaardig deelgenoot in de ondememingsgemeenschap is, dan zal dit op allerlei wijzen tot uitdrukking moeten worden gebracht. Een der middelen daartoe is, dat hij in de gunstige financiële resultaten zal moeten delen, wanneer de onder- neming mede door zijn arbeid in een bepaald jaar overwinst heeft gemaakt.

Ik ben hiermede gekomen tot dat onderdeel van de bezitsvorming, hetwelk de meeste vragen opwerpt. Het is niet mogelijk om meer dan enkele aspecten te be- spreken.

De arbeider ontvangt in een onderneming zijn arbeidsloon. Dit loon is een vast

bedrag, dat hij reeds vooruit ontvangt, maar dat de ondernemer nog moet terug-

verdienen bij de verkoop van zijn product. Het is goed, dat zulks zo is, want de

arbeider kan niet wachten totdat die verkoop heeft plaatsgehad. Bovendien is hij

op deze wijze ontslagen van risico wanneer de verkoop teleurstelling brengt en het

product met verlies moet worden afgezet. Maar gesteld nu dat geen verlies wordt

geleden, maar integendeel een zeer ruime winst wordt gemaakt. Is het dan juist,

wanneer de bedrijfsleider en de kapitaalverschaffer daarvan alleen de voordelen

genieten onder het motto, dat de arbeider zijn portie, waarin de goede en slechte

risico's waren verdisconteerd, heeft ontvangen? Of is het dan niet veeleer billijk,

(8)

,. _ '1

dat niet alleen de bedrijfsleider en de kapitaalverschaffer, maar ook de arbeider in die overwinst deelt? WanneBr de arbeider wordt gezien als lid der ondernemings- gemeenschap, als bedrijfsgenoot, is er aanleiding om deze vraag bevestigend te beantwoorden.

Maar daarmede komt men in botsing met de wijze, waarop de loonsvorming zich in de jaren na 1945 voltrekt. Er is in de laatste halve eeuw in de ontwikkeling der loonvorming een merkwaardige verandering waar te nemen. Tot ongeveer de eerste wereldoorlog geschiedde de loonvorming per onderneming. Iedere werk- gever stelde in zijn onderneming de lonen vast. Het gevolg was, dat de lonen in een en dezelfde bedrijfstak per onderneming sterk uiteen konden lopen. In de periode tussen de twee wereldoorlogen kwam de collectieve arbeidsovereenkomst tot grote ontwikkeling. De lonen werden per bedrijfstak gesteld met als gevolg, dat de lonen der ondernemingen- in dezelfde bedrijfstak geen belangrijke ver- schillen meer vertoonden. Wel bleven er belangrijke verschillen tussen de diverse bedrijfstakken onderling. Men denke in dit verband aan het sterk achterblijven van de lonen der landarbeiders in de jaren v66r de tweede wereldoorlog. Hierin is verandering gekomen doordat de lonen sinds 1945 nationaal worden bezien en afgestemd op de positie van de betalingsbalans, de positie van de uitvoer, de stand van de werkgelegenheid, de kosten van het levensonderhoud, e.d. De werk- classificatie werd het middel om de verschillen tussen de lonen in de diverse bedrijfstakken nader te bepalen. Daarmede werd getracht de loonvorming te ont- trekken aan het spel der vrije economische krachten en de krachtmeting der weder- zijdse organisaties van werkgevers en arbeiders. Economisch was de werkclassificatie voordelig, omdat zij de arbeid waardeert naar de betekenis der verschillende prestaties en voor de arbeiders een prikkel schept een hogere prestatie en daarmede een hogere beloning te bereiken. Maar ook zedelijk heeft de werkclassifatie haar betekenis. Ieder ontvangt naar evenredigheid van zijn prestatie. Men kan hier spreken van een toepassing van het oude Romeinse adagium, dat het recht ieder het zijne wil geven (suum cuique tribuere). Voor gelijke arbeid moet dus een gelijk loon worden toegekend (equal pay for equal work).

Hier nu stelt de bezitsvorming ons voor moeilijkheden. De arbeiders zullen de baten, die uit de bezitsvorming worden verkregen, als een loonsverhoging aan- merken. Zij zullen het argument dat alleen de arbeiders, die werken in onder- nemingen, waarin overwinst wordt gemaakt, voor een uitkering ten behoeve van de bezitsvorming in aanmerking komen en dat derhalve de arbeiders in de andere ondernemingen daarvan zijn uitgesloten, niet overtuigend achten. Want zij zullen er zich terecht op kunnen beroepen, dat de minder gunstige financiële resultaten in hun ondernemingen niet aan hen zijn te wijten. Inderdaad kunnen ook bij een zeer hoge arbeidsprestatie de financiële uitkomsten der onderneming wel slecht zijn, omdat daarvoor beslissend zijn allerlei factoren, die noch de bedrijfsleider, noch de kapitaalverschaffer, noch de arbeider zelf in de hand heeft, zoals een plotselinge conjunctuurdaling, een onverwachte invoersbelemmering in het buiten- land, e.d. Het is daarom te verwachten, dat in die ondernemingen of bedrijfstakken, waar de bezitsvorming niet wordt toegepast, looneisen zullen worden gesteld, die niet gemakkelijk zullen kunnen worden afgewezen.

~Tant

zij zullen worden ver-

ded die que opg doo org: V ove;

meI tak!

als alle En ove]

nati tro~

arbj

ne

gro

de

losl

de

gro

arb

(9)

dedigd op grond van de in de laatste jaren alom gepropageerde werkclassificatie, die medebrengt, dat een loonsverhoging hier een loonsverhoging elders tot conse- quentie heeft. Zo kan het gehele loongebouw, dat na 1945 met zoveel zorg werd opgetrokken, in gevaar worden gebracht en dreigt een terugval naar de loonvorming door het spel der vrije economische krachten en door krachtmeting der wederzijdse organisaties van werkgevers en arbeiders.

Wil men alle arbeiders - dus ook hen, die werken in ondernemingen, die geen overwinst maken - toch in de voordelen der bezitsvorming laten delen, dan zal men de voor bezitsvorming bestemde bedragen moeten "poolen", hetzij bedrijfs- takgewijze, hetzij nationaal. Maar . . . dan wordt tegelijk de positie van de arbeiders als leden der ondernemingsgemeenschap opgegeven. Want het zijn dan niet meer alleen de arbeiders uit die bepaalde onderneming, welke delen in de overwinst.

En het zijn niet alleen meer de arbeiders uit die onderneming, die gezamenlijk over de belegging beslissen. Bij een "poolen" hetzij bedrijfstakgewijze, hetzij nationaal, wordt dit alles aan de arbeiders der ondernemingsgemeenschap ont- trokken.

Wij staan hier dus voor een keuze . Wie de nadruk legt op de positie van de arbeider als lid der ondernemingsgemeenschap, zal de bezitsvorming per onder- neming kunnen doorvoeren, maar afstand moeten doen van de loonvorming op de grondslag van gelijk loon voor gelijke arbeid. Omgekeerd, wie deze grondslag voor de loonvorming wil handhaven, zal de bezitsvorming per onderneming moeten loslaten. Men kan niet zeggen, dat uit een redelijk oogpunt de ene mogelijkheid de voorkeur verdient boven de andere. Want in beide gevallen zijn zedelijke gronden in discussie. In het eerste geval prrevaleert de beschouwing van de arbeider als lid der ondernemingsgemeenschap; in het tweede geval de recht- vaardigheid van het beginsel gelijk loon voor gelijke arbeid. Persoonlijk zou ik aan dit laatste beginsel de voorkeur geven.

Hiervoor pleit ook nog een ander motief. Een bezitsvorming per onderneming

werpt nog andere moeilijkheden op. De gedachte, dat de arbeiders leden zijn der

ondernemingsgemeenschap, werkt ook door wanneer over de beleggingen moet wor-

den beslist. Het ligt voor de hand, dat de voorkeur uitgaat naar een belegging in de

onderneming waartoe de arbeider behoort. Hiertegen bestaan echter ernstige be-

zwaren. Wanneer een arbeider in de vorm van een personeelscertificaat een aan-

deel beeft in het kapitaal van de onderneming, waarin hij werkt, dan kan dit ge-

makkelijk moeilijkheden geven bij vertrek. Het gevaar is niet gering, dat er dan

een gebondenheid ontstaat, die zijn bewegingsvrijheid belemmert. Alsdan zou de

bezitsvorming niet de menselijke waardigheid bevorderen, maar aantasten. Boven-

dien is gebrek aan mobiliteit een ernstige belemmering voor een voldoende spreiding

der werkgelegenheid. Daar komt nog iets bij. Het beleggen van arbeidersgelden

in de eigen onderneming kan gevaarlijke situaties scheppen. Want wanneer de

onderneming slecht gaat, heeft de arbeider niet alleen het risico van ontslag, maar

daarenboven nog het risico, dat hij zijn bezit geheel of gedeeltelijk verliest. In

artikel 15 der Pensioen- en Spaarfondsenwet is bepaald, dat de bezittingen van

een ondernemingspensioenfonds of een spaarfonds slechts voor ten hoogte een

tiende deel mogen bestaan uit schuldvorderingen op de werkgever of aandelen in

(10)

de onderneming. Bij de bezitsvorming zit niet de bedoeling voor om een pensioen- fonds of een spaarfonds te "ormen. Maar het motief, dat bij die fondsen tot be- perking der beleggingen in de eigen onderneming heeft geleid, moet ook bij de bezitsvorming gelden, wanneer de arbeider eigenaar kan worden van obligaties of aandelen door zijn onderneming uitgegeven. Leidt dit tot beleggingen elders, dan betekent dat een verzwakking van de band van de arbeider met zijn onderneming.

Overigens zal men er zich rekenschap van moeten geven, dat bezitsvorming de band van de arbeider met zijn onderneming niet steeds zal versterken. De arbeiders zullen spoedig gewennen aan een aandeel uit de overwinst en er dan op rek enen.

Wanneer dan na enige jaren bij verslechtering der economische omstandigheden een uitkering achterwege blijft, dan kan de teleurstelling daarover gemakkelijk tot verstoring van de bedrijfsvrede aanleiding geven. Verschil van mening over de vraag of de exploitatie-uitkomsten al of niet een uitkering toelaten, zal daarbij tevens een rol kunnen spelen. De omust zou nog in de hand worden gewerkt, wanneer de arbeiders zich van de inkomsten, die zij uit de bezitsvorming zullen trekken, een overdreven voorstelling zouden gaan maken, hetgeen gemakkelijk mogelijk is. Wanneer tot bezitsvorming wordt overgegaan, zal het nodig zijn daartegen te waarschuwen. De bedragen, die voor dit doel uit de overwinst zullen kunnen worden gereserveerd, zullen steeds beperkt blijven. Wanneer in totaal een kapitaal van b.v. 100 millioen zou worden afgezonderd, dan zou dit voor iedere Nederlandse arbeider nog slechts een rente betekenen van ongeveer

f 1 per jaar. Cijfers als deze voorkomen teleurstellingen.

Uit de historie

Tot nu toe is de bezitsvorming in ons land vooral verdedigd door aanhangers der confessionele politieke partijen. Dit is niet vanzelfsprekend, want het Christendom heeft de gevaren, aan bezit en eigendom verbonden, nooit onder- schat.

Aan R.K.-ziide wordt het privaatbezit gegrond op het natuurrecht. Gelijk be- kend, gaat de verdediging terug op Thomas van Aquino, die zijnerzijds weer putte uit de geschriften van Aristoteles. Maar de kerkvaders, die aan hem voorafgingen, stonden zeer critisch tegenover het privaatbezit. Clemens van Alexandrië schreef;

"Van nature is het privaatbezit een omecht". Van Tertullianus is het woord; "De rijke is of zelf onrechtvaardig of een omechtvaardige erfgenaam". Uitlatingen van dezelfde strekking kan men vinden bij Johannes Chrysostomus, Ambrosius, Clemens van Rome, e.a.

3 ).

Ik breng deze gegevens in herinnering niet ter ver- oordeling van het privaatbezit, maar omdat de Oud-Katholieke Kerk kennelijk een open oog heeft gehad voor de zedelijke gevaren aan het bezit verbonden.

Wanneer de bezitsvorming wordt gepropageerd, dan mag deze kant van de zaak niet voorbij worden gezien.

Aan Protestants-Christeliike zijde wordt het privaatbezit gemeenlijk niet op het natuurrecht gegrond, maar aan de hand van de Bijbel beoordeeld. De chris-

3) Zie Georg vVünsch, Evangelische Wirtschaftsethik, Tübingen 1927, pag. 664-666 en Emil Brunner Das Gebot und die Ordungen, Tübingen 1932, pag. 632-633, noot 9.

r

E iJ h

g (l d v v a

~I TI h h

r

st h v( 6

W v(

g, gE hE

ar

hE

zij di

aU

ve

an

di.

(11)

telijk-sociale organisaties geven daarvan blijk, wanneer

Zij

m de verklaring, op 15 November 1952 over de bezitsvorming uitgegeven, opmerken: "De Bijbel be- tuigt ons, dat bet bezit van stoffelijk goed zelfs een belemmering kan vormen voor het waarlijk christen zijn". Maar dan volgt een opsomming van de zedelijke voordelen der bezitsvorming als: versterking van het besef van verantwoordelijk- heid en een grotere vrijheid van handelen.

In het Oude Testament wordt het privaatbezit ongetwijfeld aanvaard. Dat blijkt in de Tien Geboden uit het gebod: "gij zult niet stelen", en uit de maat- regelen, die de Mozaïsche wet voorschrijft tegen diefstal en beschadiging (b.v.

Exodus 22: 5). Wel heeft het Oude Testament een geheel andere opvatting als in het Romeins Recht tot uitdrukking kwam. In het Romeins Recht staat het recht van de eigenaar om over zijn eigendom vrij te beschikken op de voorgrond. In het Oude Testament domineert de opvatting dat alle eigendom in wezen aan God toebehoort. Zo wordt in de Mozaïsche wetgeving ten aanzien van het grondbezit gezegd: "want het land is van Mij en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij"

(Leviticus 25 : 23). In het 50ste jaar, het zgn. Jubeljaar, ging alle grondbezit naar de oorspronkelijke eigenaar terug (Leviticus 25: 13). Voorts is ook karakteristiek voor het eigendomsrecht van die dagen, dat de eigenaar allerlei verplichtingen van barmhartigheid werden opgelegd. De garven, die na eerste lezing op de akker achterbleven; de olijven die na eerste pluk waren blijven hangen; de druiven die bij de oogst waren overgeslagen, mochten niet meer worden ingezameld, omdat zij aan de vreemdeling, de wees en de weduwe toebehoorden (Leviticus 24 : 19-22).

De eigendomsgedachte van het Oude Testament stelt niet, als het Romeins Recht, het absolute beschikkingsrecht op de voorgrond, 'maar de verplichting, waaronder het eigendomsrecht moet worden uitgeoefend. De eigenaar was zedelijk gezien rentmeester. Hier gold het Habe is Gabe, bezit is geschenk, n.l. van God.

In het Nieuwe Testament wordt het privaatbezit eveneens aanvaard, maar sterker nog dan in het Oude Testament gewezen op de zedelijke gevaren, die het bezit met zich medebrengt. Vooral in de woorden van Jezus Christus zijn daarvan voorbeelden te vinden. Zo waarschuwt Jezus Christus voor de Mammon (Mattheus 6 : 24). Hij eist van een rijke jonge man, die kennelijk door zijn bezit geestelijk was geblokkeerd, om zich van zijn bezit te ontdoen (Mattheus 19 : 16 e.v.) Hij veroordeelt de rijke dwaas, die zich juist had voorgenomen fijn van zijn bezit te gaan leven, maar die in diezelfde nacht stierf (Lucas 12: 16-21). Hij houdt in de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus de mensen voor hoe gemakkelijk bezit ons onze naaste geheel doet vergeten (Lucas 16 : 19-31). Er zouden nog andere voorbeelden zijn te geven. De apostel Paulus heeft ook een open oog voor het gevaar, dat het bezit leidt tot hebzucht. Zo zegt hij: "Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht" (1 Timotheus 6: 9 en 10). En in aansluiting daarmee vermaant hij de gemeente van Colosse (3: 5): dood dan de hebzucht, die niet anders is dan afgoderij. Ook de brief van Jacobus richt scherpe woorden tot hen, die voor de gevaren van de rijkdom zijn bezweken (2 :6-7 en 5 :1-6).

Ik zie niet voorbij, dat een maatregel als de bezitsvorming niet leidt tot het

(12)

verzamelen van een groot bezit, maar een veel meer bescheiden karakter heeft.

Dat het Nieuwe Testament meermalen speciaal tegen rijkdom waarschuwt, mag zeker hier aan worden toegeschreven, dat de gevaren dan het meest duidelijk spreken. Dat neemt niet weg, dat ieder bezit, groot of klein, egoïsme en hebzucht zo gemakkelijk kan prikkelen. Ieder mens, die iets bezit, hetzij meer of minder, weet daarvan mede te praten. Bij een aanprijzen van de bezitsvorming zal dit gevaar niet uit het oog mogen worden verloren. Nogmaals: hieruit volgt geenszins een afwijzing van het privaatbezit. Maar Nederland is er niet mede gebaat, wanneer de indruk zou ontstaan alsof het streven naar bezit voor de grote massa alleen maar zedelijke voordelen biedt. Vóór wjj het weten, zijn wij dan bezig een "kapitalis- tische" geest aan te kweken. En dat is toch niet de geestesgesteldheid, waarin een betere maatschappelijke orde kan worden opgebouwd.

in

g~

de is ho lal

afl ml

on zij v

sc

(13)

F. BORKEN A U

HET VOORSPEL VAN STAL/NS DOOD

Onderstaande beschouwing werd eind Januari geschreven naar aanleiding van de ont- dekking van het zgn. complot der Joodse m·tsen in het Kremlin. Borkenau, stellig één der beste kenners van het commtmisme, heeft dit vOO1'Val in samenhang gezien met de strijd binnen de top van de Sowjet hierarchie. De dood van Stalin, die sindsdien is gevolgd, geeft aan Borkenau's ontleding der verhoudingen een merkwaardig accent - de waarde der analyse wordt er O.i. niet door aangetast. Redactie.

H et is een ieder de laatste weken duidelijk geworden, dat er zich in de communistische wereld een verbitterde strijd afspeelt, waarbij de leidende communisten ten nauwste betrokken zijn. Voor hen, die de gebeurtenissen in Rusland en de niet-Russische communistische partijen nauwkeurig hebben gevolgd en daarbij genoeg gewicht hebben toegekend aan schijnbaar onbelangrijke details - waar men immers bij het bestuderen van het huidige communisme op is aangewezen, omdat de officiële censuur de hoofdzaken zoveel mogelijk geheim houdt - was de komst van de grote tegenstellingen reeds achttien maanden lang duidelijk merkbaar.

Indien men de ontwikkelingen in de communistische partijen wil begrijpen moet men afstand doen van de idee, dat een totalitaire partij een volkomen afgesloten eenheid vormt, waarbinnen elke strijd onmogelijk is. Deze mythe, die ons wil doen geloven dat sinds Stalin aan de macht kwam al zijn tegenstanders zijn vernietigd, dient er juist voor de werkelijke toestand in de hogere sferen van het communisme aan het oog te onttrekken. De vele zuiveringsprocessen, waarvan de inhoud weliswaar volkomen absurd is, maar die op een politieke werkelijkheid berusten, wijzen in een geheel andere richting. Indien men deze processen verklaart uit economische moeilijkheden, uit de noodzaak zondebokken aan te wijzen en uit de behoefte de bevolking te terroriseren, dan werpt men geen licht op de onderlinge strijd der communistische leiders die achter deze processen schuil gaat. Politiek is de strijd van bepaalde groepen van mensen en individuen om concrete doeleinden. Zolang men niet kan vaststellen welke mensen er bij betrokken zijn en wat hun streven is, kan men zich geen enkel inzicht verwerven. Men moet zich eerst de kennis van de concrete politieke ge- schiedenis eigen maken, voordat men aan een sociologische analyse kan beginnen.

Omdat de gebruikelijke democratische informatiebronnen in de communistische

(14)

landen niet aanwezig zijn, moeten we naar andere criteria zoeken, waarmee we iets omtrent de werkelijke toestand te weten kunnen komen. De betrouwbaarheid van deze criteria kunnen we pas aantonen wanneer de communisten om een of andere reden de eerst geheim gehouden feiten openbaar maken. Het is echter belangrijk te weten wat er zich nu in de communistische partijen afspeelt en daarom moeten we de bruikbare criteria die we hebben toepassen.

Twee criteria zijn bijzonder belangrijk. Het eerste is: het communisme is de theorie en de practijk van de absolute wraak. Hoe lang het ook geleden is, dat een communist zich tegen de leiding heeft verzet, het wordt nooit vergeten en nimmer vergeven. Hoewel de communisten trachten zich van hun verleden los te maken - en hoe hoger ze zijn hoe meer ze dat proberen - lukken doet het hun nooit; eenmaal zullen ze voor hun afwijkingen moeten boeten.

Het tweede criterium vloeit voort uit de - om de term van Max Weber te gebruiken - "amtscharismatische" structuur van de communistische organisatie.

De communistische wereld bestaat uit grote organisaties, die - zoals in elke totalitaire staat - in een verbitterde strijd verwikkeld zijn. De hoofden van deze organisaties hebben er een absolute zeggenschap over; Malenkow is het partij- apparaat, de Geheime Politie is Beria. Elke organisatie bestaat weer uit organisaties met chefs van lagere orde, die in een feodale verhouding tot de hoogste chef staan. De abstracte factor, de zuiver bureaucratische organisatie, is in een voor een Europeaan onbegrijpelijke mate verbonden met de persoonlijke factor, de absolute autoriteit van de chef. De chefs van lagere orde hebben steeds een neiging tot zelfstandig handelen, dus tot "sabotage" en "verraad". Het is duidelijk dat in dergelijke organisaties steeds weer zuiveringen moeten plaats vinden.

Niemand kan echter bestaan zonder zich een chef te kiezen, en deze te dienen tot men hem verraadt. Overigens, van dat verraad kunnen slechts weinigen de vruchten plukken, daar zorgt de leer der absolute wraak voor. Want behoudt de chef zijn positie, dan is men verloren, verdwijnt hij inderdaad, dan zal de verrader over enige tijd verweten worden dat hij zijn slachtoffer zo lang heeft gediend.

Hoewel de organisaties en hun respectievelijke chefs voortdurend in een strijd gewikkeld zijn, mogen de gewone communisten de chef, waarmee zij niet ver- bonden zijn, niet aanvallen. Wel kunnen zij, wanneer de sb'ijd een kritiek punt heeft bereikt, duidelijk laten merken welke chef zij als de hunne beschouwen.

Er zijn twee methoden waarmee de communisten hUll trouw jegens een bepaalde chef kunnen bewijzen. In de eerste plaats door hem, of degenen waarmee de chef zich het meest verbonden voelt, vaak te citeren. De vroegere volgelingen van Zjdanow citeerden meestal Lenin, op het ogenblik halen zij de uitspraken van Zjdanow zelf aan.

De tweede methode is het gebruik van bepaalde stereotype uitdrukkingen, die ons in het Westen zeer oninteressant lijken, maar waarvan de stellers weten, dat de kleinste afwijking van deze stereotypen een belangrijke politieke koerswijziging betekent, die duizenden het leven kan kosten. Toen in Juni 1952 de Poolse staats- chef Bierut de formule "het zich richten op de kleine boeren" uitsprak, betekende dat, dat er een strijd over de landbouwpolitiek aan de gang was; de formule werd

N, dc. lal de he de Dl de

Oe

da de zij sta he, lar

vel

19 de ha

wd

ov

vre

toe kra

ges de

? is 1

In de Ru

I l

nie

gen

reg

ech

wo

sclu1

(15)

Franz Borkenau is in Nederland minder bekend dan in de Angelsaksische landen, waar hij, te recht, doorgaat voor een van de beste kenners van het mo- derne communisme. Ook in Duitsland kent men hem min- der, want ofschoon hij in Oostenrijk geb01'en werd, en daar en in Duitsland stu- deerde en promoveerde, is zijn ontwikkeling als zelf- standig denker eigenlijk pas begonnen toen hij in Enge- land ging leoen en schrij- ven.

In Duitsland was hij van 1921-1929 lid geweest van de communistische partij en had hij een boek geschreven over

't

"burgerlijk denken", waaraan hij zelf met weinig vreugde terugdenkt.

Bekend werd hij eerst toen hij voor een Engelse krant Spanje bezocht tijdens

de burgeroorlog en hierover een boek schreef "The Spa- nish Cockpitt", dat nog al- tijd tot de beste boeken over die periode behoort.

In de daarop volgende jaren publiceerde hij in het En- gels, behalve een boekje ooer Pareto, de Italiaanse SOCioloog, een boekje over de ondergang van Oosten- rijk en een Penguin waarin hij het Imperialistische ka-

!'akter van het Hitlerisme aan de Engelsen voorhield.

Doch zijn belangrijkste werk was "The Communist Inter- national" (van 1938), waar- in voor het eerst een criti- sche geschiedenis van de Communistische I nternatio- nale werd gegeven.

Hij

was daarnaast mede- werker aan tal van politieke, SOCiologische en andere tijd- schriften.

Na de oorlog keerde hij

naar Duitsland terug, waar hij thans professor i,s aan een "politische Hochschule".

Onlangs verscheen van zijn hand "Der europäische Kom- nwnismus", een geheel nieu- we geschiedenis, waarin vooral de nadruk wordt ge- legd op de periode van 1934 -1950, terwijl in "The Communist International" de periode van 1917 tot 1934 werd beschreven.

immers door Boecharin en de zijnen gebruikt, en de onjuistheid er van werd zeer vaak door de opperste leiding aan de kaak gesteld. Maar men wist ook dat een be- paalde chef, Malenkow, zich voor deze inbreuk op het traditionele Stalinisme ga- rant stelde.

Men mag deze criteria niet toepassen zonder een grondige kennis van de geschiedenis der communistische partij, van de communistische formules en van de personen die deze formules gebruiken.

Het is volstrekt verkeerd indien men de gebeurtenissen in bepaalde commu- nistische partijen alleen uit de nationale omstandigheden verklaart. Wat er zich in de communistische partijen aan deze zijde van het IJzeren Gordijn en in de satellietlanden afspeelt is een nauwkeurige weergave van de gebeurtenissen in Rusland, waar ten slotte alle draden naar toe lopen.

In principe is de strijd tussen belangrijke personen in de niet-totalitaire landen

niet méér in het duister gehuld, dan die tussen de communistische leiders. De

geheimzinnige taal, vol met stereotypen waarmee de strijd onder het Stalinistische

regiem wordt uitgevochten, maakt de bestudering echter wel moeilijker. Het is

echter niet moeilijk deze taal, die slechts door een tien

duiz~nd

mensen gebruikt

wordt, te leren begrijpen. Men moet er zich echter van bewust zijn, dat de ge-

schriften die niet het stereotype karakter hebben, zuiver propaganda zijn en dus

(16)

geen juist beeld geven van de werkelijke toestanden in de communistische partijen.

Bij de berichtgeving over feiten ligt de zaak veel moeilijker. Aan welke criteria kan men bijv. het bericht over het artsencomplot afmeten? De bovengenoemde criteria zijn zeer zeker van toepassing op de algemene achtergrond, doch geven geen antwoord op de vraag óf er inderdaad een complot geweest is, en zo niet, wat er dan wél gebeurd is. Hier kan men echter wel een ander criterium formuleren, nl. dat alle "complotten", processen e.d. een manier zijn om interne twisten te beslechten. Uiteraard zijn deze ruzies wel op politieke meningsverschillen terug te voeren, maar het is niet alleen in Rusland zo dat dergelijke verschillen allereerst in de strijd om de macht tussen bepaalde instanties kenbaar worden.

Voor de juiste interpretatie van dramatische gebeurtenissen dient de aandacht dus allereerst geconcentreerd te worden op het gebeuren in en om het machts- apparaat, dat wil dus zeggen op zulke belangrijke dingen als de plotselinge verdwijning van Abakoemow, het hoofd van de M.e.B. (de binnenlandse veiligheids-

dienst van de Sowjet-Unie), en de felle aanvallen in de Russische pers tegen de hele Veiligheidsdienst... dus ook tegen het hoofd daarvan, Beria. Zo gezien lijkt het onweerlegbaar dat de "ontdekking" van dit complot leiden moet tot de uitschakeling van Beria en dus een zet betekent in het schaakspel tussen Beria en Malenkow, een voortzetting van de campagne waarin de opheffing van het Politburo - Beria was Malenkows belangrijkste concurrent daarin! - ook reeds een eerste hoogtepunt aangaf. Dat Malenkow de tegenspeler van Beria is kunnen we vrij zeker afleiden uit het onverhulde anti-semitisme van de bekend- making. Anti-semitisme is het merkteken van de groep-Malenkow. Het bewijs van deze stelling evenwel vereist een diepgaande historische partij-analyse.

Wie zich bij deze beschouwingen van de zaak wil afmaken met de mening dat we hier dus eigenlijk "alleen maar" persoonlijke ruzies en tegenstellingen meemaken, zou bedrogen uitkomen. Het is mogelijk dat de opheffing van het Politburo, de achterstelling van de tot nu toe bijna almachtige veiligheidspolitie, het plotseling sterk op de voorgrond treden van het leger en enige andere nog belangrijker gebeurtenissen, waarop ik dadelijk terugkom, voor de oppervlakkige toeschouwer de indruk maken uit persoonlijke tegenstellingen voort te spruiten, en inder- daad zijn ze slechts in verband daarmee te begrijpen, maar zij raken in hun gevolgen de structuur zelve van dit regiem, dat de menselijke eigenschap heeft van niet voor de eeuwigheid gebouwd te zijn.

Via een omweg over de problemen der methodiek zijn wij dus nu weer bij ons kernprobleem beland, bij het complot der artsen, en nu dienen wij dat probleem nader te bezien. Welke betekenis hebben de nieuwste Moskouse arrestaties voor het Russische apparaat?

Allereerst houde men er rekening mee dat het hier niet gaat om personen.

alleen of in een groep. Zoals ook bij andere grote zuiveringsacties heeft men hier met één klap een hele afdeling vernietigd, de "Sanoepr", de medische dienst van het Kremlin. Eén blik toont de belangrijkheid aan van deze afdeling, door welke de hoogste burgerlijke en militaire functionarissen allen behandeld worden. Toen Stalin tot alleenheerser opgeklommen was, verbood hij deze groep van hoge functionarissen om zich ergens anders te laten behandelen. Deze afdeling waali

d to

d lij p D G S W va

e ca:

vo on M ei

on

ve

ge

(17)

dus over gezondheid en leven van de leiders der Sowjet-Unie ... en niet altijd tot hun voordeel, gelijk wij zullen zien. Al Stalins lijfartsen behoren tot de Sanoepr:

de hoofdbeschuldigde, prof. Jegerow, is chef van de Sanoepr en tevens eerste lijfarts van Stalin. Overigens is hij geen Jood, evenmin als de tweede beschuldigde, prof. Vinogradow. Onder Stalins lijfartsen schijnt maar één Jood te zijn: prof. Vovli.

De groep waarom het nu gaat wordt vermoedelijk gevormd door deze drie, met Grinstein en de in het Tass-bericht niet genoemde professoren Majorow en Speranski (die eveneens Stalin en andere hoge functionarissen behandeld hebben).

Waarschijnlijk is de lange lijst van Joodse doktoren alleen maar om der wille van de anti-semietische "verfraaiing" aan dit aantal toegevoegd.

Nu zou de veronderstelling dat Stalin zijn eigen lijfartsen, die op één na niet eens Joods zijn, rustig opgeofferd zou hebben ten behoeve van een anti-semietische campagne, natuurlijk te bespottelijk zijn. Evenmin zou hij bezwaarlijk bijna zijn volledige staf van verzorgers zijner gezondheid aan het mes kunnen rijgen alleen om Malenkow in diens veldtocht tegen Beria van munitie te voorzien; zo hij Malenkow steunen wilde kon hij dat gemakkelijk doen langs wegen waarbij zijn eigen persoon buiten schot bleef. Evenzo is het een volslagen raadsel waarom de doktoren tegen het leven van de drie hoogste aanvoerders der Russische strijd- krachten (Wassilewski, Konjew en Sjtemenko) zouden hebben geconspireerd. Indien een dergelijk complot inderdaad bestaan heeft, dan kunnen zij dit niet op eigen verantwoordelijkheid gedaan hebben, doch op rechtstreeks bevel van Stalin.

Als men al deze vermoedens even opzij schuift lijkt een aanslag op Stalin zelf het meest waarschijnlijk, maar ook deze hypothese houdt geen stand. Er zijn wel meer aanslagen voorbereid - men denke maar aan het geval-Jagoda - , en even vóór Jagoda bestond in zekere mate een plan tot een aanslag van Rjoetin, maar de veronderstelling dat Stalins complete medische staf tegen hem zou samenzweren is, gezien de bewakingsmethoden van Sowjet-Rusland, volslagen onaanneembaar. Te meer waar de Sanoepr ten enenmale afgesloten is voor invloeden van buitenaf en voor enige georganiseerde aandrang. De afdeling staat rechtstreeks onder Stalin. En toch... een korreltje waarheid moet verborgen zijn in dit vermoeden omtrent een aanslag tegen Stalin. Ergens moeten zijn leven en gezondheid betrokken zijn bij zijn medische staf... maar waar en hoe?

Ik zou willen voorstellen om de enige feiten waarvan we zeker zijn, n1. de namen van de gearresteerden en hun maatschappelijke positie, met uitschakeling van elke propagandistische aankleding voor zich zelf te laten spreken, en dan verkrijgen we een uiterst eenvoudig maar ontstellend en sensationeel resultaat: men heeft Stalin beroofd van zijn medische bescherming. Kan het zijn dat hij dit gewild heeft en daarin heeft toegestemd?

Om de betekenis van deze gebeurtenis te begrijpen dient men zich vrij te maken van de vergissing, als zouden de aanklachten bij dit schijnproces niets dan leugen en onzin inhouden. De aanklachten berusten op feiten, zij het dan ook op zeer verwrongen feiten. Het ware een vergissing, de nieuwste Russische bekend- makingen over medische moorden in het Kremlin voor onzin te houden. Het is

waar: Trotsky's bewering, als zou Stalin gepoogd hebben Lenin te vermoorden,

moet met het nodige voorbehoud gehanteerd worden. Trotsl]' heeft niet méér

(18)

_ J }

kunnen bewijzen dan dat Stalin gespeeld heeft met de gedachte, Lenin vergif in te geven, en vermoedelijk is het wel bij de gedachte gebleven. Echter werd reeds in het daaropvolgende jaar Trotsky's opvolger als opperbevelhebber, Froenze, ver- moord op dezelfde wijze als Zjdanow en Sjtsjerbakow volgens de officiële mede- delingen vermoord werden, nl. door een ondoelmatige hartoperatie. Boris Pilnjak, de grote romancier van het Sowjet-regime, wijdde destijds aan die geschiedenis een vertelling, "De dood van de Commandant", die hem later het leven kostte.

De waarheid van zijn beweringen intussen is nooit ernstig bestreden. Later stierf Ordsjonikidse op merkwaardige wijze toen hij juist in een conflict met Stalin gewikkeld was. Sjtsjerbakow was de man die tijdens de oorlog de geestelijke grondslag van het leger van communisme tot Russisch nationalisme omschakelde.

en het is dan ook opmerkelijk dat hij drie dagen na afloop van de oorlog, op 11 Mei 1945, plotseling stierf, waarna zijn opvolger Boelganin Sjtsjerbakows ver- anderingen prompt ongedaan maakte. Zjdanow (en Dimitrow) waren nauwe politieke vrienden van Tito, en het is dan ook geen wonder dat Zjdanow enkele weken na Tito's muiterij onverwacht overleed, en dat Dimitrow enige maandcn later niet meer terugkeerde van een "gezondheidskuur" in Rusland. Kortom: de Sanoepr, die uit prima artsen bestaat, houdt de Sowjet-leiders in het leven of doet hen sterven, al naar Stalins bevel. Sinds het eind van de grote zuivering van 1936/ 38 zijn ongewenste figuren onder de hoge functionarissen op deze wijze van het toneel verdwenen.

En nu is dit apparaat dus vernietigd. En, om in de hoge Sowjetkringen geen enkel misverstand te laten bestaan over de betekenis van dit gebeuren, zijn meteen maar die oude moorden openbaar gemaakt waarvan de hele politiek actieve groep wel wist of vermoedde, dat ze op Stalins bevel geschied waren. Stalins leven is nu in handen van vreemden. Dit betekent niet dat hij nu zeer binnenkort opgeruimd zal worden: de plaats van zijn opvolger is nog te onzeker dan dat hij zich een dergelijke daad, die moeilijk te verheimelijken valt, reeds zou kunnen ver- oorloven. Wél betekent dit echter dat Stalin, uitgeleverd aan een terreur die niet meer door hemzelf beheerst wordt, opgehouden heeft de machtigste man in de staat te zijn. De strijd om de opvolging is in een "concreet", een "practisch"

stadium gekomen.

Men mag intussen niet tevreden zijn met dit sensationele resultaat van juist de nuchterste en zoveel mogelijk door de feiten bepaalde zienswijze. Wil men de politieke achtergronden begrijpen van dit gebeuren van wereldbelang, van Stalins val, dan moeten juist op deze plaats de bovenuitgewerkte criteria weer op het tapijt gebracht worden.

Er kan geen twijfel aan bestaan dat de aanstichter van deze staatsgreep - want een staatsgreep is dit - Malenkow is. Dat wordt bewezen uit de ver- strengeling van de hele complot-geschiedenis met de aanval op Beria, en in geringer mate ook door de anti-semietische formulering van de officiële verklaring voor de "coup" tegen de doktoren. Volmaakt onduidelijk is nog hoe hij bij het volvoeren van dit stuk tewerk gegaan is. Het vermoeden is niet onwaarschijnlijk dat Malenkow - evenals Gottwald op het beslissende ogenblik in de strijd tegen Slansky gedaan schijnt te hebben - eenvoudig eigenmachtig gehandeld heeft en

v

(19)

Stalin op het communistische partijcongres te Moskou in October 1952. Achter de tafel u.l.n.".: Kaganowitsj, Malenkow, Beria, Boelganin, Chroetsjew, Woros;ilow, Molotow;

al deze figuren

is

in het nieuwe bestel een voorname rol toebedeeld.

met geweld arrestaties heeft verricht die daarna niet meer ongedaan gemaakt konden worden. Maar dit is slechts een speculel'en met vermoedens, dat natuurlijk van de logisch bereikbare conclusies gescheiden moet blijven.

Het werkelijke probleem intussen is gelegen in de vraag waarom Malenkow, naar alle schijn toch de overwinnaar op de 19de partijdag en de aangewezen opvolger van Stalin, een dergelijke staatsgreep nodig achtte. En daarop is maar één antwoord: omdat hij helemaal niet onbetwist de overwinnaar was en omdat zijn eigen positie gevaar liep. En om dit aan te tonen moeten wij een heel eind teruggaan.

De strijd ging aanvankelijk tussen Malenkow en Zjdanow. Beiden kwamen ongeveer gelijktijdig omhoog, reeds voor de oorlog, maar aanvarIkelijk had Zjdanow een aanmerkelijke voorsprong op Malenkow. Zijn naam was het die in 1943 stond onder het besluit tot opheffing der Komintern, niet die van Malenkow.

Omstreeks het midden van 1944 ondervond Zjdanow echter een terugslag. Hij'

verdween uit het Politburo en was een tijdlang in de ondergeschikte functie van

(20)

commissaris voor de herstelbetalingen werkzaam in Finland. Dat was Malenkows kans. Hij werd eerste secretaris van de partij. In 1945 kwam Zjdanow terug uit de ongenade, in 1946 moest Malenkow wijken uit het partij secretariaat, Zjdanow was het die in 1947 de Kominform grondvestte. Hij verplaatste de zetel daarvan, buiten het bereik van alle Russische machtsapparaten, naar Belgrado, onder de hoede van zijn vriend Tito. Dit leidde tot zijn val, zodat Malenkow zijn oude plaats weer kon innemen.

De persoonlijke strijd tussen deze twee werd begeleid door onmiskenbare politieke tegenstellingen. Zjdanow predikte de noodzaak van een derde wereld- oorlog op korte termijn, zoals duidelijk blijkt uit het boek van zijn vriend Woenesenski, dat een bewijs tracht te geven voor de grotere militaire kracht van de Sowjet-Unie, (een boek overigens dat de Prawda voor enkele weken weer eens scherp becritiseerd heeft). Zjdanow is in belangrijke mate de aan- stichter geweest van de koude oorlog, de man die de campagne tegen alles wat

westers en/ of Amerikaans is, begonnen heeft. Maar hij zou deze afwijkingen ' nooit voor "internationalisme" uitgekreten hebben, wat Malenkow kort daarop wel deed.

(Later veranderde Malenkow deze uitdrukking, het werd "cosmopolitisme", en in deze vorm tot middelpunt van een antisemietische campagne). Zjdanow was in zekere zin zelf een internationalist: hij streefde er naar dat het internationale communisme niet uitsluitend door Russische leiders aangevoerd zou worden, maar wel alleszins gecentraliseerd zou worden, waarbij dan de jonge generatie van partisanenleiders van het slag Tito een belangrijke rol zou moeten spelen.

Malenkow bestreed allereerst - en kennelijk met de stille goedkeW"ing van Stalin - Zjdanow oorlogspolitiek. Ook was hij een tegenstander van een recht- streekse politieke aanval tegen het gehele Westen. Op de 19de partijdag toonde hij zich - en toen niet voor het eerst - een voorstander van het "divide et impera" (verdeel en heers). Jaren voordien reeds voerden zijn niet-Russische bondgenoten - Togliatti in Italië, de groep van Duclos in Frankrijk, de groep van Gottwald in Praag en de groep van Dange in India - een systematische (maar voorzichtige) campagne voor een "bredere basis"-politiek, voor een blok van alle anti-Amerikaanse krachten, inclusief diegenen die ook tegenover Rusland sceptisch stonden. Zodoende stond Malenkow ook tegenover de satellietstaten een andere politiek voor: een voorzichtiger optreden tegen de boeren, in zekere mate het ontzien van nationale symbolen, een minder directe commandovoering door de Russische instanties dan bijv. het optreden dat de afval van Tito mede veroorzaken zou, het achterwege laten van pogingen om het groot-Russische nationalisme naar de satellietstaten over te planten, een neo-nazisme, waarm het anti-semitisme fungeren zou als bindmiddel tussen heersers en beheersten.

Wat zijn vijanden betreft: die vatte Malenkow, als gezegd, samen onder het begrip "cosmopolieten".

Voor een goed begrip van de huidige toestand is het beslissend dat de afval van Tito en de dood van Zjdanow aan de verwezenlijking van de bovengenoemde opvattingen vooreerst een spaak in het wiel staken.

Het is waar, enige onbedwingbare Titoïsten als Dimitmw en generaal Markow moesten er aan geloven, maar in hoofdzaak leidde de ontwikkeling er toe dat bij

z 1

n

Cl

1

S

B

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bovenstaande tabel (Tabel 20) laat zien hoe de transitielast (lees: het verlies aan pensioenresultaat voor huidige generaties) kan worden verlaagd door het heffen van de

M e t behoud van de opzet der eenvoudige com pagnonsverzekering w o rd t niet een verzekering van één overlevingskapitaal aangegaan, zij het dan dat daarvoor tw ee

36 kan alleen terzake van toegekende afkoopsomm en, schadeloosstellingen of tegem oetkom ingen w orden belast, terw ijl er even­ min sprake is van een in de zin

De Sovjet-autoriteiten stimuleerden dit door gebruik te maken van het gevoel onder de linkse intellectuelen dat er voor twijfel en kritiek plaats noch aanleiding was: de

directe belastingen 51 ambtenarensalarissen 39 indirecte belastingen 63 materiële overheidsconsumptie 28 niet-belastingontvangsten 22 overheidsinvesteringen 15 begrotingstekort

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Parameters assessed included age, gender, age of diagnosis, duration of illness, family history, identifiable triggers, average duration of attack, number of attacks per year and