1
Transect-rapport 255
Nijmegen, Eleonoraweg 15
Gemeente Nijmegen (Gelderland)
Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek
(IVO; verkennende en karterende fase)
2
ISSN: 2211-7067
© Transect, Utrecht
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.
Transect aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
Auteur H.G. Pape MA, drs. A.A. Kerkhoven
Versie definitief
Projectcode 13030031
Datum 18-04-2013
Opdrachtgever Dhr. M. Koopman & mevr. A. de Rijk Molenveldlaan 292
6523 RR Nijmegen
Uitvoerder Transect
Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht
Bevoegde overheid Gemeente Apeldoorn
ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer 56.421
Beheer en plaats documentatie Transect, Utrecht
Autorisatie
Naam Datum Paraaf
Drs. T. Nales
(Senior KNA Prospector)
18-04-2013
3
Samenvatting
In opdracht van dhr. Koopman en mevr. De Rijk heeft Transect in april 2013 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend/karterend booronderzoek uitgevoerd, voor een planprocedure ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling in een plangebied aan de Eleonoraweg 15 in Nijmegen. De ruimtelijke procedure behelst de bouw van een villa van circa 600 m2. Voor een deel van de
nieuwbouw zal tot circa 3,50 m –Mv worden ontgraven, voor de rest tot circa 1,00 m –Mv. Door de geplande ingrepen kunnen de oorspronkelijke bodem en hiermee eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied worden verstoord. Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen en het ontwerp-bestemmingsplan Nijmegen Groenewoud Kwakkenberg in een gebied met een zeer hoge archeologische waarde, waarbij vergunningplichtige bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld archeologisch onderzoeksplichtig zijn in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Conclusie
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op de overgang van een hoge stuwwal naar een stuwwalplateau ligt. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere sporen bekend uit de Bronstijd en de periode IJzertijd – Romeinse Tijd, voornamelijk van begraving in de vorm van urnenvelden en grafheuvels. Uit de periode IJzertijd – Romeinse Tijd zijn meer archeologische resten aangetroffen dan uit de Bronstijd, alsook op kortere afstand tot het plangebied. Daarom geldt op basis van het
bureauonderzoek voor de Bronstijd een middelhoge verwachting en voor de periode IJzertijd – Romeinse Tijd een hoge verwachting. Voor de periode Paleolithicum – Neolithicum en Middeleeuwen – Nieuwe Tijd geldt een lage verwachting.
Uit het verkennend en karterend booronderzoek blijkt dat de ondergrond van het plangebied uit grofzandige en grindrijke gestuwde afzettingen bestaat, waarin zich een holtpodzol heeft ontwikkeld.
Deze is in drie boringen teruggevonden (boringen 1,2 en 4. In de andere drie boringen gaat de bouwvoor c.q. geroerde grond direct over in de C(g)-horizont. Ondanks dat het hele archeologisch relevante bodemtraject van iedere boring op 4 mm is gezeefd, zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Concluderend heeft het onderzoek geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.
Advies
Op basis van het uitgevoerde onderzoek worden geen archeologische vervolgmaatregelen geadviseerd.
Australiëlaan 5-a 3526 AB Utrecht
T: 030-7620705 F: 030-7620706
E: informatie@transect.nl
4
Inhoud
Samenvatting ... 3
1. Aanleiding ... 5
2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek ... 6
3. Afbakening plan- en onderzoeksgebied ... 8
4. Consequenties toekomstig gebruik ... 10
5. Beleidskader ... 12
6. Bodem en geomorfologie ... 13
7. Archeologische waarden ... 15
8. Huidig gebruik, historische situatie en bodemverstoringen ... 18
9. Gespecificeerde archeologische verwachting ... 23
10. Resultaten booronderzoek ... 24
11. Beantwoording onderzoeksvragen ... 25
12. Conclusie en Advies ... 26
13. Geraadpleegde bronnen ... 27
Bijlage 1: Geomorfologische kaart ... 28
Bijlage 2: Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) ... 29
Bijlage 3: Bodemkaart ... 30
Bijlage 4: Bekende archeologische waarden en verwachting (Archis) ... 31
Bijlage 5: Boorpuntenkaart ... 32
Bijlage 6: Boorstaten ... 33
Bijlage 7: Foto’s ... 35
Bijlage 8: NEN 5104 ... 38
5
1. Aanleiding
In opdracht van dhr. Koopman en mevr. De Rijk heeft Transect in april 2013 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend/karterend booronderzoek uitgevoerd, voor een planprocedure ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling in een plangebied aan de Eleonoraweg 15 in Nijmegen. De ruimtelijke procedure behelst de bouw van een villa van circa 600 m2. Voor een deel van de
nieuwbouw zal tot circa 3,50 m –Mv worden ontgraven, voor de rest tot circa 1,00 m –Mv. Door de geplande ingrepen kunnen de oorspronkelijke bodem en hiermee eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied worden verstoord. Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen en het ontwerp-bestemmingsplan Nijmegen Groenewoud Kwakkenberg in een gebied met een zeer hoge archeologische waarde, waarbij vergunningplichtige bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld archeologisch onderzoeksplichtig zijn in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2.
6
2. Aard en doel van het archeologisch vooronderzoek
Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een
archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende en karterende fase. Het Inventariserend Veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een booronderzoek (IVO-O).
Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare en nieuwe informatie over de
archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische resten kunnen voorkomen. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en waar mogelijk bijstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting, door middel van waarnemingen ter plekke van het plangebied. In de verkennende fase zal de mate van bodemintactheid worden bepaald en daarmee de mogelijkheden voor bewoning in het verleden. In de karterende fase wordt gezocht naar archeologische indicatoren, die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats in het plangebied.
Het onderzoek probeert hiermee aan de hand van feitelijke informatie antwoord te geven op de volgende vragen:
Is er sprake van bodemlagen waarin archeologische waarden kunnen voorkomen?
Zijn deze bodemlagen intact (en is de archeologie intact)?
Hoe diep liggen deze bodemlagen en dus: in hoeverre zijn deze gevoelig voor de voorgenomen bodemingrepen?
Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische indicatoren) en uit welke periode(-n) dateren deze?
Wat is de aard van de betreffende archeologische waarden?
Wat is de – verwachte – fysieke kwaliteit van archeologische waarden in het plangebied?
Het resultaat van het archeologisch vooronderzoek is dit rapport met een conclusie omtrent het risico dat eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden verstoord als gevolg van de voorgenomen plannen. Op basis van dit rapport kan het bevoegd gezag een beslissing nemen in het kader van de planprocedure. Het rapport bevat waar mogelijk gegevens over de aan- of afwezigheid, aard, omvang, ouderdom, gaafheid, conservering en (relatieve) kwaliteit van archeologische waarden.
Het bureauonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4002 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2 (KNA 3.2). In dit kader is onder andere het centraal Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS-2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geraadpleegd, waarin Archeologische MonumentenKaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) zijn opgenomen. Aanvullende (cultuur)historische informatie is verkregen uit divers voorhanden historisch kaartmateriaal. Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap zijn onder andere de bodemkaart en beschikbaar geologisch-geomorfologisch
kaartmateriaal geraadpleegd. Deze informatie is aangevuld met relevante informatie uit achtergrondliteratuur.
7 Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd conform protocol 4003 van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.2 (KNA 3.2). De toegepaste methodiek in het veld wordt beschreven bij de beschrijving van de veldresultaten (Hoofdstuk 10).
8
3. Afbakening plan- en onderzoeksgebied
Gemeente Nijmegen
Plaats Nijmegen
Toponiem Eleonoraweg 15
Kaartblad 40D
Centrumcoördinaat 190.294 / 426.607
Algemeen
Binnen het archeologisch bureauonderzoek wordt onderscheid gemaakt in het plangebied en het onderzoeksgebied. Het plangebied is het gebied waarin de geplande bodemingrepen zullen
plaatsvinden en waar de ruimtelijke procedure betrekking op heeft (figuur 1). Om de archeologische verwachting van het plangebied te kunnen specificeren is bij het bureauonderzoek een gebied met een straal van circa 500 m rond het plangebied betrokken. Dit gebied sluit zowel bodemkundig, als voor wat betreft geomorfologie, archeologie en cultuurhistorie aan bij de verwachte situatie in het plangebied, zodat op een verantwoorde manier uitspraken kunnen worden gedaan over de landschapsgenese en bewoningsgeschiedenis van het plangebied. Bovendien is voor wat betreft de ontstaanswijze van het landschap ook informatie op het niveau van de archeoregio bij het onderzoek betrokken, in dit geval het Limburgs zandgebied (archeoregio 5).
Figuur 1: Topografische kaart van het plangebied (rood).
9 Afbakening plangebied
Het plangebied ligt aan de Eleonoraweg 15, in de villawijk Kwakkenberg in het zuidoosten van Nijmegen. De globale ligging van het plangebied is terug te vinden in figuur 1. Het plangebied omvat het volledige perceel aan de Eleonoraweg 15 en heeft een oppervlakte van circa 2.385 m2. De daadwerkelijke nieuwbouw betreft een kleinere oppervlakte (circa 600 m2). De begrenzingen van het plangebied worden hoofdzakelijk gevormd door de perceelsgrenzen. De exacte ligging van het plangebied is in meer detail weergegeven in figuur 2.
10
4. Consequenties toekomstig gebruik
Kader Omgevingsvergunning
Planvorming Nieuwbouw villa
Bodemverstorende werkzaamheden Sloop- en graafwerkzaamheden
Het voornemen bestaat om in het plangebied een villa te bouwen. Hiervoor zal de bestaande
bebouwing eerst worden gesloopt. Een inrichtingsplan van het plangebied is weergegeven in figuur 2, een impressie van de villa in figuur 3.
Figuur 2: Inrichtingsplan met nieuwe villa (bron: EVE Architecten).
Figuur 3: Impressie voorgevel nieuwe villa (bron: EVE Architecten).
11 Een deel van de nieuwe villa zal verdiept worden aangelegd, waarbij tot circa 3,50 m –Mv ontgraven zal worden. Voor het deel dat geen verdieping zal krijgen zal tot circa 1,00 m –Mv worden ontgraven (zie figuur 4).
De nieuwbouw zal voor het merendeel plaatsvinden op de locatie van de te slopen huidige bebouwing.
In figuur 5 is te zien hoe de contouren van bestaande en nieuwe bebouwing zich tot elkaar verhouden.
Het slopen van de huidige bebouwing en de daaropvolgende nieuwbouw kunnen eventuele archeologische resten in de bodem verstoren.
Figuur 4: Doorsnedes nieuwe villa, met funderingen (bron: EVE Architecten).
Figuur 5: Bestaande bebouwing (blauw) geprojecteerd op ontwerp nieuwbouw. het plangebied is rood omlijnd.
12
5. Beleidskader
Onderzoekskader Omgevingsvergunning
Beleidskader Ontwerp-bestemmingsplan Nijmegen Groenewoud
Kwakkenberg
Onderzoeksgrens >30 cm –Mv (Waarde – Archeologie 3)
In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2008 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet. Vanuit de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bestaat sindsdien een verplichting om bij de voorbereiding van bestemmingsplannen alle ter zake doende belangen mee te wegen. In feite is de Wamz een concrete invulling van deze verplichting en een verbreding van de zorgplicht voor archeologische waarden in het milieubeheer.
Het plangebied staat op de archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen (gemeente Nijmegen, 2012) aangegeven als een gebied met een zeer hoge archeologische waarde (Waarde 3). In het ontwerp-bestemmingsplan Nijmegen Groenewoud Kwakkenberg is deze waarde opgenomen als 'Waarde - Archeologie 3'. Voor het plangebied geldt dat voorafgaande aan bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Aangezien de ingrepen ten behoeve van de nieuwbouw in het plangebied dit vrijstellingscriterium overschrijdt, geldt een archeologische onderzoeksplicht.
13
6. Bodem en geomorfologie
Archeoregio Limburgs zandgebied
Geomorfologische eenheid Bebouwing
Bodemeenheid Holtpodzolgronden in grof zand (kaartcode Y30)
Maaiveldhoogte Circa 74,45 m +NAP
Grondwaterstand VII
Landschapsgenese
Het plangebied is gelegen in het Midden-Nederlandse zandgebied (archeoregio: Limburgs
zandgebied), een gebied dat gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van hoge stuwwallen, die zich gedurende de voorlaatste ijstijd hebben kunnen vormen (Berendsen, 2005). In die voorlaatste ijstijd (het Saalien, circa 370.000 tot 130.000 jaar geleden) lag er tot in Midden-Nederland landijs, dat de daar eerder gelegen oudere grofzandige rivierafzettingen van de Rijn en Maas voor zich uit heeft gestuwd. Hierdoor zijn stuwwallen ontstaan. Aan de randen van de stuwwallen komt lokaal verspoeld sediment voor dat is afgezet als gevolg van smeltwater dat van het landijs afkomstig is (zogenaamde sandr-afzettingen).
In de laatste ijstijd (het Weichselien, circa 120.000 – 10.000 jaar geleden) was er geen sprake van de aanwezigheid van landijs, maar kende Nederland wel een zeer koud en droog klimaat. Hierdoor werden vanuit drooggevallen rivierbeddingen en de Noordzeebodem als gevolg van het ontbreken van vegetatie grote hoeveelheden zand weggeblazen om verder afgezet te worden als dekzand. Dekzand werd tegen de flanken van de stuwwallen afgezet en in de droogdalen die de stuwwallen hebben doorsneden. Met het verbeteren van het klimaat aan het eind van het Weichselien, raakte het dekzand begroeid en werd het dekzandreliëf gedurende het Holoceen (de huidige geologische periode) als het ware ‘vastgelegd’. Als gevolg van afnemende windsnelheden (in zuidoostelijke richting) en het aanwezige reliëf konden ook de fijnere sedimentfracties tot afzetting komen, waaronder löss.
Geomorfologie
Het plangebied is op de geomorfologische kaart niet gekarteerd, wegens de ligging in de bebouwde kom van Nijmegen (Bijlage 1). Een groot deel van Nijmegen is gelegen op een stuwwal, wat zich in het plangebied vertaalt naar twee mogelijke geomorfologische eenheden. Direct ten zuiden en oosten van de bebouwde kom is een stuwwalplateau (kaartcode 8D32) gekarteerd. Dit plateau wordt vervolgens omgeven door een terrein dat gekarteerd staat als hoge stuwwal (kaartcode 15B3). De hoge stuwwal ten zuiden van de bebouwde kom van Nijmegen wordt doorsneden door een droogdal, bedekt met dekzand en/of löss. (kaartcode 11/10S3). Het plangebied lijkt op basis van de geomorfologische kaart op de overgang van het stuwwalplateau naar de hoge stuwwal te liggen.
Op de kaart van het Actuele Hoogtebestand Nederland (AHN) lijkt het plangebied inderdaad op de genoemde overgang te liggen (Bijlage 2). Het hoogteprofiel (rode lijn op de kaart) laat over een afstand van circa 200 m een van west naar oost aflopend hoogteverloop van circa 5 meter zien (van circa 77 tot 73 m +NAP), waarbij het plangebied ruwweg halverwege ligt.
Bodem en grondwater
Op de bodemkaart ligt het plangebied in een zone met holtpodzolgronden in grof zand (Bijlage 3). Een holtpodzolgrond kenmerkt zich door de aanwezigheid van in- en uitspoelingslagen vlak onder een humeuze bovenlaag (ca. 5 cm). Een holtpodzolgrond is een zogenaamde moderpodzolbodem (ook wel
14 oude bosbodem; De Bakker, 1966). In de term moderpodzolgrond is gebruik gemaakt van een naam voor een bepaalde humusvorm, namelijk moder. Deze humusvorm bestaat uit uitwerpselen van kleine bodemdieren en grotere fragmenten plantenmateriaal. De aanwezigheid van moder maakt de eerder besproken inspoelingshorizont (B-horizont) losser dan die bij een haarpodzolgrond en enigszins
‘plakkerig’. De term “holt”, een oude benaming voor “bos” geeft aan dat een holtpodzolgrond vaak in (oude) bossen wordt aangetroffen. Over het algemeen zijn holtpodzolgronden vruchtbaarder dan de eerder genoemde haarpodzolgronden, omdat vegetatie op eerstgenoemde bodemtype beter in staat was zich te herstellen (De Bakker, 1966).
Ten zuiden van het plangebied bevinden zich ter hoogte van het droogdal holtpodzolgronden in leemarm en zwak lemig fijn zand (kaartcode Y21) en ten westen loopodzolgronden in grof zand (kaartcode cY30). Beide bodems zijn in principe geschikter voor bewoning dan de holtpodzolgronden in grof zand waar het plangebied op ligt. Een loopodzolgrond onderscheidt zich daarbij verder door een opgebracht mestdek (De Bakker, 1966).
Op basis van de bodemkaart wordt in het plangebied een grondwatertrap VII verwacht. Dit duidt over het algemeen op zeer droge gronden waarbij de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) op een diepte beneden 80 cm –Mv wordt aangetroffen en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) op een diepte van meer dan 120 cm –Mv. Met dergelijke lage grondwaterstanden en droge
omstandigheden zullen in het plangebied alleen anorganische archeologische resten te verwachten zijn. Onverbrande organische resten zullen als gevolg van oxidatie zijn (grotendeels) zijn verdwenen.
15
7. Archeologische waarden
Wettelijk beschermd monument Nee
AMK-terrein Nee
Verwachting gemeentelijke beleidskaart Zeer hoge waarde
Verwachting IKAW Lage verwachting
Archeologische waarnemingen / vondstmeldingen
Ja, in onderzoeksgebied
Archeologische status van het plangebied
Het plangebied heeft volgens het centraal archeologisch informatiesysteem (ARCHIS-2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geen archeologisch wettelijk beschermde status. Het plangebied is tevens niet opgenomen op de Archeologische MonumentenKaart (AMK). In het plangebied zijn geen archeologische waarnemingen of vondstmeldingen gedaan. Tevens heeft er niet eerder archeologisch onderzoek plaatsgevonden in het plangebied (Bijlage 4).
Het plangebied staat op de archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen (gemeente Nijmegen, 2012) aangegeven als een gebied met een zeer hoge archeologische waarde (Waarde 3).
Deze waarde is toegekend aan alle gebieden waarvan het – aldus de beleidsnota – vast staat dat zich archeologische resten in de bodem bevinden (circa 20% van het Nijmeegse grondgebied).
Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is daarentegen sprake van een lage archeologische verwachting aan het plangebied. Deze kaart is echter alleen gebaseerd op de
bodemkaart en de geschiktheid van de aanwezige bodems voor bewoning; alle holtpodzolgronden in grof zand – waar ook het plangebied op ligt – hebben een lage archeologische verwachting op de IKAW. De holtpodzolgronden in leemarm en lemig fijn zand ter hoogte van het droogdal ten zuiden van het plangebied hebben een middelhoge verwachting, alsook de loopodzolgronden in grof zand (met opgebracht mestdek).
Archeologische status van het onderzoeksgebied (straal van 500 m)
In het onderzoeksgebied staan meerdere archeologische monumenten, waarnemingen en onderzoeken geregistreerd. Er zijn geen vondstmeldingen gedaan.
Monumenten
In het onderzoeksgebied zijn vijf archeologische monumenten aanwezig, die allen te maken hebben met begravingen in de periode IJzertijd – Romeinse Tijd en mogelijk het Neolithicum:
Monumentnummer Status Ligging t.o.v. plangebied Beschrijving (Archis) 3.862 Zeer hoge archeologische
waarde
Circa 430 m NO Terrein met sporen van een urnenveld, bestaande uit één grotere en vier kleinere heuvels, zes brandgraven en veel inheems en gedraaid aardewerk. Datering: IJzertijd – Romeinse Tijd. De waarnemingen in dit gebied betreffen de graven en grafheuvels, alsook vondsten van Romeins aardewerk (terra nigra, gladwandig gedraaid, gedraaid ruwwandig).
14.713 14.715 14.717 14.718
Zeer hoge archeologische waarde
Circa 350 – 420 m ZO Terrein met sporen van vier grafheuvels in twee groepen van twee, uit het Neolithicum of de IJzertijd. De heuvels bestaan uit bruinoranje zand, met enkele houtskooldeeltjes. Afmetingen:
diameter 8-11 meter, hoogte 0.25-0.60 meter.
16 Staat: uiterlijk gaaf (alleen 14.717 is voor een kwart weggegraven). Huidig gebruik: open dennebos. Heuvel is vermoedelijk tot circa 0.50 meter gestoord. De heuvels liggen in een terrein waar voorheen grint gewonnen en gehord (gezeefd) werd. De heuvels onderscheiden zich duidelijk van de zandhopen die bij de grintwinning ontstaan zijn.
Buiten het onderzoeksgebied, op circa 660 m ten zuidwesten van het plangebied, liggen nog twee relevante beschermde terreinen van zeer hoge archeologische waarde (monumentnummers 15.547 en 15.548). Het gaat om de resten van een Romeins aquaduct. Beide terreinen zijn onderzocht (onderzoeksmeldingsnummers 2.566 en 38.654) en zijn tevens als waarnemingen geregistreerd (waarnemingsnummers 46.349 en 46.350).
Waarnemingen
In het onderzoeksgebied zijn enkele waarnemingen geregistreerd die niet aan een monumentterrein verbonden zijn. Ook hier is onder andere sprake van sporen van begraving:
Waarnemingsnummer Ligging t.o.v. plangebied Beschrijving (Archis)
47.645 Circa 350 m NO Waarneming in bouwput van gedraaid aardewerk uit de Nieuwe Tijd (20e eeuw) en hergebruikte bakstenen vloertegels uit de Romeinse Tijd.
47.717 Circa 290 m NO Waarneming tijdens een begeleiding van drie evenwijdig lopende greppels/sloten, met een datering tussen Mesolithicum en Nieuwe Tijd.
3.555 Circa 470 m NW Waarneming van handgevormd aardewerk (twee kleine potjes), verbrand bot (crematieresten) en een bronzen armband uit de Late Bronstijd.
Buiten het onderzoeksgebied, op circa 800 m ten noordwesten van het plangebied, is nog een relevante waarneming gedaan tijdens de archeologische begeleiding van het Sportfondsenbad Nijmegen-Oost (waarnemingsnummer 424.965): sporen en vondsten geven aan dat er in verschillende periodes activiteiten op het terrein hebben plaatsgehad. Dit wordt ondersteund door de waarneming rond 1914 van de stadsarchivaris Mathé Daniëls, die beschrijft Romeinse vondsten op het terrein te hebben aangetroffen. De kaart van het Franse beleg van Nijmegen in 1794 en de relatieve hoeveelheid metaalvondsten uit die periode geven tevens aan dat het terrein toen intensief gebruikt is.
Vermoedelijk als tegenhanger van de stellingen rond de Hengstberg en het Kops plateau. Er werd tijdens het onderzoek aardewerk uit de periode Bronstijd - Nieuwe Tijd aangetroffen, alsook brons, ijzer en lood. Sporen bestonden o.a. uit kuilen die mogelijk verband houden met het Franse beleg, maar sommige grondsporen zouden ook van voor de Nieuwe Tijd kunnen dateren.
Onderzoeken
Ook zijn er nog enkele onderzoeken gedaan in het onderzoeksgebied die geen verband houden met de monumenten:
Onderzoekssnummer Ligging t.o.v. plangebied Beschrijving (Archis)
206.160 Circa 420 m W Tijdens dit booronderzoek zijn geen archeologische resten aangetroffen. De bodem kenmerkt zich door sterk grindhoudende stuwwalafzettingen. Hierin heeft zich met name aan de zuidzijde van het plangebied een zwakke podzol gevormd.
36.835 Circa 500 m NW Tijdens een onderzoek van onbepaalde aard is een waarneming gedaan binnen een gebied waar een Romeins aquaduct werd vermoed. Er werd een greppel/gracht zonder vondsten gezien, in O-W richting. Mogelijk gaat het om een restant van een Romeins aquaduct of een
verdedigingsgreppel/gracht.
17 Buiten het onderzoeksgebied, op circa 600 m ten westen van het plangebied, is nog een relevant booronderzoek uitgevoerd (onderzoeksmeldingsnummer 9.264). Het bodemprofiel bestond uit een ABC-profiel, waarbij het restant van de holtpodzol in het bovenliggende esdek was opgenomen. De top van de podzol is waarschijnlijk door verploeging bij de eerste aanleg van het esdek verstoord geraakt; er werd dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in het gebied dat op de IKAW een middelhoge verwachting heeft vanwege de aanwezigheid van loopodzolgronden.
Samenvatting
De archeologische bekende waarden in het onderzoeksgebied suggereren dat er voornamelijk een hoge verwachting is op het aantreffen van sporen van begraving uit de periode IJzertijd – Romeinse Tijd. Er is tevens een middelhoge verwachting op sporen van begraving uit de Late Bronstijd. Mogelijk is er ook een verwachting op het aantreffen van militaire resten uit de Nieuwe Tijd, die verband houden met het beleg in 1794.
18
8. Huidig gebruik, historische situatie en bodemverstoringen
Landschapstype Zandgebied (stuwwal of –plateau)
Historische bebouwing Nee
Historisch gebruik Akkerland, bos
Huidig gebruik Bebouwing
Bodemverstoringen Ja, eerdere bouwwerkzaamheden
Historische situatie
Het plangebied ligt in het oosten van Nijmegen, een stad met een zeer rijke geschiedenis. Vooral de sporen van Romeinse (militaire) bewoning in Noviomagus op locaties zoals het Kops Plateau en de Hunerberg zijn (inter)nationaal bekend. Er zijn echter ook vele sporen uit de Bronstijd en IJzertijd bekend, van cultusplaatsen tot grafvelden. Er is dermate veel archeologisch onderzoek verricht in Nijmegen en omgeving, dat er nog steeds een grote achterstand is wat betreft de uitwerking van alle resultaten. Op figuur 6 is te zien om welke perioden en complextypen dit gaat.
Figuur 6: Onuitgewerkt onderzoek in Nijmegen en omgeving tot 2001. Het plangebied is indicatief aangegeven met een rode cirkel (bron: gemeente Nijmegen, 2012).
19 Op een historische kaart die de beschietingen van Nijmegen door het Franse leger in 1794 weergeeft, lijkt het plangebied zich achter de belegeringslinie te bevinden. Het is aannemelijk te denken dat de Franse troepen vanuit het zuidoosten ook door het plangebied zijn getrokken, maar er lijken op basis van deze kaart geen militaire werken aanwezig te zijn.
Op het kadastrale minuutplan uit 1811-1832 is het plangebied onbebouwd (figuur 8). Volgens de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafelen (OAT) was het perceel waar het plangebied deel van uitmaakt destijds in gebruik als akker (Groesbeek, Sectie H, blad 01, perceel 150). De omgeving van het
plangebied is pas in de 20e eeuw bebouwd geraakt. Op de Topografisch Militaire Kaart (TMK) van 1911 ligt het plangebied net op de rand van de kaart, maar er is uit af te leiden dat het plangebied destijds nog onbebouwd en bebost was. Op de topografische kaart van 1957 is het plangebied eveneens nog onbebouwd, maar is er wel bebouwing aanwezig langs de Kwakkenbergerweg (figuur 9). Op de topografische kaart van 1985 is de huidige bebouwing in het plangebied te zien (figuur 10).
Figuur 7: Troepenbewegingen tijdens de Franse belegering van Nijmegen in 1794. De rode stippellijn is de vermoedelijke ‘loopgraaf’, het plangebied is rood omlijnd (bron:
www.noviomagus.nl, tekenaar onbekend).
20 Figuur 8: Kadastraal minuutplan 1811-1832 (plangebied rood omlijnd).
Figuur 9: Topografische kaart 1957 (plangebied rood omlijnd).
21 Huidig gebruik en bodemverstoringen
Het plangebied ligt in het oosten van de stad Nijmegen, in een bosrijke villawijk. Op de locatie waar de nieuwe villa gebouwd zal worden is nu ook bebouwing aanwezig in de vorm van een villa met dubbele garage, verharde inrit en tuin. Op figuur 5 was al te zien dat de nieuwe villa voor het merendeel op de locatie van de bestaande villa gebouwd zal worden.
De bouwtekeningen van de bestaande villa zijn geraadpleegd in het digitaal bouwarchief van de Gemeente Nijmegen (www.nijmegen.nl/dgd). De villa dateert uit 1955; bijzonder genoeg staat deze nog niet op de topografische kaart van 1957 (figuur 9). Op de bouwtekeningen is te zien dat de meeste funderingen van de bestaande villa tot circa 1,20 m –Mv reiken (figuur 11). Het uitstekende deel linksvoor is onderkelderd, tot in elk geval 3,00 m –Mv (figuur 12). De bouw van dit huis zal de bodem derhalve al voor een groot deel hebben verstoord.
In het Bodemloket (www.bodemloket.nl) en in de Milieuatlas van de gemeente Nijmegen
(www.nijmegen.nl/imap/milieu-atlas) staan geen saneringen geregistreerd in het plangebied, die de bodem ter plaatse zouden kunnen hebben verstoord.
Figuur 10: Topografische kaart 1985 (plangebied rood omlijnd).
22 Figuur 11: Dwarsdoorsnede van de bestaande villa, met funderingen tot 1,20 m –Mv.
Figuur 12: Dwarsdoorsnede van de bestaande villa, met onderkeldering tot circa 3,00 m –Mv.
23
9. Gespecificeerde archeologische verwachting
Kans op archeologische waarden Middelhoog tot hoog
Periode Bronstijd en IJzertijd – Romeinse Tijd
Complextypen Sporen van begraving, nederzetting
Stratigrafische positie Top holtpodzolbodem
Diepteligging Direct onder de bouwvoor
Aanwezigheid en dichtheid
Het plangebied is gelegen op de overgang van een hoge stuwwal naar een stuwwalplateau. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere sporen bekend uit de Bronstijd en de periode IJzertijd – Romeinse Tijd, voornamelijk van begraving in de vorm van urnenvelden en grafheuvels. Uit de periode IJzertijd – Romeinse Tijd zijn meer archeologische resten aangetroffen dan uit de Bronstijd, alsook op kortere afstand tot het plangebied. Daarom geldt voor de Bronstijd een middelhoge verwachting en voor de periode IJzertijd – Romeinse Tijd een hoge verwachting. Voor de periode Paleolithicum – Neolithicum en Middeleeuwen – Nieuwe Tijd geldt een lage verwachting.
Stratigrafische positie
Sporen kunnen direct onder de bouwvoor worden aangetroffen, in de top van een intacte holtpodzolbodem. Dit is een relatief vruchtbare bodem, die geschikt was voor bewoning en landgebruik.
Complextypen
Uit de Bronstijd en de periode IJzertijd – Romeinse Tijd kunnen voornamelijk sporen van begraving worden aangetroffen. Deze zullen zich manifesteren als ofwel een urnenveld of grafheuvels. Gezien de zichtbaarheid van de grafheuvels in de nabije omgeving en het feit dat het plangebied bebouwd is, is de kans op het aantreffen van een urnenveld waarschijnlijker.
Het aantreffen van nederzettingsresten in het plangebied is ook niet uit te sluiten. Deze zullen zich hoogstwaarschijnlijk manifesteren als een archeologische laag of als een relatief hoge
vondstconcentratie. Mogelijk zijn er ook nog sporen van (militair) landgebruik en erfinrichting aanwezig, in de vorm van bijvoorbeeld greppels. Over de aanwezigheid van dit complextype is veelal de mate van intactheid van de bodem van toepassing, aangezien deze zaken zich veel minder als een laag of vondstconcentratie in de bodem kenmerken.
24
10. Resultaten booronderzoek
Onderzoeksmethodiek
Het doel van het booronderzoek is het toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting in het plangebied. Hiertoe is in het plangebied een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd.
In totaal zijn in het plangebied 6 boringen gezet, tot een maximale diepte van 115 cm –Mv. De boringen zijn zoveel mogelijk in een regelmatig patroon gezet, waarbij rekening is gehouden met de huidige en nieuwe bebouwingsvlakken (zie bijlage 5).
De boorpunten zijn ingemeten met behulp van een meetlint aan de hand van de bestaande topografie.
De hoogteligging ten opzichte van NAP van de boorpunten is afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) en bedraagt voor alle boringen 74 m +NAP.
Alle boringen zijn eerst gezet met een 7 cm Edelmanboor. Van iedere boorkern is eerst de lithologie en lithogenese beschreven, conform de NEN5104 en de Archeologische Standaard
Boorbeschrijvingsmethode (ASB; SIKB 2008). Deze beschrijvingen zijn terug te vinden in de boorstaten in Bijlage 6. Opnames van de boringen zijn te vinden in Bijlage 7. Vervolgens is het archeologisch relevante traject bemonsterd met een 15 cm Edelman boor. Van iedere boring is het archeologisch relevante bodemtraject volledig verzameld en in het veld droog gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 4 mm. Als archeologisch relevant bodemtraject is de onderste 30 cm van de bouwvoor en de top van het pleistoceen zand aangehouden, tot 30 cm in de C-horizont.
Bodemopbouw en lithologie
De bodem in het plangebied bestaat uit een bouwvoor met direct er onder ongeroerde gestuwde afzettingen. Mogelijk betreft het hier ook hellingafzettingen, maar het onderscheid tussen beiden valt in het veld lastig te maken. De bouwvoor is doorgaans 15 tot 40 cm dik en bestaat uit matig tot sterk humeus, donkergrijs-bruin zand. Het zand is zwak tot matig siltig en matig fijn tot matig grof.
De onder de bouwvoor gelegen gestuwde afzettingen bestaan uit zwak tot matig siltig, matig grof, matig slecht tot slecht gesorteerd grindrijk zand. In boringen 1, 2 en 4 is in de top van deze afzettingen een geheel of gedeeltelijk intacte holtpodzol aanwezig, die zich kenmerkt door een dunne A-horizont en een dikke egaal bruine humeuze B-horizont. In boringen 3, 5 en 6 gaat de bouwvoor via een scherpe dan wel diffuse laaggrens direct over in de C(g)-horizont.
Archeologische indicatoren
Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Interpretatie
Uit het booronderzoek blijkt dat het plangebied op een stuwwalplateau ligt. De ondergrond bestaat uit grofzandige en grindrijke gestuwde afzettingen, waarin zich een holtpodzol heeft ontwikkeld. Deze is in drie boringen teruggevonden. In de andere drie boringen gaat de bouwvoor c.q. geroerde grond direct over in de C(g)-horizont. Ondanks dat het hele archeologisch relevante bodemtraject van iedere boring op 4 mm is gezeefd, zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen.
25
11. Beantwoording onderzoeksvragen
Is er sprake van bodemlagen waarin archeologische waarden kunnen voorkomen?
Ja, onder de bouwvoor bevinden zich gestuwde afzettingen, waarin gedeeltelijk nog een holtpodzol aanwezig is. Dit niveau vormde vanaf het Saalien het maaiveld. Archeologische waarden, indien aanwezig, zouden zich op dit niveau moeten manifesteren.
Zijn deze bodemlagen intact (en is de archeologie intact)?
Ja, de bodem is grotendeels intact, getuige de aanwezigheid van geheel of gedeeltelijk complete holtpodzolgronden. Daar waar deze ontbreken is de bodem tot maximaal 65 cm –Mv
ontgraven/verstoord. Dit betekent dat diepere grondsporen als nog bewaard kunnen zijn gebleven.
Hoe diep liggen deze bodemlagen en dus: in hoeverre zijn deze gevoelig voor de voorgenomen bodemingrepen?
Het archeologisch relevante niveau begint praktisch aan maaiveld. Het ongeroerde archeologisch relevante niveau ligt op 15 – 65 cm –Mv, afhankelijk van de mate van verstoring van de bovengrond i.c. de dikte van de bouwvoor. Dit betekent dat eventueel aanwezige archeologische waarden gevoelig zijn voor de voorgenomen bodemingrepen.
Zijn er aanwijzingen dat er ook daadwerkelijk archeologische waarden liggen (archeologische indicatoren) en uit welke periode(-n) dateren deze?
Nee, ondanks de megaboringen en ondanks het zeven over een 4 mm zeef, zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Wat is de aard van de betreffende archeologische waarden?
Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Wat is de – verwachte – fysieke kwaliteit van archeologische waarden in het plangebied?
Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
26
12. Conclusie en Advies
Conclusie
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied op de overgang van een hoge stuwwal naar een stuwwalplateau ligt. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere sporen bekend uit de Bronstijd en de periode IJzertijd – Romeinse Tijd, voornamelijk van begraving in de vorm van urnenvelden en grafheuvels. Uit de periode IJzertijd – Romeinse Tijd zijn meer archeologische resten aangetroffen dan uit de Bronstijd, alsook op kortere afstand tot het plangebied. Daarom geldt op basis van het
bureauonderzoek voor de Bronstijd een middelhoge verwachting en voor de periode IJzertijd – Romeinse Tijd een hoge verwachting. Voor de periode Paleolithicum – Neolithicum en Middeleeuwen – Nieuwe Tijd geldt een lage verwachting.
Uit het verkennend en karterend booronderzoek blijkt dat de ondergrond van het plangebied uit grofzandige en grindrijke gestuwde afzettingen bestaat, waarin zich een holtpodzol heeft ontwikkeld.
Deze is in drie boringen teruggevonden (boringen 1,2 en 4. In de andere drie boringen gaat de bouwvoor c.q. geroerde grond direct over in de C(g)-horizont. Ondanks dat het hele archeologisch relevante bodemtraject van iedere boring op 4 mm is gezeefd, zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Concluderend heeft het onderzoek geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.
Advies
Op basis van het uitgevoerde onderzoek worden geen archeologische vervolgmaatregelen geadviseerd.
Kanttekening
Het onderzoek is zo zorgvuldig mogelijk en conform de hiervoor geldende eisen uitgevoerd. Omdat het uitgevoerde onderzoek een steekproef betreft, kan niet zondermeer worden uitgesloten dat bij bodemwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen. De kans hierop is echter klein.
Mochten er bij bodemwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dienen deze conform de hiervoor geldende wettelijke eisen te worden gemeld. Om praktische redenen wordt geadviseerd om de melding bij de gemeente Nijmegen te doen.
27
13. Geraadpleegde bronnen
Archeologische kaarten en databestanden:
Archeologische Monumenten Kaart (AMK), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007.
Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2), Rijksdienst voor Cultureel erfgoed (RCE), Amersfoort, 2007.
Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, 3e generatie, IKAW, Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), Amersfoort, 2008.
www.ahn.nl
www.ruimtelijkeplannen.nl
www.watwaswaar.nl
www.bodemloket.nl
www.dinoloket.nl
www.bodemdata.nl
www.nijmegen.nl/dgd
www.noviomagus.nl
www.nijmegen.nl/imap/milieu-atlas
Literatuur:
Bakker, H. de, 1966. De subgroepen van het systeem voor bodemclassificatie voor Nederland. In:
Boor en Spade.
Bakker, H. de & J. Schelling, 1989. Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus. Wageningen.
Berendsen, H.J.A., 2000. Landschappelijk Nederland. Assen (Fysische geografie van Nederland).
Derde, geheel herziene druk.
Berendsen, H.J.A./ E. Stouthamer (eds.), 2001. Palaeogeographical development of the Rhine- Meuse delta, the Netherlands. Assen.
Berendsen, H.J.A., 2005. De vorming van het land. Assen (Fysische geografie van Nederland).
Vierde, geheel herziene druk.
Gemeente Nijmegen, 2012. Nota nieuw beleid archeologie. 13-08-2012. Nijmegen.
Mulder, E.F.J., M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Houten.
28
Bijlage 1: Geomorfologische kaart
Plangebied (indicatief)
29
Bijlage 2: Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)
Plangebied (indicatief)
30
Bijlage 3: Bodemkaart
Plangebied (indicatief)
31
Bijlage 4: Bekende archeologische waarden en verwachting (Archis)
Plangebied (indicatief)
32
Bijlage 5: Boorpuntenkaart
33
Bijlage 6: Boorstaten
34
35
Bijlage 7: Foto’s
Boring 1
Boring 2
36 Boring 3
Boring 4
37 Boring 5
Boring 6
38
Bijlage 8: NEN 5104
Textuurindeling (NEN 5104) Hoofdnaam Toevoeging [Org,
Gr]
Gradiënt toevoeging Laaggrens
LG = grind g = grindig 1 = zwak dif = diffuus
Z = zand z = zandig 2 = matig gel = geleidelijk
L = leem s = siltig 3 = sterk sch = scherp
K = klei k = kleiig 4 = uiterst
V = veen h = humeus
m = mineraalarm
Karakteristieken en plantenresten
VAM (amorfiteit) Plantenresten (plr) Consist(entie) M50 (mediaan) Alleen voor zand
1 = Zwak amorf ri = riet ST = stevig 75-105 uiterst fijn
2 = Matig amorf ho = hout MST = matig stevig 105-150 zeer fijn 3 = Sterk amorf ze = zegge MSL = matig slap 150-210 matig fijn
wo – wortels SL = slap 210-300 matig grof
plr = ongedef. ZSL = zeer slap 300-420 grof 420-600 zeer grof
Nieuwvormingen en grondwater
Ca (kalkgehalte, CaCO3) Fe (roestvlekken) Oxidatie/reductie [o/r] GW (grondwater)
1 = afwezig 1 = afwezig o = oxidatie GW = grondwater
2 = matig kalkhoudend 2 = ijzerhoudend or = oxidatie/reductie GHG = gem. hoogste grondwaterstand 3 = kalkhoudend 3 = sterk ijzerhoudend r = reductie GLG = gem. laagste
grondwaterstand
Classificatie en interpretatie Bodemhorizont (Hor.; volgens De Bakker & Schelling, 1989)
Monstername (M) Lithogenese (lith.)
BHA X (boring) – XXX {diepte in cm) KOM = komafzetting
BHB BED = beddingafzetting
BHBC OEV = oeverafzetting
BHC DEZ = dekzand
… CRE = crevasseafzetting
BEE = beekafzetting STUW=stuwwal
Bijzonderheden
Archeologische indicatoren en afkortingen in de kolom ‘bijzonderheden’
Omg. = omgewerkt gr = grindje l = leem (verbrand)
Opg. = opgebracht st = steentjes b = bot
fe-c = ijzerconcreties aw = aardewerk gg = goed gesorteerd mn-c = mangaanconcreties vs = vuursteen
mg = matig gesorteerd mn = Mangaan bakst = baksteen/puin
sg = slecht gesorteerd spi = spikkel (+ kleur) fos = fosfaat vl = vlekken (+ kleur) hk = houtskool sch = schelpen
bijm = bijmenging (+ text.)