• No results found

Zandvoort - Archeologisch bureauonderzoek. HOLLANDIA reeks 565

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Zandvoort - Archeologisch bureauonderzoek. HOLLANDIA reeks 565"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HOLLANDIA reeks 565

(2)
(3)

Toponiem: Waterleidingduinen Kabeltracés Gemeente: Bloemendaal, Noordwijk en Zandvoort

Onderzoeksmeldingsnummer Archis: 3992948100 Hoekcoördinaten: 96612, 486936

100371, 486247

97109, 480535

94205, 481204

Auteurs: J.J. Brattinga MA Uitvoering: J.J. Brattinga MA In opdracht van: Waternet Amsterdam Contactpersoon opdrachtgever: dhr. C. Voortman Wetenschappelijke leiding: P.M. Floore

Illustraties: Auteur, tenzij anders vermeld Definitieve versie: maart 2016

Oplage: 6

ISSN: 1572-3151

©

Hollandia archeologen, Zaandijk 2016

HOLLANDIA archeologen

Tuinstraat 27a 1544 RS Zaandijk 57 49 622 - 075 

 info@archeologen.com

(4)
(5)

3. Beleid 15 4. Doel en methode archeologisch bureauonderzoek 17 5. Landschaps- en bewoningsgeschiedenis 19 Genese van het landschap 19

Geomorfologie 19

Historische gegevens 20 Archeologische gegevens 22 6. Archeologische verwachting 25 7. Conclusies en advies 27

Literatuur 29

Bijlagen 33

(6)
(7)

1. Inleiding

In opdracht van Waternet Amsterdam heeft Hollandia archeologen in 2014 een bureau- onderzoek gedaan ten behoeve van het verwijderen en leggen van een 10kV kabel in de Amsterdamse Waterleidingduinen (AWD), gemeente Zandvoort (Salomons 2014).

Het verwijderen en leggen van een enkele 10kV kabel is destijds niet doorgegaan. Men heeft besloten om het project nu in zijn totaliteit uit te voeren op diverse locaties in de AWD (Afbeelding 1). Deze werkzaamheden zouden een verstoring van het archeologisch bodemarchief kunnen veroorzaken. Hiervoor moet nog een omgevingsvergunning worden aangevraagd, waarvoor dit bureauonderzoek nodig is.

Het doel van een archeologisch bureauonderzoek is het inventariseren welke archeologische waarden zich in de grond kunnen bevinden teneinde tot een verwachtingsmodel te komen dat als basis kan dienen voor vervolgstappen dan wel vrijgeving.

Afbeelding 1: Binnen het rode kader het gebied van de Amsterdamse Waterleidingduinen en het onderzoeksgebied.

(8)

8 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

(9)

2. Onderzoeksgebied

Het onderzoeksgebied bestrijkt een groot deel van de AWD en valt voor het overgrote deel binnen de gemeentegrenzen van gemeente Zandvoort. In het zuiden ligt een klein deel van het onderzoeksgebied in de gemeente Noordwijk en in het oosten is een deel gesitueerd in de gemeente Bloemendaal. In het onderzoeksgebied zal een aantal bestaande kabeltracé’s worden verwijderd en zullen er nieuwe worden aangelegd (afbeelding 2). De hoogte van het maaiveld in het plangebied varieert van 0 tot 32 m + NAP (afbeelding 3).

De kabeltracés zullen in drie fases gelegd worden. Fase 1 zal zich richten op de meest weste- lijke tracés, lopend vanaf het Noordoostkanaal richting het zuiden, parallel aan het

Barnaartkanaal en het Rechte Schusterkanaal, eindigend ten westen van de Marelberg. Fase 2 omvat een tracé lopende vanaf het beginpunt met fase 1 in het noorden, aflopend in een oostelijke richting, parallel aan het (deels gedempte) Verlengde Oosterkanaal en het Oosterkanaal om uiteindelijk ten noorden van het Zweefvliegcentrum Langeveld uit te komen. Tot slot zal in fase 3 een kabeltracé gelegd worden tussen de tracés van fase 1 en 2 in. Dit laatste tracé zal parallel lopen aan het Van der Vlietkanaal en in zuidelijke richting, via het Nieuwkanaal en het Kromme Schusterkanaal, tot aan het eindpunt van het tracé uit fase 1.

De nieuw te plaatsen kabels zullen in oude sleuven worden gelegd. Op een beperkt aantal locaties worden nieuwe kabels gelegd in een tracé waar geen oude kabels liggen (afbeelding 4). De sleuven die bij het verwijderen en aanleggen van de bekabeling worden gegraven zullen een maximale diepte bereiken van ongeveer 1 m onder maaiveld (zie bijlage 3).

Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) bevindt het onderzoeksgebied zich binnen een zone met hoge en middelhoge archeologische verwachting (afbeelding 5). Tevens is het gebied ‘Witte Veld’, in het zuiden van het plangebied, aangemerkt als archeologisch monument in het archeologisch informatiesysteem ARCHIS2 met meldings- nummer 11084. In en rondom het onderzoeksgebied zijn een aantal archeologische waar- nemingen gedaan (zie hoofdstuk 5).

(10)

10 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

Afbeelding 2 Het onderzoeksgebied met in rood de te leggen en/ of vervangen kabeltracés en de fasering van het project. Bron: Waternet Amsterdam

(11)

Afbeelding 3: Het Amsterdamse Waterleidingduindengebied op het Actueel Hoogtebe- stand Nederland (AHN). Bron: www.ahn.nl

(12)

12 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

Afbeelding 4: Het plangebied met in rood de nieuw aan te leggen sleuven voor kabeltracés.

Bron: Waternet Amsterdam

(13)

Afbeelding 5: De Amsterdamse Waterleidingduinen en het onderzoeksgebied (rode kader) op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Het paarse gebied is het archeologisch monument ‘Het Witte Veld’. Bron: www.archeologieinnederland.nl

(14)

14 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

(15)

3. Beleid

Gemeente Zandvoort

De AWD vallen voor het overgrote deel onder de gemeente Zandvoort. Gemeente Zandvoort heeft in 2009 een beleidsplan opgesteld ten aanzien van de cultuurhistorie binnen de gemeentegrenzen (Den Boon 2009). Dit plan maakt deel uit van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente Zandvoort. Een belangrijk uitgangspunt hiervan is om in een vroeg stadium inzage te krijgen in de mogelijke cultuurhistorische waarden, zodat daar zorgvuldig mee omgegaan kan worden (Den Boon 2009, 6-7). Daarnaast streeft de gemeente Zandvoort naar een trend van bewustwording en draagvlak hiervoor onder de inwoners en bezoekers van de gemeente. Voor een uitgebreide visie en doelstelling wordt verwezen naar de Nota Cultuurhistorie Gemeente Zandvoort.

Archeologie maakt naast de bouwhistorie en historische geografie een belangrijk deel uit van de cultuurhistorische waarden. Ten aanzien van archeologie heeft de gemeente Zandvoort een kaart opgesteld waarop de gebieden van archeologische waarde zijn aangegeven. Binnen elk gebied zijn afzonderlijke eisen gesteld met betrekking tot het verplicht uitvoeren van archeologisch vooronderzoek. Er worden op de kaart drie gebieden aangegeven. De eerste betreft de Noordzee waarbij archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen groter dan 2500 m2. Een tweede gebied beslaat het overgrote deel van de gemeente Zandvoort.

Hiervoor is archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen groter dan 500 m2. Tot slot een historische kern en een strook die een hogere archeologische verwachting geniet en waar archeologisch onderzoek vereist is bij bodemingrepen groter dan 50 m2. Er zijn in Zandvoort geen minimale dieptes vastgesteld.

Het onderzoeksgebied bevindt zich in een gebied waarvoor archeologisch onderzoek vereist is bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en die dieper reiken dan 0,3 cm onder het maaiveld (Bestemmingsplan Strand en Duin). Daartoe vallen ook werkzaamheden die betrekking hebben op de aanleg van ondergrondse energieleidingen (artikel 4, lid 7g).

Gemeente Noordwijk

Op basis van de archeologische en landschappelijke karakteristieken binnen de gemeente is een archeologische waardenkaart en een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Deze zijn in 2011 samengevoegd tot een archeologische waarden- en verwachtingenkaart (Groot

& Wilbers 2011). Vervolgens zijn er beleidsadviezen opgesteld op basis van de archeologische waarden en verwachtingen. In de archeologische waarden- en verwachtingenkaart zijn eenheden weergegeven waarop deze adviezen betrekking hebben. Daarnaast zijn er voorbeeldplanregels opgesteld voor de inpassing van de archeologische waarden of verwachtingen in nieuwe bestemmingsplannen. Er word gebruik gemaakt van het indelen van de gemeente op basis van vier beleidsadviesgebieden. Adviesgebied 1 heeft betrekking op archeologische terreinen en dorpskernen. Adviesgebieden 2, 3 en 4 hebben vervolgens betrekking op gebieden met respectievelijk hoge, middelhoge en lage archeologische verwachtingen.

Op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de Gemeente Noordwijk is het duingebied waar de AWD deel van uitmaken, ingedeeld in archeologisch beleidadviesgebied 1. Dit houd in dat er bij de kleinst mogelijke bodemverstoring, bij een diepte van 50cm of meer, altijd een onderzoeksplicht is. Hierbij dient de provincie betrokken te worden (Groot & Wilbers 2011, 31).

(16)

16 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

Gemeente Bloemendaal

Het plangebied is deels gelegen in de gemeente Bloemendaal. In 2009 heeft de gemeente Bloemendaal een archeologisch beleid opgesteld waarin een verwachtings- en waardekaart, een beleidsadvieskaart en archeologische voorschriften zijn opgenomen teneinde tot een beleid te komen dat overeenkomt met de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 (Gemeente Bloemendaal 2009, 4). Uitgangspunt van de gemeente Bloemendaal is om zorgvuldig met archeologie om te gaan waarbij niet alleen de belangen van de archeologen meegewogen worden, maar eveneens de belangen van andere betrokken partijen (Gemeente Bloemendaal 2009, 4). Conform de archeologische monumentenzorg hanteert de gemeente Bloemendaal verschillende regimes waardoor archeologisch onderzoek in de planvoering meegenomen dient te worden. Drie regimes hebben betrekking tot de oppervlakte van het plangebied in combinatie met de ligging in lage, middelhoge en hoge archeologische verwachtingsgebieden. De ondergrens voor deze zijn respectievelijk 1000 m2, 500 m2 en 250 m2. Een vierde, afwijkend regime heeft betrekking op plangebieden op de jonge duinen.

Jonge duinen zijn relatief recent gevormd, maar bedekken oudere duinen die bewoning vanaf de prehistorie kunnen bevatten. Daarom stelt de gemeente Bloemendaal voor deze gebieden een dieptegrens te hanteren, in combinatie met de oppervlakte van het plangebied. Indien men dieper dan 5,5 m NAP reikt en het plangebied is groter dan 250 m2, dan is archeologisch onderzoek verplicht. Voor de historische kernen en archeologische monumenten terreinen stelt de gemeente archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en die dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld. Een laatste regime heeft betrekking tot bekende gemeentelijke vindplaatsen. Wanneer in een straal van 30 m van deze vindplaats bodemverstoring groter dan 3 m2 plaatsvindt, moet archeologisch onderzoek uitgevoerd worden (Gemeente Bloemendaal 2009, 14-15). Het plangebied in de AWD valt binnen een door de gemeente Bloemendaal aangewezen gebied met een hoge archeologische verwachting (waarde archeologie 3). In dit gebied wordt gestreefd naar behoud en bescherming van de archeologische waarden. Een vergunningsaanvraag voor de aanleg van sloten, vijvers en dergelijke met een oppervlakte groter dan 250 m2 moet voorzien zijn van archeologisch vooronderzoek dat aantoont dat eventuele in de grond aanwezige archeologische waarden niet verstoord raken (Gemeente Bloemendaal 2009, 29-30).

(17)

4. Doel en methode archeologisch bureauonderzoek

Het doel van een bureauonderzoek is om aan de hand van bestaande bronnen informatie te verzamelen over bekende of te verwachten archeologische waarden binnen een bepaald gebied. Dit omvat de aan- of afwezigheid, het karakter en de omvang, de datering, gaafheid en conservering en de relatieve kwaliteit van de archeologische waarden. Afhankelijk van de omvang van de werkzaamheden, de aard van de aanleiding tot het onderzoek en de vraagstel- ling, zullen aanvullende gegevens verzameld dienen te worden. Het bureauonderzoek resul- teert in een rapport met een gespecificeerd verwachtingsmodel. Tevens kan door middel van het bureauonderzoek in een vroeg stadium in de planvorming rekening gehouden worden met de potentieel aanwezige archeologische waarden in de bodem.

Bij een bureauonderzoek worden, indien voorhanden, bronnen geraadpleegd die informatie verschaffen over de geologie en archeologie van het betreffende gebied. Onder andere wordt gebruik gemaakt van:

1. Kaartmateriaal, zoals bodemkundige, geomorfologische, geologische en historische kaart- gegevens evenals beleidskaarten zoals gemeentelijke en provinciale verwachtingskaarten.

2. Gegevens omtrent eerder verricht onderzoek en vondstmeldingen in het gebied uit de database van het Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

3. Relevante geologische, historische, en archeologische literatuur.

4. Lokale deskundigen.

(18)

18 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

(19)

5. landschaps- en bewoningsgeschiedenis Genese van het landschap (naar Salomons 2014)

Aan het begin van het Holoceen, rond 8800 v. Chr., steeg door opwarming van het klimaat en daarbij gepaarde ontdooiing van de ijskappen, de zeespiegel tot een niveau dat ongeveer gelijk stond met onze huidige kustlijn. De zeespiegel bleef echter stijgen waardoor de zee zich enkele kilometers landinwaarts bevond. De zee vervoerde sediment dat vervolgens land- inwaarts werd afgezet en langzaam een zandbarrière langs de kust vormde. Dit proces ging gestaag door maar vanwege de afname van de snelle zeespiegelstijging verplaatste de kustbar- rière zich naar het westen toe. Hierdoor ontstond een kilometers brede gordel van strandwal- len (afbeelding 6). Op deze kustbarrière trad door de wind duinvorming op. Dit zijn de ‘oude duinen’ waarop bewoning plaatsvond vanaf het midden-neolithicum (4200 v. Chr.).

Vanaf de 12de-13de eeuw vond er kustafslag plaats, waarna zich de huidige duinen (ook wel

‘jonge duinen’ genaamd) vormden (Van Duinen 1995, 9). De vorming vond plaats in vier fasen die respectievelijk in de 12de-13de (fase Ia en Ib), in de 15de (fase II) en 18de eeuw (fase III) te dateren zijn (Van Duinen 1995, 9-10).

Geomorfologie (naar Salomons 2014)

Het plangebied bevindt zich op de jonge duinen (laagpakket van Schoorl; Formatie van Naaldwijk), waaronder zich nog oude duinen bevinden (laagpakket van Zandvoort) die zich op de strandwal hebben gevormd vanaf ongeveer 400 v. Chr. (Van Duinen 1995, 7). Geo- morfologisch wordt het onderzoeksgebied omschreven als lage kust duinen met bijbehorende vlakten en laagten en hoge kustduinen met bijbehorende vlakten en laagten (code: 4L7 en 12C1). Ter hoogte van het Van Lennepkanaal is een gebied afgegraven/geëgaliseerd (code:

2M49). Het onderzoeksgebied bevindt zich bodemkundig op kalkhoudende duinvaag- gronden bestaande uit fijn zand (code: Zd20A). Vaaggronden zijn bodems waar nauwelijks bodemvorming heeft plaatsgevonden.

Historische gegevens (naar Salomons 2014)

De oudste geraadpleegde historische kaart is van de hand van S. F. van Merwen en dateert Afbeelding 6: Profiel van de bodemopbouw onder de Amsterdamse waterleidingduinen ter hoogte van Leyduin. Uit: De Groot et al. 1994, 103.

(20)

20 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

uit 1578 (afbeelding 7). Het gebied waar de Amsterdamse Waterleidingduinen gelegen zijn, is dan onbebouwd. De enige bebouwing die in de omgeving op deze kaart aangegeven is, betreft een kerk, die symbool staat voor een kleine bebouwde kern, in Santvoort (Zandvoort).

Ruim twee eeuwen later, in 1771, is er een kaart beschikbaar die weliswaar meer detail laat zien, maar het plangebied blijft onbebouwd (afbeelding 8). De eerste gedetailleerde kaart die op perceelsniveau eventuele bebouwing of akkers laat zien, is de kadastrale minuutkaart die dateert van begin 19de eeuw. Hierop is de omgeving ten westen van Bentveld, het gebied waar de Amsterdamse waterleidingduinen gelegen zijn, een leeg duinlandschap. In de loop van de 19de eeuw verandert dat beeld door de aanleg van kleine akkertjes. Vanaf de 19de eeuw wordt het duingebied ten zuidoosten van Zandvoort en ten westen van Bentveld bovendien in gebruik genomen voor drinkwatervoorziening voor de stad Amsterdam. Het regenwater wordt gefiltreerd door het fijne zand en vervolgens in de grond opgevangen en getransporteerd richting het oosten. Heden ten dagen heeft het gebied nog steeds deze func- tie. Om die reden is ook het Van Lennepkanaal gegraven. Voor het kanaal is een deel van de jonge duinen afgegraven, waardoor de oude duinen zich op een minder diep niveau ten opzichte van het maaiveld bevinden.

Vanaf 1844 is er in het noorden van de AWD een renbaan geweest voor paardenraces (Afbeel- ding 9). Al snel liep het aantal bezoekers hiervoor terug waardoor er na 1850 geen races meer gehouden zijn. Tegenwoordig zijn de contouren van deze renbaan nog te herkennen in het noorden van de AWD en draagt dit stukje land ook nog de naam ‘Renbaanveld’. Aanwij- zingen voor permanente bebouwing op dit perceel zijn niet teruggevonden op historisch kaartmateriaal.

Op de ‘Wandelkaart van Haarlem en Omstreken’ uit 1917 zijn nog slechts de contouren van de renbaan te herkennen rechts van het Barnaartkanaal (afbeelding 10). Wat verder opvalt aan deze laatstgenoemde kaart is dat er geen sprake is van bebouwing in het onderzoeksge- bied.

In de Amsterdamse Waterleidingduinen zijn ook nog restanten terug te vinden van militaire verdedigingswerken die in de Tweede Wereldoorlog zijn aangelegd. Dit door de Duitse bezet- ters gebouwd verdedigingswerk is een deel van de zogenaamde Atlantikwall die een eventuele invasie van geallieerde troepen vanaf de Noordzee moest tegenhouden.

Afbeelding 7: Zandvoort op de geografische kaart van Van Merwen uit 1578. Bron: www.

noorsd-hollandarchief.nl.

(21)

Afbeelding 9: K.W. Last, ‘Wedrennen op 6 september 1844 te Zandvoort’. Impessie van de renbaan in de AWD. Bron: www.archiefndr.nl

Afbeelding 8: Het plangebied op een kaart van Cornelis en Anthony Velsen uit 1771. Behalve de kleinschalige bebouwing van Santvoort (Zandvoort) in het noorden is er geen bebouwing in het plangebied. Bron: www.noord-hollandsarchief.nl

(22)

22 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

Archeologische gegevens

In de omgeving van het plangebied zijn enkele archeologische waarnemingen bekend in het archeologisch informatiesysteem Archis2 (Honingh 2015, 17).

Ten noordoosten van het plangebied is een archeologische waarneming gedaan van scherven met vingernagel- en kamstreekversieringen (nr. 26219). Deze zijn in 1992 door Van Heerin- gen beschreven die ze vervolgens in de late ijzertijd plaatste. Daarbij is echter de kanttekening gezet dat hij dit niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen. Recentelijk zijn ook vondsten gepubliceerd die in 1963 zijn gevonden tijdens grootschalige werkzaamheden ten behoeve van de infiltratie van rivierwater in en rondom het ‘Witte Veld’. Deze vondsten, waaronder versierd aardewerk en botmateriaal, vertonen goede overeenkomsten met de vondsten van Van Heeringen (Vink & Vader 2015).

Iets ten noorden van het plangebied zijn in een 12 m hoge profielwand van jonge duinen op oude duinen drie cultuurlagen in de oude duinen waargenomen die in de ijzertijd dateren (nr. 45502). Ook zijn bij het dempen van het Limburg van Stirumkanaal, ten zuiden van het plangebied, veenlagen aangetroffen die in de Romeinse tijd en vroege middeleeuwen zijn Afbeelding 10: Het onderzoeksgebied afgebeeld op de ‘Wandelkaart van Haarlem en Omstreken’ uit 1917. Bron: www.noord-hollandsarchief.nl

(23)

afgegraven voor veenwinning (zie afbeelding11).

De overige waarnemingen (26211, 45503, 45510, 18774, 18775 en 18776) zijn gedaan in een gebied ‘Het Witte Veld’ dat om die reden een archeologische monumentenstatus toegekend heeft gekregen (monumentnr. 11082). Binnen het gebied zijn tijdens de aanleg van de waterleidingkanalen verschillende archeologische resten aangetroffen. Hierbij werden in het oude duin drie cultuurlagen aangetroffen uit de ijzertijd/Romeinse tijd. Ook werden er veel vondsten gedaan, waaronder Ruinen-Wommels aardewerk uit de vroege ijzertijd. De sporen zijn in wetenschappelijk opzicht belangrijk en tonen aan dat het duingebied een lange bewoningsgeschiedenis kent.

Op het ‘Flessenveld’, de duinzone ten westen van het Westerkanaal en aangrenzend aan het plangebied, werd tussen 1995 en 2004 aardewerk uit diverse periode gevonden in stuifkuilen (Numan 2006, 6-8; zie afb. 12). Het gaat voornamelijk om aardewerk uit de vroege middel- eeuwen (o.a. merovingisch ruwwandig, kogelpot en Badorfaardewerk). De vondsten werden aangetroffen aan het oppervlak en het kan aangenomen worden dat ze niet meer in de oor- spronkelijke context lagen. Dergelijke verstoven vondststrooiingen worden ook wel ‘desert pavements’ genoemd.

Naast de waarnemingen uit het informatiesysteem Archis2 zijn er nog een aantal archeologische rapportages voorhanden die inzicht kunnen bieden in de situatie van de AWD. Hieruit blijkt onder meer dat het huidige NAP-niveau van de oude duinen een belangrijke aanwijzing vormt voor het aanwezig zijn van archeologische resten in de AWD.

Bij onderzoek in Groot-Olmen, even ten noorden van de AWD in Nationaal Park Zuid- Kennemerland, is bijvoorbeeld aangetoond dat er oud oppervlak in oude duinafzettingen uit de Vroege Middeleeuwen (475-900 n.Chr.) tussen 3,20 en 4,50 +NAP aanwezig is (Bosman

& De Koning 2005). Doordat deze site zich op eenzelfde locatie in het duingebied bevind als de AWD, namelijk op relatief gelijke afstand van de kust en het binnenland, kan het gebruikt worden als goede steekproef voor de te verwachten diepte van oude duinen in de AWD. Dit word ook onderstreept door de onderzoeksresultaten uit de opgraving Velsen-Hoogovens, eveneens ten noorden van het onderzoeksgebied. Hier kwam oude duinafzetting voor tot bijna 4m +NAP in het profiel (Zagwijn 1997, 96). Het blijkt dus niet onterecht dat de gemeente Noordwijk de grens van 5.5 m +NAP hanteert voor het noodzakelijk stellen van archeologisch onderzoek bij verstoring van de grond in het duingebied.

Even ten zuiden van het onderzoeksgebied is in 2013 door RAAP Archeologisch Adviesbureau een onderzoek uitgevoerd op de oude duinen met vondsten uit de late bronstijd (Bloo en Briels 2015, 125). Hierdoor is ook niet uit te sluiten dat soortgelijk vondstmateriaal zich ook laat vinden op het niveau van de oude duinen in het plangebied.

(24)

24 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

Afbeelding 11: Profiel in het Limburg van Stirumkanaal met veenlagen op de scheiding van oude en jonge duinen. Bron: Bosman 2009

Afbeelding 12: Eén van de stuifkuilen in het ‘Flessenveld’ waar aardewerkfragmenten zijn verzameld. Bron: Numan 2006

(25)

6. Archeologische verwachting

Op basis van de aardwetenschappelijke, historische en archeologische gegevens kan de volgende archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied worden opgesteld. In de bodem van de AWD worden sporen en vondsten uit de ijzertijd, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen verwacht. In verschillende profielen in en rondom het onderzoeksgebied zijn de bijbehorende cultuurlagen aangetroffen. Oudere sporen zouden tevens aanwezig kunnen zijn, maar hiervoor is tot op heden geen bewijs gevonden.

De meeste vondsten en cultuurlagen zijn ten zuiden en ten oosten van het plangebied gevon- den. Daarnaast bevind zich binnen het plangebied archeologisch monument ‘Het Witte Veld’. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied een archeologisch hoge tot zeer hoge verwachting heeft.

De graafwerkzaamheden zullen voornamelijk in de jonge duinen plaatsvinden maar snijden op de lage delen mogelijk ook de oude duinen aan. In het vorige hoofdstuk bleek al dat er sporen van de oude duinen onder de 5 m +NAP kunnen bevinden. Dat er binnen het onder- zoeksgebied beneden deze NAP grens gegraven zal worden is enkel mogelijk op de tracés die parallel langs de sloten en kanalen lopen. De andere tracés liggen in gebieden die ruim boven 5m + NAP grens zitten waardoor de verwachting voor het aantreffen van archeologi- sche resten uit bovengenoemde periode laag zal zijn. Op historische kaarten is te zien dat het gebied altijd onbebouwd is geweest. Tevens zijn er geen waarnemingen bekend die bewoning uit deze periode zouden suggereren. Uitzondering hierop zijn akkers en de renbaan uit de 19de eeuw en de Duitsers verdedigingswerken uit de Tweede Wereldoorlog waarvan mogelijk nog restanten aanwezig kunnen zijn.

Periode Verwachting Omschrijving archeolo- gische waarden

Paleolithicum laag niet bekend Mesolithicum laag niet bekend Neolithicum laag niet bekend

Bronstijd middel Sporen van bewoning, landbouw, jacht. Vuur- steen, houtskool, bot, metalen voorwerpen en aardewerk.

IJzertijd hoog Cultuurlagen, sporen van bewoning, landbouw.

Metalen voorwerpen, houtskool, bot, leer, hut- tenleem en aardewerk.

Romeinse tijd hoog Cultuurlagen, sporen van bewoning, landbouw.

Metalen voorwerpen,

houtskool, bot, leer, hut-

tenleem en aardewerk.

(26)

26 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

Vroege middeleeuwen hoog Cultuurlagen, sporen van bewoning, landbouw.

Metalen voorwerpen, houtskool, bot, leer, hut- tenleem en aardewerk Late middeleeuwen laag Niet bekend.

Nieuwe tijd middelhoog Mogelijke resten van

19e eeuwse akkers, een

renbaan en verdedigings-

werken uit de Tweede

Wereldoorlog.

(27)

7. Conclusie en advies

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere archeologische waarnemingen gedaan van onder meer cultuurlagen op het niveau van de oude duinen. De vondsten hieruit dateren uit de ijzertijd, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen. De meeste archeologische waarnemingen zijn gedaan nadat waterpartijen en sloten werden aangelegd en betroffen losse vondsten zonder duidelijke context. Onderzoek op het niveau van de oude duinen ten zuiden van het onderzoeksgebied heeft aangetoond dat sporen van bewoning uit de late bronstijd ook aanwezig kunnen zijn. In de late middeleeuwen en nieuwe tijd is het plangebied, met uitzon- dering van enkele akkertjes en een renbaan, onbebouwd geweest. Nochtans zijn er sporen van verdedigingswerken uit de Tweede Wereldoorlog te verwachten.

De graafwerkzaamheden zullen een diepte bereiken van ongeveer 1 m onder het maaiveld, dat zich met name langs de sloten en kanalen onder de 5,5 m +NAP bevindt. Aangezien men voornemens is om de graafwerkzaamheden ook op deze lage delen in het AWD uit te voeren, kunnen delen van de oude duinen worden aangesneden en kunnen eventuele archeologische resten uit bovengenoemde perioden bereikt worden.

Selectieadvies

Er is op grond van de geraadpleegde gegevens reden genoeg om de tracés die zich in de lage delen van het plangebied bevinden (onder de 5,5m +NAP) te onderwerpen aan een archeo- logisch vooronderzoek in de vorm van verkennende boringen. Hierdoor kan bepaald worden op welk niveau de oude duinen en mogelijke cultuurlagen zich bevinden, en of (een deel van) een tracé archeologisch begeleid dient te worden. De tracés binnen de grenzen van het archeologisch monument het ‘Witte Veld’ vragen hierbij nadrukkelijk om gedegen onder- zoek.

Voor de tracés op de hoger gelegen delen wordt geadviseerd geen archeologische vervolg- stappen te ondernemen. Echter, hiermee zijn deze gebieden binnen het plangebied niet vrijgegeven. Mochten er tijdens de graafwerkzaamheden archeologische resten tevoorschijn komen (te denken valt o.a. aan militaire structuren uit WOII), dan dient conform de wet op de archeologische monumentenzorg art. 53 de bevoegde overheid op de hoogte gesteld te worden.

(28)

28 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

(29)

Literatuur

Den Boon, L., 2009: Nota Cultuurhistorie Gemeente Zandvoort, Haarlem.

Bloo, S. en I. Briels, 2015: Late bronstijdboeren en hun potten in de Oude Duinen bij De Zilk (gemeente Noordwijkerhout). In: E.A.G. Ball en S. Arnoldussen, Metaaltijden 2. Bijdragen in de studie van de metaaltijden. Sidestone Press, Leiden.

Bosman, W., J. de Koning, 2005: Groot Olmen, Nationaal Park Zuid-Kennemerland.

Inventariserend veldonderzoek in een gereanimeerd duinlandschap. Hollandia reeks 66, Zaandijk.

Duinen, A. van, 1995: Archeologie in de Amsterdamse Waterleidingduinen, Amsterdam (Intern rapport Gemeentewaterleidingen Amsterdam afdeling Natuur- en Terreinbeheer) Gemeente Bloemendaal, 2009: Beleidsplan Archeologie Gemeente Bloemendaal, Bloemendaal.

Groot, N.C.F. en A.W.E. Wilbers, 2011: In de bodem van Noordwijk. Archeologische Waarden- en Verwachtingskaart en Archeologische beleidskaart van de Gemeente Noordwijk.

Becker & De Graaf rapport 956, Noordwijk.

Groot, T.A.M. de, et al., 1994: Holoceen. De jongste ontwikkeling van het landschap, in: M.

Rappol / C.M. Soonius, In de bodem van Noord-Holland, Amsterdam.

Heeringen, R.M. van, 1992: The Iron Age in the Western Netherlands. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam/ROB, Amersfoort.

Numan, A. 2007. Archeologiasche waarnemingen in de Amsterdamse Waterleidingduinen 1995-2004. Natuuronderzoek, jaargang 17 nummer 1.

Numan, A. 2006. Archeologiasche waarnemingen in de Amsterdamse Waterleidingduinen 1995-2004: Zeeveld. Natuuronderzoek, jaargang 16 nummer 2.

Salomons, K.T., 2014: Archeologisch bureauonderzoek 10 kv kabeltracé binnen de Amsterdamse Waterleidingduinen, Gemeente Zandvoort (NH). Hollandia reeks 504, Zaandijk.

Valk, B. van der, en H. Vader, 2015: Aardewerk uit de late ijzertijd. Een oude vondst in meerdere opzichten. Natuuronderzoek, jaargang 25, nummer 1.

Zagwijn, W.H., 1997. Een landschap in beweging. De duinen van Holland sinds het Neolithicum. In: Hallewas et all., Dynamisch Landschap. Archeologie en geologie van het nederlands kustgebied. Amersfoort.

(30)

30 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

Websites:

www.ikaw.nl www.AHN.nl www.archiefndr.nl

(31)
(32)

32 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

(33)

Bijlagen

(34)
(35)

Bijlage 1: Archeologische perioden

(36)
(37)

Bijlage 2: Archeologische stappenplan

In het “stappenplan archeologie” wordt aangegeven welk traject bij planvorming bewandeld moet worden als het gaat om het inpassen van archeologische waarden en verwachtingen.

Het is van groot belang om in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen en wel voordat men aanvangt met de globale invulling van een plangebied.

Het stappenplan gaat uit van een brede inventarisatie van wat er bekend is over de archeo- logische waarden. Op basis daarvan wordt zeer gericht ingezoomd op voor het plan(gebied) relevante archeologische informatie. Na iedere stap wordt beredeneerd gekozen voor meer diepgaand onderzoek op specifieke plekken, zodat uiteindelijk voldoende bekend is over aanwezige vindplaatsen om gemotiveerde afweging in het ruimtelijke-ordeningsproces te kunnen maken.

I. Bureauonderzoek

Het doel van bureauonderzoek is het verwerven van informatie - aan de hand van bestaande bronnen - over bekende of verwachte archeologische waarden binnen of relevant voor het plangebied. Daarnaast moet het bureauonderzoek inzicht bieden in eventueel benodigd inventariserend onderzoek (stap II, zie onder). Een bureauonderzoek bestaat uit een archief- en literatuuronderzoek van archeologische en bodemkundige gegevens die bij RCE, pro- vincie, gemeente en/of andere instanties (b.v. universiteiten, musea) bekend zijn over het betreffende gebied. Het Bureauonderzoek dient de volgende aspecten te behandelen:

* aangeven wat de aanleiding is voor het bureauonderzoek en om welk gebied het gaat.

Dit in verband met het bepalen van het onderzoekskader;

* beschrijven van het huidige gebruik van de locatie op basis van beschikbare relevante gegevens;

* beschrijven van het historische grondgebruik of de historische ontwikkeling van het gebied op basis van geofysische, fysische en historisch geografische gegevens o een korte impressie over de onstaansgeschiedenis van het landschap

o een impressie van de bewoningsgeschiedenis;

* beschrijven bekende archeologische waarden

o archeologisch waardevolle terreinen zoals deze zijn opgenomen in het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de RCE. Dezelfde terreinen zijn tevens opgenomen op de Archeologische Monumentenkaarten (AMK) van de provincies.

Archeologisch waardevolle terreinen genieten wettelijke bescherming (ex artikel 3 en 6 van de Monumentenwet) of dienen een planologische escherming te krijgen binnen het bestemmingsplan;

o archeologische vindplaatsen zoals deze in het Centraal Archeologisch Archief (CAA) van de RCE aanwezig zijn. Clustering van vindplaatsen kan wijzen op de aanwezigheid van bewonings-sporen uit het verleden;

* beschrijven van de archeologische verwachtingen en opstellen van een gespecificeerd en onderbouwd verwachtingsmodel van de verwachte archeologische waarden:

o aan de hand van de door de RCE ontwikkelde Indicatieve Kaart van

Archeologische Waarden. Gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde of trefkans komen in ieder geval voor een nader archeologisch

(38)

38 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

onderzoek in aanmerking;

o aan de hand van een meer gedetailleerde provinciale c.q. gemeentelijke verwachtingskaart;

* rapportage met daarin advisering ten behoeve van het vervolgtraject gerelateerd aan de verschillende stadia van het planvormingsproces.

II. Inventariserend veldonderzoek (IVO)

Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het zeer gericht aanvullen en toetsen van de uitkomsten van het bureauonderzoek. Stapsgewijs wordt bekeken óf er archeologische waarden aanwezig zijn en zo ja, wat dan de aard, karakter, omvang, datering, gaafheid, con- servering en relatieve kwaliteit is. Ten behoeve van een IVO dient een Programma van Eisen (PvE) opgesteld te worden. In principe wordt het IVO uitgevoerd op basis van een Plan van Aanpak (PvA).

Het onderzoek kan bestaan uit de volgende methoden:

* non-destructieve methoden: geofysische methoden ;

* weinig destructieve methoden: oppervlaktekartering, booronderzoek, sondering (putjes van maximaal een vierkante meter);

* destructieve methoden: proefsleuven.

Welke methoden (kunnen) worden ingezet hangt af van de locatie en vraagstelling. De onderbouwing voor de in te zetten methoden is in het bureauonderzoek gegeven. Een inven- tariserend veldonderzoek moet leiden tot een waardering en een archeologisch inhoudelijk selectieadvies.

Nadere toelichting onderzoeksmethoden: 1 en 2: Bij non-destructieve methoden moet men denken aan elektrische, magnetische en elektromagnetische methoden, eventueel in combi- natie met remote sensing technieken.

Bij weinig destructieve methoden gaat het om oppervlaktekartering en booronderzoek. Dit houdt in dat het plangebied wordt gekarteerd door middel van het “belopen” van akkers en weilanden, waarbij gezocht wordt naar aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologi- sche waarden. Daarnaast wordt door middel van boringen onderzocht hoe het staat met de bodemopbouw, en of er archeologische lagen of indicatoren te onderscheiden zijn. De aan- getroffen vindplaatsen kunnen vervolgens nader bekeken worden met een meer diepgaand booronderzoek . Dit levert nadere informatie over de omvang en waardering op. Soms is het nodig om in dit stadium proefputjes te graven. Een proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd indien uit de minder destructieve onderzoeksmethoden is gebleken dat er in een plangebied waardevolle archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Door middel van het graven van een aantal proefsleuven kunnen de exacte begrenzing, de datering en de graad van conservering van een vindplaats worden onderzocht. Uit het proefsleuvenonderzoek moet blijken of een vindplaats behoudenswaardig of zelfs beschermenswaardig is. Is dit het geval, dan zal beke- ken moeten worden of de vindplaats ingepast kan worden in het plan. Het rijks- en ook het provinciaal archeologiebeleid gaat in eerste instantie uit van behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke in de bodem).

(39)

Eventueel: III. Opgraven ofwel archeologisch vervolgonderzoek

Indien het niet mogelijk is een ‘behoudenswaardige of beschermenswaardige’ vindplaats in situ te bewaren, zal het hier aanwezige bodemarchief voor het nageslacht bewaard dienen te worden door middel van een vlakdekkend onderzoek. Alleen dan is deze stap (stap III) noodzakelijk.

Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)

(40)

40 Bureauonderzoek Amsterdamse Waterleidingduinen 2016

(41)

MS

Hoogteligging variabel

Bestaande ligging Middenspanning (10 kV) Maaiveld

ca. 60 cm

Bestaande situatie

Ontgraving t.b.v. verwijderen oude kabels

MS

LS

MS Glasvezel (Backbone) Glasvezel (putten diepe winning)

50 cm

80 cm 60 cm

90 cm

Maaiveld

Bestaande ligging Laagspanning (400 V)

LS

Sleufdiepte variabel ca. 94 cm LS

ca. 20 cm

Aanvullen sleuf tot onderzijde nieuwe kabels

ca. 94 cm

ca. 94 cm

Bovengrond Overige

ontgraven grond

Bovengrond Overige

ontgraven grond

ca. 190 cm ca. 190 cm

ca. 85 cm

Legplan nieuwe kabels

Maaiveld Maaiveld

Maaiveld Maaiveld

Maaiveld

Bijlage ti2 Principe kabelsleuf

Bijlage 3: Principe kabelsleuf

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door middel van een archeologisch bureauonderzoek kan in een vroegtijdig stadium van de planvorming rekening worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van archeologische

Hoewel in de directe omgeving van het plangebied uitgebreid archeologisch onderzoek is gedaan (zie bv. Jacobs, Poldermans & Van der Zon 2002) is de bodem van het plangebied tot

Mocht blijken dat er behoudenswaardige archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn, dan dienden deze door middel van een definitieve archeologische opgraving

4018567100 Bureauonderzoek in het kader van de reconstructie van de N331 Voor het deel van het tracé van de N331 tussen de Zwartewaterbrug en de Vaartweg (N377) op de

Deze richt zich op archeologische bronnen als de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de archeologische database “Archis2”

Voor het bureauonderzoek zijn ge- raadpleegd: de onderzoeksgegevens van de afdeling Archeologie, historische kaarten, de Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk

De begeleiding kan worden uitgevoerd op basis van het standaard “Programma van Eisen voor archeologische begeleidingen en waarnemingen binnen het historisch centrum van Haarlem”,

Het onderzoeksgebied valt binnen een door de gemeente Stichtse Vecht gebied met een hoge archeologische verwachting van bewoning vanaf de late ijzertijd1. Het onderzoeksge- bied