• No results found

Proefsleuvenonderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Proefsleuvenonderzoek"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten 2014

Antoinet Daniël

P roefsleuvenonderzoek

bij het M ontessori C ollege aan de k wakkenbergweg in n ijMegen -o ost

Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 173

(2)

© 2014 Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten

Proefsleuvenonderzoek bij het Montessori College aan de Kwakkenbergweg in Nijmegen-Oost

A.A.W.J. Daniël

Vormgeving : R.M.H.C. Mols Tekstredactie : H. van Enckevort In opdracht van : Montessori College Autorisatie : A.A.W.J. Daniël

ISSN 2212-5337

Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd in een geautomatiseerd gegevens- bestand of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo, het besluit van 29 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men daarvoor wet- telijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen).

Voor het overnemen van gedeelte(n) van deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

De Gemeente Nijmegen aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without the written permission from the publisher.

nieuwe tijdnieuwste tijdmiddeleeuwenRomeinse tijdijzertijdbronstijdneolithicum (jonge steentijd)mesolithicum (midden-steentijd)

paleolithicum (oude steentijd) laat vol

vroeg midden

laat vroeg midden

laat vroeg

vroeg midden

laat 1500

1800

1250 900

450 270 70 0 19

250 500 800 1100

1800 2000

5300

8800 na Chr.

voor Chr.

4900 4200 2900

vroeg midden

laat

noord zuid

(3)

3

1 i nleiding

1.1 Kader en administratieve gegevens

Op 6 en 7 maart 2014 heeft Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen (BAMN) een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd op het terrein van het Montessori College aan de Kwakkenbergweg in Nijmegen (fig. 1 en 2). Het onder- zoek vond plaats in het kader van voorgenomen sloop en nieuwbouw van één van de schoolgebouwen. Omdat het terrein volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Nijmegen binnen een zone van zeer hoge archeologische waarde viel,1 diende voorafgaand aan de sloop- en bouwwerkzaamheden archeologisch onderzoek te worden verricht. De voorgaande jaren waren in de directe omgeving van het plange- bied al op verschillende locaties archeologisch onderzoek uitgevoerd.2 Deze resultaten leverden echter niet genoeg informatie op om het bodemarchief ter plaatse van het onderhavige terrein van de school te kunnen waarderen. Daarom is besloten om net buiten de bestaande bebouwing en binnen de contouren van de nieuwbouwplannen een proefsleuvenonderzoek uit te voeren.

Het onderzoeksgebied bevond zich ten noordoosten van de kruising Kwakkenbergweg- Mariënboomseweg, heeft een oppervlak van ca. 90 m2 en lag ten tijde van het onderzoek braak. Een fietsenstalling die binnen de grenzen van het onderzoeksterrein stond, was enkele dagen voorafgaand aan het onderzoek afgebroken om na afloop ervan weer in gebruik te worden genomen.

Administratieve gegevens

Provincie : Gelderland

Gemeente : Nijmegen

Plaats : Nijmegen

Toponiem : Kwakkenbergweg 33

Kadastrale gegevens : HTT02, sectie I, nr. 00728

Kaartblad : 40C

P roefsleuvenonderzoek

bij het M ontessori C ollege aan de k wakkenbergweg in n ijMegen -o ost

1 Terrein Z-09, Archeologische Beleidskaart Gemeente Nijmegen, 119–123.

2 Magnée-Nentjes & Wildenberg 2010 ; Oosterbaan 2010 ; Diepeveen 2011 ; Tunker 2012 ; Harmsen 2013.

Nijmegen

Bemmel

Weurt Slijk-Ewijk

Oosterhout

Ressen

Beuningen Lent

2 km

Figuur 1. De locatie van het onderzoeksgebied. rm

(4)

4

Coördinaten onderzoekslocatie : 189.620 / 426.900, 189.810 / 426.900, 189.620 / 426.800 en 189.810 / 426.800 Projectverantwoordelijke : H. van Enckevort

Bevoegd gezag : gemeente Nijmegen, contactpersoon P. Franzen Opdrachtgever : Montessori College, contactpersoon T. de Jong

(Royal Haskoning)

Soort onderzoek : proefsleuvenonderzoek (IVO-P) Onderzoeksmeldingsnummer : 60537

Vondstmeldingsnummer : 424370

Onderzoeksnummer : 49229

Projectcode : Kwb7

ABAK-code en -status : Z-09, Nijmegen-Oost, waarde 3 (zone van zeer hoge archeologische waarde)

Complex en ABR-codering : XXX (onbekend)

Periode(n) : ROM (Romeinse tijd), LME (late middeleeu- wen), NT (nieuwe tijd)

Geomorfologische context : spoelzandwaaierafzettingen Hoogte maaiveld : ca. 66,10 tot 66,75 m +NAP Maximale diepte onderzoek : 64,92 m +NAP

Uitvoering van het onderzoek : 6–7 maart 2014

Samenstelling veldteam : Heroen Damen (metaaldetectie), Antoinet Da- niël (senior KNA-archeoloog), Josey McDonald (RTS-tekenaar)

Beheer en plaats

documentatie en vondsten : Bureau Archeologie en Monumenten gemeente Nijmegen

Kwb7 Kwb4

Kwb5 Kwb2

Kwb3

189425 189815

426794 427074

0 100 m

Kwb1 Postweg

Kwakkenber gweg

Mariënboomsew eg

overige Kwb-projecten Kwb7

Figuur 2. De locatie van de proefsleuven op het schoolterrein (in rood), evenals de locaties van de eerder uitgevoerde projecten

in de directe omgeving (in wit). jg

(5)

5

1.2 Archeologische context

Het onderzoeksgebied ligt volgens de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Nijmegen binnen de grenzen van een terrein van zeer hoge archeologische waarde.3 Dit relatief grote terrein dankt haar hoge status aan de aangetroffen archeologisch resten die in de periode vanaf het laat-neolithicum tot in de 4e eeuw na Chr. dateren. De hogere plateaus in Nijmegen-Oost hebben in de prehistorie als vestigingsplaats gediend en daarnaast een belangrijke functie vervuld in zowel het begravingsritueel als in de cultus.

Op dezelfde plateaus zijn in de Romeinse tijd verschillende versterkingen gebouwd.

Het oudste legioenskamp stond op de Hunerberg en is in de periode van ca. 19 tot 16 voor Chr. in gebruik geweest. Het bood plaats aan 15.000 soldaten en was daarmee de grootste versterking die in Nijmegen-Oost gebouwd is.

Na de Bataafse Opstand in 69–70 na Chr. is een nieuwe legerplaats op de Hunerberg gebouwd, waar het Tiende Legioen gestationeerd was. Deze bood onderdak aan ca.

5000 soldaten en is tot 104 na Chr. door het legioen bewoond. Enkele taken van de soldaten waren het bewaken van de rijksgrens, het aanleggen van de infrastructuur in de omgeving en het opbouwen van een nieuwe stad in Nijmegen-West, het latere Ulpia Noviomagus. Men vermoedt voorts dat zij een aquaduct hebben aangelegd dat vanuit Groesbeek water naar de legerplaats aanvoerde. Het tracé van dit aquaduct loopt over de Broerdijk, ten westen van het plangebied.

Buiten de poorten van deze legerplaats ontstond al snel de canabae legionis, een semi- civiele nederzetting waar personen woonden die belang hadden bij de aanwezigheid van de soldaten. Aan het verzorgen van de soldaten was namelijk goed geld te verdienen, wat ambachtslieden en handelaren trok. Daarnaast woonden er familieleden van de soldaten. Zij werden niet in alle gevallen toegelaten tot de legerplaats en woonden daarom net buiten de poorten. Op verschillende locaties buiten de legerplaats en de canabae legionis zijn grafvelden aangetroffen. Volgens Romeins gebruik werden de doden langs uitvalswegen begraven. Dit gebeurde niet in één groot grafveld, maar in kleine clusters van graven.

Gezien de Romeinse vondsten die in het verleden in de omgeving van het onder- zoeksgebied zijn gedaan is het heel goed mogelijk dat zich ook binnen de grenzen van dit terrein nog resten uit de Romeinse tijd bevinden. Zo is er een waarneming op het perceel ten noordoosten van het plangebied van Mathé Daniëls, de toenmalige stadsarchivaris uit 1914, die vermeldt dat in de beboste tuin van de villa Westerhelling onder andere Romeins aardewerk is gevonden. Er is echter nooit een vervolgonderzoek uitgevoerd, waardoor de exacte locatie van deze vondsten niet bekend is.

Over het plangebied in de middeleeuwen en de direct daarop volgende eeuwen is weinig bekend. De eerste periode van archeologisch belang is de Franse periode (1795–1813). Aan deze bezettingsperiode ging een Franse expansie macht vooraf. De voorhoede van dit leger bereikte Nijmegen in oktober 1794. De Nijmeegse voorbe- reidingen op deze inval waren onvoldoende, waardoor de stad na enkele weken van belegering viel. Tijdens het beleg was de stad omsingeld door verschillende Franse regimenten. Nabij en binnen de grenzen van het onderzoeksgebied zijn meerdere legereenheden gestationeerd geweest.

Nijmegen is in de periode tussen 1820–1824 versterkt met extra vestingwerken. Door de ontwikkeling van nieuwe gevechtstechnieken en wapens werd het noodzakelijk om ook buiten de omwalling van de stad forten en vestingwerken te bouwen. Binnen de begrenzing van Nijmegen-Oost liggen drie forten, Fort Sterrenschans, Fort De Verbrande Molen en Fort Kwakkenberg. Deze forten liggen nabij, maar niet binnen de grenzen van het onderzoeksgebied. Nog niet alle vestingwerken, landweren en lunetten zijn echter bekend. Daarom dient er toch rekening te worden gehouden met archeologische resten uit deze periode. Het terrein was tot na de Tweede Wereldoorlog overwegend bebost. Vanaf 1955 is het als schoolterrein in gebruik genomen.

1.3 Onderzoek in de directe omgeving

In het onderzoeksgebied zelf heeft nog niet eerder archeologisch onderzoek plaatsgevon- den. De laatste jaren is de directe omgeving ervan echter relatief intensief onderzocht.

In onderstaande tekst worden de meest relevante projecten beknopt beschreven.

3 Afgeleid van Oosterbaan 2010, 4–5.

(6)

6

Bij een waarneming direct aan de overzijde van de Kwakkenbergweg is een greppel gevonden die qua uiterlijk aan een spitsgracht uit de Romeinse tijd doet denken.4 Mo- gelijk gaat het hier om een restant van een ‘opgeruimd’ Romeins aquaduct, waarbij de constructie voor de waterleiding zich in deze gracht bevond.5 Tijdens proefsleuvenon- derzoek ten westen van het onderzoeksgebied is onder een dik ophogingspakket uit de 20e eeuw een groot aantal sporen aangetroffen.6 Een deel daarvan bestaat uit rabatgrep- pels. Het is niet duidelijk wanneer deze evenwijdig aangelegde greppels zijn aangelegd en de bomen zijn geplant, doordat de greppels niet nader op vondsten zijn onderzocht.

Vergelijkbare greppels zijn echter ook op het terrein van de St. Maartenskliniek aange- troffen. Daar dateren zij uit de 19e eeuw. Van de overige sporen, voornamelijk kuilen, is de datering onbekend vanwege het ontbreken van vondstmateriaal. Wellicht kunnen deze sporen in verband worden gebracht met het in cultuur brengen van het terrein.

De periode waarin dit gebeurde lijkt op basis van de datering van de oudste munten in de 18e eeuw geplaatst te moeten worden. De sporen kunnen ook uit de Franse tijd stammen ; onder de metaalvondsten bevinden zich namelijk enkele militaire knopen die direct aan het Franse beleg van Nijmegen in 1794 gekoppeld kunnen worden. Bij een op dit proefsleuvenonderzoek volgende opgraving zijn wederom diverse greppels aangetoond die waarschijnlijk als rabatten hebben gediend. Het vondstmateriaal stamt uit een tijdsspanne vanaf de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd.7 Twee kleine proefsleufjes direct ten westen van het huidige schoolgebouw leverde vier rabatgreppels en twee mogelijk kuilen op die niet nader onderzocht zijn.8 Bij de archeologische bege- leiding van het ontgraven van de bouwput voor het westelijke deel van de nieuwbouw zijn geen sporen waargenomen, hier zijn enkel losse vondsten aangetroffen, waarvan de oudste een munt uit de Romeinse tijd is. De overige vondsten dateren uit de nieuwe tijd.9

1.4 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen

De voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw vormden een bedreiging voor het eventueel ter plaatse aanwezige archeologische bodemarchief. Doel van proefsleuvenonderzoek was dan ook het in kaart brengen en waarderen van de mogelijk aanwezige archeologische resten in de ondergrond van het plangebied. De resultaten van het onderzoek worden in onderstaande tekst beschre- ven, evenals de archeologische waardering van het terrein. Voor het onderzoek is een Programma van Eisen opgesteld met de volgende onderzoeksvragen.10

Algemene vragen

1 Waaruit bestaan de archeologische resten ?

2 Wat is de aard, datering en omvang van de archeologische sporen en resten en tot welk complextype kunnen ze worden gerekend ?

3 Op welke diepte liggen de vondsten en sporen ?

4 Wat is de relatie tussen de aangetroffen resten, de vastgestelde stratigrafie, de bodemgesteldheid en het landschap (geomorfologie en reliëf) ?

5 Wat is de conservering of gaafheid van de verschillende materiaalcategorieën, inclusief archeobotanisch en zoölogisch materiaal ?

6 Is er een relatie tussen de landschappelijke ligging (geomorfologie, reliëf en bodem) en de conservering van de archeologische resten ?

7 Wat is de aard en de datering van de diverse bodemlagen en wat is hun begrenzing in het verticale en horizontale vlak ?

8 Wat is de diepte (t.o.v. maaiveld) en de hoogteligging (t.o.v. nap) van de archeo- logische resten ?

9 Zijn met het onderzoek ook de begrenzingen van de vindplaats vastgesteld of strekt deze zich uit tot buiten het opgegraven areaal ?

10 Wat is de inhoudelijke kwaliteit van de in het plangebied aanwezige archeologi- sche resten (zeldzaamheid en informatiewaarde), gemeten aan hetgeen er uit de omgeving al bekend is ? Welke specifieke bijdrage in kennisverwerving kan deze locatie leveren aan het reeds uitgevoerde onderzoek in deze regio ?

11 Wat is de relatie met de andere vindplaatsen in de omgeving ?

12 Wat is de historische context met betrekking tot de aangetroffen archeologische resten ?

4 Magnée-Nentjes & Wildenberg 2010, 9 (BAMN-projectcode Kwb1).

5 Schut 2005, 9–17 en 55–63.

6 Oosterbaan 2010, 9–10 (BAMN- projectcode Kwb2).

7 Tunker 2012, 8–9 (BAMN-project- code Kwb4).

8 Diepeveen 2011, 8 (BAMN-project- code Kwb3).

9 Harmsen 2013, 10 (BAMN-project- code Kwb5).

10 H. van Enckevort, 2014 : Pro- gramma van Eisen Kwakkenbergweg – sloop en nieuwbouw Montessori College (Kwb7), Nijmegen.

(7)

7 Specifieke vragen m.b.t. mogelijke bewoning

13 Maken de grondsporen deel uit van een nederzettingsterrein uit de Romeinse of Napoleontische tijd of betreft het een off-site activiteitenplaats ?

14 Indien het een nederzettingsterrein betreft : hoe is het nederzettingsterrein inge- richt ? Kunnen er huisplattegronden of andersoortige gebouwstructuren worden onderscheiden ? Zo ja, kunnen er uitspraken worden gedaan over de functie van de gebouwen ?

15 Hoe kunnen de eventuele gebouwstructuren typologisch en chronologisch worden geplaatst ?

16 Kunnen er meerdere bewoningsfasen onderscheiden worden, zo ja in welke mate zijn deze aaneensluitend ?

17 Wat vertellen andere sporen en vondsten over het gebruik van het terrein (o.a. de legering van Franse troepen) ?

Specifieke vragen m.b.t. mogelijke graven

18 Zijn er ter plaatse van de vindplaats graven aanwezig ? Zo ja :

19 Wat is er bekend van de aard, ouderdom, status, gaafheid, etc. van de graven ? 20 Wat is de precieze datering van de graven ?

21 Wat voor graftypen kunnen worden onderscheiden ? 22 Wat kan er gezegd worden over het begrafenisritueel ?

23 Zijn er grafgiften in de graven aanwezig en kunnen daar conclusies aan verbonden worden met betrekking tot leeftijd, geslacht etc. ?

2 M ethodiek van het veldwerk

Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek11 zijn direct ten oosten van het terrein vijf vaste nap-punten uitgezet die met een gps-apparaat ingemeten zijn in het Rijks Driehoekstelsel. Het project omvatte twee proefsleuven en een klein controleputje met

11 De werkzaamheden zijn uitgevoerd volgens de richtlijnen van de Kwali- teitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.3.

Figuur 3. Aanleg van het vlak in put 1, gezien naar het noordoosten, met aan de linkerzijde het te slopen schoolgebouw. ad

(8)

8

een totaaloppervlak van ca. 88 m2. De afmetingen van de sleuven bedragen ca. 28 × 1,5 tot 2,6 (proefsleuf 1), 6,8 × 3,8 (proefsleuf 2) en 3,5 × 1,6 m (proefsleuf 3). Door ruimte- gebrek is de noordelijke helft van proefsleuf 1 iets smaller geworden en vanwege een grootschalige verstoring door een moderne rioolsleuf in proefsleuf 2 is deze veel korter geworden dan gepland. Omdat deze verstoring over de gehele lengte van de uitgezette put door leek te lopen, is aan het einde ervan een kleine proefsleuf (3) gegraven, waarbij werd geconstateerd dat ook daar de rioolsleuf aanwezig was. Proefsleuf 1 is noordnoord- oost–zuidzuidwest georiënteerd ; de proefsleuven 2 en 3 zijn globaal west–oost gericht.

De proefsleuven zijn laagsgewijs verdiept met een graafmachine met gladde bak (fig. 3). Bij de aanleg van de proefsleuven is steeds gebruik gemaakt van een metaal- detector, ook tijdens het laagsgewijs verwijderen van een vrij recentelijk aangebrachte ophogingslaag. De aanlegvondsten zijn verzameld in vakken. Vervolgens zijn de vlak- ken gefotografeerd en daarna ingemeten met de rts, dat wil zeggen de putomtrek, de grondsporen, dagzomende lagen en de vlakhoogtes. In de proefsleuven kon worden volstaan met één vlak. Ten behoeve van het vastleggen van de plaatselijke bodemopbouw zijn na afloop van de vlakdocumentatie enkele profielkolommen gedocumenteerd.

3 l andsChaPPelijke

en bodeMkundige Context

Volgens de geomorfologische kaart ligt het onderzoeksgebied op een spoelzandwaaier (sandr).12 Deze bestaat uit glaciofluviatiele afzettingen die vanaf de stuwwal, die direct ten oosten van het onderzoeksgebied ligt, zijn afgevoerd naar lager gelegen gebieden.

Vanaf deze stuwwal stroomde smeltwater, waardoor zandige afzettingen in de lager gelegen, ongestuwde gebieden sedimenteerden. De kenmerkende afzettingen bestaan uit zogenoemde sheetflood afzettingen met parallel gelaagde, bijna horizontaal lig- gende, grove grindzand- en zandsheets.13 De sedimentatie van deze sheetfloods en de stroomgeulafzettingen heeft plaatsgevonden in de voorlaatste ijstijd, gedurende het Midden-Saalien, ca. 150.000 jaar geleden.

12 Onderstaande tekst afgeleid van Oosterbaan 2010, 7–8.

13 Berendsen 2005, 47.

0 250 m

427830

188850

426785

190005

Kwb7

NAP-Hoogte in meters 100

95 90 85 80 75 70 65 60 55 50 45 40 35

Figuur 4. Actueel Hoogtebestand Nederland (www.ahn.nl) met globale weergave van het reliëf. De rode stip markeert het onderzoeksterrein. jg/rm

(9)

9 In de spoelzandwaaier zijn verschillende smeltwaterdalen ingesneden. Het onderzoeks- gebied ligt op de zuidelijke flank van één van deze dalen, het Hengstdal (fig. 4). De contouren van dit dal hebben zich gevormd tijdens het Saalien. Tijdens het geleidelijk terugtrekken van het landijs werden er via dit smeltwaterdal grote hoeveelheden water afgevoerd, wat een door de eroderende werking van het water een insnijding in de oudere spoelzandwaaierafzettingen tot gevolg had. Tijdens de daaropvolgende ijstijd, het Weichselien, werd het Hengstdal veel dieper en vooral breder uitgeschuurd door erosieve gelifluctie-modderstromen. Deze ijstijd wordt gekarakteriseerd door een per- manent bevroren ondergrond, waardoor het smeltwater hoofdzakelijk oppervlakkig afstroomde. Dit had tot gevolg dat er massale modderstromen ontstonden die van hoge naar lage delen stroomden.

3.1 Bodemopbouw

Tijdens de eerder in de omgeving uitgevoerde projecten is al gebleken dat binnen en buiten het onderzoeksterrein in het verleden – om precies te zijn vlak na de Tweede Wereldoorlog – op grote schaal egalisatie van het reliëf heeft plaatsgevonden om de hoogteverschillen van oost naar west op de rand van het Hengstdal zo veel mogelijk te beperken. Daardoor zijn terrassen gevormd en is ook van het oorspronkelijke bo- demprofiel maar weinig meer over (fig. 5). Onder de recente bouwvoor is een dikke egalisatielaag (ca. 70–90 cm) aanwezig met veel naoorlogs materiaal (voornamelijk metalen objecten). Daaronder bevindt zich de natuurlijke ondergrond, bestaande uit horizontaal tot diagonaal gelaagd zwak grindig en zwak siltig zand (C-horizont), waarbij plaatselijk leem- of grindbanen aanwezig zijn. In de proefsleuven binnen het onderhavige terrein is boven de C-horizont nergens een inspoelingslaag (B-horizont) waargenomen. De nieuwtijdse cultuurlagen die tijdens de eerdere projecten in de lager gelegen westelijke zone zijn aangetroffen zijn hier afwezig en zijn wellicht alle vergraven tijdens de egalisatiewerkzaamheden.

Figuur 5. Profielopbouw in de zuidoosthoek van werkput 1. ad

(10)

10 Figuur 6. Selectie van de vondsten. Schaal 2 : 1 (1–3), 1 : 2 (4), 1 : 1 (5). hd/rm 1

5 3

2

6

4

(11)

11

4 r esultaten

Tijdens het onderzoek zijn geen archeologisch relevante grondsporen aangetroffen.

Een ingraving die in proefsleuf 1 onder het ophogingspakket aanwezig was bleek van recente aard te zijn. Het aangetroffen vondstmateriaal is vrij beperkt en is uitsluitend afkomstig uit de ophogingslaag. Het grootste deel van de vondsten is vervaardigd van metaal (44 stuks, waaronder 6 munten).14 Dit materiaal is gevonden met behulp van een metaaldetector. Bij de munten gaat het om 4 centstukken, een stuiver en een gulden, geslagen in de periode 1948 tot en met 1968. De meeste van de overige voorwerpen dateren ook uit de periode na de Tweede Wereldoorlog.15 Daarvan is één vondst direct aan het Montessori College te relateren, namelijk een achterlicht van een fiets dat in de proefsleuf ter plaatse van de fietsenstalling is aangetroffen.

Er bevinden zich tussen de metaalvondsten ook enkele noemenswaardige objecten met een oudere datering. Het oudste voorwerp betreft een van email voorzien bronzen beslagstuk van een riem uit de 2e–3e eeuw (fig. 6.1).16 Een tweede beslagstuk dateert uit de late middeleeuwen. Het gaat hierbij om leerbeslag van verguld brons met op de voorzijde een diermotief (fig. 6.2). Het beslagstuk heeft aan de achterzijde drie bevestigingsoogjes gehad die alle zijn afgebroken. Een musketkogel (diameter 17 mm) is mogelijk nog te relateren aan het Franse beleg van Nijmegen in 1794. Uit het begin van de 20e eeuw dateert een koperen make-up doosje dat het opschrift ‘DIAMANT NEIGE DES CEVENNES PARIS’ bevat (fig. 6.3). In de ophogingslaag zijn ook enkele voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog gevonden, namelijk een handvat van een Engelse mestin (etensbakje / pannetje, fig. 6.4), een 2 inch rookmortier (fig. 6.6) en twee .22 longrifle patronen.17

Bij het spaarzaam aangetroffen aardewerk gaat het om een wandscherf van hand- gevormd aardewerk die niet nader gedateerd kan worden dan late bronstijd tot en met Romeinse tijd, de rand van een bord van Europees porselein (20e eeuw) en drie fragmenten van industrieel wit aardewerk uit de 19e en 20e eeuw. De categorie glas is vertegenwoordigd met drie exemplaren. Daarbij gaat het om een parfumflesje met het opschrift ‘EAU DE COLOGNE’ met daaronder de naam van de fabrikant ‘J.C.

BOLDOOT’ uit Amsterdam dat dateert uit het einde van de 19e of de eerste helft van de 20e eeuw (fig. 6.5), de voet van een wijnglas en een modern bakje. Tot slot is nog een stuk leisteen aangetroffen.

5 C onClusie , waardering van de vindPlaats en aanbevelingen

Het proefsleuvenonderzoek ten noorden van Kwakkenbergweg 33 heeft slechts weinig archeologische resten opgeleverd. In de proefsleuven zijn geen grondsporen gevonden en het vondstmateriaal dateert overwegend van na de Tweede Wereldoorlog. Waarschijn- lijk hangt dit samen met de ophogingslaag die hier in de vorige eeuw ter egalisatie is aangebracht, nadat eerst de oorspronkelijke bodem tot in het gele zand was afgegraven.

Mochten er oorspronkelijk archeologisch relevante sporen aanwezig zijn geweest, dan zouden daarvan wellicht nog de onderzijden bewaard zijn gebleven. Daarvoor zijn tijdens het onderzoek echter geen aanwijzingen gevonden. Duidelijk bewijs dat er in het verleden sprake is geweest van menselijke activiteiten op het terrein is niet aanwezig.

De twee oudste vondsten – het riembeslag uit de Romeinse tijd en het leerbeslag uit de late middeleeuwen – zijn aangetroffen in de ophogingslaag, waardoor de context van deze stukken onbekend is. Wel mag vermoed worden dat ze uit de directe omgeving afkomstig zijn. Sporen of vondsten die met zekerheid te relateren zijn aan de Franse tijd zijn – in tegenstelling tot de voorgaande projecten – niet gevonden. De jongere vondsten lijken allemaal met de school in verband te mogen worden gebracht.

Tijdens de eerder uitgevoerde projecten ten westen van het onderzoeksgebied zijn diverse (losse) vondsten uit de Romeinse tijd aangetroffen die waarschijnlijk alle te relateren zijn aan de rond de legerplaats van het Tiende Legioen op de Hunerberg

14 Determinatie Bas Kokke.

15 Een deel van de metaalvondsten van (sub)recente aard is na beschrijving gedeselecteerd.

16 Determinatie Stefanie Hoss, Small Finds Archaeology.

17 Determinatie Heroen Damen.

De rookmortier en patronen zijn afgevoerd door de firma Leemans Speciaalwerken B.V., Vriezenveen.

(12)

12

gelegen canabae legionis uit het einde van de 1e eeuw en het begin van de 2e eeuw.18 Daarbij gaat het om diverse aardewerkscherven, baksteen en enkele munten. Deze vondsten duiden erop dat in de omgeving van het onderzoeksgebied meer Romeinse resten bewaard gebleven kunnen zijn. Vanwege de relatief grote hoeveelheid scherven uit de Romeinse tijd die is aangetroffen tijdens project Kwb4 mag daarbij gedacht worden aan de helling van het Hengstdal direct ten noordwesten van de bouwput van het Montessori College. Gezien de oude vondstmeldingen mogen tevens meer in oostelijke richting resten uit deze periode worden verwacht.

Het proefsleuvenonderzoek had als doelstellingen het in kaart brengen van de eventuele archeologische resten, het beantwoorden van de voorgenoemde vragen en het bepalen van de archeologische verwachting. De resultaten van het onderzoek waren echter zo beperkt dat het merendeel van deze vragen onbeantwoord moest blijven.

De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 3.3) geeft richtlijnen volgens welke de kwaliteit van de vindplaats kwantitatief gewaardeerd kan worden. De kwaliteit van de archeologische resten is afhankelijk van de belevingswaarde, de fysieke hoedanigheid en de inhoud of het belang ervan voor de archeologie. De belevingswaarde is alleen van toepassing als de vindplaats bovengronds zichtbaar is. De conservering en gaafheid (compleetheid) bepalen samen de score voor de fysieke kwaliteit : drie punten voor hoge, twee punten voor middelhoge en een punt voor lage kwaliteit. Zeldzaamheid, informatie- en ensemblewaarde bepalen samen de inhoudelijke kwaliteit, wat wordt uitgedrukt door middel van hetzelfde puntensysteem.

Een vindplaats wordt op basis van fysieke kwaliteit als in principe behoudenswaardig aangemerkt, indien de criteria gaafheid en conservering samen bovengemiddeld (vijf of zes punten) scoren.19 Bij een bovengemiddelde score van de inhoudelijke kwaliteit (zeven punten of meer) wordt de vindplaats eveneens als behoudenswaardig aangemerkt.

waarden criteria scores

hoog midden laag totale score

beleving schoonheid wordt niet gescoord

wordt niet gescoord herinneringswaarde

fysieke kwaliteit gaafheid 1 3

conservering 2

inhoudelijke kwaliteit zeldzaamheid 1 3

informatiewaarde 1

ensemblewaarde 1

representativiteit n.v.t.

Tabel 1. Scoretabel waardestelling.

Omdat de archeologische resten niet in het landschap zichtbaar zijn, kan de vindplaats op basis van belevingsaspecten niet als behoudenswaardig getypeerd worden. Op basis van de resultaten van het onderzoek scoort de fysieke kwaliteit van de vindplaats 3 pun- ten (tabel 1). De totale score voor de inhoudelijke kwaliteit, op basis van de zeldzaam- heid, informatiewaarde en ensemblewaarde, komt eveneens op 3 punten. Op basis van deze scores mag worden geconcludeerd dat het plangebied als niet-behoudenswaardig gekarakteriseerd mag worden en kan worden vrij gegeven voor verdere ontwikkeling.

l iteratuur

Berendsen, H.J.A., 2005 : Landschappelijk Nederland, Assen.

Diepeveen, M.C., 2011 : Een archeologisch proefsleuvenonderzoek op het terrein van het Montessori College aan de Kwakkenbergweg, Nijmegen (Archeologische Berichten Nij-

megen – Briefrapport 101).

Harmsen, C., 2013 : Een archeologische begeleiding bij het Montessori College in Nijmegen- Oost, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 138).

18 Tunker 2012, 9 en 14 ; Harmsen 2013, 10–11.

19 Kwaliteitsnorm Nederlandse Ar- cheologie, versie 3.3, bijlage IV.

(13)

13 Magnée-Nentjes, A.M. & J.J.A.J. Wildenberg 2010 : Drie archeologische waarnemingen aan de voet van de Kwakkenberg in Nijmegen, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 59).

Oosterbaan, J., 2010 : Archeologisch onderzoek aan de Kwakkenbergweg, Nijmegen (Ar- cheologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 74).

Schut, P.A.C., 2005 : De aardwerken van Groesbeek. Een aquaduct voor de Romeinse legioensvesting van Nijmegen ?, Amersfoort (Rapporten Archeologische Monumenten- zorg 119).

Tunker, B.C., 2012 : Archeologie in de bouwput van het Sportfondsenbad in Nijmegen-Oost, Nijmegen (Archeologische Berichten Nijmegen – Briefrapport 127).

Illustratieverantwoording

ad Antoinet Daniël hd Heroen Damen

jg Jean-François Gentenaar rm Rob Mols

Lijst van afgebeelde voorwerpen

figuur vondstnr.

6.1 7

6.2 5

6.3 1

6.4 8

6.5 9

6.6 n.v.t

(14)

14

(15)

15

(16)

16

Uitgave

Afdeling Stadsontwikkeling

Bureau Archeologie en Monumenten Postbus 9105

6500 HG NIJMEGEN

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk ligt het noordelijke gedeelte van het plangebied binnen een gebied met geen archeologische verwachting en

Het plangebied ligt op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Nijmegen in zone Z-07, een terrein van zeer hoge archeologische waarde (waarde 3).2 Bij elke bodemingreep

- Hoewel zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied ter plaatse van een ‘Terrein van Hoge Archeologische Waarde’ ligt (gerelateerd aan de oude dorpskern van Margraten) kan op basis

De onderzoekslocatie heeft zowel op de IKAW (zie afb. 6) als op de provinciale waardenkaart (zie afb. 8) een hoge trefkans heeft op archeologische resten door de verwachtte ligging

Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) bevindt het onderzoeksgebied zich binnen een zone met hoge en middelhoge archeologische verwachting (afbeelding 5).. Tevens is

Het plangebied ligt volgens de archeologische waarden- en beleidskaart van de Gemeente Oud-Beijerland (2009) in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Emmen (niet afgebeeld) ligt plangebied Wilhelmsweg binnen legenda-eenheid 'waarde 4'.. Dit staat voor middel- hoge

Een archeologische opgraving op het terrein van de toekomstige baanverlenging te Groningen Airport Eelde, gemeente Tynaarlo (Dr.) ARC-Rapporten 2006-67.. ARC-Projectcode