• No results found

Archeologische opgraving op twee locaties aan het Sluispad te Zaandam, gemeente Zaanstad. HOLLANDIA reeks 646

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Archeologische opgraving op twee locaties aan het Sluispad te Zaandam, gemeente Zaanstad. HOLLANDIA reeks 646"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HOLLANDIA reeks 646

(2)
(3)

Toponiem: Sluispad

Gemeente: Zaanstad

Onderzoeksmeldingsnummer Archis: 65021 en 64542 Hoekcoördinaten: -117.462/494.126

-117.488/494.112 -117.457/494.116 -117.479/494.103

Auteurs: N.C. Tuinman

Uitvoering: K.T. Salomons, T. Hoogendijk, P.F. Floore, S. Dautzenberg, N.C. Tuinman In opdracht van: Parteon Projectonwikkeling

Contactpersoon opdrachtgever: Dhr. Ukkerman Wetenschappelijke leiding: P.F. Floore

Definitieve versie: 2017

Oplage: 6

ISSN: 1572-3151

©

Hollandia archeologen, Zaandijk 2017

HOLLANDIA archeologen

Tuinstraat 27a 1544 RS Zaandijk

 075 - 622 49 57

info@archeologen.com

(4)
(5)

1. Inleiding

2. Onderzoeksgebied

3. Archeologische, historische en landschappelijke context 4. Werkwijze

5. Onderzoeksresultaten 5.1 Algemeen 5.2. Stratigrafie

5.3 Sporen en structuren 5.4 Vondsten

6. Beantwoording van de onderzoeksvragen 7. Conclusie

Bijlagen

Bijlage 1: Archeologische perioden Bijlage 2: Sporenlijst

Bijlage 3: Vondstenlijst

Bijlage 4: Determinatielijst aardewerk, glas, pijpaarde en bouwmateriaal

(6)
(7)
(8)
(9)

1. Inleiding

Op dinsdag 6 januari 2015 en 3, 4, 5, 10, 16 en 17 februari 2015 heeft Hollandia archeologen in opdracht van Parteon Projectontwikkeling uit Wormerveer achtereenvolgens een inventariserend veldonderzoek door middel van waarderende proefsleuven met aanvullende boringen en een definitieve archeologische opgraving uitgevoerd ter hoogte van de Straat Davis te Zaandam, gemeente Zaanstad. Vanwege de realisatie van nieuwbouw zal de ondergrond tot maximaal 1,2 meter onder het maaiveld worden ontgraven. Hierdoor zouden de bij het vooronderzoek aangetroffen archeologische resten in het geding komen en dienden archeologische vervolgstappen genomen te worden.

Het doel van het archeologisch veldonderzoek middels proefsleuven was om de eventuele aanwezige archeologische resten binnen het plangebied in kaart te brengen. Mocht blijken dat er behoudenswaardige archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn, dan dienden deze door middel van een definitieve archeologische opgraving voor toekomstige generaties behouden te worden (behoud ex situ). Aan de basis van het beide onderzoeken ligt een door de gemeente goedgekeurd programma van eisen (Kleij 2012 en Kleij 2015).

Na de proefsleuf en boringen bleken er inderdaad behoudenswaardige resten in de grond aanwezig. In overleg met gemeentelijk archeoloog, dhr. P. Kleij, is vervolgens besloten om direct over te gaan tot een definitieve archeologische opgraving. Vanwege het korte tijdsbestek tussen het proefsleuvenonderzoek en de definitieve opgraving is besloten beide onderzoeken uit te werken in een allesomvattend rapport waarbij de proefsleuf en de werkputten aan elkaar zullen worden gekoppeld.

In maart 2013 heeft een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek binnen het plangebied plaatsgevonden. Op grond van de resultaten uit het bureauonderzoek gaat er voor het onderzoeksgebied een hoge verwachting uit voor het aantreffen van archeologische resten vanaf de late middeleeuwen tot en met nieuwe tijd (Salomons 2013).

Het onderzoek is conform de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie versie 3.3 uitgevoerd.

In ARCHIS2 hebben de onderzoeken onderzoeksmeldingsnummer 64542 en 65021 toegekend gekregen. Naderhand zal de onderzoeksdocumentatie overgedragen worden aan het gemeentelijk archeologisch depot van Zaanstad, Tuinstraat 27a te Zaandijk.

(10)

116 117 118 119 120

492 493494495496

Afbeelding 1. Het plangebied in rood met pijl op de topografische kaart van Nederland (1:25.000) en in het kader binnen Nederland.

(11)

2. Onderzoeksgebied 2.1 Algemeen

Het plangebied beslaat twee locaties aan het Sluispad te Zaandam. De eerste locatie, perceel 1, behelst de huidige gebouwnummers 6, 6a, 7, 8 en 12. De tweede locatie, perceel 2, omvat het huidige gebouwnummer 30. De bestaande woningen en/of loodsen zullen plaats maken voor nieuwbouw. Naast woningen en schuren bevinden zich binnen het plangebieden tuinen.

De RD-coördinaten van het totale plangebied zijn 117.560 - 494.304, 117.611 - 494.277, 117.436 - 494.088, 117.465 - 494.070.

2.2 Archeologisch vooronderzoek

In 2013 is voor het plangebied door Hollandia archeologen uit Zaandijk een archeologisch bureauonderzoek opgesteld (Salomons 2013). Op basis van dit bureauonderzoek werd een hoge archeologische verwachting uitgesproken voor het aantreffen van resten vanaf de late middeleeuwen. Hierbij geldt voor de late middeleeuwen het eventueel aanwezig zijn van sporen die in relatie staan tot ontginning van het gebied als een verdedigingswerk uit de 80- jarige oorlog. In de 17een 18e eeuw heeft er ter hoogte van het plangebied mogelijk bewoning plaatsgevonden. In het begin van de 19eeeuw waren daadwerkelijk gebouwen en erfstructuren binnen de plangebieden aanwezig. De huidige gebouwen zijn er in de tweede helft van de 20e eeuw gekomen (Salomons 2013).

2.3 Onderzoeksvragen

Voor het archeologisch onderzoek ligt een programma van eisen (Kleij 2015). Hierin zijn onderzoeksvragen opgesteld die met het onderzoek beantwoord dienen te worden. Deze onderzoeksvragen zijn als volgt:

1. Van wat voor soort gebouwen zijn de aangetroffen muurresten, funderingen, kelders en eventuele waterputten afkomstig (woning, molen, pakhuis)?

2. Hoe zien de plattegronden van deze gebouwen eruit en hoe groot zijn ze?

3. Hoe zijn de funderingen, kelders en eventuele putten gemaakt (beschrijving, maten bakstenen, houtsoorten etc.)?

4. Is bij het maken van de funderingen gebruik gemaakt van ankerpaaltjes (zie Kleij, P., 2013:

Het land van de zeerover en de kruidenier – Archeologisch onderzoek naar het ontstaan en de ontwikkeling van Oostzaan, een dorp in het Noord-Hollandse veen, blz. 97)?

5. Wanneer zijn de gebouwen gebouwd, wanneer zijn ze afgebroken en, wanneer er ver- schillende fasen zijn, wat is daarvan de begin- en einddatering?

6. Zijn er sporen of artefacten van vóór 1650 op het terrein aanwezig en zo ja, beschrijf en dateer ze?

(12)

7. Welke vondsten komen uit de opgraving (aard, aantal, fragmentatiegraad, datering etc.

per spoor geven)?

8. Zijn op het terrein 2 (Sluispad 30), naast ophogingslagen mogelijk ook resten aanwezig van één of meerdere terpen?

9. Wat is, op beide terreinen, de datering van het natuurlijke veen of van hout direct onder de ophogingslagen of de terp(en)?

10. Wanneer een 10e eeuwse veenlaag aanwezig is: hoe zag het landschap er in die tijd uit?

11. Kunnen aparte vindplaatsen onderscheiden worden en zo ja wat is hun begrenzing?

12. Wat is de ruimtelijke spreiding van sporen en structuren zowel horizontaal als verticaal?

13. Kunnen meerdere gebruiksfasen onderscheiden worden, zo ja in welke mate zijn deze aaneensluitend?

14. Wat is de datering of looptijd van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij?

15. Bevat de site overblijfselen die duiden op de aanwezigheid van gebouwen of menselijke activiteiten van vóór 1650?

16. Zijn er aanwijzingen voor industriële activiteiten, bijvoorbeeld in de vorm van brokken molensteen, zaagsel, as?

17. Welke schade hebben heipalen aangericht aan de archeologische lagen (beschrijving, foto’s)?

(13)

3. Archeologische, historische en landschappelijke context

Het onderzoeksgebied bevindt zich ten oosten van de voormalige veenstroom de Zaan. De geschiedenis van het ontstaan van het huidige landschap begint in het Holoceen. Gedurende deze periode, tussen 8000 en 4000 v. Chr, steeg de zeespiegel drastisch. In het huidige kustgebied achter de lage strandwallen ontstond een lagune waar veenvorming plaatsvond.

Dit veen is het zogenaamde basisveen dat zich op dit moment op ca. 12 tot 14 meter -NAP bevindt (Van Braam 1993). Tussen 5000 en 3000 v.Chr. steeg de zeespiegel verder waardoor de voorwaarden ontstonden waarin onder andere ter plaatse van de Zaanstreek een waddengebied kon ontstaan. De wadafzettingen bevinden zich tussen ca. 5 en 8 meter -NAP. Het gebied veranderde in een kweldergebied doordat de wadplaten met kleiafzettingen bedekt raakten. Tussen ca. 3000 en 2000 v.Chr. werd in het huidige kustgebied van West- Nederland een reeks zandige ruggen door de zee opgeworpen waarop duinvorming plaats vond waarna delen van het gebied verzoetten. Op een paar plekken brak rivierwater door de duinen heen en ontstonden estuaria. Achter de duinruggen vond onder invloed van de verzoeting laagveenvorming, onder andere in de vorm van riet, plaats. Dit laagveen werd gevolgd door de groei van hoogveen, voornamelijk veenmos, waardoor als het ware eilanden van veen ontstonden. Tussen de hoogveen gebieden ontstonden veenstromen, zoals de Zaan, waar het water afkomstig uit het veen werd afgevoerd (Van Braam 1970). Wat begon als veenstroompje is in de middeleeuwen uitgegroeid tot het brede water wat het nu nog is.

De Zaan waterde in het zuiden af op het Oer-IJ estuarium. Het Oer-IJ was de voorloper van het huidige IJ-meer dat in de middeleeuwen en in de nieuwe tijd door de mens deels drooggelegd is en ontstaan ca. 4000 tot 2500 v.Chr. De monding van het Oer-IJ lag in de ijzertijd bij Castricum en de hoofdgeul strekte zich toentertijd uit via Uitgeest, Heemskerk en Velsen naar Amsterdam. Het stroomgebied werd begrensd door het duingebied van Beverwijk en Heemskerk in het westen, de oude strandwallen van Limmen en Uitgeest in het noordoosten en aan de oostkant en zuidkant door de veengebieden van Zaanstreek en de Haarlemmermeer. Rond 500 v.Chr. begon het estuarium dicht te slibben met als gevolg dat de getijgeulen en kreken ook geleidelijk verlandden. Doordat het zeegat en de kreken dicht waren geraakt was de natuurlijke afwatering binnen het gebied verslecht. Dit zorgde ervoor dat op grote schaal veenvorming plaats vond (Vos et al. 2010). Aangenomen wordt dat vanaf de 10e eeuw n.Chr. in de Zaanstreek is begonnen met het ontginnen van het veen.

De eerste dorpen bestonden onder andere uit Krommenie, Assendelft en Oostzaan. Deze dorpen zijn gevolgd door Zaandam, Knollendam en Krommeniedijk in de 13e en 14e eeuw.

Het hoogveenkussen werd vanuit de eerste ontginningsassen in Oost- en Westzaan richting de veenstroom de Zaan ontgonnen. Dit gebeurde door middel van een geometrisch stelsel van heiningsloten die vermoedelijk onstaan zijn door het vergraven van bestaande kleinere natuurlijke stroompjes (Van Braam 1993). De bewoning vond plaats op kleine terpjes langs deze assen (Salomons 2013).

De waternaam Zaan komt voor het eerst in historische stukken voor tegen het einde van de 12e eeuw (Van Braam 1993). De bewoning langs de oevers van de Zaan is vermoedelijk pas begonnen na de aanleg van de dijken die in de tweede helft van de 13e eeuw zijn aangelegd.

Om zich te beschermen tegen het woeste water van het IJ werd om het zuidelijke en westelijke deel van de Zaanstreek een hoge dijk aangelegd. Aan weerszijden van de Zaan werden lage dijken gebouwd. Deze lage dijken bleken niet afdoende tegen het herhaaldelijke hoge water

(14)

dat voortkwam dankzij de getijdenwerking die plaatsvond in de Zaan. Dit had als gevolg dat in de 14e eeuw besloten werd de rivier in te dammen met de aanleg van een dam bij het huidige Knollendam (ca. 1361) in het noorden en een tweede dam bij het huidige Zaandam (ca. 1313) in het zuiden. Het is deze dam waaraan Zaandam zijn naam ontleent. Voordat de naam Zaandam tot stand is gekomen wordt de stad in bronnen ook Zaenderdam, Saenredam en Saerdam genoemd. Het oudste gebruik van de naam Zaenderdam stamt uit het jaar 1397 (De Bont & Kleij 2012).

In de loop van de 17e eeuw werd steeds meer onderscheid gemaakt tussen Zaandam aan de oostzijde van de Zaan en Zaandam aan de westzijde van de Zaan. Geleidelijk aan raakten de namen Oostzaandam en Westzaandam in gebruik om de dorpen te kunnen duiden. In de 19e eeuw ontstond uit deze twee dorpen de stad Zaandam dat in de jaren 1851-1854 overging in de gemeente Zaandam. Deze gemeente heeft bestaan tot 1973 toen het over ging in gemeente Zaanstad waaruit Zaandam tot vandaag de dag nog steeds deel van uit maakt (Van Braam 1993).

De eerste bewoners van het ontgonnen veengebied leefden waarschijnlijk van visvangst, jacht (eendekooien) en wat primitief agrarisch bedrijf (Van Braam 1970). De belangrijkste producten van de middeleeuwse akkerbouw in de Zaanstreek waren gerst, bonen en koren.

Vanwege ontwatering en daling van het landschap raakte het land steeds minder geschikt voor akkerbouw. Uiteindelijk konden de lage akkers van de Zaanstreek alleen nog gebruikt worden als weiden en hooilanden en richte men zich meer en meer op veeteelt (koeien en schapen).

Aan het eind van de 16e, aan het begin van de 17e eeuw vonden er economische ontwikkelingen plaats in de Zaanstreek die tot in de tweede helft van de 19e eeuw het landschapsbeeld zouden beheersen. Aan de de basis van de economie in de Zaanstreek stond in deze periode de haringvaart, de koopvaart en de walvisvaart. Al sinds de late middeleeuwen werd vanuit de Zaanse dorpen de haringvaart en binnenscheepvaart uitgevoerd. De nederlandse walvisvaart werd in het midden van de 17e eeuw voornamelijk beoefend door Zaandammers, zij bezaten op het hoogtepunt ca. 50% van de schepen die naar Groenland voeren (Van Braam 1993).

Vanaf het einde van de 16e eeuw en gedurende de 17e eeuw ontwikkelde de Zaanstreek zich tevens tot het zwaarst geïndustraliseerde gebied van Holland.

De bedrijvigheid spreidde zich uit langs over de lengte van beide oevers langs de Zaan en in het achterland. Fabrieken, industriemolens en scheepswerven profiteerden optimaal van de ruimte en de aanwezige waterwegen in de Zaanstreek. Na een dip in de economische welvaart halverwege de 18e eeuw leefde de industrie in de Zaanstreek weer helemaal op in de tweede helft van de 19e eeuw. De molens aan de Zaan werden vervangen door fabriekshallen en achtereenvolgens maakten stoom-, gas-, diesel- en electromotoren hun opwachting (Rutte 2012).

Binnen het archeologisch informatiesysteem ARCHIS zijn binnen Zaandam veel archeologische vindplaatsen bekend. Hiervan worden er slechts enkele belicht die in een straal van ongeveer 500 m rond de plangebieden liggen. Allereerst een vondst die niet in ARCHIS2 geregistreerd is. Ter hoogte van de sluis, waarachter het Sluispad begint, is in het verleden een middeleeuws zwaard gevonden dat vermoedelijk in de 80-jarige oorlog is gebruikt ter verdediging van een daar in de buurt gelegen schans (Kleij 2010). De locatie van de schans kan dus ter hoogte van de plangebieden worden verondersteld. Aan het Sluispad 18, tussen de plangebieden in, is in 2007 door Jacobs en Burnier een archeologisch booronderzoek verricht (onr. 19016, Jacobs /

(15)

Van der Laan 2007). Bij dit booronderzoek werden op het natuurlijke afzettingen bestaande uit veen met daarop grijze klei, ophogingslagen aangetroffen die op basis van de bekende historische gegevens vanaf de tweede helft van de 17e eeuw gedateerd kunnen worden.

Hierop werd vervolgonderzoek geadviseerd, waar binnen het ARCHIS geen melding van is.

Op 100 m ten zuidwesten van het eerste plangebied, ter hoogte van de Bleekerstraat, heeft RAAP in 2007 een archeologisch booronderzoek uitgevoerd, waarbij een scheepshelling werd aangetroffen (onr. 23693, Timmermans 2007). Hierop is vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven geadviseerd, dat vervolgens in 2008 door het ADC Maritiem is uitgevoerd (onr.

22861, Houkes 2008). Dit proefsleuvenonderzoek heeft geresulteerd in het aantonen van een scheepshelling uit de 18e eeuw, die behoudenswaardig geacht wordt.

Tot slot een archeologisch booronderzoek dat door Hollandia archeologen in 2006 is uitgevoerd ter hoogte van de Zuiddijk 118-132, ca. 400 m ten noorden van de plangebieden (onr. 14205, Hoogendijk / Vanoverbeke 2010). Uit het booronderzoek werd duidelijk dat hier laatmiddeleeuwse lagen behorende tot de dijk in de ondergrond aanwezig zijn.

Archeologische resten vanaf de late middeleeuwen, die in relatie staan tot de ontginning van het gebied of waterstaatkundige werken, kunnen zich nog in de ondergrond bevinden. Zij zullen goed geconserveerd zijn (Salomons 2013).

Historisch kaartmateriaal uit 1812 toont ter hoogte van Sluispad 10 (werkput 3) geen bebouwing. Ter hoogte van Sluispad 11 (werkput 1+2) is wel bebouwing zichtbaar. Circa 100 jaar later, in 1898, zijn beide percelen bebouwd en lijkt het pand dat zichtbaar was in 1812 enigszins van vorm te verschillen. In 1941 is dezelfde bebouwing aanwezig maar is ter hoogte van Sluispad 11 de aanbouw verschoven. Op de laatst bekeken kaart uit 1989 is de bebouwing bij Sluispad 10 verdwenen, ter hoogte van Sluispad 11 is enkel een ongenummerd plattegrond zichtbaar (afb. 2 t/m 5).

Ter hoogte van Sluispad 30 (werkput 5) is enkel bebouwing op het oostelijke deel van het perceel aan het begin van de 19e eeuw. De bebouwing staat in de legenda genoemd als loods of pakhuis. Op de volgende kaart uit 1898 is vrijwel het gehele perceel van voor naar achte- ren bebouwd. Aan het oostelijk deel van het perceel wordt dezelfde bebouwing weergegeven waarbij ‘Het Klooster’ staat geschreven. Dit betreft zeer waarschijnlijk nog hetzelfde pakhuis.

Op het westelijk deel van het onderzoeksgebied is in deze periode eveneens bebouwing aan- wezig. Hier gaat het om een huis met erf.

De bebouwing op het oostelijke perceel, het pakhuis, verdwijnt op kaartmateriaal uit 1941.

De bebouwing op het westelijke perceel krijgt een aanbouw aan de achterzijde. Op kaartma- teriaal uit 1989 is op beide percelen nieuwbouw aanwezig (afb. 2 t/m 5).

(16)

Afbeelding 2.

Overzichtskaart van de Kadastrale minuut uit 1812. Binnen het blauw zijn de opgravingsputten aangegeven. De donker rode omlijning geeft de aanwezige bebouwing ter hoogte van Sluispad 11 aan. Het noorden is boven, kaart is niet op schaal. Bron: Aangeleverd door P. Kleij, gemeente Zaanstad.

Afbeelding 3.

Overzichtskaart van de Kadastrale minuut uit 1898. De aanwezige bebouwing binnen de opgravingsputten is aangegeven met de rode omlijning. Het noorden is boven, kaart is niet op schaal.

(17)

Afbeelding 4.

Overzichtskaart van de Kadastrale minuut uit 1941. De aanwezige bebouwing binnen de opgravingsputten is aangegeven met de rode omlijning. Het noorden is boven, kaart is niet op schaal.

Afbeelding 5.

Overzichtskaart van de topografische kaart uit 1989. De aanwezige bebouwing binnen de opgravingsputten is aangegeven met de rode omlijning. Het noorden is boven, kaart is niet op schaal.

(18)
(19)

4. Werkwijze

Het uitgevoerde archeologisch onderzoek aan het Sluispad, een inventariserend veldonderzoek middels een waarderende proefsleuf en boringen met daaropvolgend een definitief archeologisch onderzoek, volgt grotendeels de bepalingen die in het programma van eisen uiteen zijn gezet. Enkele op het terrein aanwezige verontreinigingen zorgden ervoor dat een paar van de boorpunten verplaatst dienden te worden. Gedurende het inventariserend veldonderzoek middels de proefsleuf en boringen zijn in totaal één proefsleuf en 25 boringen gezet. In totaal werd in deze fase 160m2 onderzocht waarvan 80m2 op vlak 1 en 80m2 op vlak 2. De werkput (werkput 1) lag haaks op het Sluispad, ter hoogte van Sluispad 6-12, en was noord-zuid georiënteerd. Vanaf de straatkant is over een breedte van 2 meter verdiept tot op het niveau waarop de eerste sporen zichtbaar waren. Deze diepte is vervolgens aangehouden terwijl er richting het zuiden toe ontgraven werd. Het tweede vlak is aangelegd op de top van het rode, natuurlijke veen. Tenslotte is het oostelijke profiel over nagenoeg de hele lengte van de put gedocumenteerd.

Bij het daaropvolgend definitief archeologisch onderzoek zijn ten oosten en westen van de proefsleuf twee nieuwe werkputten aangelegd. Ten oosten van de proefsleuf is een werkput (werkput 2) aangelegd van ca. 5 m bij 30 m. Aan de westzijde van de proefsleuf een werkput (werkput 3) van ca. 9 m bij 30 m. Binnen de werkputten zijn twee vlakken aangelegd.

Hiervoor is gekozen naar aanleiding van de eerdere resultaten in de proefsleuf. Het eerste vlak in beide werkputten is aangelegd nadat de bovenlaag verwijderd was en de eerste sporen zichtbaar werden. De sporen in werkput 2 correleerden met de gevonden sporen in de proefsleuf. Het tweede vlak is aangelegd op de top van het natuurlijke veen nadat in de proefsleuf een kuil en greppel in het veen zijn waargenomen. Het gecombineerde oppervlak van de twee werkputten met hun beide vlakken komt op ca. 570m2. Binnen werkput 3 zijn grote delen van het westelijke profiel gedocumenteerd.

De volgende werkputten zijn meer richting het noordoosten aangelegd, ter hoogte van Sluispad 30. De werkzaamheden binnen dit perceel begonnen met de aanleg van een proefsleuf (werkput 4) van 2 bij 27 meter aan de achterzijde (zuidzijde) van het perceel.

Hierbij is één vlak aangelegd waaruit bleek dat archeologisch behoudenswaardige sporen aanwezig waren. In eerste instantie was het plan om de getrokken proefsleuf te verbreden.

Tijdens de werkzaamheden bleek echter dat de geplande ontwikkeling enkel de noordzijde van het perceel zou verstoren. Na overleg werd besloten om de archeologische werkzaamheden te beperken tot het gebied dat daadwerkelijk zou worden vergraven en een nieuwe werkput (werkput 5) aan te leggen direct aan de straat. Hier werden dezelfde vlakken aangehouden als in de voorgaande werkputten. Centraal in de werkput bevond zich een grote verstoring, veroorzaakt door het verwijderen van een tank die in beide vlakken aanwezig was.

Uiteindelijk is binnen deze werkput verspreid over de twee vlakken ca. 365m2 vlak aangelegd.

Alle archeologische resten zijn conform de bepalingen in het programma van eisen en de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie, versie 3.3, gedocumenteerd.

(20)

4.1 Dendrochronologisch onderzoek

Er zijn in totaal 23 vondstnummers uitgeschreven ten behoeve van houtmonstername.

Hierbij zijn 31 planken en palen bemonsterd ten behoeve van houtsoortdeterminatie en/

of een dendrochronologische datering. Één houtmonster is een paaltje dat langs een veronderstelde ontginningsgreppel is aangetroffen (V65). De overige houtmonsters zijn afkomstig uit de funderingen van de gebouwen langs het Sluispad. Deze zijn opgebouwd uit ingeslagen palen (slieten), waarop kespen zijn gelegd die de basis vormden voor bakstenen poeren. De bemonsterde slieten zijn gedeselecteerd, vanwege een verwachte geringe kans op een succesvolle datering. Bij het prepareren van de houtmonsters bleken enkele monsters in te slechte conditie om te laten onderzoeken, deze zijn vervolgens gedeselecteerd. Dit leverde 18 monsters op die uiteindelijk zijn geselecteerd voor dendrochronologisch vervolgonderzoek . Uiteindelijk zijn van tien van deze monsters succesvolle dateringen verkregen (zie bijlage x).

4.2 Radiokoolstofdaterend onderzoek

Ten behoeve van radiokoolstofdaterend onderzoek is enkel het paaltje dat langs de veronderstelde ontginningsgreppel (V65) is aangetroffen geselecteerd. Dit onderzoek kon uitkomst bieden in het geval dat dit paaltje niet door middel van het dendrochronologisch onderzoek kan worden gedateerd. Bij het ontvangen van de resultaten van het dendrochronologisch onderzoek bleek dit inderdaad het geval te zijn. Radiokoolstofdaterend onderzoek leverde een zeer onzekere datering op. Het enige wat gezegd kan worden is dat er een 95% kans is dat het paaltje na de 2e helft van de 17e eeuw stamt.

Daarnaast is een monster uit een pollenbak uit de top van het veen geselecteerd voor radiokoolstof onderzoek. Hieruit kwam een datering met een 89% zekerheid tussen 3 v.Chr.

en 126 n.Chr. Dit wijst er op dat de top van het veen ontbreekt.

4.3 Archeobotanisch onderzoek

Gedurende het archeologisch onderzoek zijn verschillende grondmonsters genomen ten behoeve van archeobotanisch onderzoek. Het botanisch onderzoek dient, conform het programma van eisen, pas verricht te worden nadat de monsters zijn gedateerd en uit de 8e tot de 10e eeuw blijken te komen. Wanneer de top van het veen verdwenen is dienen de monsters dus niet uitgewerkt te worden.

Uit de top van het veen zijn drie macrobotanische monsters genomen (V13/V77/V109).

Een vierde macrobotanisch monster is afkomstig uit de vulling van een ontginningsgreppel (S172) die op basis van het aardewerk vooralsnog in de 11e/12e eeuw is gedateerd (V75). Een vijfde macrobotanisch monster is afkomstig uit een greppel (S286) in het veen in werkput 5 (V110). Uit deze greppel zijn geen vondsten afkomstig die de greppel kunnen dateren.

Teneinde de top van het veen te dateren is tevens een pollenbak geslagen. Aangezien de relevante onderzoeksvragen uit het programma van eisen denkelijk reeds beantwoord kunnen worden aan de hand van het onderzoek naar de monsters uit de pollenbak (V76), is voorgesteld de overige macrobotanische monsters niet uit te werken.

Gezien het feit dat het radiokoolstofdaterend onderzoek een datering in de 1e en 2e eeuw na Christus heeft opgeleverd ontbreekte de top van het veen in het onderzoeksgebied. Dit betekend dat er geen geschikte monsters voor archeobotanisch onderzoek zijn verzameld.

(21)

5. Onderzoeksresultaten

5.1 Inleiding

Gedurende het archeologisch onderzoek zijn 348 spoornummers en 111 vondstnummers uitgedeeld aan de documentatie van enkele huisplattegronden uit de 17e, 18e en 19e eeuw.

Daarnaast zijn tijdens het veldwerk, 25 fotonummers uitgeschreven, 11 veldtekeningen gemaakt en 29 monsters genomen. De plattegronden bestaan uit bakstenen poeren die op hun beurt zijn gesitueerd op kespen, steunend op slieten. Onder de bebouwing, in het natuurlijke veen zijn ook enkele sporen aangetroffen waaronder oost-west georiënteerde greppels, uitgegraven in dit veen.

5.2 Stratigrafie Perceel 1

De eeuwen van bebouwing aan het Sluispad heeft geresulteerd in meerdere ophogingslagen.

Het achtererf is echter pas in latere periodes opgehoogd. Binnen het gebied bestaat de bovenlaag uit een gelig zandpakket (ZS1, S12) met daaronder een grijze zandlaag (ZS1, S13). Deze laag was ca. 10 cm dik aan de weg en verbreedde tot ca. 45 cm op het achtererf.

Beide lagen zijn waarschijnlijk 20e eeuwse egalisatielagen. Het volgende niveau bestond uit een bruingrijs ophogingspakket van zandige, klei (KZ3, S14). Deze laag bevat materiaal afkomstig uit de 20e eeuw en restanten van een zeer recente erfafscheiding met palen van tropisch hardhout. Onder de bruingrijze laag bevindt zich eveneens een bruingrijze zandige kleilaag (KZ3, S15). Deze laag is enkel te vinden op het achtererf en onderscheidt zich doordat hij puinhoudend is. Wellicht is dit de eerste dempingslaag van een sloot die achter de percelen liep en te zien is op de kadastrale minuut.

Aan het Sluispad zelf ligt een zandige kleilaag (KZ3, S16) met zeer veel puin. Deze puinlaag betreft mogelijk een slooplaag afkomstig van oudere, 18e eeuwse, bewoning. Naast het puin werd er ook hout en aardewerk in deze laag aangetroffen, waaronder een intacte baardmankruik. De kruik dateert vermoedelijk uit de 2e helft van de 17e eeuw. Onder deze puinlaag bevindt zich tot 10m in het profiel een bruingrijze siltige kleilaag (KS1, S21 en S17). Hieruit komen enkele aardewerk vondsten daterend uit de 18e eeuw. Vanaf de weg tot 17 meter in het profiel ligt een opgebrachte grijze kleilaag (KS1, S18). Deze laag is direct op het veen aangebracht en ligt deel over een greppeltje (S19) die met klei en veenplaggen is dichtgegooid. Dit greppeltje kan duidden op verkaveling. De onderste laag is de enige natuurlijk ontstane laag, een bruinzwarte veenlaag (S20).

Perceel 2

De bodemopbouw binnen perceel 2 is vergelijkbaar met perceel 1. Bovenop bevind zich een gelige zandlaag (ZS1, S270). Hieronder ligt een siltige kleilaag (KS3, S271, S216). Deze wordt gevolgd door een zandige kleilaag. Deze laag wordt gevolgd door een grijze kleilaag die naar de top toe humeus is (KS2, S276). Onderin bevindt zich wederom de natuurlijke veenlaag die in deze put S272 is genoemd. Deze veenlaag ligt in de west- en oosthoek van het profiel op een diepte van ca. -1,60 NAP maar in het midden van het perceel ligt deze laag pas op ca. -2,00 NAP. Dit hoogteverschil kan verklaard worden door enerzijds afgraving

(22)

van het veen om deze vervolgens op te hogen met kleilagen om deze geschikt te maken voor bewoning en anderzijds door het inklinken van het veen onder het gewicht van de bewoning die op de locatie heeft plaatsgevonden.

5.3 Sporen en structuren

De eerste fase

De oudste sporen van menselijke activiteit aan het Sluispad, aangetroffen tijdens deze opgraving, dateren uit de late middeleeuwen. Evenwijdig aan het Sluispad zijn enkele in het veen (S20) uitgegraven greppels aangetroffen. De greppel, aangeduid met S136, is aanwezig in werkput 2 en 3. De inhoud van deze greppel bestaat uit 2 vullingen. Vulling 1 bestaat uit een grijs/bruine VK3 met zeer humeuse brokken KS3. Vulling 2 is een licht bruin/grijze humeuze KS2. Uit een greppel evenwijdig aan S136, het iets zuidelijker gelegen S172, zijn twee scherven afkomstig. Aan de hand van deze scherven kunnend de greppels gedateerd worden in de 12e eeuw. Ter hoogte van Sluispad 30, in werkput 5, is in het tweede vlak tevens een greppel aangetroffen. De greppel heeft dezelfde oriëntatie als de greppels in de andere werkputten. Behoudens deze greppels zijn er verder geen sporen of structuren uit deze periode aangetroffen.

Werkput 1 en 2.

Binnen werkput 2 en werkput 1 zijn delen van een 19e en een 20e eeuws huisplattegrond aangetroffen dat gekoppeld kan worden aan historisch kaart materiaal uit de 19e en 20e eeuw (afb. 9). Het kaartmateriaal uit 1812 toont een voorganger van deze bebouwing binnen het onderzoeksgebied. Deze woning stond meer naar voren richting het Sluispad toe dan de huidige rooilijn. Hieraan zijn echter geen resten met zekerheid toe te schrijven. Aan de hand van de gegeorefereerde kadastrale minuut uit 1812 kunnen de afmetingen van deze woning herleid worden. De breedte van het huis bedroeg circa 7,0 meter en de diepte was 13,0 meter.

De 19e eeuwse woning kan opgedeeld worden in een voorhuis en een achterhuis waarbij het gehele huis op poeren rustte. Daarachter stond een schuur of aanbouw gefundeerd op enkele poeren waarvan vanwege een vergraving een deel terug van gevonden is. In de eerste helft van de 20e eeuw is deze aanbouw van het huis losgemaakt en is enkele meters verplaatst. Hierbij is de schuur direct tegen het zuidelijke pand dat in werkput 3 ligt geplaatst.

De spoornummers behorend bij dit pand zijn: S1 t/m S5, S22, S29, S30, S34, S35, S36, S39, S40, S41, S45, S46, S50, S57, S69, en S83. Nadat de aanbouw verplaatst is behoren S45, S46, S50, S57, S69 en S83 niet meer tot de woning. De nieuwe aanbouw bestaat uit enkele poeren met gezamenlijk spoornummer S6.

Midden in het huis bevond zich een muurfundering van baksteen op liggend hout (S22).

Mogelijk is dit muurwerk een restant van de haardplaats. Het muurwerk bestaat uit rode bakstenen van 19x9,5x4,2. Het geheel is gemetseld met zachte kalkmortel. Van de muurfundering zijn twee houtmonsters ten behoeve van een dendrochronologisch onderzoek verzameld. Deze planken zijn gedateerd in de 18e en 19e eeuw. Het muurtje bestaat uit rode bakstenen die gemetseld zijn met een zachte grijze kalkmortel. De bakstenen hebben een afmeting van 19x8,5x4,1. Aan de zijkant van het pand bevindt zich een waterkelder (S2

& S102). De kelder is opgetrokken uit gele bakstenen en zijn gemetseld met een harde

(23)

kalkmortel.

De poeren bestaan zowel uit rode als gele bakstenen en hadden een gemiddelde afmeting van 18,5x8,5x4. Binnen de plattegrond bevindt zich de resten van een houten vloertje. Op de planken van dit vloertje is dendrochronologisch onderzoek uitgevoerd. Dit leverde twee succesvolle dateringen op. Één van de planken dateert uit het eerste kwart van de 17e eeuw, het andere houtmonster dateert in het laatste kwart van de 17e eeuw. Tussen en onder de vloerresten werd 18e eeuws aardewerk gevonden. Gelet op de oudere datering van het hout lijkt het hier om hergebruikt hout te gaan.

Tezamen met het aardewerk is tussen de vloer een aanzienlijke hoeveelheid vuursteen aangetroffen. Dit vuursteen toont geen enkele indicatie dat het bewerkt is. Het fragmenteren van de vuursteenknollen is zeer waarschijnlijk veroorzaakt door vorst.

In het verlengde van de woning ligt een lange rij palen in een rechte lijn. Het gaat hier om 19 vierkante en ronde paaltjes van geringe diameter. De paaltjes vormen zeer waarschijnlijk de erfafscheiding van dit perceel met het perceel direct ten zuiden er van.

Aan het achtereinde van het perceel ligt een inmiddels gedempte sloot (S82). Deze sloot reeds zichtbaar op de kadastrale minuut (1811-1832) en is nog steeds aanwezig na het midden van de 20e eeuw. Aan deze sloot is binnen werkput 2 wat rechtopstaand hout gevonden afkomstig van een schuurtje (S77). Naast dit schuurtje ligt een restant van een vloertje bestaande uit Afbeelding 6. Spoor 106, het plavuizen vloertje. Onderop is net een plank zichtbaar waar de plavuizen op liggen. Deze plank is door middel van dendrochronologie geplaatst in het eind van de 16e eeuw.

(24)

industriele bakstenen. Deze resten zijn op zijn vroegst afkomstig aan het eind van de 19e eeuw.

Werkput 3 16e eeuw

De eerste aantoonbare periode van bewoning vond plaats in de 16e eeuw. In werkput 3, ter hoogte van Sluispad 12, zijn meerdere op elkaar gestapelde plavuizen gevonden met een afmeting van 22,5x22,5x4(afb. 6). De plavuizen liggen deels in het natuurlijke veen en vormen een haardplaats (S6). De haardplaats bestaat uit drie lagen waarvan de bovenste en onderste laag uit plavuizen bestaat en de middelste laag uit baksteen. Hieronder liggen twee kespen. De haardplaats is twee plavuizen breed en vijf plavuizen diep met aan de zuidzijde en rand van bakstenen. Van een van de kespen is door middel van dendrochronologie een datering verkregen uit 1578.

19e eeuw

De volgende fase bestaat uit een huisplattegrond uit de 19e eeuw. Deze plattegrond vormt een andere structuur dan de plattegrond die aangetroffen is in werkput 1 en 2. Het huis bestaat uit tenminste 25 poeren (afb. 7). Van een aantal poeren is de bovenste laag gemetseld, dit is vermoedelijk de laag die boven de grond uit stak. Hieronder bevinden zich over het algemeen grotere losgestapelde bakstenen. Deze bevonden, zich ten tijde van de bouw, ondergronds. De gemetselde bakstenen hebben een gemiddelde grootte van 17x8x4. De gestapelde bakstenen meten 22x10x4,5. Naast enkele van de poeren zijn verankeringspaaltjes waargenomen. Van

Afbeelding 7. S93. 1 van de poeren aangetroffen in werkput 3. Rechts van de poer zijn verankeringsplanken zichtbaar. Onder de bakstenen bevindt zich een kesp, steunend op slieten.

(25)

dit huis zijn kespen van enkele poeren bemonsterd en dendrochronologisch gedateerd. Dit leverde drie succesvolle dateringen op, waarvan twee afkomstig aan het eind 17e eeuw en een uit de 19e eeuw. De afmetingen van de woning zijn circa 6,0 meter breed en 20,0 meter diep.

De spoornummers behorend tot deze structuur betreffen spoor 92 t/m 122 en S86, S89 en S162 met uitzondering van S94, S98, S100, S101, S102, S106 , S115, S116 en S117.

Achter de woning is een stenen waterkelder aangetroffen (S171). Deze waterkelder is vierkant en opgetrokken uit rode industriële bakstenen met een klamplaag (21x10x4,2). De bakstenen zijn gemetseld met een harde trasmortel. De kelder dateert vermoedelijk in de 18e/19e eeuw en sluit naadloos aan op de achtergevel van de woning.

Enkele meters voorbij de achtergevel zijn op het achterterrein de resten gevonden van een 19e/20e eeuws schuurtje. Dit schuurtje loopt door tot aan de gedempte sloot die nog tot ver in de 20e eeuw zichtbaar is op kaartmateriaal.

Werkput 4 en 5

Ter hoogte van Sluispad 30, zijn werkput 4 en werkput 5 aangelegd. Werkput 4 betreft een proefsleuf haaks op het Sluispad. Hierbij is het eerste vlak aangelegd en gedocumenteerd.

Naar aanleiding van de aanwezigheid van de intacte ondergrond in de sleuf en enkele archeologische resten is in eerste instantie conform het PvE besloten het terrein volledig op te graven. Na overleg met de uitvoerder bleek echter dat ter hoogte van de proefsleuf niet gegraven zal worden. Enkel aan het Sluispad zelf zou verdiept worden. Het uitbreiden van Afbeelding 8. Werkput 5 vlak 1. De aangetroffen schelpenlaag met her en der resten van de houten vloer.

Ter hoogte van de noordpijl ligt de rechtopstaande plank die de schelpenlaag begrensd.

(26)

werkput 4 is hiermee komen te vervallen. Werkput 5 ligt over de breedte van het perceel aan het Sluispad tot circa 10 meter vanaf de straat. Vanwege een gesaneerde olietank is een deel van 4,0 bij 11,0 meter, centraal in de put, volledig verstoord.

18e eeuw

De oudste bewoningssporen zijn de restanten van een houten vloertje, rustend op grind en schelplagen. Aan de hand van het aardewerk kan dit vloertje vanaf de 18e eeuw gedateerd worden. Een plank, direct onder het vloertje is met behulp van dendrochronologie gedateerd in het laatste kwart van de 17e eeuw. Dit lijkt echter wederom hergebruikt hout te betreffen.

Op het hout ligt een laag van humeuse veenplaggen en wederom veel schelpen en grind (afb.

8). Aan de westzijde wordt de grind/schelpenlaag begrensd door een rechtopstaande plank en aan de oostzijde door de insteek van een jongere laag. Aan de voorzijde van het perceel is ook een deel van deze vloer gevonden. Het grootste deel is echter vergraven vanwege de gesaneerde olietank. De schelpenlaag heeft hier vermoedelijk gediend als isolatie tegen de vochtige bodem. Er van uitgaande dat ter hoogte van de verstoring ook vloerresten zijn geweest kan een grove schatting gemaakt worden van de minimale afmetingen van de bebouwing aan de hand van de vloer. Vanaf het Sluispad tot het eind van de plankenvloer betreft een afstand van 7,5 meter. De breedte van het pand, aan de hand van de resterende schelpenlaag en de vloerplanken meet circa 4,0 meter. Op verschillende historische kaarten is te zien dat het hier een loods/pakhuis betreft. De spoornummers behorend tot deze constructie zijn: S215, S217 t/m S223, S252 t/m S261, S289, S296 en S297.

Ten westen van de vloer is een rij van 42 houten paaltjes gedocumenteerd (S304 t/m S346).

Deze paaltjes zijn aan de hand van aardewerk te dateren in de 18e eeuw en vormen de gedeeltelijke contouren van een tweede woning. De palenrij beslaat de voor- en achterkant van het gebouw en de linkerzijde. De rechterzijde ontbreekt, mogelijk door de nieuwbouw op het naastgelegen perceel. Aan de hand van de palen kan bepaald worden dat de woning minimaal 9,0 meter diep is geweest en ten minste 5,0 meter breed. Overige sporen die mogelijk toe te schrijven zijn aan dit pand ontbreken door de aanwezigheid van meerdere vergravingen waaronder twee gesloopte kelders en twee puinhoudende kuilen.

19e eeuw en 20e eeuw

Na de bebouwing in de 18e eeuw is het westelijk perceel in 1812 onbebouwd. Op de volgende historische kaart uit 1898 is voor het eerst bebouwing zichtbaar. Van deze woning zijn slechts de restanten van zes poeren waargenomen (S225, S226, S239, S264, S245 en S246). Enkel de slieten waren hiervan nog aanwezig. Daarnaast zijn er twee gedempte kelders gedocumenteerd(S293 en S287), twee straatjes (S232 en S249) en een vloertje en waterput (S227 en S238). De waterput is opgemetseld uit rode, rechtopstaande bakstenen met een afmeting van ?x10x5,6. Het metselwerk bestaat uit zachte kalkmortel. Uit de waterput is een rubberen zool afkomstig waarmee de demping van deze put in de tweede helft van de 20e eeuw kan worden geplaatst. Het meest westelijk straatje (S232) bestaat uit een laag plavuizen (23x22,5x2) bovenop op zijn kant gelegde gele bakstenen van 18x8x4,6. Tussen de bakstenen zit harde kalkmortel. Het oostelijke straatje(S249) bestaat uit gele bakstenen van 17x7x3.

Naast een van de kelders lag een deels verrommeld muurtje (S299) dat gemetseld was met Portland cement. Dit cement wordt pas aan het eind van de 19e eeuw gebruikt. Aan de hand van de restanten van de poeren kan enkel een minimale diepte van de woning geschat worden van circa 8,0 meter.

(27)

In 1941 is een aanbouw zichtbaar aan de achterzijde van de woning. Van deze aanbouw (S248) is slechts een deel van het muurwerk gevonden. Het muurtje was gefundeerd op een plank en bestond uit rode bakstenen van 22,5x11,8x6,2 en is gemetseld met harde kalkmortel. De vijflagenmaat is 30 centimeter.

In 1941 is een aanbouw zichtbaar aannnnnnddddddddddddddde eeeacacaaaacaacaaacaacaaaaaaaca hterzijde van de woning. VVVVVVVVVVVVVVVVVananaaaaaanaanaaa deze aanbouw (S248) is slechts een deel van het muuuuuuuuuuuu rwerk gegegegeeeeeeeeeeeeeeevovovvovovovovovvvovovvvvovvovovonden. Het muururuu tje was geeeeeeeeeeeeeefufufufuffufuffufufufufuffundeerd op een plank en bestond uit rode bakssssssstetttttt nen vaaaaaannnnnnn 222222222222222222,555555555x1x1x1x1x1x1x1x1x1x1x1x1x1xx11111,11111118x6,2 ennnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnnn is gegegegegegegegegegeggegeggegegegeggegegegegeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeememmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmm tseld meeeeeeet ttttttttttt hahhhhh rde kalkmortel. De vijflagenmaat is 30 ceccccc ntimettttttereeeeeee.

Afbeelding 9. Werkput 5 vlak 1. Met de rode lijnen is de 18e eeuwse bebouwing aangegeven. De gele lijn geeft de bebouwing weer zoals zichtbaar in 1898. De blauwe lijn toont de de situatie rond 1941. Het noorden is boven, kaart is niet op schaal.

(28)

Tabel 1. Overzicht per baksel van het verzamelde aantal scherven en het gewicht in gram.

5.4 Het vondstmateriaal

5.4.1 Aardewerk Inleiding

Tijdens de opgraving zijn 643 fragmenten aardewerk verzameld waarvan het merendeel afkomstig is uit de nieuwe tijd. Het totaalgewicht van de scherven is 22135 gram. Als het totaalgewicht gedeeld wordt door het aantal scherven komt een gemiddeld gewicht van 34,42 gram per scherf. Het gewicht per scherf is zeer hoog te noemen, wat betekent dat de fragmentatie graad van het aardewerk laag is. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het aardewerk snel nadat het buiten gebruik is geraakt in de grond is beland.

Baksel Aantal scherven Gewicht in gram

Kogelpot 1 13

Majolica 10 419

Faience 97 1636

Europees porselein 14 184

Industrieel steengoed 4 67

Pingsdorf 1 20

Aziatisch porselein 31 345

Roodbakkend aardewerk 224 11595

Steengoed zonder glazuur 5 99

Steengoed met glazuur 19 3234

Witbakkend aardewerk 61 1015

Tegels 54 1698

Jydepot 1 7

Industrieel wit 89 1402

Pijpaarde 32 401

Totaal 643 22135

(29)

Tabel 2. Overzicht per baksel van het verzamelde aantal scherven en het gewicht in gram. Van kogelpot, Pingsdorf en Jydepot is slechts een scherf gevonden. Doordat dit minder dan 0,5% van het totaal uitmaakt is dit aantal naar beneden afgerond waardoor ze niet zichtbaar zijn in het taartdiagram.

Aantal per categorie

1 10

97

14 1

31

224 5

19 4 61 54

1 89

32

Kogelpot Majolica Faience

Europees porselein Pingsdorf

Aziatisch porselein Roodbakkend

Steengoed zonder glazuur Steengoed met glazuur Industrieel steengoed Witbakkend

Tegel Jydepot Industrieel wit Pijpaarde

Gewicht per categorie

13

11595 99

3234 67 1015

1698 7 1402

401

Kogelpot Majolica Faience

Europees porselein Pingsdorf

Aziatisch porselein Roodbakkend

Steengoed zonder glazuur Steengoed met glazuur Industrieel steengoed Witbakkend

Tegel Jydepot Industrieel wit Pijpaarde 184 345

1636 20

(30)

Deventer-systeem

Om de vondsten die tijdens de opgraving zijn verzameld te kunnen vergelijken met vondsten die elders in ons land tevoorschijn kwamen en nog zullen komen, is het noodzakelijk dat ze typologisch op een standaardwijze worden ingedeeld en beschreven. Om tot een dergelijke standaard te komen, is in 1989 het zogenaamde “Deventer-systeem” geïntroduceerd. De doelstellingen van dit systeem zijn meervoudig. Enerzijds kunnen met behulp van dit instrument op een snelle en eenvoudige wijze laat- en postmiddeleeuwse voorwerpen van glas en keramiek worden ingedeeld en beschreven. Anderzijds ontstaat door deze manier van werken gaandeweg een steeds groter wordende referentiecollectie voor de beschrijving van vondstgroepen uit de genoemde periodes. Daarnaast kan op basis van de aan dit systeem gekoppelde inventarislijsten van de beschreven vondstgroepen statistisch onderzoek worden verricht naar het bij de diverse sociale lagen behorende aardewerken en glazen bestanddeel van het huisraad. Zo kunnen bijvoorbeeld regionale verschillen in kaart worden gebracht. Op dit moment bestaat al een aanzienlijke reeks van aan deze standaard gekoppelde publicaties.

Aardewerk uit de middeleeuwen

Het aardewerk uit de middeleeuwen bestaat uit slechts twee scherven afkomstig uit dezelfde greppel, gegraven in het veen. De scherven bestaan uit een fragment kogelpot en een stuk Pingsdorf aardewerk (afb. 10). De kogelpot kan gedateerd worden rond 1150-1300. Het Pingsdorf aardewerk met versiering wordt gedateerd tussen 900 en 1225.

Aardewerk uit de nieuwe tijd

Al het overige aardewerk dat aangetroffen is gedurende de opgraving is te plaatsen in de nieuwe tijd (1500-heden). Uit deze periode zijn 641 scherven afkomstig met een gewicht van 22112 gram. Veruit de grootste aantal scherven dat verzameld is bestaat uit roodbakkend aardewerk met 224 scherven. Het roodbakkend aardewerk wordt gevolgd door 97 scherven Faience en 89 scherven industrieel wit (tabel 1).

Metaal

Tijdens het onderzoek is intensief gebruik gemaakt van de metaaldetector. Hierbij zijn gedurende het onderzoek 81 metaalvondsten verzameld. Hieronder zullen enkele aansprekende vondsten besproken worden.

De meest in het oogspringende vondst betreft een ‘muntschat’ afkomstig uit werkput 3 (V40/

S116). De vondst is gedaan met een metaaldetector en omvat 38 koperen centen met een stukje leer dat vermoedelijk afkomstig is van een buideltje. De centen zijn nog goed leesbaar en dateren van rond 1880.

Tevens afkomstig uit werkput 3 is een tapkraan uit mogelijk de 17e eeuw. Deze vondst werd gedaan tijdens het aanleggen van het eerste vlak.

Overige metaalvondsten bestonden onder andere uit een beitel, een scharnier, visloodjes, een haardschepje en twee hamerkoppen. Daarnaast is er ook aantal spijkers en ondetermineerbare stukken ijzer verzameld.

(31)

Afbeelding 10. Links het fragment kogelpot. Rechts het fragment Pingsdorf aardewerk met de, voor dit type kenmerkende, verfstreep.

Glas

Tijdens het onderzoek zijn 41 fragmenten glas gevonden. Deze bestaan voornamelijk uit vensterglas of dusdanig kleine fragmenten dat zij ondetermineerbaar zijn.

Noemenswaardige vondsten betreffen een flessenhals van een flesje (V71) uit de 17e/18e eeuw en een tienkantig parfumflesje(V47) afkomstig uit het eind van de 19e tot begin 20e eeuw.

De meest bijzondere vondst betreft een grote glazen knikker met een doorsnede van bijna 4,0 centimeter. Opvallend aan deze knikker is de tinkleurige zittende hond die midden in de knikker zit. Het hondje is zeer gedetailleerd vormgegeven waarbij zelfs de ribben en halsband van het dier duidelijk te onderscheiden zijn. Aan de onderzijde van de knikker is nog heel licht een pontilmerkje zichtbaar waar de knikker van het gesmolten glas afgeknipt is.

Dit type knikker wordt ook wel een ‘sulfide’ knikker genoemd naar de witte klei waarvan het figuurtje gemaakt is. Productie van deze knikkers vond op grote schaal plaats in Duitsland vanaf het midden van de 19e eeuw tot aan de Eerste Wereldoorlog (www.realorrepro.com).

De knikker kan vermoedelijk zo rond het midden van de 19e eeuw gedateerd worden (Persoonlijke mededeling Cees van knikkerwereld.nl d.d. 13-01-2015).

(32)

Wanneer men online zoekt op dit hondfiguurtje blijkt dat dit model ‘ Nipper dog’ wordt genoemd. Deze naam komt van een schilderij gemaakt door de Engelsman Francis Barraud.

Dit doek genaamd ‘His Master’s voice’ toont zijn hond Nipper, zittend voor een fonograaf naar de stem van zijn baasje zit te luisteren.

Natuursteen

Gedurende het onderzoek is een opmerkelijke hoeveelheid vuursteen verzameld. Al het verzamelde vuursteen is afkomstig uit werkput 2, spoor 48. In totaal gaat het om 1515 gram aan vuursteen en minstens 59 fragmenten. Het vuursteen is gevonden tussen een plankenvloertje.

De herkomst van het vuursteen kan volgens Piet Kleij, gemeentelijk archeoloog van Zaanstad, eenvoudig verklaard worden. Het vuursteen is vermoedelijk afkomstig van de verfmolens die in de Zaanstreek in de 18e eeuw stonden. In de verfmolens werden brokken kalksteen tot poeder vermaald waar onder andere stopverf van werd gemaakt. In het kalksteen zaten knollen vuursteen die na het vermalen overbleven. In de 18e eeuw werd bewerkt vuursteen voornamelijk nog voor twee zaken gebruikt. Ten eerste werd vuursteen gebruikt om met een ijzeren vuurslag en tondel vuur te maken. Ten tweede werd vuursteen gebruikt om een vonk te genereren in een vuursteenslot. Het vuursteenslot is een afvuurmechanisme van een vuurwapen. Hierbij slaat de haan langs een rechthoekig stuk vuursteen (de kets) waarna de ontstane vonk het kruit tot ontbranding brengt( Kleij 2015). Geen enkel fragment vuursteen toont echter waarneembare sporen van bewerking. Slagbulten, schokgolven en negatieve afdrukken van mogelijke afslagen ontbreken op het vondstmateriaal.

De oorzaak van de fragmentatie van de vuursteenknollen moet dus elders gezocht worden.

Het uiteenvallen van vuursteenknollen kan op natuurlijke manier geschieden door hitte of kou (vorst). Indien een knol jaren achtereen blootgesteld wordt aan deze extremen zal hij uiteindelijk in stukken breken. Sporen van verbranding ontbreken echter op het vuursteen.

Een andere mogelijkheid is dat iemand een vuursteenknol op de grond heeft gegooid of heeft kapot geslagen zonder de fragmenten verder te bewerken. Een andere verklaring is dat de vuursteenknol bij het vermalen van de kalksteen in stukken is gesprongen door frictie.

Naast de grote hoeveelheid vuursteen is uit het zelfde spoor een gebroken wetsteen verzameld.

Deze wetsteen meet 7x2,5x0,5 centimeter en werd gebruikt voor het slijpen van scherp metalen gereedschap van braampjes te ontdoen.

Dierlijk bot (Determinatie door G. Graas)

Bij de opgraving is uit een aantal lagen met de hand dierlijk bot verzameld. In totaal zijn er met de proefsleuven en de definitieve opgraving acht dierenbotten meegenomen. Vijf van de botten waren afkomstig van een rund waaronder een deel van een schedel. Op alle overige runderbotten waren duidelijke snijsporen zichtbaar op het bot wat er op wijst dat de runderresten onderdeel uit hebben gemaakt van maaltijden. Op een van de runderbotten, een hielbeen, was tevens een glansplek zichtbaar op het gewrichtsvlak. Deze glansplek is ontstaan door het verdwijnen van het kraakbeenkapsel waarna bot-op-bot contact plaatsvond.

Naast de runderbotten is tevens een femur, dijbeen, van een schaap/geit gevonden. Ook op dit bot zijn snijsporen zichtbaar en stond dit dier dus ook op het menu. De laatste botten die verzameld zijn betreffen een wervel van een vis en de humerus van een kat.

(33)

6. Beantwoording van de onderzoeksvragen

1. Van wat voor soort gebouwen zijn de aangetroffen muurresten, funderingen, kelders en eventuele waterputten afkomstig (woning, molen, pakhuis)?

Ter hoogte van Sluispad 10 en 11 zijn de resten van woningen aangetroffen. Ter hoogte van Sluispad 30 zijn de resten van een loods/pakhuis gedocumenteerd en onderdelen van woningen.

2. Hoe zien de plattegronden van deze gebouwen eruit en hoe groot zijn ze?

Zie voor de plattegronden de afbeeldingen 2 t/m 5. De woning in werkput 1 en 2 meet 7,0x13,0 meter. Het gebouw in werkput 3 meet 6,0x20,0 meter. In werkput 5 is aan de hand van een plankenvloer een diepte van 7,5 meter geschat. De breedte van deze loods, aan de hand van de resterende schelpenlaag en de vloerplanken, meet circa 4,0 meter. Ten westen van dit pand heeft een pand gestaan dat aan de hand van een houten palenrij op een grootte van 9,0x5,0 meter kan worden geschat.

3. Hoe zijn de funderingen, kelders en eventuele putten gemaakt (beschrijving, maten bakstenen, houtsoorten etc.)?

Zie hiervoor de lopende tekst van hoofdstuk 5.3 en de sporenlijst in de bijlage.

4. Is bij het maken van de funderingen gebruik gemaakt van ankerpaaltjes (zie Kleij, P., 2013: Het land van de zeerover en de kruidenier – Archeologisch onderzoek naar het ontstaan en de ontwikkeling van Oostzaan, een dorp in het Noord-Hollandse veen, blz.

97)?

In enkele gevallen, zoals bij spoor 93 en spoor 95 is gebruik gemaakt van een ankerpaaltje om de poer te verstevigen.

5. Wanneer zijn de gebouwen gebouwd, wanneer zijn ze afgebroken en, wanneer er verschillende fasen zijn, wat is daarvan de begin- en einddatering?

Vanwege het grote aantal topografische kaarten die beschikbaar zijn is de datering van de gebouwen hiermee preciezer te bepalen dan met het gevonden aardewerk.

Werkput 1+2

In werkput 1 en 2 zijn de resten gevonden van een woning die ergens tussen 1812 en 1898 gebouwd is. De aanbouw aan de achterzijde van deze woning wordt tussen 1898 en 1941 verplaatst naar achteren op het perceel en verdwijnt in zijn geheel tussen 1941 en 1989. De woning zelf is in ieder geval nog tot 1989 aanwezig.

Werkput 3

Binnen werkput 3 is de haardfundering van een 16e eeuwse woning gevonden. Deze woning moet voor 1812 weer gesloopt zijn aangezien het perceel dan onbebouwd is. Op de kadastrale kaart uit 1898 is bebouwing zichtbaar op dit perceel. De vondst van een buideltje met 38 koperen centen uit omstreeks 1880 tussen de poeren wijst er mogelijk op dat rond deze periode begonnen is met de bouw van dit pand. Het pand blijft ongewijzigd tot aan op zijn laatst 1989 wanneer op het perceel geen bebouwing meer aanwezig is.

Werkput 5

(34)

Werkput 5 beslaat twee percelen ter hoogte van Sluispad 30. Het oostelijk deel van de werkput bevat de resten van een 18e eeuws pakhuis. Dit pakhuis is zichtbaar op de kadastrale minuut uit 1812. In het westelijk deel van de werkput is een rij palen gevonden die aan de hand van het aardewerk in de 18e eeuw kan worden gedateerd. Rond 1812 is deze bebouwing echter reeds gesloopt. Tussen 1812 en 1898 is in het westelijk deel van de werkput wederom bebouwing gerealiseerd in de vorm van een woning. Het pakhuis op het oostelijke perceel is nog steeds aanwezig rond 1898. Tussen 1898 en 1941 is het pakhuis gesloopt. Tijdens dezelfde periode is aan de achterzijde van de woning een flinke aanbouw gerealiseerd. Twee inpandige kelders zijn gedurende deze periode gesloopt. Rond 1989 is alle oude bebouwing gesloopt en heeft plaatsgemaakt voor nieuwbouw.

6. Zijn er sporen of artefacten van vóór 1650 op het terrein aanwezig en zo ja, beschrijf en dateer ze?

Ja, evenwijdig aan het Sluispad zijn enkele in het veen uitgegraven greppels aangetroffen.

Deze greppel is aanwezig in werkput 2 en 3. Uit greppel S172, zijn twee scherven afkomstig.

Aan de hand van deze scherven kunnend de greppels gedateerd worden in de 12e eeuw. Het aardewerk bestaat uit een fragment Pingsdorf en een fragment kogelpot (afb.10)

Ter hoogte van Sluispad 30, in werkput 5, is in het tweede vlak tevens een greppel aangetroffen.

De greppel heeft dezelfde oriëntatie als de greppels in de andere werkputten. Behoudens deze greppels zijn er verder geen sporen of structuren uit deze periode aangetroffen.

Binnen werkput 3 is een haardplaats gedocumenteerd waarvan de funderingsplanken middels dendrochronologie in 1578 zijn geplaatst. De haardplaats bestaat uit drie lagen waarvan de bovenste en onderste laag uit plavuizen bestaat en de middelste laag uit baksteen. Hieronder liggen twee kespen. De haardplaats is twee plavuizen breed en vijf plavuizen diep met aan de zuidzijde en rand van bakstenen. De plavuizen meten 22,5x22,5x4.

7. Welke vondsten komen uit de opgraving (aard, aantal, fragmentatiegraad, datering etc. per spoor geven)?

Zie hiervoor de lopende tekst van hoofdstuk 5.4 en de vondstenlijst in de bijlagen.

8. Zijn op het terrein 2 (Sluispad 30), naast ophogingslagen mogelijk ook resten aanwezig van één of meerdere terpen?

Nee, er zijn geen resten van terpen aangetroffen.

9. Wat is, op beide terreinen, de datering van het natuurlijke veen of van hout direct onder de ophogingslagen of de terp(en)?

Ten einde de top van het natuurlijke veen te dateren is een pollenbak geslagen in de veenlaag.

Hieruit kwam een datering in de 1e en 2e eeuw na Christus. Dit betekend dat de top van het veen ontbreekt waardoor een goede datering van het veen niet mogelijk is.

10. Wanneer een 10e eeuwse veenlaag aanwezig is: hoe zag het landschap er in die tijd uit?

Er is geen 10e eeuwse veenlaag aanwezig in het onderzoeksgebied.

11. Kunnen aparte vindplaatsen onderscheiden worden en zo ja wat is hun begrenzing?

Er is geen sprake van een vindplaats langs het Sluispad.

(35)

12. Wat is de ruimtelijke spreiding van sporen en structuren zowel horizontaal als verticaal?

Aan het Sluispad zelf bevindt zich bebouwing in de vorm van huizen en een pakhuis, richting het achterterrein lopen de ophogingslagen enigszins af en bevinden zich erfstructuren zoals schuurtjes en een sloot.

13. Kunnen meerdere gebruiksfasen onderscheiden worden, zo ja in welke mate zijn deze aaneensluitend?

De bewoningssporen tonen een vrijwel onafgebroken gebruiksfase sinds de laatste 200 jaar.

14. Wat is de datering of looptijd van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij?

De archeologische vondsten dateren voornamelijk vanaf de 18e en 19e eeuw en bestaan uit gebruiksaardewerk. Uit de middeleeuwen zijn twee aardewerkscherven afkomstig uit een greppel. Naast het aardewerk zijn eveneens glas- en metaalvondsten verzameld waaronder een leren buideltje met 38 koperen munten uit omstreeks 1880. Voor de overige vondsten kan de vondstenlijst in de bijlage geraadpleegd worden.

15. Bevat de site overblijfselen die duiden op de aanwezigheid van gebouwen of menselijke activiteiten van vóór 1650?

De enige aanwijzing voor menselijke activiteiten voor 1650 zijn enkele greppels in het veen.

Hieruit komt een scherf Pingsdorff en kogelpot waarmee de greppels in de middeleeuwen te plaatsen zijn.

16. Zijn er aanwijzingen voor industriële activiteiten, bijvoorbeeld in de vorm van brokken molensteen, zaagsel, as?

Nee, er zijn geen aanwijzingen voor industriële activiteiten. De brokken vuursteen die verzameld zijn vertonen geen sporen van bewerking en zijn waarschijnlijk door vorst gespleten.

17. Welke schade hebben heipalen aangericht aan de archeologische lagen (beschrijving, foto’s)?

De enige heipalen die gevonden zijn liggen in werkput 5. De schade die ze aangericht hebben is betrekkelijk klein. De grootste verstoring wordt veroorzaakt door een gesaneerde olietank midden in werkput 5 waardoor een groot deel van de sporen daar ontbreekt.

(36)
(37)

7. Conclusie

De eerste sporen van menselijke activiteit aan het Sluispad kunnen aan de hand van twee fragmenten aardewerk gedateerd worden vanaf het begin de 10e eeuw. De sporen uit deze periode bestaan uit enkele greppels die evenwijdig aan het Sluispad in het veen gegraven zijn.

Hierna volgt een periode waarin geen sporen van menselijke activiteit waargenomen zijn.

De vondst van een haardplaats waarvan het funderingshout in 1578 gedateerd wordt wijzen op bewoning in de 16e eeuw. Overige sporen zijn echter niet aangetroffen. Binnen werkput 1+2 en werkput 5 is tijdens de 18e eeuw bewoning aanwezig. De bewoning bestaat hier uit een woonhuis in werkput 1+2 en een woonhuis en mogelijk een pakhuis in werkput 5.

Het pakhuis is op historisch kaartmateriaal uit 1812 reeds zichtbaar. In de 19e eeuw raken alle percelen langs het Sluispad bebouwd. Aan het eind van de 19e eeuw zijn ter hoogte van Sluispad 10 en 11 twee woonhuizen zichtbaar waarvan in de werkputten de poeren zijn opgegraven. Ter hoogte van Sluispad 30 bevindt zich in het westelijk deel van werkput 5 een woonhuis met ten oosten ervan een pakhuis Het Klooster genaamd. Tussen 1941 en 1989 verdwijnt deze bebouwing weer.

(38)
(39)
(40)
(41)

Literatuurlijst

Bont, C. de & P. Kleij, 2012: Tussen Crommenye en Twiske, in E. Beukers & C. van Stijl (eds.), Geschiedenis van de Zaanstreek 1, Amsterdam, 25-63.

Braam, A. van, / J.W. Groesbeek / S. Hart / M.A. Verkade (red.), 1970: Historische atlas van de Zaanlanden. Twintig eeuwen landschapsontwikkeling, Zaandam.

Braam, A. van, 1993: Zaandam in de middeleeuwen, Hilversum.

Hoogendijk, T. / R.W. Vanoverbeke, 2010: Archeologisch bureauonderzoek en inventarise- rendveldonderzoek d.m.v. boringen aan de A.F. de Savornin Lohmanstraat/ Zuiderkerkstraat te Zaandam, Zaandijk (Hollandia reeks 312).

Jacobs, E. / E. van der Laan, 2007: Locatie Sluispad 18 te Zaandam, gemeente Zaanstad. Een inventariserend veldonderzoek, Amsterdam (Star 158).

Kleij, P., 2010: Vondsten uit het Zaanse veen, Hoorn.

Kleij, P., 2012: Programma van Eisen Sluispad. Zaandijk.

Kleij, P., 2015: Programma van Eisen Straat Davis. Zaandijk.

Kleij, P., 2015: Zaanstad-Zaandam-Sluispad, In: De archeologische kroniek van Noord-Holland 2014, Castricum.

Rutte, R., 2012: Ontwikkeling zonder plannen en regels, in E. Beukers & C. van Stijl (eds.), Geschiedenis van de Zaanstreek 1, Amsterdam, 63-89.

Salomons, K.T., 2013: Archeologisch bureauonderzoek voor een locatie aan het Sluispad en Straat Davis te Zaandam. Zaandijk (Hollandia reeks 455).

Timmermans, R., 2007: Plangebied Bleekersstraat Zaandam, gemeente Zaanstad, Weesp (RAAP notitie 2224).

Vos, P.C., R. A. van Eerden, & J. de Koning, 2010, Paleolandschap en archeologie van het PWN duingebied bij Castricum. Rapportage van een multidisciplinair onderzoeksprogramma uitgevoerd naar aanleiding van geologische en archeologische veldopnamen in acht bouwputten gelegen binnen het duinwaterwingebied van PWN bij Castricum. Deltares rapport, kenmerk 0912-0242, Utrecht. 122 pp.

Vos, P.C., J. de Koning & R. van Eerden, in voorb.: Landscape history of the Oer-IJ tidal system, Noord-Holland (The Netherlands).

(42)
(43)
(44)
(45)

Bijlage 1: Archeologische perioden

BRONSTIJD IJZERTIJD ROMEINSE TIJD MIDDELEEUWEN NIEUWE TIJD

Vroege-Bronstijd Late-Bronstijd

Midden-Bronstijd B 1.500-1.100

A 1.800-1.500 1.100-800

2.000-1.800 Vroege-IJzertijd

Midden-IJzertijd

Late-IJzertijd 12 na Chr.-

250 v. Chr.

500-250

800-500 Vroeg-Romeinse tijd

Miden-Romeinse tijd

Laat-Romeinse tijd B 350-450 A 270-350 B 150-270

A 70-150

B 25-70 A 12-25 Vroege-Middeleeuwen

Late-Middeleeuwen Late-Middeleeuwen

B 1.250-1.500 A 1.050-1.250

C 725-900 D 900-1.050

B 525-725 A 450-525 Nieuwe tijd

Nieuwe tijd

Nieuwe tijd

C 1.850-heden

B 1.650-1.850

A 1.500-1.650

PALEOLITHICUM MESOLITHICUM NEOLITHICUM

Vroeg-Paleolithicum Midden-Paleolithicum

Laat-Paleolithicum B 18.000-8.800

A 35.000-18.000

300.000-35.000

-300.000 Vroeg-Mesolithicum

Midden-Mesolithicum

Laat-Mesolithicum 6.450-4.900

7.100-6.450

8.800-7.100 Vroeg-Neolithicum

Midden-Neolithicum

Laat-Neolithicum B 2.450-2.000 A 2.850-2.450 B 3.400-2.850 A 4.200-3.400 B 4.900-4.200 A 5.300-4.900

(46)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien uit tenminste tw ee kw alitatief verantw oorde studies op 'fase 3 niveau' blijkt dat de behandeling in kwestie niet tenminste vergelijkbaar is qua werkz aamheid en

Komen de verschillende vormen van myelodysplastische syndromen die voor behandeling met epoëtine al dan niet in combinatie met filgrastim in aanmerking komen, in Nederland niet

capaciteit volgens de centra geen rol. In dat geval zouden zij geen aanbod hebben gekregen en bleek later bovendien dat het donorhart wegens medische redenen niet bruikbaar was.

Vorig jaar heeft het CVZ op basis van de eerste rapportage van de NTS geconcludeerd dat de NOTR volledig operationeel is en dat verdere financiële betrokkenheid van het CVZ bij

[r]

The research question for this study is: “If the ability of the Anglican Church of Southern Africa to pastorally address gender-based violence within marriage is limited, how can

De combinatie van biologische productie en zorg biedt de sector de mogelijkheid om de specifieke kwalitei- ten van biologische bedrijven met be- hulp van de nieuwe context (zorg)

Wanneer een populatie hoefdieren zich vestigt in een gebied waar geen regulering van hun stand optreedt door roofdieren en/of door de mens, zal zich na verloop van jaren een