• No results found

POSTKOLONIALE VADERS IN DE ROMANS VAN DE TWEEDE GENERATIE INDISCHE SCHRIJVERS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "POSTKOLONIALE VADERS IN DE ROMANS VAN DE TWEEDE GENERATIE INDISCHE SCHRIJVERS"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

POSTKOLONIALE VADERS IN DE ROMANS VAN DE TWEEDE GENERATIE INDISCHE SCHRIJVERS

MA SCRIPTIE DUTCH STUDIES/NEDERLANDKUNDE

Katarzyna Kroczek

studentnummer: S0331864

e-mail: kasia@postdigital.nl

begeleider: Olf Praamstra

inleverdatum: februari 2009

aantal studiepunten: 20

(2)

INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING...

1.1. POSTKOLONIALISME...

1.2. POSTKOLONIALE LITERATUUR ...

1.3. POSTKOLONIALE KENMERKEN ...

HYBRIDITEIT/IDENTITEIT...

STEREOTYPEN...

HERSCHRIJVING VAN DE GESCHIEDENIS...

TAAL...

REIS...

1.4. TWEEDE GENERATIE INDISCHE SCHRIJVERS...

2. ADRIAAN VAN DIS

2.1. OVER DE AUTEUR...

2.2. VADER(S)...

2.3. HYBRIDITEIT...

2.4. HERSCHRIJVEN VAN DE GESCHIEDENIS...

2.5. STEREOTYPEN...

2.6. TAAL...

3. MARION BLOEM

3.1. OVER DE AUTEUR...

3.2. VADER(S)...

3.3. HYBRIDITEIT...

3.4. STEREOTYPEN...

3.5. TAAL...

4. JILL STOLK

4.1. OVER DE AUTEUR...

4.2. VADER(S)...

4.3. HYBRIDITEIT...

4.4. STEREOTYPEN...

4 6 9 10 11 12 14 15 19 20

21 22 26 31 32 36

38 40 42 44 47

49 50 52 55

(3)

4.5. TAAL...

5. CONCLUSIE...

6. BIBLIOGRAFIE...

57

58 63

(4)

POSTKOLONIALE VADERS IN DE ROMANS VAN DE TWEEDE GENERATIE INDISCHE SCHRIJVERS

1. INLEIDING

De vaderfiguur blijft in de literatuur vanaf het begin één van de belangrijkste onderwerpen: God de Vader, Oedipus, Dedalus, Priamus, de aartsvader Abraham, de vader van de verloren zoon en de vader van Hamlet zijn de bekendste voorbeelden uit de klassieke werken. Ook in de moderne Nederlandse literatuur kunnen we veel vaders vinden die een grote rol spelen in het verhaal:

strenge gereformeerde vaders in de romans van Jan Wolkers of Maarten ’t Hart, Onno Quist in De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch of Armin Minderhout in De passievrucht van Karel Glastra van Loon. De vader, niet alleen in patriarchale tijden en culturen, is één van de bekendste literaire motieven. Zijn invloed op kinderen, zijn karakter, ambities en gedrag worden beschouwd als cruciaal in het proces van opvoeding.

Het is interessant dat ook in de literatuur van de zogenaamde tweede generatie Indische schrijvers (kinderen van immigranten uit Nederlands-Indië, o.a. Jill Stolk, Adriaan van Dis, Alfred Birney, Frans Lopulalan) de vaders centraal staan. We kunnen veel vaderpersonages in deze boeken vinden die niet alleen vergelijkbare ervaringen hebben, maar ook soortgelijke karakters en een overeenkomstige invloed op de kinderen. De vaders in de romans van de tweede generatie Indische schrijvers zijn opvallend vaak dominant en streng en ze voeden hun kinderen met harde hand op. De patriarchale sfeer in deze gezinnen is hoogstwaarschijnlijk het gevolg van de oosterse cultuur waarin de immigranten zelf opgevoed zijn, een cultuur waarin de vader werkt en de moeder thuisblijft, waarin de vader alles bepaalt en de moeder in zijn schaduw staat. Er is echter nog iets wat deze vaders gemeen hebben, namelijk hun oorlogservaringen en repatriatie naar Nederland. Trauma’s die door de oorlog en de (vaak ongewenste) emigratie ontstaan zijn, hebben de karakters van de vaders beïnvloed.

Omdat de vaderfiguren in de romans van de tweede generatie Indische schrijvers zo op elkaar lijken, vraag ik me af of deze gelijksoortige personages alleen het echte lot van de migranten weerspiegelen of ook een (bewuste) literaire creatie zijn binnen een bepaalde literaire stroming. In de romans van Bloem, Stolk, Van Dis en de anderen vinden we veel clichés die niet alleen de vaders betreffen, maar ook de andere personages (Indisch meisje, Japanners etc.), wat

(5)

leidt tot de hypothese dat het geen (pure) autobiografieën zijn, maar een soort literaire representatie: “Het maakt duidelijk dat we niet te maken hebben met een weergave van de werkelijkheid maar met een zinnebeeldige voorstelling, een rollenspel, waarvan de regels instinctief worden aangevoeld.”1 Wat opvalt (en de logische consequentie is van de clichématige manier van denken) is de zwart-wit wereld. In de sociologische studie Indische Nederlanders.

Een onderzoek naar beeldvorming komen de auteurs Annemarie Cottaar en Wim Willems tot de conclusie dat men in de Indische literatuur “veelvuldig racistische mythen en ongefundeerde theorieën over bloed en volksaard”2 hanteert. Natuurlijk spreken ze vooral over de zogenaamde koloniale literatuur (van de periode vóór 1949), maar we kunnen dat perspectief ook in latere Indische boeken vinden: bijna geen enkel personage verschijnt ten tonele zonder nadrukkelijke vermelding van de huidskleur. Personages dus - als clichés - hebben niet veel te doen met mensen van vlees en bloed. Het zijn modelmatige typen.

Mijn vraag is in hoeverre dat beeld van de vader postkoloniaal is. In deze scriptie probeer ik aan te tonen dat de vaders in de romans van de tweede generatie Indische schrijvers op een bepaalde manier worden uitgebeeld. Dat is van belang omdat de receptiegeschiedenis van deze boeken laat zien dat ze meestal biografisch worden benaderd, als een historische bron van informatie over de repatrianten uit Indonesië, hoewel de auteurs zelf deze interpretatie vaak negeren. In dit stuk probeer ik deze boeken vanuit een andere invalshoek te benaderen - als postkoloniale romans die nieuwe representaties creëert.

Mijn onderzoek betreft drie schrijvers: Marion Bloem, Jill Stolk en Adriaan van Dis. Ik analyseer de manier waarop de vaderfiguur in hun boeken wordt gerepresenteerd. Ik concentreer me vooral op één kenmerk dat in het debat over de postkoloniale literatuur centraal staat, namelijk hybriditeit (identiteitskwestie).

Dit stuk begint echter met de onvermijdelijke inleiding waarin de postkoloniale terminologie wordt geïntroduceerd. Postkolonialisme wekt, als geen andere stroming, veel emoties op, wordt op verschillende manieren benaderd en begrepen door de

literatuurwetenschappers. Ik probeer dus eerst de bekende postkoloniale termen kort te bespreken.

Vervolgens richt ik mijn aandacht op de tweede generatie Indische schrijvers.

1 R. Kousbroek, Het Oost-Indische kampsyndroom, p. 423.

2 A. Cottaar, W. Willems, Indische Nederlanders. Een onderzoek naar beeldvorming, p. 100.

(6)

1.1. POSTKOLONIALISME

Het postkolonialisme is een stroming in de literatuur en sociologie die ageert tegen het westerse kolonialisme en de overblijfselen daarvan na de dekolonisatie. Een belangrijk middel hierbij is de deconstructie van koloniale discoursen en met name de identificatie van en kritiek op koloniale begrippen als ‘westers’ vs. ‘oosters’ etc. en de vervanging daarvan door een systeem van verschil en pluraliteit. Hierin is het sterk verwant aan het poststructuralisme en postmodernisme. In de literatuur uit het postkolonialisme zich door het ‘terugschrijven’ naar de koloniale overheersers:

het schrijven van een eigen literatuur en geschiedenis, maar wel in de taal van de kolonisator.

Belangrijke postkoloniale denkers zijn Homi Bhabha, Frantz Fanon, Edward Said en Gayatri Spivak.

In 1959 werd het woord ‘postkoloniaal’ voor de eerste keer gebruikt. ‘Postkoloniaal’

betekende toen ‘na de dekolonisatie’ en suggereerde dat postkolonialisme afhankelijk is van bepaalde politieke processen (onafhankelijkheidstrijd van de koloniën). Daarna is de betekenisomvang van de term enorm uitgebreid tot “all the culture affected by the imperial process from the moment of colonization to the present day”3 In deze benadering is bijna de hele wereld ‘postkoloniaal’, na de periode van het kolonialisme (toen 85% van de aarde onder

Europese controle was) en het communisme (toen de voormalige Sovjet-Unie een groot deel van Europa onder zijn invloed had), en betekent het zelfs “turning back the clocks and unrolling the maps of ‘post-colonialism’ to 1492 and earlier [bijvoorbeeld de Griekse en Romeinse tijden- K.K.]”4 Tussen die twee extreme benaderingen - de ene die de tijdcesuur gebruikt (vaak ook de

‘temporal aftermath’ genoemd) en de andere die eigenlijk geen tijdbeperkingen kent (bekend onder de naam ‘critical aftermath’) - vinden we de algemene overtuiging dat ‘postkoloniaal’ alles betekent wat kritisch staat tegenover het kolonialisme/imperialisme. In deze zin is het begrip

‘postkolonialisme’ wel omvangrijk maar niet te breed: “Although there is considerable debate over the precise parameters of the field and the definition of the term ‘postcolonial’, in a very general sense, it is the study of the interactions between European nations and the societies they colonized in the modern period”5 en “the contestation of colonial domination and the legacies of colonialism.”6

Eén van de belangrijkste werken op het gebied van postkolonialisme is Edward Saids

3 B. Ashcroft, G. Griffiths, The Empire Writes Back, p. 2.

4 P. Williams, L. Chrisman [Red.], Colonial Discourse and Post-Colonial theory. A reader, p. 294.

5 http://www.english.emory.edu/Bahri/Intro.html [19.06.2008]

6 A. Loomba, Colonialism, postcolonialism. p. 16.

(7)

Orientalism uit 1978. Edward W. Said - geboren in 1935 in Palestina, getogen in Egypte, afgestudeerd in Princeton en Harvard en tot zijn dood in 2003 werkzaam als Professor in de Engelse literatuur aan de Columbia University - legt in zijn werk vooral de nadruk op de verschillen tussen het oosten en het westen. Volgens hem is het westen de norm waarmee de anderen worden gedefinieerd. Het oosten wordt dus gedefinieerd naar westerse maatstaven. De manier waarop wij naar het oosten kijken zegt meer over onszelf dan over het oosten. In Orientalism onderzoekt Said de complexe interacties van macht, kennis en representaties:

“The Orient was almost a European invention, and had been since antiquity a place of romance, exotic beings, haunting memories and landscapes, remarkable experiences…

The Orient is not only adjacent to Europe; it is also the place of Europe’s greatest and richest and oldest colonies, the source of its civilizations and languages, its cultural contestant, and one of its deepest and most recurring images of the Other. In addition, the Orient has helped to define Europe (or the West) as its contrasting image, idea,

personality, experience. Yet none of this Orient is merely imaginative. The Orient is an integral part of European material civilization and culture.”7

Said legt de nadruk op het feit dat het oosten naar westerse maatstaven wordt gerepresenteerd.

Het oosten wordt bijvoorbeeld gezien als exotisch, corrupt en mysterieus, maar deze oordelen zijn geveld vanuit de westerse cultuur, die zichzelf als beschaafder en ethischer ziet dan het oosten. In plaats van dat deze (voor)oordelen en beschrijvingen het werkelijke leven in het oosten weergeven, zeggen zulke representaties meer over het leven, de cultuur, de angsten en de verlangens van het westen. Said beschrijft het als volgt: “Orientalism…

has less to do with the Orient than it does with ‘our’ world.”8

Homi K. Bhabha - geboren in 1949 in India, afgestudeerd in Oxford en werkzaam aan de Universiteit van Chicago als Professor in de Engelse literatuur en Culturele Studies

- richt zich in zijn werken vooral op de plaats die de gekoloniseerde mensen in het heden (in discussies rond het kolonialisme) innemen. Ook hebben de tegenstrijdigheden die de koloniale machten instabiel maken een belangrijke plaats in zijn werk. Hij onderzoekt daarom de

tegenstrijdigheden tussen Oost en West, tussen ‘zelf’ en ‘ander’ en heeft onder andere duidelijk

7 geciteerd naar A. Blunt, J. Wills: Dissident Geographies: An introduction to radical ideas and practice, p.184.

8 geciteerd naar A. Blunt, J. Wills: Dissident Geographies: An introduction to radical ideas and practice, p.184.

(8)

gemaakt “the complex mix of attraction and repulsion that characterizes the relationship between colonizer and colonized.”9 In dit verband gebruikt hij de term ‘ambivalence’. Bhabha beweert dat gekoloniseerde mensen niet positief maar ook niet negatief ten opzichte van de koloniserende macht staan, maar beiden bestaan in een soort ‘co-existence’. Hierdoor wordt volgens Bhabha ook de macht van het koloniserende land aangetast. Het uiteindelijke resultaat hiervan is de ondergang van de koloniale macht. De term ‘mimicry’ is ook door Bhabha geïntroduceerd.

Letterlijk betekent ‘mimicry’ ‘nabootsing’. In deze context betekent het de manier waarop gekoloniseerde mensen de gewoontes, levensstijlen en waarden van de koloniale landen

adopteren. Dit is nooit een exacte nabootsing, het wordt vaak gezien als een parodie (of ‘blurred copy’10) op de gewoontes, levensstijlen en waarden van de oude verdrukker: “The copying of the colonizing culture, behavior, manners and values by the colonized contains both mockery and a certain menace.”11 Het effect van mimicry is ook duidelijk te zien in het volgende citaat:

“The mimic man, insofar as he is not entirely like the colonizer, white but not quite, constitutes only a partial representation of him: far from being reassured, the colonizer sees a grotesquely displaced image of himself. Thus the familiar, transported to distant parts, becomes uncannily transformed, the imitation subverts the identity of that which is being represented, and the relation of power, if not altogether reversed, certainly begins to vacillate.”12

Hoewel ‘postkolonialisme’ een veelomvattende term is, bloeit het onderzoek op het gebied van de zogenaamde Postcolonial Studies juist omdat de kritiek bijna alle benaderingen en contexten accepteert. De volgende vragen vormen de major issues van het postkolonialisme, zowel voor de sociologie als de literatuurwetenschappen: hoe heeft het kolonialisme de (ex-)gekoloniseerden en de (ex-)kolonisators beïnvloed? Wat voor mechanismen gebruikten de onderdrukkers om zo’n grote hoeveelheid niet-Westerse gebieden te controleren? Welke sporen hebben het koloniale onderwijs, de wetenschap en de technologieën achtergelaten in de postcolonial societies? Hoe beïnvloedt deze erfenis de betrokken maatschappijen? Welke vormen heeft het verzet tegen de

9 geciteerd naar A. Blunt, J. Wills: Dissident Geographies: An introduction to radical ideas and practice, p.187.

10 B. Ashcroft, G. Griffith, H. Tiffin, Post-colonial Studies. The Key Concepts, p. 125.

11 B. Ashcroft, G. Griffith, H. Tiffin, Post-colonial Studies. The Key Concepts, p. 125.

12 geciteerd naar A. Blunt, J. Wills: Dissident Geographies: An introduction to radical ideas and practice, p.188.

(9)

onderdrukkers gehad? Hoe groot is de invloed van het koloniale onderwijs op de identiteit van de (ex-) gekoloniseerden? Heeft de dekolonisatie alleen maar positieve aspecten? Hoe wordt de term

‘hybriditeit’ gebruikt? Hebben andere vormen van imperialisme het kolonialisme vervangen en hoe? Naast deze vragen zijn er nog een paar die met name voor de literatuurwetenschap interessant zijn: welke taal zal de schrijver gebruiken: de taal van de kolonisator of zijn eigen native language? Welke schrijvers horen tot de postkoloniale kanon? Blijven de boeken ook in vertalingen postkoloniaal? Waarom is de roman zo dominant geworden in de postkoloniale literatuur ten koste van de andere genres?

1.2. POSTKOLONIALE LITERATUUR

In de literatuurwetenschap werkt men vaak met de tegenstelling ‘koloniale’ tegenover

‘postkoloniale’ literatuur, maar het begrip ‘postkoloniale literatuur’ heeft, evenals de term

‘postkolonialisme’, geen vaste inhoud. Twee van de hierboven al genoemde interpretaties van het prefix ‘post-’ zijn ook hier van toepassing. De eerste betekent: na de formele onafhankelijkheid.

Dit gebruik is op zichzelf wel duidelijk, maar dringt ten onrechte het idee op dat een staatkundige verandering automatisch een literaire volta betekent. Politieke onafhankelijkheid is echter vaak betrekkelijk. De economische machtsuitoefening en de culturele invloed blijven na de onafhankelijkheid vaak bestaan.

In de tweede uitleg krijgt de tegenstelling een heel andere inhoud. Koloniale literatuur is dan: literatuur die propaganda voor het kolonialisme inhoudt. De postkoloniale literatuur biedt daarentegen het omgekeerde: kritiek op het kolonialistische streven. Postkoloniale schrijvers, critici en theoretici zetten zich af tegen kolonialistisch geachte voorgangers. Theo D’haen maakt in Europa buitengaats dat verschil nog duidelijker:

“Koloniale literatuur is in eerste instantie geschreven door schrijvers van het koloniale

moederland, in de taal van dat moederland. Ze kijkt naar de kolonie met een Europese blik: vanuit het koloniale machtscentrum naar de gekoloniseerde periferie. Koloniale literatuur kan ontstaan in de koloniale tijd, maar kan ook nog bloeien ná de onafhankelijkheid van een kolonie. In het laatste geval krijgt ze vaak een nostalgisch trekje, met een hoog ‘tempoe doeloe’13-gehalte. [...]

‘Postkoloniale literatuur’ dateert overwegend, hoewel niet noodzakelijk, van ná de

onafhankelijkheid van een kolonie en is geschreven door (ex-)gekoloniseerden, in de taal van de

13 Historisch gezien het tijdperk van Indonesië tussen 1870 en het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914, maar overdrachtelijk betekent ‘tempo doeloe’ de goede oude tijd.

(10)

(ex-)kolonisator. Ze kijkt vanuit de (ex-) koloniale periferie naar het vroegere - en vaak de facto ook nog huidige - machtscentrum, en naar de eigen omgeving. Ze is zich daarbij scherp bewust van haar tweeslachtige relatie tot de cultuur en literatuur van het moederland: enerzijds zet ze zich ertegen af, anderzijds is ze er onlosmakelijk mee verbonden qua taal en traditie. Veel postkoloniale schrijvers wonen en werken in het vroegere moederland, en hun werken verschijnen daar ook. Wat dat laatste betreft weerspiegelt de postkoloniale literatuur een neo- koloniale realiteit die zich ook doet gevoelen op het politieke en economische vlak. Het ongemak waartoe dit op het culturele vlak aanleiding geeft uit zich precies in de ‘postkoloniale’ opstelling van de post-koloniale literatuur: in haar kritische reflectie op kolonialisme, imperialisme, en de nasleep ervan. Postkoloniale literatuur heeft vaak expliciet de bedoeling een eigen nationaal identiteitsgevoel te bevorderen, of te scheppen, bij de ex-gekoloniseerden.”14

1.3. POSTKOLONIALE KENMERKEN

Er zijn bepaalde elementen die in alle postkoloniale romans voorkomen. Deze elementen betreffen zowel de inhoud als vorm van het boek, zowel de personages als de taal en

vertelstrategie. In de literatuurwetenschap onderscheidt men de volgende universele kenmerken van postkoloniale boeken: hybriditeit (identiteitsprobleem), representatie (stereotypen),

terugschrijven (het verwerken van koloniale literatuur of het verwijzen daarnaar), herschrijven van de geschiedenis, specifieke taal en stijl, mythologiseren van het verleden/ het land van herkomst, reismotief en de mozaïekachtige manier van schrijven die zowel de vertelmethode (de herinneringen of de gebeurtenissen zijn zeer fragmentarisch, het is dus vaak geen chronologisch verhaal, maar een associatief geheel) betreft als de personages (die als hybriden ook geen mentale eenheid vormen). In dit stuk concentreer ik me op twee kenmerken die ik in de romans van de tweede generatie Indische schrijvers belangrijk vind voor de analyse van de vaderpersonages:

hybriditeit en representatie. Daarnaast worden ook herschrijven van de geschiedenis, taal en reismotief besproken, maar veel korter.

14 T. D’haen, Europa buitengaats, p. 12.

(11)

HYBRYDITEIT / IDENTITEIT

De term ‘hybride’ komt van het Latijnse ‘hybrida’ en betekent het resultaat van seksuele voortplanting van twee verschillende planten of dieren.15 Tijdens de negentiende eeuw kreeg de term een negatieve connotatie door de toen heersende imperialistische theorieën over ras en cultuur. In recente tijden heeft de term een positieve connotatie gekregen door het werk van o.a.

Homi Bhabha. Monika Fludernik – professor in de Engelse literatuur in Freiburg - heeft gezegd dat “hybridity comes to function as a key concept of cultural diversity in which racist ‘impurity’

has been reinscribed as subversive multiplicity and as progressive (but not unidirectional) agency.”16 Tegenwoordig is hybriditeit meer een kwestie van ‘en-en’ dan ‘of-of’. Toch kan hybriditeit in beide vormen verschijnen en zowel positief als negatief zijn. Binnen het postkoloniale kader is hybriditeit vaak een vermenging van twee culturen en/of bloed: die van de voormalige kolonisator en die van de ex-gekoloniseerde. Figuurlijk betekent de term ook een soort mentale erfenis na de dekolonisatie (zoals Paula Gomes het ooit formuleerde: ik heb zowel het bloed van de onderdrukker als van de onderdrukte in mij) die de hele wereld betreft. Edward Said ziet hybriditeit als een integraal deel van onze moderne cultuur: “Partly because of the empire, all cultures are involved in one another; none is single and pure, all are hybrid, heterogeneous, extraordinarily differentiated, and unmonolithic.”17 Dit is in sommige opzichten positief, omdat men van elementen van verschillende culturen kan profiteren, maar aan de andere kant is dit negatief, omdat men gevangen zit tussen twee (of meer) culturen en nergens thuis hoort.

Identiteit en hybriditeit zijn aspecten die nauw met elkaar verbonden zijn; de migranten moeten in een hybride situatie één identiteit vormen, terwijl ze het gevoel hebben uit twee werelden te komen. Ook worden er elementen van de gekoloniseerde overgenomen door de dominante culturen, maar in veel mindere mate dan andersom. Homi Bhabha probeert deze

‘hybridity’ in ruimtelijk termen te vangen - hij plaatst hybriditeit in een “third space of enunciation” apart van de ‘zelf’ en de ‘ander’, een soort contact zone produced by colonization.”18

Hybriditeit is dus één van de belangrijkste kenmerken van migranten (of iedereen als we aannemen dat de hele wereld postkoloniaal is), dus ook van de migrantenliteratuur (of de moderne literatuur in het algemeen), die op verschillende niveaus terugkeert: in de constructie

15 http://nl.wikipedia.org/wiki/Hybride_%28biologie%29 [19.06.2008]

16 M.Fludernik, Hybridity and postcolonialism : twentieth-century Indian literature, p. 21.

17 E. Said, Culture and imperialism, p. XXIX.

18 B. Ashcroft, G. Griffith, H. Tiffin, Post-colonial Studies. The Key Concepts, p. 108.

(12)

van personages, taalgebruik en vertelmethode: “If the postcolonial text generally is, to borrow from Homi Bhabha’s well-tried terminology, a hybrid object, then the migrant text is that hybridity writ large and in colour, [...] a hotchpotch, a mosaic, a bricolage.”19

Hybriditeit is het meest in het oog springende aspect van de postkoloniale roman;

personages worstelen met twee landen, twee culturen. Ze vinden het lastig een nieuw leven te smeden, voelen zich ontheemd, niet welkom in het moederland en ook niet welkom in het vaderland. In Ernst Jansz’ De Overkant zegt de hoofdpersoon Rudi: “Ik ben volmaakt eenzaam:

te oosters voor de Westerling, te westers voor de Oosterling.”20 Dezelfde Rudi verwoordt de positie van de Indo21: “De Indo is geen Nederlander in de eigenlijke zin van het woord. Op cultureel en maatschappelijk gebied is hij westers georiënteerd, raciaal is hij verwant aan het Nederlandse en aan het Indonesische volk, doch etnografisch hoort hij thuis in Indonesië.”22

“Deze dubbelheid leidt tot pijn, tot een tweederangs burgerschap, en tegelijk tot creativiteit en vernieuwing.”23

Hybriditeit - het belangrijkste kenmerk van de postkoloniale romans - staat in dit stuk centraal en vormt de invalshoek van dit onderzoek. Dit postkoloniale kenmerk speelt volgens mij een overkoepelende rol voor de andere kenmerken (stereotiep denken, herschrijven van de geschiedenis, taalgebruik, reismotief e.a.) die de consequenties zijn van de dubbele identiteit van de vaderpersonages. Ik richt mijn aandacht op de literaire vaders en probeer te laten zien in hoeverre ze zich hybriden voelen, hoe ze (wegens hun identiteitprobleem) de wereld waarnemen, wat voor taal ze gebruiken.

STEREOTYPEN

Een stereotype is een overdreven beeld van een groep mensen dat niet (helemaal) klopt met de werkelijkheid. Het is vaak een vooroordeel dat gebruikt wordt als rechtvaardiging van bepaalde discriminerende gedachten of activiteiten. Het digitale Nederlandse woordenboek Van Dale (2008) definieert ‘stereotype’ als ‘vastliggend beeld’ of ‘karakterisering’. Bij het daadwerkelijk toepassen van stereotypen - het ‘stereotyperen’ - is er sprake van stereotypering, hetgeen door

19 E. Boehmer, Colonial and Postcolonial Literature, p. 227.

20 Ernst Jansz, De overkant, pp. 49-50.

21 Indo-Europeaan en meer specifiek Indische Nederlander = nakomeling uit relaties tussen blanke mannen en inlandse vrouwen in het koloniale Nederlands- Indië. Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Indo

[04.07.08]

22 E. Jansz, De overkant, p. 255.

23 F.W. Korsten, Lessen in literatuur, p. 280.

(13)

deze bron verwoordt wordt als: “het isoleren van één eigenschap uit een verzameling van eigenschappen en het voorstellen van die eigenschap als representatief voor de hele

verzameling.”24 In zijn beschouwing over definities en theorieën omtrent stereotypen, beschouwt Marco Cinirella stereotypen als geloofssystemen die houdingen, gedragingen en persoonlijke eigenschappen associëren met leden van een sociale categorie. In het discours over stereotypen, blijken deze zich te manifesteren als geloven dan wel veronderstellingen over de leden van een sociale categorie of sociale groep. Stereotypen kunnen in het algemeen beschouwd worden als karakteriseringen van bepaalde categorieën (zoals sociale groepen) waarbij, door selectie van eigenschappen, geloofssystemen gecreëerd worden bestaande uit veronderstellingen over deze categorieën.25 Een stereotype is vaak gebaseerd op versimpeling, overdrijving en generalisatie.

Bijvoorbeeld het idee dat Fransmannen rondlopen met een stokbrood onder hun arm of dat alle Duitsers fascisten zijn en alle Russen alcoholisten. Stereotypen kunnen gebaseerd zijn op ras, etniciteit, seksuele geaardheid, nationaliteit, geloof, beroep of sociale klasse.

Koloniale literatuur wordt meestal beschouwd als racistisch die vol staat met

verschillende (vaak onjuiste) representaties. Edward Said, wiens werken en ideeën al in hoofdstuk 1.1 zijn genoemd en ook Elleke Boehmer denken dat imperialisme (dus ook kolonialisme) gebaseerd is op de onjuiste overtuiging (stereotype) dat Europeanen beschaafder zijn dan andere volken, iets wat alle slechte daden van de onderdrukkers rechtvaardigde. Om de economische doelen te bereiken (exploitatie van grondstoffen en mensen) en zich voor hun daden te verontschuldigen, hebben de kolonisators hun politiek onder verschillende namen gevoerd, bijvoorbeeld ‘ethische politiek’ of ‘beschaving’. Literatuur heeft in dat proces een belangrijke rol gespeeld volgens Boehmer. Teksten waren een soort toegangsmiddel tot de onbekende wereld - de meeste lezers van koloniale romans zijn nooit in de koloniën geweest. Ze geloofden wat ze lazen. En degenen die de koloniën wel hebben gezien, konden deze door boeken gevormde clichés niet vergeten. Het Empire is dus van teksten gemaakt, op papier, als een soort van imagined community, iets abstracts, gemaakt van verwachtingen, dromen en schuldgevoelens.

De koloniale literatuur heeft een aantal hardnekkige representaties gecreëerd in de vorm van binaire opposities: de ene pool behelst man, Europa, blank, haastig, actief, beschaafd en rationeel tegenover de andere pool: vrouw, de rest van de wereld, niet-blank, traag, passief, instinctmatig en irrationeel. Europa (centrum) betekent pure mannelijkheid en pure blankheid, kolonie (marge) vrouwelijkheid en onzuivere afkomst.

24 http://www.vandale.nl/vandale/opzoeken/woordenboek/?zoekwoord=stereotype [25.06.08]

25 M. Cinnirella, Ethnic and National Stereotypes: A Social Identity Perspective, p. 37.

(14)

Volgens mij wordt het beeld van de postkoloniale wereld ook door literatuur gemaakt en gerepresenteerd. In Culture and Imperialism constateert Edward Said dat de tegenstelling tussen us en them in de tegenwoordige samenleving nog steeds bestaat.26 In Orientalism bespreekt hij deze tegenstelling tussen Oost en West. Het westen heeft bepaalde representaties van de ‘ander’

die het gebruikt om zichzelf te vormen als een contrasterende entiteit met een contrasterende identiteit.27 Volgens Said zijn de beelden van het oosten kunstmatige representaties.28 Said heeft het alleen over de representaties van het oosten door de westerse bevolking, maar volgens mij is deze theorie ook van belang voor de representaties van het westen door oosterse mensen. In deze context kunnen we de romans van de tweede generatie Indische schrijvers lezen als boeken die nieuwe stereotypen maken, postkoloniale representaties van zowel de ex-gekoloniseerden als hun onderdrukkers. Koloniale literatuur heeft zijn racistische mythen gecreëerd, maar het

postkolonialisme (dat zich immers in de geest van mimicry ontwikkelt) creëert nieuwe representaties, versimpelingen en generalisaties. Bijvoorbeeld het (hiervoor al genoemde) nadrukkelijk aangeven van de huidskleur in de romans. De koloniale obsessie of strategie die mensen reduceert tot hun afkomst is door de postkoloniale schrijvers geërfd. Er bestaan in de boeken van tweede generatie Indische schrijvers verschillende representaties zoals het beeld van de Indo (halfbloed), het Indische meisje, de Indische jongen, de Japanner, de Chinees, de totok29, de Hollander, Nederland, Indonesië e.a. In dit stuk concentreer ik me op het beeld van de vader en laat zien hoe clichématig dat beeld is. Zulke clichés gebruikt deze literaire vader in zijn denken over Nederland, Indonesië en de geschiedenis.

HERSCHRIJVEN VAN DE GESCHIEDENIS

De postkoloniale roman is veelal een spreekbuis van de ex-onderdrukten. Na de dekolonisatie krijgt de andere partij de kans om de officiële geschiedenis, die vroeger geschreven werd door de kolonisators, te herschrijven waarbij de ‘nieuwe schrijver’ een variant op het oorspronkelijke verhaal levert dat vaak kritiek op het officiële verhaal inhoudt: “Herschrijving wil dus zeggen dat men zich in en door de nieuwe versie afzet tegen het origineel - de herschrijver bekritiseert zijn

26 E. Said, Culture and imperialism, p. XXVIII.

27 E. Said, Orientalism, p. 1-2.

28 E. Said, Orientalism, p. 21.

29 Het Maleise woord voor een volbloed Nederlander die geboren of soms alleen woonachtig is te

Nederlands-Indië. Het werd ook vaak pejoratief gebruikt voor nieuwelingen, die -'vers van de boot'- het Indische levensritme en de lokale gebruiken nog niet gewoon waren of moeite hadden zich aan de Indische omstandigheden aan te passen. Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Totok [26.06.08].

(15)

voorbeeld of werpt in elk geval een ander licht op een gemeenschappelijk onderwerp.”30 Herschrijven betekent vanuit het eigen (niet-Europese) perspectief het verhaal van expansie, kolonisatie en dekolonisatie vertellen. Dit gebeurt onder andere door het gebruik van de tegenstelling tussen het ‘grote’ en het ‘kleine’ verhaal. Hierbij is het grote verhaal de officiële geschiedenis en het kleine verhaal de geschiedenis van de mensen uit de periferie die zich nu, gewenst of ongewenst, in het (oude) centrum bevinden.

Bij de tweede generatie Indische auteurs wordt er in bijna alle werken op gewezen hoe weinig er in Nederland – en vooral in het Nederlandse onderwijs - bekend is over de ‘echte’

Indische geschiedenis, het KNIL31 en de Japanse kampen. Indische mensen voelen zich vaak miskend, de roman is een kans om dat stukje geschiedenis onder de aandacht te brengen. Vaak lezen we dus over de oorlog in Indonesië, over het leger (vooral over het trauma’s van de vaders die aan de kant van Nederland hebben gevochten), de jappenkampen, de repatriatie naar

Nederland en de moeilijke assimilatie in de Nederlandse samenleving. De vaders spelen in dat proces van herschrijven een cruciale rol - ze hebben de oorlog ‘actief’ meegemaakt (meestal gevochten), verschrikkelijke dingen in de Japanse kampen gezien en overleefd (publieke onthoofdingen, zware lijfstraffen, ranselpartijen): zij waren dus de echte slachtoffers van de ingewikkelde geschiedenis en politiek, en worden door zowel de Indonesiërs als de Nederlanders na de oorlog buitengesloten. Ze werden geconfronteerd met de nieuwe omstandigheden na de repatriatie (omdat ze werkten; vrouwen bleven in de jaren vijftig en zestig thuis met kinderen, in de relatief veilige Indische kring), met racistische mythen en vooroordelen, met een slechte sociale situatie, met de officiële versie van de geschiedenis en weinig tot geen erkenning voor hetgeen zij hadden moeten doormaken.

TAAL

Tijdens de kolonisatie hebben de kolonisatoren vaak de taal gebruikt als wapen: ze verboden de native languages om de inlandse identiteit te verzwakken en/of bestrijden en de gekoloniseerde volken sneller onder hun macht te brengen. “The imperial education system installs a standard version of the metropolitan language as the norm, an marginalizes all variants as impurities. [...]

Language becomes the medium through which a hierarchical structure of power is perpetuated.”32

30 http://academic.sun.ac.za/afrndl/tna/francken98.html [04.07.08]

31 Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger - het Nederlandse koloniale leger dat officieel werd opgericht in 1830 in Nederlands-Indië.

32 B. Ashcroft, G. Griffiths, The Empire Writes Back, p. 7.

(16)

Als antwoord op de systematische taalonderdrukking promoten sommige postkoloniale schrijvers en activisten “a complete return to the use of indigenous languages”.33 De anderen zien de taal van de kolonisator als een mogelijkheid om zich verder te kunnen ontwikkelen, “to counter a colonial past through de-forming a ‘standard’ European tongue and re-forming it in new literary forms”34 door middel van het gebruik van het zogenaamde engels in plaats van Engels, een unieke vorm van de taal waardoor hun eigen identiteit tot uitdrukking kan komen35 en om afstand te nemen van de koloniale taal en mentaliteit. Boehmer noemt dit proces van toe-eigenen ‘cultural boomeranging’ of ‘switchback’, waarbij de voormalige gekoloniseerden iets van de voormalige kolonisator nemen om het te gebruiken op hun eigen voorwaarden en het zich eigen maken.36 Door het engels wordt de identiteit geuit die de koloniale traditie wil ondermijnen:

“The English language has been the linear tongue of the colonial discoveries, racial cruelties, invented names, the simulation of tribal cultures, manifest manners, and the unheard literature of dominance in tribal communities; at the same time, this mother tongue of paracolonialism has been a language of invincible imagination and liberation for many people of the postindian worlds. English has carried some of the best stories of endurance, the shadows of tribal creative literature, and now that same language of dominance bears the creative literature of distinguished postindian authors in cities. The shadows and language of tribal poets and novelists could be the new ghost dance literature, the shadow literature of liberation that enlivens tribal survivance.”37

Taal is ook een linguïstische vorm van hybriditeit. Naast de voorbeelden van pidgin38 en creoolse talen39 (die officieel gevormd zijn op basis van twee of meer verschillende talen) vinden we veel voorbeelden in de postkoloniale literatuur die ons laten zien dat de personages geen monolitische taal spreken, maar beschikken over een soort van gemengde woordenschat. Er treedt ook vaak een vermenging van registers en stijl op. De stijl van de postkoloniale romans wordt beïnvloed door een verteltraditie uit het oosten: de herhalingen, de adempauzen, het afbreken van zinnen, het aanduiden in plaats van omschrijven:

33 http://www.english.emory.edu/Bahri/Language.html [04.07.08]

34 http://www.english.emory.edu/Bahri/Language.html [04.07.08]

35 B. Ashcroft, G. Griffiths, The Empire Writes Back, pp. 7-11.

36 E. Boehmer, Colonial and Postcolonial Literature, p. 201.

37 http://www.english.emory.edu/Bahri/Language.html [04.07.08]

38 Een simpele taal die ontstaat wanneer mensen met verschillende talen samenkomen en die elementen van beide talen bevat. In de meeste gevallen gaat het hier om voormalige koloniën, waar de taal van de koloniserende macht zich vermengde met de oorspronkelijke taal van het gebied.

39 Mengtalen gesproken in voormalige koloniën, vaak op een pidgin gebaseerd dat moedertaalsprekers hebt, wat gaat gepaard met de ontwikkeling van een duidelijker omlijnde grammaticale structuur.

(17)

“To fill those spaces where mother tongues were reduced or lost, Indigenous writers focus on reversing the language, narrative styles, and historical representations of the colonialist invader.

[...] The aim is not to replace white with black. Rather it is to accentuate a painful, always negotiated hybridity. [...] They [Indigenous writers- K.K.] set out to record traditional legends using so-called ‘white forms’ like the novel; wave constantly and creatively between what is native, and colonial culture; cross registers and undermine fixed points of view; use what is called gammon or bullshitting, a mix of fantasy and humour.”40

In de koloniale politiek van Nederland stond de verspreiding van de Nederlandse taal nooit centraal. Het doel was handel te drijven en niet de Nederlandse cultuur te promoten. Het contact met de lokale bevolking verliep via contacttalen, in Nederlands-Indië vooral het Maleis. Er was dan geen sprake van taal- en cultuurimperialisme. In tegenstelling tot het Spaans, Portugees en Engels, die in de oude koloniën de officiële talen zijn geworden, is het Nederlands nooit de algemene omgangstaal geworden in Nederlands-Indië. Een verklaring hiervoor kan deels gevonden worden in de ook nu nog overheersende opvatting onder Nederlanders dat taalpolitiek en het propageren van de Nederlandse taal een verdacht instrument is met nationalistische trekken. Nederlanders staan ook bekend om hun aanpassingvermogens wat de taal betreft.

De taalpolitiek van de VOC41 werd vooral gekenmerkt door pragmatisme. Er werd geprobeerd het Nederlands in zekere mate ingang te laten vinden, het althans de huiselijke omgangstaal te maken van Europeanen en Indo-Europeanen. Daarnaast werd gepoogd de tot het Christendom bekeerde slaven het Nederlands bij te brengen. Aan het einde van de achttiende eeuw was de door de VOC gevoerde taalpolitiek failliet. Het Maleis kwam als de overwinnaar naar voren.

De taalpolitiek die na het herstel van het Nederlandse gezag (na de Engelse periode tussen 1811 en 1816) werd gevoerd om de positie van het Nederlands (en via de taal de Nederlandse cultuur) te versterken, was eerst alleen gericht op de Europese bevolkingsgroep, waarvan nog in 1870 niet meer dan twintig tot dertig procent42 Nederlands sprak in huiselijke kring of op het werk; later is dit percentage toegenomen tot veertig procent. Deze

vernederlandsing van de Europese bevolkingsgroep was enerzijds te danken aan de toename van de groep in Nederland geborenen (de zogenaamde ‘trekkers’) met een snel toenemend aantal

40 E. Boehmer, Colonial and Postcolonial Literature, p. 222.

41 De Verenigde Oost-Indische Compagnie - een succesvol Nederlands handelsbedrijf dat in de 17e en 18e eeuw het monopolie bezat op de handel tussen Europa en Azië.

42 Cijfers volgens Kees Groeneboer, Weg tot het Westen.

(18)

vrouwen, anderzijds aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, maar vooral ook aan de kortere en snellere verbindingen met Europa, waardoor Nederland veel dichterbij bleek te zijn.

Dat zijn sociolinguïstische omstandigheden, geen bewuste taalpolitiek.

In 1900 sprak ongeveer zestig procent van de Europese bevolking in de dagelijkse omgang een andere taal dan Nederlands: Maleis (of Javaans) of Maleis met een Nederlandse inslag: één of andere vorm van ‘Petjoh’ (het ‘Indisch-Nederlands’ der Indo-Europeanen). De grootste zorg bij het onderwijs voor Europeanen was toen de strijd tegen dit Indisch-Nederlands:

“Men koos in Oost-Indië aldus voor een pluralistische aanpak. Enerzijds werd er geprobeerd een kleine Inheemse elite te binden aan de kolonisator door het aanbieden van een westerse opleiding met Nederlands als voertaal. Anderzijds werd er, voor zover er onderwijs verstrekt werd aan de rest van de Inheemse bevolking, gekozen voor een vorm van Inheems onderwijs met een van de Inheemse talen - of waar dit niet praktisch was met Maleis - als voertaal. Zo werd in 1865 reeds lager onderwijs gegeven met vijf verschillende voertalen, in 1900 waren dit er dertien en in 1940 maar liefst dertig.”43

De ‘ethische politiek’44 die in de eerste decennia van de twintigste eeuw ook werd gevoerd om de positie van het Nederlands in Indië te versterken, had tot gevolg dat in 1920 de meerderheid van de Europese bevolkingsgroep Nederlandstalig was, terwijl ook het aantal Nederlandssprekende inheemsen snel steeg en in de periode 1900-1920 vertienvoudigde (de toelating tot de Europese scholen werd vergemakkelijkt voor inlanders). Tussen de jaren 1916 en 1919 werden

onderwijscongressen gehouden waar de ‘voertaalkwestie’ centraal stond. Dominant in die discussies was de stelling dat het Nederlands voorlopig de voertaal in het Westers onderwijs moest zijn, maar dat tegelijkertijd de inheemse talen moesten worden ontwikkeld, opdat deze op den duur het Nederlands als onderwijsvoertaal konden vervangen (tweesporenbeleid). Een kans heeft deze taalpolitiek echter niet gehad door de Japanse inval in maart 1942.

Tijdens de Japanse bezetting werd het Nederlands verboden. Op 17 augustus 1945 werd door Soekarno en Hatta de Republiek Indonesië geproclameerd en afgekondigd dat de Bahasa Indonesia de nationale taal van de Republiek zou zijn. Van Nederlandse kant wordt eerst op 6 november 1945 afgekondigd dat de Indonesische taal verder zou worden ontwikkeld. Hiermee

43 K. Groeneboer, Westerse koloniale taalpolitiek in Azië: het Nederlands, Portugees, Spaans, Engels en Frans in vergelijkend perspectief, p. 7.

44 Het Nederlandse koloniale beleid dat (theoretisch) tot doel had de koloniale bevolking zodanig te vormen dat zij zou kunnen komen tot politieke en economische zelfstandigheid. In de praktijk was de ethische politiek de manier waarop Nederland de exploitatie van grondstoffen en mensen wilden

verontschuldigen.

(19)

was de erkenning van Nederlandse zijde van het Indonesisch als officiële taal naast het Nederlands een feit. Op 27 december 1949 vond de soevereiniteitsoverdracht plaats. Voor de koloniale taal was nu geen plaats meer.

Hoewel het Nederlands, in tegenstelling tot het Engels, geen echte negatieve connotaties heeft (omdat de taal nooit als wapen tegen de inlanders fungeerde in de koloniale tijden), blijft de taal toch het specifieke kenmerk van de postkoloniale schrijvers van wie de wortels in Indonesië liggen. De schrijvers van de tweede generatie zijn allemaal getogen in Nederland en hebben onderwijs gehad op Nederlandse scholen. Hun romans zijn in principe in keurig Nederlands geschreven. Maar soms gebruiken ze Maleise woorden of petjoh om een authentiek personage te creëren, vooral als het gaat om iemand van de eerste generatie (hun ouders, ooms en tantes). De vaders, geboren en getogen in Indonesië, in een omgeving met verschillende talen en dialecten, voelen zich in Nederland, ook op het taalniveau, ontheemd: ze spreken met een accent, in krom- Hollands, ze gebruiken veel Maleise woorden en leven in twee of zelfs meer taalruimtes: die van de familie en vrienden en die van het werk en buitenwereld. Taal fungeert dus als een specifiek kenmerk van de vaderpersonages, als uiting van hun hybride identiteit.

REIS

In postkoloniale romans wordt veel gereisd; natuurlijk wordt er in de eerste instantie gemigreerd, maar er wordt ook vaak een roots-reis gemaakt naar het geboorteland van de ouders. De

personages hopen dat ze daar een verklaring zullen vinden voor hoe ze zelf of hun ouders zijn. De andere motieven over reizen, die vaak in de werken van postkoloniale auteurs voorkomen, zijn zwerftochten, migratie, ballingschap en verplaatsing. Verder gebruiken ze soms een

imperialistische vorm van vertellen, namelijk het reisverhaal, wat een vorm is van zowel mimicry als terugschrijven.

Vooral in de jaren zeventig (na de normalisering van de betrekkingen met Indonesië) hebben veel auteurs van zowel de eerste als de tweede generatie Indo-schrijvers een

‘terugkeerreis’ gemaakt en beschreven. Ze hebben ontdekt dat Indië definitief niet meer bestaat.

Er was natuurlijk herkenning van mensen, zeden en gewoonten, gebouwen, natuur en landschap, maar die bevonden zich in een andere wereld waarin zij vreemdelingen waren geworden.

Reizen wordt ook gebruikt als metafoor voor het zoeken naar de identiteit. Op het eind van de roman bevinden personages zich bijvoorbeeld in een vliegtuig en dus letterlijk tussen twee werelden. Reizen naar Indonesië of omgekeerd - het weigeren om zo’n reis te maken en het

(20)

vermijden van het thema Indië - is een belangrijk kenmerk dat de literaire vaders en hun identiteit karakteriseert.

1.4. TWEEDE GENERATIE INDISCHE SCHRIJVERS

De tweede generatie Indische schrijvers wordt gevormd door de kinderen van migranten uit Indonesië. Deze schrijvers zijn rond de jaren 1950-55 geboren uit ouders van wie er tenminste één, soms twee in Nederlands-Indië verblijf gehouden hebben, en ze hebben in tenminste een deel van hun werk de dekolonisatie van Nederlands-Indië als onderwerp. Ze beginnen rond 1980 met publiceren. In hun vormgeving zijn de overeenkomsten minder groot, al kan men in stijl en taalgebruik wel vaak het orale karakter, de zogenaamde parlando-stijl en de mengtaal Indisch- Nederlands onderscheiden.

Zowel de eerste generatie Indische schrijvers (Rob Nieuwenhuys, Jan Boon, Paula Gomes, Maria Dermoût, Hella Haasse, Rudy Kousbroek en anderen) als de tweede generatie (Marion Bloem, Jill Stolk, Ernst Jansz, Alfred Birney, Adriaan van Dis en anderen) heeft in de Nederlandse literatuurgeschiedenis een vaste plek. Beide generaties schrijven over de

migratieproblematiek: het tot twee culturen behoren of zich tussen twee culturen bevinden, het onbegrip en de stereotypen, de maatschappelijke dwang tot aanpassing, en de Indische levensstijl in huiselijke kring. De eerste generatie koestert de herinneringen aan het land van herkomst, de tweede generatie is nieuwsgierig naar het land van afkomst dat ze slechts uit verhalen van ouders kent. Detweede generatie maakt een soort roots-reis. De personages ontdekken dat het Indië van hun ouders niet meer bestaat, dat ze geleefd hebben met de mythe Indië, dat hun moederland Nederland heet. Sommige Indo-schrijvers voelen zich slachtoffer van het kolonialisme en geven in hun werk dan ook een andere visie op de kolonisatie en dekolonisatie van Nederlands-Indië: zij schrijven ‘terug’. Wat typerend is voor de tweede generatie Indische schrijvers, is dat ze Indië niet uit eigen ervaring kennen, dat ze opgevoed zijn volgens Indische normen, maar wel in een Nederlandse schoolomgeving en daarom vaak worstelen met hun identiteit.

Voor de analyse heb ik drie schrijvers gekozen: Adriaan van Dis, Marion Bloem en Jill Stolk. In deze scriptie wil ik aantonen dat de auteurs in de verschillende romans denken zogenaamde ‘autobiografische vaders’ te beschrijven, terwijl ze in feite typisch postkoloniale personages neerzetten.

(21)

2. ADRIAAN VAN DIS

2.1. OVER DE AUTEUR

Adriaan van Dis werd in 1946 in Bergen aan Zee geboren als onecht kind van Victor Justin Mulder en Marie van Dis, die beiden uit Nederlands-Indië naar Nederland waren gerepatrieerd.

Hij groeide op met drie halfzussen en ouders met een Indische geschiedenis. Zijn vader, die door zijn oorlogservaringen en zijn gezondheid arbeidsongeschikt was geworden, voedde Adriaan met harde hand op. Van Dis deed eindexamen HBS in Hilversum en studeerde vervolgens Nederlands en Zuid-Afrikaans aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens zijn studie publiceerde hij in NRC Handelsblad, waar hij later redacteur van werd. Landelijke bekendheid verwierf Adriaan van Dis met het programma Hier is... Adriaan van Dis dat tussen 1983 en 1992 te zien was op de

Nederlandse televisie. Sinds 1992 wijdt hij zich volledig aan de literatuur. Van Dis debuteerde in 1983 met de novelle Nathan Sid die hem de prijs voor het best verkochte literaire debuut opleverde - het Gouden Ezelsoor. In 1986 verschenen De rat van Arras, de reisverhalenbundel Casablanca en het toneelstuk Tropenjaren, in 1988 gevolgd door Komedie om geld. In hetzelfde jaar verscheen ook de roman Zilver of Het verlies van de onschuld. In het voorjaar van 1990 bezocht Adriaan van Dis Zuid-Afrika en publiceerde de reisroman Het beloofde land, in 1991 gevolgd door een tweede reisroman over Mozambique onder de titel In Afrika. In 1994 verscheen de dikke, uiterst succesvolle roman Indische duinen die bekroond werd met de Gouden Uil in 1995 en de Trouw Publieksprijs en genomineerd voor de Libris-prijs, de AKO-prijs en de Aristeion-prijs. In 1999 werd de roman Dubbelliefde gepubliceerd. Ter gelegenheid van de Boekenbeurs van Tokio bezocht Van Dis in het voorjaar van 2000 Japan - het ‘verboden land’

van zijn jeugd. Deze reis inspireerde hem tot de novelle Op oorlogspad in Japan. In 2002

verscheen bij uitgeverij Augustus de roman Familieziek en in 2007 de roman De wandelaar en de verhalenbundel Leeftocht. Veertig jaar onderweg.

Voor de analyse heb ik drie boeken van Van Dis gekozen, namelijk Indische duinen, Nathan Sid en Familieziek. In het geval van Adriaan van Dis, maar ook de andere hier besproken auteurs, mogen we speculeren in hoeverre hun boeken hun eigen leven weerspiegelen. Tussen de personages en biografieën van de auteurs zien we veel overeenkomsten. Van Dis speelt met deze kwestie, waarbij hij zich vaak zelfs tegenspreekt. Soms, zoals bijvoorbeeld in Knack, zegt de auteur “Ik ben inderdaad Nathan Sid, helemaal”45. Ook zijn reactie op Marion Bloems verwijt dat hij “de clichés opschrijft van een koloniale familie, namelijk een vader die slaat”46 suggereert dat

45 P. Sars, Adriaan van Dis, p. 68.

46 P. van Zonneveld, ‘Ik ben de schatbewaarder. Ik ben de fanast.’ Gesprek met Adriaan van Dis, p. 219.

(22)

Van Dis zijn eigen ervaringen beschrijft: “Ik heb als schrijver geen politiek correct program in mijn hoofd. Ik schrijf alleen maar over wat ik ken, over die verzameling gekken die familie heet.

En over het huis in Bergen aan Zee, en dat mijn ervaringen ook voorbeeldig zijn, voor andere families, voor de hele repatriëring, dat is dan toevallig.”47 Tegelijkertijd speelt de auteur met de namen van zijn personages (de vaders heten: Pa Sid [anagram van Dis] in Nathan Sid, Justin in Indische duinen en Meneer Java in Familieziek; het jongetje: Nathan in Nathan Sid, naamloos in Indische duinen [hoewel gesuggereerd wordt dat hij Nathan heet48] en Familieziek); en de vertellers (Nathan Sid in de derde persoon [heel afstandelijk], Indische duinen in de eerste persoon en Familieziek weer in de derde persoon). Aan het eind van Familieziek worden ook

‘bronnen’ vermeld zoals Un homme si simple van Andre Baillon, het gedicht Watersnood van Anton Korteweg, Mensenlandschappen van Nazim Hikmet en het interview van Albertine van den Berg uit 1955 over de stranding van Katingo. Ook in Indische duinen worden bronnen vermeld. Zo wordt door Van Dis weer gesuggereerd dat zijn boeken fictief zijn. Paul Sars vindt zelfs dat de mystificaties rondom de identiteit van de persoon een Indische erfenis van ongeziene herkomst zijn: “Leven en literatuur cirkelen om elkaar heen in een proces van wederzijdse onthulling. Het is de spiegeling van pijnlijke ervaringen aan hun literaire verbeelding.”49

Autobiografische elementen zijn in alle literaire werken te vinden, dus ook in die van de tweede generatie Indische schrijvers. Toch moet benadrukt worden dat het om een literaire verbeelding gaat. Het is fictie waarin eventueel feiten zijn verwerkt.

Ik analyseer de boeken als autonome werken die zich binnen een bepaalde stroming, namelijk het postkolonialisme, bevinden. In deze context fungeert Van Dis’ eigen vader niet alleen als bron van frustratie, maar ook als muze.

2.2. VADER(S)

De novelle Nathan Sid kunnen we als een soort voorstudie lezen voor de later gepubliceerde roman Indische duinen. “Nathan Sid verhoud zich tot Indische duinen als een boos sprookje tot de barre werkelijkheid.”50 Het thema, de personages (waaronder de vaderpersonages die in beide boeken centaal staan) en de sfeer lijken sterk op elkaar. Zowel in Nathan Sid als in Indische duinen hebben we te maken met hetzelfde gezin: een witte moeder, een Indische vader met

‘Italiaanse wortels’ die een KNIL-carriere achter de rug heeft, drie bruine zusters Jana, Saskia en

47 P. van Zonneveld, ‘Ik ben de schatbewaarder. Ik ben de fanast.’ Gesprek met Adriaan van Dis, p. 219.

48 In de passage over het ‘letterdansen’ (Indische duinen p. 263) worden de letters A (2 keer), T, H en N (ook twee keer) genoemd en in een andere volgorde vormen deze letters de naam ‘Nathan’.

49 P. Sars, Adriaan van Dis, p. 9.

50 P. Sars, Adriaan van Dis, p. 120.

(23)

Ada, en een jongen die het slachtoffer is van zijn vaders ‘pedagogiek’. In beide boeken hebben we eigenlijk zelfs een tweede KNIL-vader - Justin van Capellen (Just I), de biologische vader van de drie meisjes, een Indo met wat Ambonees bloed en de Nederlandse nationaliteit: “eerste luitenant van het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indisch leger, zoon van een Hollandse planter en een inlandse vrouw”51 die op een geheime missie naar Borneo was toen de oorlog begon. In de familie wordt hij als held beschouwd: “hij heeft twee jaar guerrilla gevoerd, ze hebben

radiostations opgeblazen, wissels onklaar gemaakt, treinen laten ontsporen. Fantastisch.”52 Op een tentoonstelling over het Indisch verzet zien de zusjes Ada en Saskia twee foto’s van hun vader: “in gevangenschap, zo mager, ik herkende hem niet in zijn blote bovenlijf, een levend skelet, samen met drie anderen. Daarnaast hing een foto van hetzelfde groepje, waarschijnlijk gemaakt en verspreid om het verzet af te schrikken, ditmaal geknield, in uniform...Zonder hoofd.

Zijn hoofd lag voor zijn knieën op de grond.”53

Just II / Pa Sid is in beide boeken het belangrijkste personage. Hij overleed toen de verteller elf was. Toch leeft hij voort in de herinneringen van de familieleden, vooral van de zoon, die zijn vader haat en een soort inwendige strijd tegen hem voert. Hij heeft zijn vader slechts elf jaar gekend, maar gedurende dat decennium heeft de vader een onuitwisbaar stempel op zijn leven gedrukt.

“Hij was een knappe vent, [...] niet zo donker als mijn moeders eerste man.”54 Hij ziet zichzelf het liefst als een weliswaar ‘tropengele’ maar toch ‘Hollandse vent’, officieel een pur sang Nederlander uit een katholiek gezin die zes generaties lang in Indië woonde. Hij is een sportieve man, goed gekleed, hij danst goed, praat veel en grappig en tekent mooi. Volgens de kennissen kan hij “heel aardig zijn, heel charmant.”55 “Sterke vent, je vader. [....] Hij kon ook goed imiteren, een kwakende pad nadoen bijvoorbeeld of een brullende tijger.”56 Hij is de oudste van de zes kinderen van Odile - een koude, rare vrouw die meer in haar lovers geïnteresseerd is dan in haar kinderen die ze trouwens ‘vies’ vindt. Als tienjarige jongen verliest Justin in Indische duinen zijn vader onder dramatische omstandigheden: hij schiet zichzelf dood voor de ogen van zijn zoon. Op zijn zestiende gaat Justin het leger in, hij dient zelfs onder Justin I. Hij is heel ambitieus, maar na veertien jaren in het KNIL heeft hij het niet verder gebracht dan tot sergeant- majoor. Tijdens de oorlog is hij getrouwd en krijgt hij twee kinderen: Roeliana en Roediono die hij in 1957 officieel ontkent als zijn kinderen. Hij werkt bij de aanleg van de Pakan Baroe-

51 A. van Dis, Indische duinen, p. 30.

52 A. van Dis, Indische duinen, p. 80.

53 A. van Dis, Indische duinen, p. 79.

54 A. van Dis, Indische duinen, p. 30.

55 A. van Dis, Indische duinen, p. 138.

56 A. van Dis, Indische duinen, p. 173.

(24)

spoorlijn en zit tweeënhalf jaar in het Japanse kamp, waar hij honger lijdt en zwaar mishandeld wordt. Over deze periode vertelt meneer De J. in Indische duinen, één van de soldaten: “Een man die zich kon verplaatsen, [...] een mind-traveller. Hij kon pijn verdragen alsof hij er zelf niet bij was. Toen ze hem een nagel uittrokken, een levende nagel, gaf hij geen kik. Justin kon met gestrekte armen een volle emmer water boven zijn hoofd houden, niet vijf minuten, zoals wij, maar een kwartier, een vol kwartier. [...] Hij concentreerde zich zo hevig dat hij uit zijn eigen lichaam stapte.”57 Hij ‘mediteert’ door ingewikkelde sommen te maken, iets wat hij van een fakir heeft afgekeken. Over het kamp wil hij niet praten, hij schaamt zich voor het geluk om te leven,

“want híj bleef leven, maar zijn vrienden - de ware helden, die fantastische kerels en geweldige venten - zijn vrienden waren dood.”58 Na de oorlog repatrieert hij samen met veel andere KNIL- soldaten naar Nederland. Hij heeft dan al een relatie met de moeder van de verteller (Lea in Indische duinen) die op het schip zwanger van hem is. De kinderen voedt hij streng op. Saskia vertelt:

“Als hij in mijn kamer komt, draait hij altijd mijn vaders fotolijstje om. [...] Hij denkt dat hij nog steeds in een kazerne woont, alles moet volgens de klok. Een minuut te laat van school en ik krijg straf. Als hij driftig is, slaat hij je met zijn vlakke hand in je gezicht, op-en-top sergeant-majoor.

Zijn lievelingsstraf is opsluiten in de badkamer. Soms zit ik daar een halve zondag te schrijven, laatst heeft hij mijn schrift verscheurd. Ik toon te weinig respect, zegt hij.”59

Justin in Indische duinen verzet zich ook tegen Saskia’s artistieke aspiraties. Hij is heel rationeel, praktisch: “Eerst een beroep waar je op terug kon vallen, liefst met pensioen, daar ging het in leven om.”60 Ook tegenover Jana is de vader dominant. Hij is jaloers op haar, hij noemt haar zijn

‘lievelingetje’, toch is deze ‘liefde’ heel autoritair en toxisch. Jana emigreert naar Canada om haar eigen leven ver van de vader op te kunnen bouwen.

De relatie met zijn eigen zoon staat in beide boeken centraal. Vanwege zijn slechte hart werkt Justin/Pa Sid niet, hij is altijd thuis en controleert alles, de “sergeant aan tafel”61 die het hoogste woord voert. Hij wil dat zijn zoon een ‘vent’ wordt, geen papkind, maar een vechter. De zoon noemt hem een ‘vader zonder gevoel’62 en heeft een haat-liefde verhouding met hem.

Justin/Pa Sid slaat hem elke dag, “tijdens de schrijfles, onder het eten, na tafel, elke dag te laat

57 A. van Dis, Indische duinen, pp. 172-173.

58 A. van Dis, Indische duinen, p. 150.

59 A. van Dis, Indische duinen, p. 57.

60 A. van Dis, Indische duinen, p. 82.

61 A. van Dis, Indische duinen, p. 153.

62 A. van Dis, Indische duinen, p. 175.

(25)

van school”63, met de stok, met de hand, met de liniaal. Hij richt zijn aandacht volledig op de opvoeding van zijn enige zoon: “Nog voor ik goed en wel kon lopen, kreeg ik een potlood in mijn hand geduwd. Op de leeftijd dat een kind leert kleuren, trok ik mijn eerste letters over.”64 Justin/

Pa Sid leert zijn zoon ook vreemde talen en traint zijn spieren; alles met harde hand en alles om zijn kind meer kansen te geven, maar op een manier die geen goede resultaten kon opleveren, omdat het bruut, dominant en koud was. Daarom haat de verteller zijn vader:

“Jaren was mijn haat een houvast, alles wat ik deed of naliet kwam voort uit verzet tegen mijn vader. Hij beroepsmilitair, ik lakte mijn nagels om aan de dienst te ontsnappen. Hij een man van de klok, ik zonder en als het even kon te laat. Kracht, spieren, zweet, hoe zwak hij zelf ook was, hij spelde de sportpagina’s; ik moest al kotsen bij het zien van een voetbalschoen. Mijn haat was een bron van energie.”65

De kinderjaren en het familiedrama (geen echte moeder, zelfmoord van de vader) en de kampervaringen hebben de persoonlijkheid van de vader sterk beïnvloed. Warmte en zachtheid kon hij van niemand leren. En de oorlogsherinneringen verhinderen hem te geloven dat liefde en solidariteit bestaan. Daarom is Justin/ Pa Sid geen goede vader, integendeel - zijn methoden hebben een fatale uitwerking op de kinderen, vooral op de zoon, die zijn vaders problemen moet dragen.

De vader heeft last van verschillende trauma’s: hij krijgt angstaanvallen als hij aangeraakt wordt, hij heeft een telmanie - “zijn hoofd zit vol met sommen.”66 Hij telt bijvoorbeeld zijn dagen in Nederland. Tellen en ingewikkelde sommen maken is voor de vader de manier waarop hij tot zichzelf komt (een manier om vroeger in het kamp te overleven). Hij is geobsedeerd door de oorlog en oorlogsliteratuur. Hij mythologiseert zijn verleden, verandert veel in zijn verhalen.

Uiteindelijk belandt hij in het ziekenhuis, hij krijgt een nieuwe hartklep, maar korte tijd later maakt de griep een einde aan een leven waarin we ongeveer alle trauma’s tegenkomen die een ex- Kniller kunnen treffen. De vraag of het verleden alles kan verontschuldigen, blijft open. De verteller, die helaas qua uiterlijk op zijn vader lijkt, moet zijn vaders problemen en psychosen dragen als een donkere erfenis.

In Familieziek hebben we te maken met een andere sfeer rond het vaderpersonage.

Menneer Java, die qua biografie en gedrag weliswaar opvallend op Justin II/Pa Sid lijkt (een

63 A. van Dis, Indische duinen, p. 292.

64 A. van Dis, Indische duinen, p. 193.

65 A. van Dis, Indische duinen, p. 72.

66 A. van Dis, Indische duinen, p. 139.

(26)

werkloze Indische ex-soldaat, stiefvader van drie meisjes en de biologische vader van een jongen, een tiran in huis die heel deftig en charmant is tegen vreemden maar tegelijkertijd zijn eigen zoon slaat en met de liniaal opvoedt, iemand die last heeft van verschillende obsessies), wordt met grote afstand gepresenteerd, wat de lezers van de vroegere romans van Adriaan van Dis meteen opvalt:

“Het gaat om de jongen die balanceert tussen aanpassing en verzet. Hij mag ten diepste met zijn vader verbonden zijn, hij neemt ook afstand, vecht voor een zelfstandige plek. Hij staat op de bres voor een eigen handschrift, ontworstelt zich, vernietigt wat niet aanstaat. De schrijver maakt het kind in Familieziek niet tot slachtoffer, eerder tot medeschuldige. Daarmee komt hij min of meer los van de vaderfiguur.”67

In deze roman wil de moeder de vader verlaten, zij en haar dochters staan duidelijk tegenover de vader (die ‘meneer’ wordt genoemd) en zijn zoon. Meneer Java wordt als een zieke man geportretteerd die pillen slikt, ongeschoren in zijn pyjama op straat loopt, tegen zichzelf praat, nachtmerries heeft en uiteindelijk in het gekkenhuis belandt.

Ondanks de verschillende perspectieven, vertellers en de sfeer rond de personages, worden de vaders in de drie romans opvallend clichématig geportretteerd. Ten eerste hebben ze last van hybriditeit, ze leven in twee werelden en horen nergens thuis. Omdat dit vervelend is, proberen ze verschillende trucjes te gebruiken om deze frustratie te verbergen. Bij het

karakteriseren van de vaders worden (bewust of onbewust) verschillende stereotypen gebruikt. De vaders zelf denken ook heel stereotiep over de wereld, wat hun hybriditeit en frustratie versterkt.

Ook hun taal laat ons zien dat ze last hebben van hun postkoloniale situatie.

2.3. HYBRIDITEIT

De situatie van de Indo was op zich (zonder de oorlogsomstandigheden) al ingewikkeld en ambivalent. Indische Nederlanders zijn nakomelingen uit relaties tussen blanke mannen en inheemse vrouwen in het koloniale Nederlands-Indië.Maatschappelijk gezien vormden de nakomelingen uit deze relaties een tussenlaag tussen de autochtone bevolking (de Inlanders) en de blanke Europeanen (totoks). In juridische zin kende de Nederlandse wetgeving echter slechts twee categorieën bevolkingsgroepen: inlands en Europees. Mensen van gemengde afkomst werden in één van beide categorieën ingedeeld. Officieel werden zij meestal tot de groep van de

67 W. Willems, Altijd hongerig naar het Hogere en een hapje. Over het Indische werk van Adriaan van Dis, p. 204.

(27)

Europeanen gerekend, maar sociaal-cultureel werden zij beschouwd als een groep die ver beneden de ‘echte’ Nederlanders stond. Dit blijkt ook uit het feit dat er allerlei namen voor deze groep bestonden met een pejoratieve betekenis, zoals ’Indo’, ‘Sinjo’, ‘Nonna’ of ‘Liplap’. De Indo’s vormden dus een soort tussengroep en werden beschouwd als ‘marginale mensen’:

“Een marginale mens noemen we iemand die omtrent zijn eigen status in onzekerheid verkeert, doordat hij, levend op de grens van twee culturen, zich op beide oriënteert, of doordat hij, behorend tot een minderheidsgroep, refereert aan een andere, dominante groep die hem niet, of nog niet, of gedeeltelijk accepteert, en welke groep zijn aspiraties geheel of voor een deel bepaalt.”68

Deze marginale positie in de maatschappij had ook gevolgen voor de economische positie van de Indo’s die meestal lagere administratieve functies vervulden met weinig vooruitzichten. Deze omstandigheden leidden tot grote frustratie bij de Indo-Europeanen.

De oorlog heeft hun situatie nog ingewikkelder gemaakt. Tijdens de Japanse bezetting werkte de latere Indonesische president Soekarno met de Japanners samen. Direct na de Japanse capitulatie riep hij de onafhankelijke Republik Indonesia uit. De Nederlanders weigerden dat te accepteren. Aanvankelijk kwamen de partijen tot een akkoord, maar toen zij het niet eens konden worden over de uitleg daarvan, greep Nederland militair in. Bij deze politionele acties ging het er gewelddadig aan toe. Onder druk van het buitenland kon Nederland niet langer om de erkenning van Indonesië heen, en in 1949 werd de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië getekend. De Indonesiërs traden hard op tegen de Nederlanders, vooral tegen de Indo’s en de Indonesiërs in het KNIL. Zij waren in Indonesische ogen dubbel fout: als koloniale vijand en als collaborateur.

Na de onafhankelijkheid konden KNIL-militairen naar keuze overgaan naar de

Koninklijke Landmacht of toetreden tot de strijdkrachten van de Republik Indonesia Serikat, óf men werd al dan niet met recht op pensioen ontslagen. Veel mensen hebben gekozen voor de zogenaamde ‘repatriatie’ (ofschoon velen nog nooit een voet in Europa hadden gezet): tussen 1949 en 1956 emigreerden ongeveer 300.000 militairen en ambtenaren naar Nederland. Zonder geld, zonder bezittingen. Allemaal dienden zij een nieuw bestaan op te bouwen, zich aan te passen aan andere levensomstandigheden.

“Hun toekomst zagen zij plotseling op losse schroeven gesteld. Met zo goed als lege handen dienden zij opnieuw te beginnen. Met een hart vol bitterheid en verwijten aan de regering die naar

68 A. Cottaar, W. Willems, Indische Nederlanders. Een onderzoek naar beeldvorming, pp. 15-16.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover er verschillen zijn naar deze factoren wijzen deze alle in de richting van, kortweg, meer ruimte voor autonomie en participatie bij vrouwen die hoger zijn opgeleid en

Deze brandstoffen komen voort uit restproducten van de landbouw zoals bijvoorbeeld stro, in plaats van alleen uit de zaden van speciaal geteelde gewassen zoals koolzaad en

Uit het antwoord moet blijken dat via de oogst van de restproducten een deel van de mineralen van het land verwijderd wordt (en dit leidt tot uitputting van de landbouwgrond).

Om meer meisjes naar wiskunde-gerelateerde opleidingen te krijgen moet het beeld dat de leerlingen, meer in het bijzonder de meisjes, van wiskunde hebben of krijgen zo

Evenals in 2003 gaf één procent van de Nederlandse veehouders aan volgend jaar de overstap te maken naar jaar- rond opstallen, in Vlaanderen is dit aandeel tot nul

De in het vorige hoofdstuk omschreven bevoegdheid die de OR (en eventueel de vakbonden) aan de WCO I kan ontlenen is beslist een vooruitgang te noemen, als uitgangspunt

Hoewel sake nie heeltemal verloop het soos die ANV, en veral die afdeling Kaapstad, by die oprigting van die HdN in gedagte gehad het nie, het die ANV deur sy inisiatiewe in

Het is van groot belang dat professionals, die werkzaam zijn in het JGZ veld,  promotieonderzoek doen1. Het vergroot de kwaliteit en wetenschappelijke  onderbouwing van de